Plan: | Appartementengebouw Juliana-Bernhardlaan Hoensbroek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0917.OV010400W000004-0401 |
Initiatiefnemer is voornemens om op de momenteel braak liggende locatie tussen de Juliana-Bernhardlaan 124 en 142 te Hoensbroek een appartementsgebouw met 11 appartementen te realiseren, verdeeld over 3 verdiepingen. Verder worden er 22 parkeerplaatsen en 11 bergingen op het terrein gerealiseerd.
De projectlocatie valt in het bestemmingsplan 'Hoensbroek Noord 2016' en heeft hierin de bestemmingen 'Wonen' (zonder bouwvlak), 'Tuin', 'Bedrijf' (met bouwvlak) en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3 (hoge waarde)' gekregen. Op basis van de bedrijfsbestemming mogen binnen het bouwvlak uitsluitend bedrijven van categorie 2 of lager zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten worden gerealiseerd. Binnen de bestemming Wonen is geen nieuwbouw van woningen toegestaan. Woningbouw binnen het projectgebied is dus in strijd met het bestemmingsplan.
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Heerlen is evenwel bereid deze strijdigheden met het vigerende bestemmingsplan weg te nemen door het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan conform artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3° Wabo.
De aanvraag voor een buitenplanse omgevingsvergunning dient een ruimtelijke onderbouwing te bevatten op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat de permanente afwijking van het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In een ruimtelijke onderbouwing dient op basis van artikel 5.20 Besluit omgevingsrecht (Bor) jo artikel 3.1.6. Besluit ruimtelijke ordening (Bro)) het volgende te zijn opgenomen:
De projectlocatie is gelegen tussen de Juliana-Bernhardlaan 124 en 142 te Hoensbroek, ten noorden van kasteel Hoensbroek en het bijbehorende kasteelpark en heeft een oppervlakte van circa 2707 m². De tot de projectlocatie behorende percelen zijn kadastraal bekend als gemeente Heerlen, sectie V, nummers 2252, 2253 en 2667.
Op de onderstaande afbeelding is de ligging van de projectlocatie op gemeentelijk niveau aangegeven.
Op het onderstaande kadastrale kaartje is de ligging van de projectlocatie blauw gemarkeerd.
De gronden waarop het te realiseren appartementencomplex gepland is, zijn planologisch-juridisch geregeld in het vigerende bestemmingsplan 'Hoensbroek Noord 2016 '(vastgesteld door de raad van Heerlen d.d. 27-09-2017). Ter plaatse van de projectlocatie gelden de bestemmingen 'Wonen' (zonder bouwvlak), 'Tuin', 'Bedrijf' (met bouwvlak) en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3 (hoge waarde)'.
Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de bij het bestemmingsplan behorende verbeelding weergegeven. De projectlocatie is hierop rood omkaderd.
Op basis van de bedrijfsbestemming mogen binnen het bouwvlak uitsluitend bedrijven van categorie 2 of lager zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten worden gerealiseerd; woningbouw is derhalve niet toegestaan. Binnen de bestemming Wonen is nieuwbouw van appartementen met bergingen en parkeervoorziening evenmin toegestaan. Woningbouw binnen het projectgebied is dus in strijd met het bestemmingsplan.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeenten Heerlen is in het voorliggende geval bereid middels een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan. De wettelijke basis voor het afwijken van het bestemmingsplan is neergelegd in artikel 2.1, eerste lid, onder c en artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3º Wabo.
Elk ruimtelijk plan is te onderscheiden door een landelijk uniek identificatienummer. De omgevingsvergunning is geregistreerd en vindbaar op het landelijke portaal www.ruimtelijkeplannen.nl onder nummer NL.IMRO.0917.OV010400W000004-0401.
Een afwijking van het bestemmingsplan moet gemotiveerd worden met een ruimtelijke onderbouwing waarin wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
In deze ruimtelijke onderbouwing wordt de opzet van het plan beschreven en worden alle relevante aspecten (onder meer beleidsmatige, milieu- en stedenbouwkundige aspecten) vanuit de ruimtelijke ordening belicht. Aangetoond wordt dat het onderhavige project in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
De besluitvlakkaart geeft een grafische weergave van het projectgebied. In de besluitvlakkaart zijn het besluitvlak en het besluitgebied weergegeven. Een omgevingsvergunning onderscheidt een digitale en een analoge kaart. Beide kaarten zijn rechtsgeldig, echter bij interpretatieverschillen is de digitale besluitvlakkaart beslissend. De digitale besluitvlakkaart is een interactieve raadpleegomgeving via het internet die de gehele inhoud van de omgevingsvergunning (ruimtelijke onderbouwing, bijlagen en 'ontwerp'-besluit) toont.
Hoofdstuk 2 is een opsomming van de planologische beleidskaders, bestaande uit Europees en rijksbeleid, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid en de van toepassing zijnde regelgeving. In hoofdstuk 3 is het projectgebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het bouwplan, dat aan de ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt. Hoofdstuk 5 gaat in op de verschillende omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 betreft de handhavingsparagraaf en uitvoerbaarheid van het project en hoofdstuk 7 geeft een beeld van de te doorlopen procedure.
Dit hoofdstuk bevat een bespreking van de planologische beleidskaders die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van deze ruimtelijke onderbouwing. In paragraaf 2.1 wordt voor het thema wonen op thematische wijze (dus over alle bestuurslagen heen) het relevante beleidskader geschetst. Vervolgens wordt in paragraaf 2.2 tot en met 2.5 achtereenvolgens het overige relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid besproken.
Wonen en leefomgeving
Een woningaanbod en planvoorraad waarbij vraag en aanbod goed in evenwicht zijn is benoemd als provinciaal belang. Dat evenwicht is nodig op zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. Kort gezegd, voldoende (betaalbare) woningen, op het juiste moment beschikbaar, op de juiste locatie en van de juiste kwaliteit.
De provincie wil het voorgaande graag samen met haar partners realiseren. Het streven is een leefomgeving te (blijven ) bieden waar mensen zich prettig voelen en waarin mensen kunnen wonen in een zelf gekozen woning en woonomgeving, die past bij zowel hun mogelijkheden als hun levensfase. Daarbij gaat het niet alleen om de spreekwoordelijke stenen, maar door in samenhang naar woonopgaven te kijken, leggen we op wijk-/buurtniveau de juiste verbindingen tussen sociale en fysieke woonopgaven (wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid) en een duurzame, veilige en gezonde leefomgeving met gevarieerde woonmilieus. Daarmee willen we verdere segregatie voorkomen en ruimtelijk sturen door te prioriteren op inbreiding (herstructurering/ herbestemming), conform de principes van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet.
Een belangrijk onderdeel van de omgevingsverordening Limburg zoals vastgesteld op 17 december 2021, betreft de opgave voor de drie regio's Noord, Midden en Zuid-Limburg om voor die thema's waarvoor dynamisch voorraadbeheer aan de orde is, regionale structuurvisies op te stellen en daarover ook op regionaal niveau bestuursafspraken te maken. Wonen is één van deze thema's.
De omgevingsverordening stelt regels voor het beheer van de woningvoorraad. De Omgevingsverordening Limburg bepaalt:
Met betrekking tot nieuwe planvoorraad wonen.
De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op de realisatie van een of meerdere woningen beschrijft dat:
Conclusie projectgebied
In de Omgevingsverordening is het projectgebied aangemerkt als 'stedelijk gebied' en is daarmee de gewenste locatie voor nieuwe stedelijke functies.
Het bouwen van 11 appartementen kan voldoen aan een specifieke woningbehoefte, zoals is gebleken uit het regionale woonbehoefteonderzoek voor Heerlen. Het plan houdt rekening met de levensloopbestendigheid van de woningen. Toegankelijkheid met rolstoel is geregeld. Deze locatie is geschikt voor senioren uit de directe omgeving die een grote ruime woning achterlaten. Hiermee ontstaat doorstroming.
De prijsklasse van de woningen liggen voor 6 woningen binnen de NHG-grens vanaf januari 2023 €405.000,-. Voor de andere woningen ligt de prijsklasse erboven tot een maximum van ca. €500.000.
Uit het Woonbehoefteonderzoek Parkstad Limburg 2022 - 2032 blijkt dat in Heerlen een beperkte behoefte is aan levensloopbestendige appartementen boven €350.000,-. Gelet op de bestaande behoefte is aan de subregio voorgesteld om ook de duurdere woningen van boven de €405.000 onder de Beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' te laten vallen. De goedkeuring van regio Parkstad is ontvangen op 6 november 2023. Het plan is toegevoegd aan de plancapaciteitsmonitor van de Provincie Limburg.
Woningbouwinitiatieven die mogelijk worden gemaakt via de Beleidsregel Ruim baan, dienen binnen 2 jaar na afstemming in de (sub)regio planologisch te zijn vastgesteld en binnen 3 jaar nadat het plan planologisch onherroepelijk is geworden te zijn gerealiseerd. Woningbouwplannen die deze termijnen niet halen, verliezen hun status op de subregionale woningmarktprogrammering. Indien laatstgenoemde termijn niet wordt gehaald kan de gemeente na afloop van de termijn deze vergunning intrekken.
In deze regionale structuurvisie, die op 11 oktober 2016 is vastgesteld door de gemeenteraad van Heerlen, maken de 16 Zuid-Limburgse gemeenten onderlinge afspraken over de wijze waarop de transformatie van de woningvoorraad in Zuid-Limburg gestalte dient te krijgen. De woning-markt in Zuid-Limburg heeft te maken met een kwantitatieve én kwalitatieve mismatch: er zijn te veel woningen en tevens sluit het aanbod niet meer aan op de toekomstige vraag. Daarom worden er afspraken gemaakt over een gezamenlijke aanpak. In de visie wordt op hoofdlijnen de gewenste kwaliteitsslag beschreven die nodig is om het aanbod beter aan te laten sluiten op de vraag. De belangrijkste conclusies hierbij zijn, dat de grootste problemen thans optreden in het particulier bezit en dat er naar verhouding meer huurwoningen gewenst zijn. Kansrijke doelgroepen zijn onder meer jongeren, ouderen en zorgbehoevenden.
Het belangrijkste uitgangspunt daarbij is evenwel dat de woningvoorraad in omvang niet meer mag groeien, dit om te voorkomen dat de leegstand toeneemt. Leegstand leidt tot verloedering en ook tot waardedaling. Dit basisprincipe leidt ertoe dat nieuwe toevoegingen aan de woningvoorraad zullen moeten worden gecompenseerd, hetzij met sloop, hetzij met het schrappen van harde bouwtitels, hetzij met een financiële bijdrage (waarmee sloop kan worden gefinancierd).
Voor iedere gemeente wordt daarom aan de hand van actuele demografische gegevens en leegstandscijfers een transformatieopgave afgesproken, zijnde de kwantitatieve koers die de gemeente dient te varen. Die kwantitatieve koers moet worden beschouwd als richtinggevend wat betreft het maken van beleidsmatige keuzes en niet als een harde slooptaakstelling. De transformatieopgave wordt tweejaarlijks herijkt.
Gemeenten worden verplicht een woningbouwprogrammering op te stellen welke is geënt op zowel de kwalitatieve en kwantitatieve woonopgaven. In de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg staat de transformatieopgave per gemeente centraal in de ontwikkeling van de woningvoorraad. Om de gewenste kwantitatieve omvang van de woningvoorraad te bepalen wordt de transformatieopgave per gemeente uit de Woonmonitor gebruikt als de kwantitatieve koersbepalende opgave om te komen tot een gezonde woningmarkt met voldoende marktspanning. De transformatieopgave wordt bepaald door de combinatie van de leegstand in de woningvoorraad (minus een gezonde frictieleegstand van 2%) en de huishoudensontwikkeling. De transformatieopgave die per gemeente tweejaarlijks wordt vastgesteld, is een koersbepalende opgave voor de ontwikkeling van de woningvoorraad en is beleidsneutraal. Het betreft daarmee geen afdwingbare bouw- of sloopopgave.
Aan de structuurvisie liggen drie onderzoeken ten grondslag. Het betreft de onderzoeken 'Woonmilieus in Zuid-Limburg' (Companen), 'Woonmilieu Zuid-Limburg fase 2' (Atrivé) en het 'Regionaal afwegingskader wonen Maastricht-Heuvelland' (Stec-groep). De onderzoeken hebben geleid tot de volgende algemene inzichten.
Woonmilieus
Er zijn drie milieus in deze woonregio: stedelijk, suburbaan en landelijk:
Kansen:
Afspraken
In de regio zijn de volgende afspraken gemaakt:
Conclusie projectgebied
Met het planvoornemen worden 11 woningen in de vorm van een appartementencomplex gerealiseerd in het bestaand bebouwd gebied in een stedelijk milieu (stadswijk), zoals uit onderstaande afbeelding uit het onderzoek 'Woonmilieus in Zuid-Limburg' (Companen) valt af te leiden:
Omdat de prognoses nog steeds een krimp van de bevolking voorspellen, blijft het beperken van de omvang van de woningvoorraad een belangrijke kwantitatieve doelstelling. In de structuurvisie is bepaald dat nieuwe toevoegingen aan de woningvoorraad alleen mogelijk zijn indien deze worden gecompenseerd. Dat kan (bij plannen voor meer dan 5 woningen) door middel van directe sloop of het schrappen van harde bouwtitels.
De toename van woningen dient ingevolge voornoemde structuurvisie in beginsel dus te worden gecompenseerd. Op dit punt is echter van belang dat op 27 januari 2021 de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' is vastgesteld door de gemeenteraad van Heerlen, net als door de gemeenteraden van de overige Zuid-Limburgse gemeenten. In paragraaf 2.1.1.3.2 wordt nader toegelicht dat het project ook aan deze beleidsregel voldoet en dat daarom geen compensatie aan de orde is voor dit plan.
De nieuwe beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' is door de gemeenteraad van Heerlen vastgesteld op 11 februari 2021. Op grond van deze nieuwe beleidsregel hoeven 'goede woningbouwplannen' niet meer te worden gecompenseerd (door middel van sloop of een financiële bijdrage).
Of sprake is van een goed woningbouwplan wordt bepaald aan de hand van drie criteria:
Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde
Voor dit criterium geldt als ruimtelijk uitgangspunt dat een inbreiding boven een uitbreiding gaat. Daarnaast beschikt een plan over een maatschappelijke meerwaarde, als het plan bijvoorbeeld aantoonbaar bijdraagt aan de verbetering van de leefbaarheid in centra en kernen, wanneer sprake is van herstructurering of vervangingsbouw, of als bestaand waardevol vastgoed wordt hergebruikt middels passende woningbouw. Verder is het van belang dat een plan voorziet in de lokale woonbehoefte.
Projectspecifiek
Bij dit plan gaat het om het invullen van een open plek met de bouw van 11 appartementen. Het betreft een braakliggend terrein op een prominente plek tegenover kasteel Hoensbroek. Het plan heeft daarmee een aantoonbare verbetering van de leefbaarheid in de kern tot gevolg en heeft hierdoor een maatschappelijke meerwaarde.
Het plan is planologisch aanvaardbaar
In dit verband dient het plan te voldoen aan de systematiek van de 'Ladder van duurzame verstedelijking' (zie paragraaf 2.2.2). Dit betekent dat een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering bevat waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Projectspecifiek
Zoals aan de orde zal komen in paragraaf 2.2.2 kan onderhavig planvoornemen niet worden aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'.
Het plan is (sub)regionaal afgestemd
Tenslotte geldt als derde criterium dat een (sub)regionale afstemming dient plaats te vinden waarmee het plan aan de Regionale Woningmarktprogrammering wordt toegevoegd.
Projectspecifiek
Het bouwen van deze appartementen voldoet aan een specifieke woningbehoefte, zoals is gebleken uit het regionale woonbehoefteonderzoek voor Heerlen, met name omdat in het project rekening is gehouden met de levensloopbestendigheid van de woningen. Zo zijn de appartementen rolstoeltoegankelijk.
In paragraaf 2.1.1.2 is reeds uitgebreid ingegaan op de afstemming en goedkeuring door de regio Parkstad.
In de loop der jaren heeft de regio Parkstad, waar Heerlen onderdeel van uitmaakt, het nodige regionale woonbeleid vastgesteld. De actuele 'Regionale en lokale Woonvisie 2023-2028, gemeente Heerlen', is op 28 juni 2023 is vastgesteld door de gemeenteraad van Heerlen. Deze Woonvisie bestaat uit een regionaal en een lokaal beleidsgedeelte.
Het is het integrale beleidsdocument waarin wordt aangegeven hoe de regio en de gemeenten samen met de op de woningmarkt actief zijnde partijen, de opgaven op de totale woningmarkt gaan aanpakken.
De visie van de Parkstadgemeenten is dat een gezonde regio kansrijk wonen biedt voor iedereen, dat het sociale stijgers - vaak jongere gezinnen - een reden geeft te blijven en mensen van buiten een reden geeft om zich in de regio te vestigen.
De gemeenten in de regio Parkstad willen daarbij dat de woningmarkt bijdraagt aan een samenleving die in balans is. De regio heeft de kwaliteiten die dit streven rechtvaardigen. De samenwerkende gemeenten pakken de handschoen op om - vanuit de kracht die er is - dat (verhuis)gedrag in het voordeel van Parkstad te beïnvloeden. Dat is nadrukkelijk een keuze voor een nieuw verhaal. In plaats van sec de demografische trends te volgen, gaat Parkstad proactief en verstandig (ver)bouwen aan de toekomst. De demografische ontwikkeling is daarmee één van de ontwikkelingen waarmee rekening wordt gehouden, maar er wordt niet uitsluitend gestuurd op basis van die demografische ontwikkeling.
In de Woonvisie wordt per oogmerk (aanjagen bestaande en ontwikkeling nieuwe plannen, herstructurering en transformatie, bijzondere doelgroepen, betaalbaarheid en beschikbaarheid, balans woningmarkt, waardevol, duurzaamheid, goed verhuurderschap) een visie verwoord.
Projectspecifiek
De herontwikkeling van de projectlocatie aan de Juliana-Bernhardlaan geeft uitvoering aan de ambitie voor nieuwbouw die aansluit bij wensen van de huidige en nieuwe bewoners. Door een kwaliteitsimpuls te geven aan de braakliggende locatie met de ontwikkeling van levensloopbestendige woningen in diverse prijscategorieën wordt het woningaanbod in Hoensbroek gediversifieerd. Daarbij gaat het onder andere om de woonkwaliteit, duurzaamheid, architectuur en uitstraling van de woonomgeving.
De nieuwe woningen zijn levensloopbestendig en zorggeschikt. De woningen bevinden zich deels in de categorie tot €405.000,- en deels erboven. Hierdoor is de kans aannemelijk dat deze toekomstige woningen zullen worden bewoond door ouderen die doorstromen en een grotere woning achterlaten voor gezinnen die willen doorstromen.
De woningen worden zo uitgevoerd dat ze voldoen aan de huidige en toekomstige eisen.
In december 2009 heeft het Parkstadbestuur de "Herstructureringsvisie voor de woningvoorraad Parkstad Limburg 2008-2020" vastgesteld, die in januari 2010 door de raden van de Parkstadgemeenten is bekrachtigd. De Herstructureringsvisie geeft inzicht in de gebieden waar in Parkstad Limburg transformatie van de woningvoorraad nodig is, in het licht van de teruglopende en veranderende woningbehoefte, om te komen tot een duurzame ruimtelijke structuur. Per gemeente en voor geheel Parkstad is de transformatie-opgave tot en met 2020 geformuleerd in de vorm van een 'envelop'. Deze enveloppen bestaan uit een kwantitatieve en een kwalitatieve transformatieopgave (onttrekkingen ten gevolge van bevolkingsdaling en bouwplannen en vervangingsopgave), zodat de partners gestimuleerd worden om afwegingen te maken: soms kan het verstandiger zijn een 'papieren plan' te stoppen dan een daadwerkelijke woning te slopen.
Inmiddels is de Herstructureringsvisie achterhaald door andere visies van meer recentere datum. De verschillen tussen beheergebieden, verdunningsgebieden en ontwikkelings gebieden kunnen nu niet meer zo strikt worden gehanteerd als tijdens het moment van vaststelling van de visie. De woningmarkt vertoont veel dynamiek en met het verloop van de tijd ontstaan in buurten nieuwe opgaven. De essentie achter de visie, er moet worden verdund in de woningvoorraad om de leegstand niet te hoog op te laten lopen, staat echter nog steeds overeind. De bij de visie behorende 'enveloppen' worden tweejaarlijks geactualiseerd.
Projectspecifiek
Omdat onderhavig voornemen gepaard gaat met het toevoegen van 11 woningen aan de woningvoorraad is het plan voorgelegd aan de Bestuurscommissie Wonen en Herstructurering Parkstad.
De Bestuurscommissie Wonen Parkstad heeft op 21 maart 2019 de geactualiseerde Regionale Woningmarktprogrammering 2019-2022 vastgesteld. Met deze programmering wordt kwalitatief en kwantitatief gestuurd op de ontwikkeling van de woningvoorraad in Parkstad Limburg.
De kwantitatieve opgave bestaat uit het terugdringen van de leegstand ten gevolge van de bevolkingsdaling tot 2% frictieleegstand. De huidige leegstand (ca. 4,1% in de envelop 2017-2020), de bevolkingsdaling en de omvang van de planvoorraad zorgen in Heerlen, bij ongewijzigd beleid, dat er in 2028 ca. 3700 woningen te veel zijn.
De kwalitatieve opgave bestaat uit het wegwerken van mismatches. Ondanks het overaanbod aan woningen en het ruime planaanbod, vindt niet iedereen die dat wil een passende woning in Heerlen. Met passend wordt bedoeld dat de woning aan de woonwensen moet voldoen én in financieel opzicht bereikbaar is voor de woningzoekende.
Om die kwalitatieve woonbehoefte beter in beeld te krijgen, is gekeken naar de ontwikkeling van de omvang van diverse doelgroepen, hun kwalitatieve woonwensen en financiële mogelijkheden. Ook is gekeken naar de kracht van woonbuurten. De combinatie van het type woning, de prijsklasse en de woonomgeving, bepaalt de PMC (productmarktcombinatie).
Uit deze gegevens is de indicatieve behoefte afgeleid. Deze is vervolgens afgezet tegen de bestaande plannen op de programmering. Aan de hand hiervan kan worden ingeschat of een plan op de programmering in voldoende mate in een kwalitatieve behoefte voorziet.
Dat geldt zeker ook voor nieuwe plannen die nog niet op de programmering staan. Aan de hand van diverse indicatoren (volkshuisvestelijk, sociaal-maatschappelijk, ruimtelijk) kan de planscore van een project worden berekend. En daarmee een inschatting worden gemaakt of een plan in voldoende mate tegemoet komt aan de kwalitatieve behoefte. Het toevoegen aan of wijzigen van plannen op de programmering is een bevoegdheid van de Bestuurscommissie Wonen Parkstad.
De Regionale Woningmarktprogrammering 2019-2022 biedt zo een kwalitatief kader over hoe om te gaan met bestaande plannen en met nieuwe initiatieven.
Projectspecifiek
In casu is er sprake van een herstructureringslocatie; het betreft een binnen de bebouwde kom gelegen inbreidingslocatie welke aan drie zijden wordt omgeven door woonbebouwing, waar circa 10 jaar geleden een bedrijfspand is gesloopt en dat sindsdien braak heeft gelegen.
Het projectgebied is gelegen tegenover het kasteelpark; de huidige onbebouwde situatie biedt geen fraai aanzicht en leidt tot verrommeling. Door op deze locatie gestapelde woningbouw te plegen welke door de aanwezigheid van een lift volledig rolstoeltoegankelijk is en dus levensloopgeschikt is, zal deze lege plek op een kwalitatief goede wijze en passend in de omgeving worden heringevuld met een functie die in de lijn van de overige woonfuncties rondom het projectgebied ligt. De ruimere woningen die als gevolg van doorstroming worden verlaten, komen beschikbaar voor gezinnen.
Doel van de Geactualiseerde envelop herstructureringsvisie Parkstad Limburg 2020-2030 is om beleidsmakers in de regio inzicht te geven in de kwantitatieve transformatieopgave van de woningvoorraad in de regio, gemeenten en stadsdelen met een doorkijk naar de verschillende woongebieden en wijken. Het is als het ware de onderlegger voor de regionale volkshuisvestingsvisie en een basis voor de Regionale Woonstrategie voor de komende jaren.
De in Geactualiseerde envelop herstructureringsvisie Parkstad Limburg 2020-2030 weergegeven trends en ontwikkelingen zijn beleidsneutraal. Dit betekent dat, afhankelijk van het te voeren beleid, de woningmarktontwikkelingen in de praktijk zullen afwijken van de geschetste theoretische trends. De Geactualiseerde envelop herstructureringsvisie Parkstad Limburg 2020-2030 dient dan ook als basisinstrument om het woningmarktbeleid voor de komende jaren vorm te kunnen geven en niet als voorspelling van de daadwerkelijke woningmarktontwikkelingen.
Projectspecifiek
Voor Hoensbroek is de transformatieopgave op basis van de Geactualiseerde envelop herstructureringsvisie Parkstad Limburg 2020-2030 afgenomen tot -340 woningen; op basis van de Geactualiseerde envelop herstructureringsvisie Parkstad Limburg 2014-2020 bedroeg de opgave nog -476 woningen. Hieruit blijkt dat het woningoverschot is afgenomen.
Burgemeester en wethouders hebben op 25 augustus 2015 het geactualiseerde intrekkingsbeleid voor omgevingsvergunningen vastgesteld.
Het overgrote deel van vergunde bouwwerken wordt vrij snel gerealiseerd. Een deel van de vergunde bouwwerken wordt echter niet binnen een bepaalde termijn gerealiseerd of komt helemaal niet meer tot stand. Het is om diverse redenen, waaronder de kwantitatieve woningbouwopgave, niet gewenst om omgevingsvergunningen in stand te laten zonder dat daaraan binnen een bepaalde termijn uitvoering wordt gegeven.
Het college van Burgemeester en wethouders heeft op basis van de Wabo de mogelijkheid om omgevingsvergunningen in te trekken. Met het oog op de mogelijk ongewenste situaties is het wenselijk om de omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen na verloop van een bepaalde periode in te trekken. Dit beleid concretiseert deze bevoegdheid. De reikwijdte van het beleid betreft omgevingsvergunningen voor één of meer woningen / appartementen.
Conclusie projectgebied
De realisatie van de 11 appartementen is direct na de verlening van de omgevingsvergunning voorzien. Initiatiefnemer is bekend met het feit dat, indien de effectuering van de vergunning te lang op zich laat wachten, het bevoegd gezag de mogelijkheid heeft om de vergunning in te trekken.
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Deze opgaven zijn nodig om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons.
De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen wordt samengewerkt aan de prioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio’s en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De belangrijkste in de NOVI gemaakte keuzes zijn:
Doorwerking projectgebied
Het beleid inzake het mogelijk maken van (stedelijke) wooninitiatieven binnen bestaand stedelijk gebied is en blijft de primaire verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten.
Het project behelst de realisatie 11 appartementen in de bebouwde kom van Hoensbroek. Hiermee wordt voorzien in de behoefte aan woonruimte op een locatie die inmiddels ruim 10 jaar braak ligt. Onderdeel van het project is onder andere het klimaatbestendig inrichten van het projectgebied, passende hemelwatervoorziening in relatie tot de mogelijkheden binnen het projectgebied en duurzaamheid. Aspectsgewijs zullen deze onderwerpen aan de orde komen in onderhavige ruimtelijke onderbouwing.
Het project is verder, op nationaal niveau, dermate kleinschalig dat redelijkerwijs geen van de andere in het NOVI genoemde nationale belangen in het geding zijn.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: de Ladder) geïntroduceerd. De Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 Bro in combinatie met artikel 5.20 Bor dient de onderbouwing van een omgevingsvergunning waarmee een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling te bevatten, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Uiteindelijk zal de gewijzigde Ladder via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De strekking van de Ladder blijft daarbij gelijk.
De Ladder-onderbouwing is verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Hieronder wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Volgens vaste jurisprudentie zijn elf woningen (welke op één dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd. Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus twaalf (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 6.3)
Er dient nadrukkelijk te worden gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt of voldaan wordt aan de Ladder.
Dit project voorziet in de realisatie van 11 woningen binnen de bebouwde kom van Hoensbroek. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 16 september 2015 (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) in een vergelijkbare situatie geoordeeld dat, nu in het plangebied maximaal elf woningen mogelijk worden gemaakt binnen de dorpskern Annen, de Afdeling van oordeel is dat gelet op het aantal woningen dat het plan mogelijk maakt, het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie of andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro. Artikel 3.1.6, tweede lid, Bro is dan ook niet van toepassing.
Derhalve kan worden geconcludeerd dat ook onderhavig project te kleinschalig is om als een nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt, waardoor de verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.
Om de in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) opgenomen nationale belangen juridisch te borgen is door het Rijk het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.
In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:
Doorwerking projectgebied
Het project heeft geen betrekking op één van de genoemde rijksbelangen. Binnen het projectgebied is verder ook geen sprake van een gebiedsreservering voor de lange termijn.
Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsvisie Limburg (hierna: POVI) vastgesteld, met inachtneming van de aanvaarde amendementen. De Omgevingsvisie Limburg vervangt de Omgevingsvisie POL 2014.
De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.
In de Omgevingsverordening legt de Provincie regels vast voor onder meer natuur, milieu, (grond-)water, ontgronding, wegen, ruimte (verstedelijking, woon- en werklocaties, agrarische bedrijven).
Samen werken aan een toekomstbestendig Limburg
Uitdagingen op het gebied van gezondheid en veiligheid, veranderingen in de samenleving, het klimaat en de energietransitie, de landbouwtransitie, digitalisering en de circulaire economie. Dit zijn heel in het kort de uitdagingen waar Limburg voor staat. Het zijn opgaven én kansen die vragen om een integrale aanpak, zowel in ruimtelijk opzicht alsook ten aanzien van sociale en economische aspecten.
In de Omgevingsvisie Limburg neemt de Provincie ons in de lange termijn visie mee. Er wordt getoond hoe steeds de balans wordt gezocht tussen het beschermen én benutten van de fysieke leefomgeving. In de Omgevingsvisie worden de vraagstukken opgepakt waarvoor de Provincie wettelijk verantwoordelijk is. Daarnaast heeft de provincie autonoom vraagstukken naar zich toegetrokken met een groot belang voor onze provincie. Het Rijnlands model, dat staat voor overleg en samenwerking, solidariteit en vakmanschap en dat zich richt op de lange termijn, op waarden als kwaliteit en geluk, is hierbij uitgangspunt. Dat betekent dat er aandacht is voor alle stakeholders én de samenleving als geheel.
De Omgevingsvisie Limburg is ingedeeld in twee delen; een thematisch deel waarin gedetailleerd wordt ingegaan op de ambities en opgaven voor de diverse thema’s en een gebiedsgericht deel waarin de thema’s op hoofdlijnen verbonden worden op bovenregionale schaal voor de drie regio’s Noord-, Midden- en Zuid-Limburg. De regiovisies zijn in nauwe samenwerking met de partners uit de regio’s opgesteld. Hierdoor heeft elke regiotekst zijn eigen accenten en zijn er verschillen wat betreft onderwerpen en detaillering.
Uitdagingen voor de Limburgse fysieke leefomgeving
Er worden drie hoofdopgaven onderscheiden. Deze opgaven spelen Limburg-breed, de
accenten verschillen echter per gebied en per sector. De hoofdopgaven zijn:
De Omgevingsvisie Limburg is een dynamisch document met een modulair karakter; hierdoor kan het steeds op onderdelen geactualiseerd worden.
Toekomstbeeld 2030 - 2050
De Provincie Limburg ziet de toekomst als volgt:
Limburgse principes en algemene zonering
De Limburgse principes
Er wordt gezocht naar de balans tussen het beschermen én het benutten van de fysieke leefomgeving waarin we leven, wonen, werken, leren en onze vrije tijd besteden. Als de Provincie hierin afwegingen maakt, doen we dat op basis van de onderstaande Limburgse principes:
Overzicht van gebiedssoorten en daarin voorkomende categorieën
Algemene zonering
Het toekomstbeeld voor Limburg kan worden gevangen in een indicatieve zonering. Die zonering bouwt voort op de ‘tijdloze’ karakteristiek van de ondergrond; de geomorfologie en het watersysteem, en de typering en ontwikkeling van het ruimtegebruik in deelgebieden binnen Limburg in de afgelopen decennia. De aan elkaar grenzende zones hebben onderling een sterke samenhang en wisselwerking.
Afbeelding algemene zonering
Op bovenstaande afbeelding van de algemene zonering is te zien dat de projectlocatie is gelegen binnen het stedelijk gebied. Het stedelijk gebied omvat de bebouwde gebieden van de Westelijke Mijnstreek, Heerlen, Brunssum, Landgraaf en Kerkrade en de steden Maastricht, Venlo, Roermond, Weert en Venray. Hier vind je een breed scala aan locaties met functies zoals wonen, winkels, scholen, voorzieningen, wegen en openbare ruimte. De zorg voor een goede kwaliteit van de leefomgeving en een goede bereikbaarheid zijn hier belangrijke uitgangspunten. Het is belangrijk dat onder meer in de overgangsgebieden stad-land wordt ingespeeld op ruimte voor klimaatadaptatie via het watersysteem en de groenvoorzieningen.
De voorliggende ontwikkeling wordt niet belemmerd door de beleidsuitgangspunten die door de provincie Limburg in de provinciale omgevingsvisie zijn vastgelegd.
Provinciaal belang
De Provincie Limburg werkt net als andere overheden aan het algemeen belang. Daarbij heeft zij speciale aandacht voor het algemeen belang van de bevolking en het bedrijfsleven in Limburg. Naast de autonome taakopvatting, richt zij zich op haar kerntaken.
In de Omgevingswet is het begrip ‘provinciaal belang’ niet afgebakend. Aan de hand van de volgende criteria wordt het provinciaal belang bepaald:
Deze criteria gelden zowel afzonderlijk van elkaar als in combinatie. In de Omgevingsvisie worden bij de diverse thema’s of gebieden de provinciale rol en belangen benoemd. De inzet van financiële middelen wordt bepaald in afzonderlijk vast te stellen provinciale beleidskaders en programma’s.
Provinciale belangen in de Omgevingsvisie Limburg
Onderstaand het overzicht van provinciale belangen. In het gebiedsgerichte deel van de Omgevingsvisie worden de provinciale belangen in de tekst benoemd.
Overzicht van provinciale belangen
Deel A - Thematische visies
Elk van de in deel A van de Omgevingsvisie opgenomen thematische visies is als volgt opgebouwd. Er wordt eerst verteld welke opgave er ligt, daarna wat de ambitie is en vervolgens waar in de Omgevingsvisie voor gekozen wordt.
Deel A bevat de volgende thematische visies:
Op het thema Wonen wordt hierna verder in gegaan.
Wonen en leefomgeving
Samen met de partners wil de Provincie Limburg een voortreffelijke woon- en leefomgeving realiseren; een leefomgeving waar mensen zich prettig voelen. Het is belangrijk dat mensen kunnen wonen in een zelf gekozen woning en woonomgeving (die past bij hun mogelijkheden en levensfase) waar ze zich thuis voelen. Dit doet zij door toe te werken naar een toekomstbestendige Limburgse woningmarkt met voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek, die waar mogelijk op het juiste moment beschikbaar én betaalbaar zijn.
Het faciliteren van flexibiliteit op de woningmarkt én flexibele woonvormen worden gestimuleerd waardoor aan de veranderende woonwensen en –behoeften van een meer diverse groep mensen tegemoet wordt gekomen in zowel de bestaande bouw als in de nieuwbouw. Daarnaast is de component ‘wonen’ méér dan alleen de spreekwoordelijke stenen. Door in samenhang naar woonopgaves te kijken, worden op wijk-/buurtniveau de juiste verbindingen gelegd tussen sociale en fysieke woonopgaven (wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid) en een duurzame, veilige en gezonde leefomgeving met gevarieerde woonmilieus. Daarmee wil zij verdere segregatie voorkomen en ruimtelijk sturen door te prioriteren op inbreiding (herstructurering/ herbestemming), conform de principes van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De Omgevingsvisie beschrijft de keuzes die bij deze ambitie horen, als volgt:
Natuur
De Provincie Limburg wil de biodiversiteit in stand houden en waar mogelijk versterken door het realiseren van een robuust grensoverschrijdend natuur- en waternetwerk van goede kwaliteit én door het realiseren van een groen dooraderd landelijk gebied. Wij streven naar het behalen van de doelstellingen uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR). Er wordt landelijk een nieuw Natuurprogramma uitgewerkt, waarbij het Rijk en provincies afspraken maken over het VHR doelbereik in 2050. Tevens worden afspraken gemaakt over wat een landelijke gunstige staat van instandhouding inhoudt voor beschermde soorten en van de
Rode Lijstsoorten. Duidelijkheid over de rijksbijdrage in de financiering hiervan is een belangrijke randvoorwaarde. In de periode tot 2050 zet de provincie hiervoor de
benodigde tussenstappen en worden dwarsverbanden met onder meer de aanpak stikstof, kwaliteitsslag natuur, de Bossenstrategie, de energietransitie en de (natuur inclusieve) kringlooplandbouw gelegd.
Vanuit een samenhangende, gebiedsgerichte aanpak wordt gestreefd naar slimme combinaties van natuur met andere functies rond natuurgebieden en in stadlandzones. Evaluatie en monitoring zijn nodig om te bepalen of natuurdoelen en maatregelen nog effectief en realistisch zijn en of bijstellingen nodig zijn.
De Provincie Limburg streeft naar een natuur inclusieve samenleving, waarbij natuur sterk verankerd is in de samenleving en dicht bij de woonomgeving voor jong en oud te beleven is. In een natuur inclusieve samenleving wordt een brug geslagen tussen natuur én andere thema’s en (verander)opgaven. Daardoor dragen de natuur en het landschap bij aan de gezondheid, het welzijn en de welvaart van bewoners en neemt de samenleving op haar beurt meer verantwoordelijkheid voor natuur in de eigen directe leefomgeving.
In de Omgevingsvisie wordt nader ingegaan op de keuzes met betrekking tot een kwaliteits- en kwantiteitsimpuls voor natuur, faunabeheer en soortenbescherming en de betrokkenheid bij en draagvlak voor natuur en landschap.
Landschap
De provincie wil de kenmerkende kwaliteiten en afwisseling van het Limburgse landschap behouden en versterken in combinatie met de ruimtelijke opgaven en transities die spelen. De uitdaging is, om met het landschap als drager, kwaliteit toe te voegen aan de verschillende transitieopgaven in onze provincie. Ruimtelijke kwaliteit wordt hierbij gezien als: de goede functie op de goede plek, op de goede manier ingepast in de omgeving.
Vertrekpunt is de drie-eenheid gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het bevorderen van de complementariteit tussen het platteland en stedelijke kernen en het benutten van grensoverschrijdende kansen zijn daarbij leidende principes. Er worden niet alleen ontwikkelingen gefaciliteerd, maar ook wordt via deze ontwikkelingen systematisch gewerkt aan de verbetering van de omgevingskwaliteit. Met als doel een beter functionerend, duurzamer en mooier Limburg.
De focus ligt daarbij op Limburgs meest bijzondere landschappen; de groenblauwe mantel inclusief het Maasdal, de verbrede Nationale Parken De Meinweg, De Maasduinen en De Groote Peel en het Nationaal Landschap Zuid-Limburg inclusief de stad-landzones. De groenblauwe mantel in de hele provincie omvat het Maasdal, de landschappelijk waardevolle beekdalen, hellingen en zones rond en tussen bestaande natuurgebieden met de daarin aanwezige landbouwgebieden, monumenten, kleinschalige cultuurhistorische landschapselementen, waterlopen, archeologische vindplaatsen, et cetera. In Zuid-Limburg omvat de groenblauwe mantel daarbovenop ook nog de steilere hellingen, droogdalen en
de belangrijkste landschappelijke verbindingen naar het Maasdal. Er is bijzondere aandacht voor de beekdalen. Die moeten een meer natuurlijk karakter krijgen en kliimaatbestendiger worden.
De Omgevingsvisie beschrijft de keuzes die bij deze ambitie horen, waaronder:
De landschappen houden niet op bij de provinciegrenzen. Daarom wordt in samenwerkingen en projecten met een grensoverschrijdend karakter geïnvesteerd op de thema’s gezond landschap, vitale Limburg(ers) en duurzaam toerisme’.
Deel B - Gebiedsgerichte visies
Grote uitdagingen voor steden en dorpen
Limburgse steden en dorpen moeten ook in de toekomst een aantrekkelijke en leefbare thuisbasis voor de inwoners zijn. De Limburgse steden en dorpen krijgen de komende decennia te maken met grote gecompliceerde vraagstukken en transities. Het is belangrijk om de transities en opgaven in het bebouwd gebied in samenhang op te pakken en te sturen aan de voorkant. Bij veel vraagstukken in het bebouwd gebied geldt dat de overheid, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven samen oplossingen moeten vinden. Een
belangrijke rol is weggelegd voor de gemeenten. Een toenemend aantal vraagstukken overstijgt echter het lokale niveau en vraagt om gezamenlijk optrekken van gemeenten in regionaal verband. De Provincie Limburg wil de gemeenten daarbij ondersteunen. Op onderdelen wordt, gezien de provinciale belangen, ook richting aan die ontwikkeling gegeven. Er wordt breed gekeken, ook over provincie- en landsgrenzen heen.
Compacte steden blijven het uitgangspunt
Nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten zoveel mogelijk een plek krijgen binnen het bebouwd gebied. Dit om de diversiteit tussen stad en land, tussen dynamisch en rustiger en tussen wonen, werken en recreëren als kwaliteit van onze leefomgeving te kunnen behouden. Met instructieregels in de Omgevingsverordening blijft de provincie met dit ladderprincipe de keuze voor ‘meer stad’ ondersteunen. Daarbij is er aandacht voor compacte binnensteden, het behoud van basisvoorzieningen en leefbaarheid. Hierbij zijn niet toevallige grenzen maar het dagelijks leefpatroon van de inwoners doorslaggevend. De Provincie Limburg ondersteunt gemeenten bij het oplossen van vraagstukken op het gebied van leefbaarheid en bij sociale opgaven met betrekking tot achterstanden in participatie, onderwijs en gezondheid.
Regiovisies Noord-, Midden en Zuid-Limburg
Noord-, Midden- en Zuid-Limburg hebben elk een eigen regiovisie samengesteld. Na het beschrijven van hun regioprofiel schetsen zij een toekomstbeeld voor 2030-2050 en gaan ze in op specifieke, regio gebonden uitdagingen en opgaven per thema. Voor de gemeente Heerlen is de Regiovisie Zuid-Limburg van belang.
Deelvisie Zuid-Limburg
Profiel van Zuid-Limburg
De aantrekkelijkheid van Zuid-Limburg wordt in sterke mate bepaald door de aanwezigheid van relatief op korte afstand van elkaar gelegen, dichtbevolkte stedelijke gebieden, gelegen in het unieke Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Het heuvellandschap en de Maasvallei geven samen met de historische binnenstad van Maastricht een bijzondere kwaliteit, rijke historie en eigen cultuur aan deze regio.
In Zuid-Limburg wonen, werken en leven zo'n 600.000 mensen. Zuid-Limburg is het meest verstedelijkt grensgebied en de meest Europese regio van het land. Samen met de stedelijke regio's van Aken (Duitsland), Luik en Verviers (Wallonië) en Tongeren, Hasselt en Genk (Vlaanderen) vormt Zuid-Limburg de Euregio Maas-Rijn met vier miljoen inwoners en 2,2 miljoen banen. Daarnaast maakt de regio deel uit van het groene grensoverschrijdende Drielandenpark.
De op relatief korte afstand van elkaar gelegen, dichtbevolkte stedelijke gebieden met elk hun eigen rijke historie én cultuur en de ligging in het unieke Nationaal Landschap Zuid-Limburg en de Maasvallei, maken Zuid-Limburg tot een aantrekkelijke regio en een ideale vestigings- plaats voor kenniswerkers. De landschappelijke kwaliteit levert niet alleen een bijdrage aan het welzijn en de gezondheid van de inwoners, het is ook één van de belangrijkste pijlers van de economie in Zuid-Limburg. Zowel de toeristische als de agrarische sector maken gebruik van het landschap.
De dragende sectoren van de economie van Zuid-Limburg zijn Chemie & Materialen (met Chemelot als chemiecluster in Sittard-Geleen), Life Sciences & Health en Smart Services. De Universiteit Maastricht, de Brightlands Campussen (de Chemelot Campus in Sittard-Geleen, de Maastricht Health Campus en de Smart Services Campus in Heerlen) fungeren als belangrijke groeimotoren van de regio. Met de Brightlands campussen levert Zuid-Limburg een substantiële bijdrage aan de ontwikkeling van Brainport Zuidoost-Nederland tot een innovatieve, duurzame en internationale economische topregio. Daarmee is de regio structuurversterkend voor de Limburgse en Nederlandse economie en biedt zij een excellent vestigingsklimaat. Qua omvang zijn de gezondheidszorg, de industrie en bouwnijverheid, financiële instellingen, zakelijke dienstverlening en de ICT de grootste werkgelegenheidssectoren in Zuid-Limburg.
Toekomstbeeld Zuid-Limburg 2030-2050
Het Omgevingsbeleid voor Zuid-Limburg richt zich op het koesteren en verder uitbouwen van de sterke punten uit de profielschets en tegelijkertijd op een strategie om de zwakke punten aan te pakken.
Eigen kracht Zuid-Limburg
De regio Zuid-Limburg heeft in 2050 haar potentie als 'Europese schakelregio' optimaal weten te ontwikkelen. Met een hoge ruimtelijke kwaliteit en een eigen economische kracht, gebruik makend van de gunstige positie tussen de nabijgelegen West-Europese metropolen. Naast snelle verbindingen met de rest van Nederland (via Eindhoven naar de Randstad), zijn gelijkwaardige verbindingen gerealiseerd over de grens richting België en Duitsland. Ook is een duurzame, betrouwbare en veilige energievoorziening gerealiseerd, met bijbehorende (grensoverschrijdende) energie- hoofdstructuur.
De regio biedt een bijzonder aantrekkelijke omgeving om te wonen, te werken en te recreëren, voor zowel inwoners als toeristen. De regio trekt nieuwe inwoners aan, want het op peil houden van het inwoneraantal draagt bij aan het behoud en het verbeteren van een brede welvaart. Zuid-Limburg heeft zich ontwikkeld tot een circulaire samenleving, waarin onder andere de Chemelot-site en campus als motor en proeftuin functioneert. De omschakeling naar een niet-fossiele samenleving is ook in de mobiliteitssystemen doorgevoerd.
Zuid-Limburg beschikt over een uniek en prettig leefklimaat waar twee omgevingen op te zoeken zijn: zowel een snelle stedelijke omgeving als een rustige, ontspannen, natuurlijke en natuurrijke omgeving. Daarnaast zijn er suburbane gebieden die een groen en aantrekkelijk woonmilieu bieden. Bij de ontwikkeling geeft het principe 'meer stad, meer land' richting. In het unieke buitengebied zijn de bijzondere landschappelijke kwaliteiten in combinatie met een hoge dichtheid aan cultuurhistorische elementen en een omgeving van onthaasting in stand gehouden, waardoor het gebied van grote waarde is voor de regio. Het (ruimtelijk) raamwerk, waarbij de focus ligt op het borgen van de kwaliteit van het landelijk gebied, de relatie stad-land, duurzame mobiliteit en een klimaatbestendig landschap, is goed op orde. De transformatieopgaven waar Zuid-Limburg voor staat, zijn gerealiseerd en sociale achterstanden ten opzichte van het gemiddelde in Nederland zijn ingelopen.
Om de economische kansen van de regio ten volle te benutten maken we veel meer dan nu gebruik van de kansen met betrekking tot economische kracht, kennis en arbeidsmarkt direct over de grens. Hiertoe hebben we een grenslandstrategie en -programma ontwikkeld; een meerjarige collectieve inzet op met name thema's als grensoverschrijdende arbeidsmarkt, onderwijs, mobiliteit, wonen, landschap, identiteit, mindset en energie.
We versterken de euregionale agglomeratie met economische maatregelen zoals het ontwikkelen van de economische netwerken, het grensoverschrijdend verknopen van kennisnetwerken en wetenschappelijke instituten, het tot stand brengen van grote projecten zoals de Einstein Telescoop en het wegnemen van grensbarrières ten aanzien van onderwijs, arbeidsmarkt, administratie en cultuur. Een wezenlijke factor hierbij is het verbeteren van de euregionale mobiliteit.
Op strategisch niveau hebben we een gezamenlijke en afgestemde ruimtelijke ontwikkeling op gang gebracht. We ontwikkelden een grensoverschrijdend stedelijk netwerk met als principes:
Hierbij geldt als "rode draad": meer stad, meer land, meer Euregio.
Naast het verder ontwikkelen van het grensoverschrijdend stedelijk netwerk is het Nationaal Landschap tot een 'Drielandenpark' versterkt en uitgebreid. In het belang van natuur, water, landschap en een aantrekkelijk leefklimaat, realiseren we een samenhangende open ruimte en een verbinding van de grensoverschrijdende water- en groenstructuren. Die strekt zich uit van de Hoge Kempen via het Rivierpark Maasvallei en het Zuid-Limburgse Heuvelland naar de Ardennen en de Eifel.
Uitdagingen en opgaven
Gezien de stapeling van grote opgaven én kansen in een gebied met een bijzonder karakter en de opkomst van thema's met (soms nog onbekende) ruimtevragen, onderscheiden we hier opgaven in vier lagen, met elk een verschillend gericht beleid. Deze vier lagen zijn:
De opgaven voor het stedelijk en suburbaan gebied, waartoe het projectgebied behoort, zijn:
Projectspecifiek
Het project betreft de realisatie van een relatief kleinschalig stedelijk initiatief binnen bestaand stedelijk gebied, waarbij de realisatie van 11 levensloopbestendige woningen zijn voorzien.
Het betreft een braakliggend terrein (inbreidingslocatie) op een prominente plek tegenover kasteel Hoensbroek. Het plan heeft daarmee een aantoonbare verbetering van de leefbaarheid in de kern tot gevolg en heeft hierdoor een maatschappelijke meerwaarde.
Het bouwen van deze appartementen voldoet aan een specifieke woningbehoefte, zoals is gebleken uit het regionale woonbehoefteonderzoek voor Heerlen, met name omdat in het project rekening is gehouden met de levensloopbestendigheid van de woningen. Gelet op de aanwezigheid van een lift is elke woonlaag rolstoeltoegankelijk; verder bevindt het woonprogramma per appartement zich op hetzelfde niveau.
De prijsklasse van de woningen ligt voor 6 appartementen binnen de NHG-grens vanaf januari 2023 €405.000,-. De andere liggen erboven. Uit het regionaal behoefteonderzoek blijkt dat in Heerlen in zijn algemeenheid een beperkte behoefte is aan levensloopbestendige appartementen boven €350.000,-.
Mocht de woningmarkt in de verdere toekomst wijzigen, dan zijn de appartementen ook voor andere kleine huishoudens courant, dan alleen voor de doelgroep senioren; er is daarom sprake van no-regret-woningen.
Daarom past deze wooninvulling binnen de provinciale beleidsambitie ten aanzien van wonen binnen 'stedelijk gebied'.
Limburg moet mee kunnen bewegen met alle veranderingen in onze samenleving. Op cultureel, economisch én sociaal gebied. De Provincie Limburg heeft daarom het initiatief genomen om met de Limburgse samenleving in gesprek te gaan over de uitdagingen van de toekomst. Met de Limburg Agenda is daarmee een begin gemaakt, door samen te kijken naar de vraag: Hoe kan Limburg in 2030 eruit zien? In de Limburg Agenda worden keuzes voor het Limburg van morgen gemaakt. Die keuzes zijn richtinggevend, maar niet allesbepalend. De agenda is bedoeld om Limburg te laten inspelen op de uitdagingen van de toekomst, door mensen en organisaties samen te brengen, elkaar te inspireren en uiteindelijk elkaars krachten te bundelen. Niet alleen nu, voor de totstandkoming van deze agenda, maar vooral ook voor straks. De Limburg Agenda gaat uit van een centraal thema 'Vernieuwing' en is uitgewerkt in vier inhoudelijke thema's:
Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet.
Hoewel de op 17 december 2021 vastgestelde Omgevingsverordening Limburg hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.
Net als de Omgevingsverordening 2014 gaat de nieuwe verordening (paragraaf 12.1.1) uit van woningbouwplannen die voorzien in de juiste woningen op de juiste plek, waarvoor de behoefte aan die woningen in beeld is en die behoefte regionaal wordt afgestemd. Uitgangspunt is realisatie van woningen binnen vijf jaar na vaststelling van - het betreffende deel van - een omgevingsplan.
Projectspecifiek
Wonen
Zoals in paragraaf 2.1.1.2 van deze ruimtelijke onderbouwing al aan de orde is gekomen, is het projectgebied in de Omgevingsverordening Limburg aangemerkt als 'stedelijk gebied' en is daarmee de gewenste locatie voor nieuwe stedelijke functies.
Het bouwen van 11 appartementen kan voldoen aan een specifieke woningbehoefte, zoals is gebleken uit het regionale woonbehoefteonderzoek voor Heerlen. Het plan houdt rekening met de levensloopbestendigheid van de woningen. Toegankelijkheid met rolstoel is geregeld. Deze locatie is geschikt voor senioren uit de directe omgeving die een grote ruime woning achterlaten. Hiermee ontstaat doorstroming.
Woningbouwinitiatieven die mogelijk worden gemaakt via de Beleidsregel Ruim baan, dienen binnen 2 jaar na afstemming in de (sub)regio planologisch te zijn vastgesteld en binnen 3 jaar nadat het plan planologisch onherroepelijk is geworden te zijn gerealiseerd. Woningbouwplannen die deze termijnen niet halen, verliezen hun status op de subregionale woningmarktprogrammering. Indien laatstgenoemde termijn niet wordt gehaald kan de gemeente na afloop van de termijn deze vergunning intrekken.
Voormalige steenkolenmijnbouw
Door de voormalige mijnbouw zijn er mogelijke risico's - zoals beschreven in het rapport "na-ijlende gevolgen van de steenkolenwinning in Zuid-Limburg" van 14-12-2016 door het Ministerie van Economische Zaken - met betrekking tot ondiepe winning en/of protectiezone industriële schachten en/of risico`s door mijngas. De projectlocatie ligt niet in een gebied met een verhoogde kans op na-ijleffecten voormalige mijnbouw vanwege ondiepe winning en/of ligging in een protectie zone industriële schachten en/of risico`s door mijngas.
De regio Parkstad Limburg heeft in 2009 een intergemeentelijke structuurvisie vastgesteld: 'Ruimte voor park & stad' . De visie beoogt de missie van de regio, 'het in duurzame samenhang ruimtelijk-economisch ontwikkelen van de regio en het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit', te verwezenlijken. Als alle partijen hun krachten bundelen, moet het mogelijk zijn om in 2030 deze kwaliteiten in Parkstad Limburg te ervaren:
De intergemeentelijke structuurvisie zet de toekomstlijnen uit voor twee structuurdragers: ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit en de economisch-maatschappelijke ontwikkeling. Deze dragers zijn uitgewerkt door middel van vier hoofdthema's:
De Bestuurscommissie Ruimte van de regio Parkstad Limburg heeft de Structuurvisie in 2015 kritisch tegen het licht gehouden en onderzoekt de mogelijkheden voor een aanscherping of actualisatie van dit beleid. Belangrijkste opgave hierbij is dat de samenwerkende gemeenten in de toekomst dienen te beschikken over een instrument dat hen in staat moet stellen om integraal in plaats van sectoraal, proactief in plaats van reactief en op het regionale schaalniveau te kunnen sturen op ruimtelijke ontwikkelingen en programma's. Daarbij zal ook expliciet aandacht zijn voor urgente, nieuwe ruimtelijke thema's zoals klimaat, milieu, water, grondstoffen en voedsel
De vier hoofdthema's uit de structuurvisie zijn concreet uitgewerkt in diverse beleidsnota's, op zowel regionaal als gemeentelijk niveau. Deze komen in de volgende paragrafen aan bod, waarbij tevens wordt aangegeven hoe deze hun uitwerking hebben op het project Appartementengebouw Juliana-Bernhardlaan Hoensbroek.
Projectspecifiek
Uitsnede themakaart Wonen Structuurvisie Parkstad Limburg
Op de kaart 'Intergemeentelijke Structuurvisie Parkstad Limburg, thema: Wonen' wordt onderscheid gemaakt tussen een aantal gebiedstypes, namelijk:
Het projectgebied is gelegen in het gebiedstype 'M', zijnde een suburbane omgeving met een laagstedelijk karakter. In dit gebiedstype staan de termen knus, leefbaar en kleinschalig, sociale cohesie, groen. Twee bouwlagen met een kap is hier de maximaal gewenste bouwhoogte.
Het voornemen ziet op het realiseren van een appartementengebouw met 11 appartementen waarbij het hoogwaardig leefmilieu van de omgeving wordt gerespecteerd. Het gebouw beslaat 2 woonlagen en een derde woonlaag onder de kap en biedt levensloopbestendige woonruimte in een kleinschalig complex waar de bewoners elkaar in de gemeenschappelijke ruimten in en rondom het gebouw kunnen ontmoeten; in de gemeenschappelijke gedeelten van het projectgebied welke als tuin worden ingericht en beplant kunnen hiertoe bankjes worden geplaatst. Daarmee sluit het initiatief aan bij de doelstellingen van de Structuurvisie Parkstad Limburg.
De Mobiliteitsvisie SUMP Parkstad Limburg, vastgesteld in de BC Mobiliteit van 31 maart 2021 als animatie gebaseerd op de "Samenvatting met focuspunten Mobiliteitsvisie SUMP Parkstad Limburg", dient als regionaal duurzaam mobiliteitsbeleidskader ter vervanging van het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan (RVVP) 2014-2020. Tevens is het de regionale doorvertaling voor Parkstad van de Mobiliteitsvisie Zuid Limburg, die vorig jaar door de deelnemende 16 gemeenten van Zuid Limburg is vastgesteld.
De volgende 5 focuspunten van de Mobiliteitsvisie SUMP Parkstad Limburg zijn in de samenvatting opgenomen en zijn de basis voor de animatie:
Projectspecifiek
De situering van het appartementengebouw op korte afstand (circa 600 m) van de winkelvoorzieningen en dicht bij de bushalte kan bijdragen aan vermindering van het autogebruik. De aanwezigheid van de bushalte pal voor het projectgebied kan de bewoners stimuleren om het openbaar vervoer vaker te gebruiken.
De woningen zullen voorzien worden van een makkelijk toegankelijke buitenberging waar fietsen en e-bikes veilig kunnen worden gestald. Dit is een belangrijke voorwaarde om het gebruik van een fiets te stimuleren.
Hiermee kan gesteld worden dat het project bijdraagt aan de mogelijkheid tot de keuze voor duurzame en gezonde vervoerswijzen.
Op 7 juli 2015 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Heerlen 2035 vastgesteld. Met dit planologisch instrument kan de gemeente de ruimtelijke sturing beter afstemmen op de ruimtelijke opgaven van de toekomst.
De structuurvisie is opgesteld op basis van een belangrijk kantelpunt in de historie van ruimtelijke ontwikkeling in Nederland. De grenzen van de groei zijn bereikt. Er is een eind gekomen aan een onafgebroken periode van vraag naar ruimte en vastgoed.
Nieuwe ontwikkelvraagstukken hebben nu vooral te maken met de vraag hoe om te gaan met bestaand vastgoed en vrijkomende ruimte. De ruimtelijke opgaven voor de toekomst hebben veel vaker betrekking op bestaand vastgoed in plaats van nieuwbouw en zullen gekenmerkt worden door termen als: flexibel, tijdelijk, duurzaam en kleinschalig. Ook de rol van de gemeente verandert. Heerlen moet de slag maken van een toetsende naar een faciliterende overheid. Niet alles zelf herontwikkelen, maar vooral ook initiatieven van ondernemers, marktpartijen en inwoners mogelijk maken, met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in deze structuurvisie als uitgangspunt.
Deze transitieopgaven lopen als een rode draad door de structuurvisie. In de structuurvisie staan inhoudelijk vier thema's centraal: Vitale stad, Centrale stad, Innovatieve stad en Verrassende stad.
In het thema Vitale stad wordt een beeld geschetst van woonwijken in 2035. Aan de ene kant willen we inzetten op minder woningen, maar vooral ook op woningen met meer kwaliteit en variatie. Dus geen grootschalige uitbreidingsnieuwbouw meer, maar inzetten op het doorbreken van de eentonigheid van sommige woonbuurten. Aan de andere kant willen we goede voorzieningen blijven aanbieden. Dat kan soms betekenen dat een voorziening uit de buurt verdwijnt als het verzorgingsgebied voor die voorziening te klein wordt. In die gevallen zetten we in op het vormen van sterke voorzieningenclusters in buurten en stadsdelen.
In het thema Centrale stad beschrijven we hoe we de rol van Heerlen als centrumgemeente in de regio kunnen versterken. Belangrijke speerpunten daarbij zijn een compact kernwinkelgebied met een compleet en gevarieerd winkelaanbod, het realiseren van een Smart Services Campus en het versterken van het stedelijk woonmilieu. Cultuur in al zijn facetten is daarbij een belangrijke bindende factor.
In het thema Innovatieve stad geven we aan hoe we anders kunnen omgaan met stedelijke ontwikkelopgaven bij veranderende omstandigheden. Het hergebruiken van bestaand vastgoed en vrijkomen van ruimte na sloop spelen daarbij een belangrijke rol. Bovendien willen we mondiale duurzaamheidsvraagstukken verbinden met lokale transitieopgaven. Heerlen heeft de ambitie om in 2040 een klimaat-neutrale stad te zijn. Dat is een stad waarin processen rond wonen, werken en leven, niet op negatieve wijze bijdragen aan klimaatverandering.
In het thema Verrassende stad wordt beschreven hoe we bestaande cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten beter zichtbaar en tastbaar kunnen maken in de stad. Door het behoud van deze waarden te integreren in de lokale transitieopgaven, krijgen plekken en panden waarmee mensen zich verbonden voelen nieuwe betekenis. Het resultaat van deze transitie is een verrassende stad, waarin het “Verhaal van Heerlen” tot uitdrukking komt.
Het projectgebied is gelegen binnen het substedelijk woonmilieu, zoals op onderstaande uitsnede uit de structuurvisiekaart is te zien. Tevens ligt het projectgebied op de rand van het beekdal van de Geleenbeek.
Uitsnede kaart Structuurvisie Heerlen
De woningvoorraad in Heerlen/Parkstad is in vele buurten sterk verouderd. Gelet op ons streven om Heerlen aantrekkelijk en leefbaar te houden, zal de woningvoorraad een forse kwaliteitsslag moeten maken. Het gaat daarbij in hoofdzaak om drie zaken:
Deze kwaliteitsslag zal bovendien gerealiseerd moeten worden binnen de kwantitatieve kaders die hierover in regionaal verband zijn/worden opgesteld.
Gelet op de verwachte trends en ontwikkelingen op de woningmarkt en in het sociale domein, zal in de toekomst naar verwachting ook in Hoensbroek sprake zijn van een transitieopgave. Aan de hand van een woonmilieubenadering is in kaart gebracht waar die transitieopgaves kunnen gaan ontstaan. Daartoe is Heerlen ingedeeld in verschillende woonmilieus. Om te kunnen bepalen in welke categorie woonmilieu een bepaalde buurt of wijk kan worden ingedeeld, is onder meer gekeken naar de afstand tot het stadscentrum, de globale woningdichtheid, de verhouding koop - en huurwoningen en de verhouding gestapelde en grondgebonden woningen.
Het substedelijk woonmilieu waarin de projectlocatie zich bevindt, betreft veelal wonen in buurten en wijken die dateren uit de wederopbouwperiode. Het gaat vaak om monofunctionele buurten met een grotere afstand tot het centrum en een mix tussen grondgebonden en gestapeld wonen in een gemiddelde woningdichtheid met overwegend huurwoningen.
Kansen op versterking zijn er voor het vervangen van incourante woningen, het realiseren van grondgebonden woningen in de goedkope en middeldure huursegment en het goedkope koopsegment. In dit woonmilieu worden bij voorkeur geen nieuwe gestapelde woningen meer gerealiseerd, tenzij dat voor het huisvesten van bepaalde doelgroepen (bijvoorbeeld mensen met een zorgvraag) wel gewenst is. Kansrijke doelgroepen zijn gezinnen en senioren met een modaal inkomen.
Onderhavig project ziet weliswaar op gestapelde woningbouw maar wel van levensloopbestendige appartementen die bij uitstek geschikt zijn voor senioren. Het bouwplan sluit goed aan bij het hoogwaardige, ruim opgezette woonmilieu van de omliggende woningen in de directe omgeving en op de vraag naar levensloopbestendige woningen in de markt. Uit het Woonbehoefteonderzoek Parkstad Limburg 2022 - 2032 blijkt dat in de top vijf doelgroepen die de aankomende tien jaar het meest zullen groeien, alleen oudere doelgroepen terugkomen. Alle 65-plus doelgroepen groeien in de gemeente Heerlen. De toename zit vooral in 65-plushuishoudens met lage inkomens, maar ook midden en hoge inkomens nemen zeker nog toe. Het gaat vooral om huishoudens in een stedelijk of suburbaan woonmilieu.
De projectlocatie ligt in substedelijk transformatiegebied. Transitie draagt bij aan behouden en versterken van buurten met belangrijke cultuurhistorische structuren of elementen. De locatie ligt tegenover een highlight in het groen, namelijk Kasteel Hoensbroek. Alle woningen in het project krijgen uitzicht op het kasteel, zodat optimaal gebruikt wordt gemaakt van de aanwezige kwaliteiten.
De Geleenbeek is één van de twee belangrijkste groene structuurelementen in de stad. De beken zijn op diverse markante plekken te weinig tastbaar, onzichtbaar bijna. Op sommige plekken is bebouwing gerealiseerd in het beekdal, op andere plekken loopt de beek ondergronds. Een belangrijke strategie om het vestigingsklimaat van de stad te versterken is dus om de potentie van de beekdalen als groene structuurdragers beter te benutten. Het is de ambitie om de beekdalen als groene lopers door de stad uit te rollen.
Onderhavig initiatief wordt niet belemmerd door het beekdal, omdat de feitelijke rand ten zuiden van de Juliana-Bernhardlaan is gelegen. De noordzijde van deze laan betreft bebouwd gebied waarin het beekdal niet meer zichtbaar is. Alle nieuwe woningen zullen wel zicht hebben op het beekdal waardoor dit bijdraagt aan de beleving van het beekdal voor toekomstige bewoners.
Op 10 januari 2012 heeft de gemeenteraad de stadsdeelvisie "Òs Gebrook" vastgesteld. In deze visie zijn diverse eerder opgestelde beleidsdocumenten en programma's geïntegreerd, zoals het Masterplan Hoensbroek (2009), Strategisch Masterplan Hoensbroek 2025 en het Woningbouwprogramma Hoensbroek. De visie is in samenwerking met de woningbouwcorporaties De Voorzorg en Woonpunt, Stadsregio Parkstad Limburg en de Provincie Limburg tot stand gekomen.
Aanleiding voor de visie vormt een aantal samenhangende problemen waar het stadsdeel Hoensbroek mee kampt. Het betreft hierbij problemen op fysiek, sociaal en economisch gebied, alsook veiligheid. Deze problemen zetten de leefbaarheid onder druk.
Daarnaast ervaart de gehele regio Parkstad Limburg, en met name de gemeente Heerlen, op diverse plaatsen de gevolgen van de krimp. Al jaren wordt samengewerkt om de gevolgen daarvan om te buigen tot kansen en via herstructurering te zorgen voor vitale stadsdelen met toekomst, integraal ontwikkeld vanuit de fysieke, sociale en economische pijlers in de gemeente. De stadsdeelvisie "Òs Gebrook" gaat in op die kansen en benoemt enkele concrete projecten waar op korte termijn mee gestart kan worden. De stadsdeelvisie is het integrale kader voor de fysieke, sociale en economische structuurversterking van Hoensbroek voor de periode tot 2025.
De visie vormt een perspectief en tegelijkertijd een sturingsinstrument om de leefbaarheid in Hoensbroek duurzaam te verbeteren (people, planet en profit). Uiteindelijk is de doelstelling om het stadsdeel Hoensbroek zodanig duurzaam her in te richten en te transformeren door middel van een gebiedsontwikkeling, dat:
Voor Hoensbroek is de volgende ambitie geformuleerd: "Een vitaal duurzaam Hoensbroek, waar het goed en prettig leven is in een groene, dorpse omgeving." Om deze hoofdambitie concreet te maken zijn binnen verschillende thema's subambities en doelen benoemd. Deze komen voort uit een uitgebreide analyse. De doelen zijn gewenste effecten die betrokken partijen de komende jaren gezamenlijk in Hoensbroek willen bereiken. Vervolgens zijn per thema strategische keuzes gemaakt.
De gemeente Heerlen kent een aantal locatie gebonden visies. Beoordeel of een van de locatie gebonden visies van belang is voor het aan de orde zijnde bestemmingsplan en geef een omschrijving van de locatie gebonden visie.
Daarnaast bevat de stadsdeelvisie een ruimtelijke visie, die ervan uitgaat dat Hoensbroek het kasteeldorp van de 21e eeuw wordt. Het is een netwerk van programma en kwaliteiten dat in sterke relatie tot elkaar staat, met het landschap eromheen. Om Hoensbroek leefbaar en vitaal te houden is het handhaven van een duidelijke kern noodzakelijk. Daarom dienen eventuele sloopgaten rondom de kern opnieuw voorzien te worden van gebouwd programma. Hierbij kunnen drie verschillende strategieën worden toegepast:
De bedoeling is dat Hoensbroek in 2025 bestaat uit een dubbele kern, elk met een sterke, eigen identiteit. Aan de ene kant het Kasteel Hoensbroek, een cultuurhistorisch baken en nieuw centrum voor stads-landbouw. Aan de andere kant de oorspronkelijke dorpskern tussen St. Janskerk en Postplein, met winkels, horeca, woningen en andere centrale voorzieningen.
De dubbele kern is op verschillende schaalniveaus sterk met elkaar verbonden, zodat er een betere fysieke verbinding is ontstaan, en het wordt beleefd als een eenheid. Zo vormt het mijnspoor een belangrijke groene fiets- en voetgangersverbinding tussen Nuth en Brunssummerheide. De route Juliana Bernhardlaan - Marktstraat fungeert als de verbindende hoofdverkeersader binnen Hoensbroek. De Hoofdstraat fungeert op lokaal niveau als een cultuurhistorische route tussen kasteel en centrum. De route wordt begeleid door functies zoals woningen, dienstverlening en ambachtelijke bedrijvigheid.
De buurten hebben elk een eigen sfeer, programma en kwaliteit. Door deze wijken optimaal in het netwerk te hechten, blijft het centrumgebied met haar voorzieningen optimaal toegankelijk en vitaal.
Om de visie vorm te geven is een aantal actievelden benoemd, zoals weergegeven in onderstaande afbeelding.
Actievelden stadsdeelvisie Hoensbroek
Op deze kaart zijn de actievelden integraal verbeeld op de schaal van Hoensbroek. Hierin is te zien hoe de kleinschalige ruimtelijke ingrepen en interventies zich verhouden tot de bovenwijkse structuurdragers zoals de linten, mijnspoor, Gebrookerbos, en de hoofdverkeersstructuur. De stippen geven aan waar dynamiek te verwachten is, de pijlen laten zien waar verbindingen dienen te worden versterkt.
Projectspecifiek
Onderhavige projectlocatie is aan de hoofdontsluitingsweg door Hoensbroek gesitueerd. De realisatie van het appartementengebouw zullen geen van de actievelden belemmeren in hun doelstelling.
Het gemeentelijk Groenbeleidsplan is op 14 mei 2013 vastgesteld en vormt sindsdien het gemeentelijk groenbeleid. In dit plan is het vorige groenstructuurplan geïntegreerd.
Het Groenbeleidsplan geeft een middellange termijnvisie (2010-2025) op de gewenste ontwikkeling van het (semi-)openbare groen van de gemeente Heerlen. Behalve een visie op de gemeentelijke groenstructuur bevat het Groenbeleidsplan ook een kader voor het groenbeheer en is er tevens een uitvoeringsprogramma aan gekoppeld. Het Groenbeleidsplan heeft als hoofddoelstelling een integrale, samenhangende en tevens duurzame groenstructuur te realiseren, die recht doet aan de identiteit en eigenheid van Heerlen als onderdeel van Parkstad Limburg en voldoende robuust van karakter is waar het gaat om behoud en verbetering van leefbaarheid en groene kwaliteit.
In de visie op de groenstructuur van de gemeente Heerlen is uitgegaan van de volgende integraal samenhangende componenten:
De hoofdgroenstructuur van Heerlen kadert de ligging van de verschillende stadsdelen in. Om een goede aansluiting te vormen op de gemeentelijke hoofdgroenstructuur is per stadsdeel de gewenste ontwikkeling van de hoofdgroenstructuur verder uitgewerkt.
Vervolgens is nog verder ingezoomd en is de gewenste groenstructuur in de buurten en buurtschappen beschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt in verschillende buurttypen. De visies voor de verschillende buurttypen zijn vertaald in een gereedschapskist voor de groenstructuur per buurttype, waarin de karakteristieken en functies van de hoofd- en subgroenstructuur van een buurttype zijn vastgelegd. Onderscheid wordt gemaakt in structuurgroen en snippergroen, waarbij het uitgangspunt geldt dat snippergroen kan worden afgestoten zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van de openbare ruimte.
Projectspecifiek
De groenstructuur van Hoensbroek heeft gedurende verschillende decennia vorm gekregen. Doordat daarbij een eenduidige ontwikkelingsrichting ontbrak, is van een samenhangende groenstructuur geen sprake. Verblijfsgroen is in Hoensbroek nauw verbonden met de hoofdgroenstructuur van Heerlen. Als gevolg van herstructureringsvraagstukken liggen kansen in Hoensbroek voor de versterking van de groenstructuur en de samenhang tussen verschillende delen van de groenstructuur. Vanuit het Groenbeleidsplan is de doelstelling voor het stadsdeel Hoensbroek om een op harmonieuze wijze samenhangende groenstructuur te realiseren die de identiteit van Hoensbroek optimaal versterkt. Door een duidelijke verweving tot stand te brengen tussen de groenstructuur van het Caumerbeekdal, het mijnspoor en het stadsdeel ontstaan aantrekkelijke verblijfsgebieden voor zowel bewoners als bezoekers.
Voor de omgeving van het projectgebied is er in het Groenbeleidsplan bijzondere aandacht voor Kasteel Hoensbroek. Ter versterking van de relatie met het stadsdeel is het wenselijk een nette beëindiging te creëren van de toegangslaan en de laanbeplantingen van de Klinkertstraat en de Juliana Bernhardlaan.
Onderhavig project (op bovenstaande afbeelding aangeduid met rode pijl) vormt geen belemmering voor deze doelstelling; andersom zorgt een versterking van de groenstructuur ter plaatse van het kasteel ervoor dat de kwaliteit van de leefomgeving eromheen zal stijgen.
Als gevolg van de nieuwe invulling met een appartementengebouw en bijbehorende erfbeplanting van het nu nog braak liggende projectgebied zal hiermee ook de groenstructuur enigszins worden versterkt, maar belangrijker is dat het verstorende zicht op het verrommelde terrein tot het verleden behoort.
In Heerlen ontspringen vier beken. Twee daarvan, de Geleenbeek en de Caumerbeek, vormen samen bijna 20 kilometer beekdal in de stad. Deze beekdalen spelen een belangrijke rol in de stedenbouwkundige opbouw van de stad, ze leveren een belangrijke bijdrage aan de identiteit van de stad en de buurten en wijken, ze hebben een interessante natuur- en landschapswaarde en een belangrijke functie voor het bergen en afvoeren van water.
Op 2 november 2004 heeft de gemeenteraad de Inrichtingsvisie beken vastgesteld. Primair uitgangspunt van de visie is de beekdalen als een robuuste structuur in het stedelijk weefsel herkenbaar te maken en waar mogelijk te accentueren. Daarmee kunnen de beken weer hun oorspronkelijke functie van dragers van de ruimtelijke structuur krijgen. Er zijn drie hoofdlijnen van ingrepen om dit te bereiken:
De inrichtinsgvisie beken sluit hiermee goed aan bij het groenbeleidsplan waarin de beken als hoofdgroenstructuur zijn aangewezen.
Onderhavig initiatief wordt niet belemmerd door het beekdal, omdat de feitelijke rand ten zuiden van de Juliana-Bernhardlaan is gelegen. De noordzijde van deze laan betreft bebouwd gebied waarin het beekdal niet meer zichtbaar is. De afstand van het projectgebied tot aan de Geleenbeek bedraagt circa 450 m. Het versterken van de identiteit en het herkenbaar en beleefbaar maken van de Geleenbeek vindt niet plaats tussen de bestaande bebouwing in een woonwijk. De groene transformatiezone reikt dan ook niet tot aan het projectgebied.
Op 26 juni 2019 heeft de gemeenteraad van Heerlen de Mobiliteitsvisie 'Heerlen in Beweging' vastgesteld. Het samen leven in een groene en gezonde stad staat hierbij centraal. Mobiliteit is één van de puzzelstukjes om deze ambitie te bereiken. Zo wordt er richting gegeven aan de wijze waarop de gemeente Heerlen in 2040 op het gebied van mobiliteit energieneutraal wil zijn. Duurzaamheid en mobiliteit gaan in dit plan hand in hand. Zo wordt er invulling gegeven aan de ambitie van de Parkstadgemeenten om in 2040 energieneutraal te zijn (Palet).
![]() |
afbeelding: Onze visie voor de stad |
Met 'Heerlen in Beweging' zet de gemeente Heerlen een transitie in gang om de toekomst van duurzame mobiliteit in Heerlen samen met inwoners, bezoekers, maatschappelijke organisaties en ondernemers vorm te geven. De ambitie gaat ook over de wens om mensen vaker te laten kiezen voor actieve en gezonde mobiliteit zodat de visie steeds een stapje dichterbij komt. De ambitie van 'Heerlen in beweging' is vertaald in een drietal langetermijndoelen. Deze doelen, ook wel outcome indicatoren genoemd, geven het gewenste maatschappelijke effect weer van de maatregelen die van Heerlen een groene en gezonde stad moeten maken. De doelen voor de lange termijn zijn:
Projectspecifiek
De situering van het appartementengebouw op korte afstand (circa 600 m) van de winkelvoorzieningen en dicht bij de bushalte kan bijdragen aan vermindering van het autogebruik. De aanwezigheid van de bushalte pal voor het projectgebied kan de bewoners stimuleren om het openbaar vervoer vaker te gebruiken.
De woningen zullen voorzien worden van een makkelijk toegankelijke buitenberging waar fietsen en e-bikes veilig kunnen worden gestald. Dit is een belangrijke voorwaarde om het gebruik van een fiets te stimuleren.
Hiermee kan gesteld worden dat het project bijdraagt aan de mogelijkheid tot de keuze voor duurzame en gezonde vervoerswijzen, hetgeen dan ook een positief effect zal hebben op het energieverbruik voor verkeer en vervoer.
Op 20 april 2016 heeft de gemeenteraad van Heerlen de 'Parkeernota Heerlen – Visie en Ambitiedocument' vastgesteld. Op hoofdlijnen dient het parkeerbeleid te zorgen voor een betere afstemming tussen de vraag naar en het aanbod van parkeren zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid en de kwaliteit van de openbare buitenruimte. Het anticiperen op nieuwe ontwikkelingen en het bieden van een gastvrij en klantvriendelijk parkeersysteem maken hier onderdeel van uit. Aan de hand van de huidige situatie en een aantal toekomstige ontwikkelingen is een beeld geschetst van de verwachtingen ten aanzien van het parkeren in Heerlen de komende jaren. Hierbij is onder andere aandacht besteed aan ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit, technologie en maatschappij.
De drie ambities 'toegankelijk', 'leefbaar' en 'praktisch passend' vormen de rode draad bij de verdere invulling van de beleidsuitgangspunten en uit te werken acties c.q. maatregelen. Enkele in het oog springende beleidskeuzes zijn, per deelgebied:
Daarnaast worden de acht actuele thema's die niet direct gerelateerd zijn aan één van de drie gebieden, kort uitgewerkt. Per doelgroep worden beleidspunten weergegeven, wederom per geografisch deelgebied.
Enkele in het oog springende punten zijn:
De Parkeernota geldt als “rode draad” voor het totale parkeerbeleid en geeft richtlijnen voor de verder uit te werken maatregelen en deelnota's. De juridische en beleidsmatige verankering is vastgelegd in dit visiedocument, dat ondergeschikt is aan de Mobiliteitsvisie Heerlen. De Mobiliteitsvisie Heerlen fungeert dan ook als kapstok voor de diverse thematische nota's, zoals de Parkeernota.
Ten behoeve van het economisch goed functioneren van een winkelgebied dan wel binnenstad alsook het faciliteren van verschillende doelgroepen, zowel in garages als op straat, wordt het parkeren in Heerlen gereguleerd.
Projectspecifiek
Het projectgebied valt binnen het zogenoemde 'overige gebied'. Op grond van de Parkeernota Heerlen 2010 wordt voor het 'overige gebied' uitgegaan van een parkeernorm van 2 parkeerplaats per woning. Dit betekent dat het project moet voorzien in 22 parkeerplaatsen. De parkeerdruk die de 11 woningen genereren kan geheel worden opgevangen binnen het projectgebied waar een parkeerterrein zal worden gerealiseerd met 22 plekken.
Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm.
Duurzaamheid betreft een integrale afweging van belangen voor de korte en de lange termijn, voor alle relevante stakeholders in het gebied. In de duurzaamheidsvisie van Heerlen 2017 kiest de gemeente voor drie pijlers binnen duurzaamheid: Energietransitie, Gezonde Stad (leefomgeving) en Circulaire Economie. Deze pijlers bevatten de belangrijkste gemeenschappelijke doelstellingen van zowel de gemeente als de bedrijven en instellingen in de stad:
Er zijn geen normen vastgelegd voor het begrip duurzaamheid. Op enkele thema's binnen duurzaamheid, zoals leefomgeving, water en groen, is sectorale wet- en regelgeving van toepassing. De toetsing aan deze kaders komt elders in de onderbouwing aan de orde.
Voor energietransitie is een regionaal beleidskader geformuleerd (Parkstad Limburg Energietransitie ambitiedocument (PALET)), voor klimaatadaptatie en circulaire economie is het in ontwikkeling. Waar mogelijk en nodig sluiten we aan bij de landelijke akkoorden klimaatakkoord, deltaplan ruimtelijke adaptatie en grondstoffenakkoord. Op termijn zullen hieruit beleidsregels volgen die zullen landen in het omgevingsplan.
Het Parkstad Limburg Energietransitie ambitiedocument (PALET) geeft een vooruitblik op de kansen en mogelijkheden voor een energieneutrale regio in 2040. Vanuit ruimtelijk oogpunt worden er gebieden benoemd die potentieel geschikt zouden kunnen zijn voor de opwekking van zonne- en windenergie en gebruik van bodemenergie.
In 2015-2016 is de lange termijn doelstelling om in 2040 als regio energieneutraal te zijn, vertaald in een uitvoeringsprogramma voor de korte termijn (2016 - 2020). In dit programma zijn concrete acties, maatregelen en projecten benoemd die er toe moeten leiden dat in 2020 ten minste 8% van de totaalopgave tot 2020 wat betreft energiebesparing en duurzame energieopwekking is gerealiseerd.
Eén van de thematafels van PALET 3.0 is het 'regionaal afwegingskader grootschalige duurzame energieopwekking'. De Bestuurscommissie Ruimte incl. Duurzaamheid heeft hiertoe op 14 juli 2016 besloten incl. financiële middelen toegekend. Aanleiding voor dit afwegingskader was de constatering dat de ruimtelijke component weliswaar stevig is verankerd in het PALET-beleid, maar te grofmazig en globaal is om op project- en locatieniveau invulling te geven aan een zorgvuldige ruimtelijke afwegingen landschappelijke inpassing. Het afwegingskader, zijnde een beleidsregel, fungeert als:
Het 'PALET Regionaal Afwegingskader Grootschalige Duurzame Energieopwekking' bestaat uit:
De Parkstad-gemeenten kunnen individueel besluiten om de bouwstenen van het regionaal afwegingskader op lokaal niveau aan te vullen, zij het in nauwe afstemming met de andere gemeenten via de PALET-Broedkamer.
In 2050 zijn we een circulaire stad. We sluiten de kringlopen waar mogelijk. In 2050 wil Nederland een economie zijn zonder afval, waarbij alles draait op herbruikbare grondstoffen (programma Circulaire Economie, 'Nederland Circulair in 2050', min. IenW 2016). In 2030 wordt Nederland geacht 50% circulair te zijn. Grondstoffen dienen dan efficiënt te worden ingezet en hergebruikt, zonder schadelijke emissies naar het milieu. Voor zover er nieuwe grondstoffen nodig zijn, worden deze op duurzame wijze gewonnen en wordt verdere aantasting van de sociale en fysieke leefomgeving en de gezondheid voorkomen. Producten en materialen worden zo ontworpen dat ze kunnen worden hergebruikt met zo min mogelijk waardeverlies en zonder schadelijke emissies naar het milieu.
Dit betreft wederom een ambitie. Op de eerste plaats voor onze eigen initiatieven, maar ook voor externe initiatieven. Aan de voorkant van dit proces dagen we de ontwerpers uit hier mee aan de slag te gaan.
Circulaire Economie/circulair bouwen
Dit te realiseren is een omvangrijke opgave, het omvat een inzet van alle ketenpartners en elke bijdrage is waardevol op weg er naartoe. De ontwikkeling van elk gebied biedt kansen om minder materiaalgebruik, minder milieubelasting en minder waardeverlies te realiseren. Circulair bouwen is met name een aandachtspunt voor de ontwerpfase en de uitvoeringsfase. De kwaliteit van het aanwezige materiaal is doorslaggevend.
Grondstoffenketen van lineair naar circulair
De appartementen zijn duurzaam uitgevoerd; zo verkrijgen alle appartementen het A+++ label, dit door een combinatie van hoge isolatiewaarden van de vloeren, de gevels en de daken. Daarnaast worden er 11 individuele lucht-water warmtepompen met buitenunit geplaatst en een groot aantal zonnepanelen met een hoge opbrengst per vierkante meter. Dit is niet alleen beter voor het milieu maar komt ook de verkoopbaarheid en de duurzaamheid ten goede. Immers, al zuinige apparaten hoeven in een tijd van al maar stijgende energieprijzen, minder snel vervangen te worden. In paragraaf 4.2 zal dieper worden ingegaan op de wijze waarop klimaatadaptatie, duurzaamheid en circuliare economie in het project terugkomen.
Voor het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie van de projectlocatie, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk is een beschrijving opgenomen van de feitelijke staat van de projectlocatie en de ruimtelijk-functionele structuren ter plaatse van de projectlocatie en de omgeving.
Heerlen is ontstaan ter plaatse van de Romeinse nederzetting Coriovallum waar twee belangrijke heerbanen kruisten: de weg van Xanten naar Trier en de weg van Boulogne sur Mer naar Keulen. Het diende tot halte en wisselstation voor de Keizerlijke post. De oudste bewoningssporen wijzen op een ontstaan rond het begin van de jaartelling. Tot in de vorige eeuw beperkte de bebouwing zich tot de grote weg Aken - Maastricht.
Hoensbroek (Limburgs: Gebrook) heette aanvankelijk Broeke of Broich, hetgeen "moeras" betekent. In 1388 werd het geschonken aan ene Herman Hoen. Deze woonde destijds in een oorspronkelijke 13e-eeuwse kasteel, dat nu kasteel Hoensbroek heet. In 1661 kwam het gebied in Spaanse handen en van 1713 tot 1785 viel het onder Oostenrijk. Het dorp bleef bescheiden van omvang tot het begin van de 20e eeuw, toen er meerdere steenkolenmijnen werden geopend die voor een grote toename van de bevolking zorgden. Dit noodzaakte tot de bouw van vele nieuwe woonwijken waardoor Heerlen en Hoensbroek steeds dichter naar elkaar toe groeiden en tegenwoordig een groot aaneengesloten bebouwd gebied vormen.
Het sinds 1982 tot de gemeente Heerlen behorende stadsdeel Hoensbroek telt circa 25.000 inwoners. Bij de gemeentelijke herindeling ging een deel van het grondgebied van de voorheen zelfstandige gemeente Hoensbroek naar de gemeente Nuth, terwijl het overgrote deel werd samengevoegd met de gemeente Heerlen.
In de historie is de mijnbouwperiode voor heel Limburg, en Heerlen in het bijzonder, voor de stedenbouwkundige ontwikkeling heel bepalend geweest. In de periode 1890-1960 vond in Heerlen een grote toename aan industriële activiteiten plaats. Met name de mijnbouw en de toeleveringsbedrijven zorgden in deze periode voor een sterke groei. Er werden door Oranje Nassau (ON) Mijnen particuliere steenkolenmijnen aangelegd. Voor deze steenkolenmijnen moesten mijnwerkers worden gezocht die vervolgens vaak in de directe omgeving (op loopafstand) van de mijnen werden gehuisvest. Zo verrees in 1915 de woninggroep 'Klooster' (Mariarade) en in 1927 mijnwerkerskolonie 'de Wingerd' (Mariagewanden-Terschuren).
Topografische kaart Hoensbroek 1930 met projectgebied blauw omcirkeld
In de jaren '60 van de 20e eeuw schakelde Nederland over op aardgas, met als gevolg de sluiting van veel mijnen in deze periode en de daaropvolgende jaren '70. Hierdoor trad er een verandering op in de sociale en economische structuur. De mijnen in de regio zijn inmiddels allemaal gesloten, maar veel van de ervoor aangelegde arbeiderswijken bestaan nog en ook het voormalige mijnspoor is in het landschap nog duidelijk herkenbaar aanwezig. De Juliana-Bernhardlaan vormt een verbinding tussen mijnkolonie De Wingerd en de kern van Hoensbroek.
Na de mijnsluiting werden in Heerlen nieuwe bedrijventerreinen aangelegd langs de nieuwe autowegen A76 en de N281. Verder werd in de gemeente in de delfstoffenwinning (zandgroeves) een nieuwe industriële activiteit gevonden.
Rondom het projectgebied werd het bebouwd gebied in deze periode verder verdicht met nieuwe woongebieden.
De projectlocatie is gelegen tussen de Juliana-Bernhardlaan 124 en 142 te Hoensbroek, in de bebouwde kom van Hoensbroek, ten noorden van kasteel Hoensbroek en het bijbehorende kasteelpark. De onderstaande afbeeldingen geven een goed beeld van de feitelijke staat van de projectlocatie.
Luchtfoto projectgebied en omgeving
Huidige staat projectgebied met aan rechter zijde Juliana-Bernhardlaan 124
Huidige staat projectgebied met aan linker zijde Juliana-Bernhardlaan 142
Zoals in het veld valt op te maken, loopt het perceel richting de openbare weg af. Tussen het voorste en het achterste deel van de projectlocatie is een hoogteverschil van circa 2.2 m waar te nemen; het maaiveld aan de voorzijde bevindt zich op 75,3 m boven NAP en aan de achterzijde 77,5 m boven NAP.
Door de snelle stedenbouwkundige ontwikkeling, die vooral was gericht op de verspreid gelegen mijnzetels, kenmerkt de regio en de omgeving van het projectgebied zich door een onsamenhangende stedenbouwkundige structuur. Bij deze stedenbouwkundige ontwikkeling werden enkele van de oorspronkelijke landbouwwegen, die tevens cultuurhistorische structuurlijnen vormden, gerespecteerd en vormden de basis voor de ontwikkeling van landwegen in bebouwde linten. De volgende structuurlijnen zijn als gevolg hiervan nog als (redelijk) oorspronkelijk herkenbaar: Hoofdstraat, Amstenraderweg, Akerstraat-Noord en de Hommerterweg.
De ruimtelijke structuur en daarmee de identiteit van de omgeving van het projectgebied wordt verder nadrukkelijk bepaald door de grote landschappelijke hoogteverschillen in combinatie met de soms grote en hoge appartementencomplexen, de groenstructuur (mijnspoor), de wegenstructuur en de bebouwingsstructuur. De bebouwingsdichtheid is per buurt of straat zéér verschillend, zo heeft Terschuren een lage dichtheid en Maria-Gewanden een hoge bebouwingsdichtheid.
De directe omgeving van het projectgebied wordt gekenmerkt door vrijstaande en halfvrijstaande ruim opgezette grondgebonden woningen die zijn gerealiseerd in een kwalitatief hoogwaardig segment. Het betreft een buurt met woningen die hoofdzakelijk uit de jaren 40 en 50 van de vorige eeuw stammen. De drie woningen aan de Oude Kapelaniestraat stammen uit de jaren '20, '60 resp. '70. De woningen aan de Keukenweideweg uit de jaren '60 en '90, vrijstaand en tweekappers, zijn veelal afgedekt met een kap met een flauwe dakhelling. Aan de Hoofdstraat, voorzover gelegen achter het projectgebied, wordt de bebouwingsintensiteit steeds groter. De bouwstijlen zijn hier zeer divers, maar op de Hoofdstraat 221, 223 en 225 na betreft het allemaal grondgebonden woningen.
Op de onderstaande afbeeldingen wordt de directe omgeving van het projectgebied nader gevisualiseerd.
Juliana-Bernhardlaan:
![]() |
![]() |
Oude Kapelanieweg:![]() |
Keukenweideweg:![]() |
Hoofdstraat:![]() |
![]() |
Op onderstaande afbeelding is te zien dat de projectlocatie is gelegen binnen de gebiedstypologie 'woongebied'.
De groenstructuur van Hoensbroek heeft gedurende verschillende decennia vorm gekregen. Doordat daarbij een eenduidige ontwikkelingsrichting ontbrak, is van een samenhangende groenstructuur geen sprake. Verblijfsgroen is in Hoensbroek nauw verbonden met de hoofdgroenstructuur van Heerlen. Als gevolg van herstructureringsvraagstukken liggen kansen in Hoensbroek voor de versterking van de groenstructuur en de samenhang tussen verschillende delen van de groenstructuur. Tegelijkertijd wordt invulling gezocht voor de vrijkomende ruimte in en aan de rand van de hoofdgroenstructuur. Vanuit het Groenbeleidsplan is de doelstelling voor het stadsdeel Hoensbroek om een op harmonieuze wijze samenhangende groenstructuur te realiseren die de identiteit van Hoensbroek optimaal versterkt. Door een duidelijke verweving tot stand te brengen tussen de groenstructuur van het Caumerbeekdal, het mijnspoor en het stadsdeel ontstaan aantrekkelijke verblijfsgebieden voor zowel bewoners als bezoekers. Voor de omgeving van Kasteel Hoensbroek is versterking van de relatie met het stadsdeel wenselijk om een nette beëindiging te creëren van de toegangslaan en de laanbeplantingen van de Klinkertstraat en de Juliana Bernhardlaan. Daartoe dient het Gouverneur Baron van Hövellplein integraal heringericht te worden.
Op onderstaande afbeelding met de groenstructuur is de projectlocatie aangeduid.
Projectspecifiek
Onderhavig project betreft de invulling van een braakliggend terrein op een prominente plek aan een belangrijke, statige gebiedsontsluitingsweg van Hoensbroek. Hier zal het woongebied worden verdicht door het toevoegen van 11 appartementen verdeeld over 3 bouwlagen in een statig nieuw woongebouw en wordt het gat in de bebouwing tegenover het kasteelpark opgevuld op een manier die past in de stedenbouwkundige diversiteit die de omgeving laat zien.
Aan de openbare ruimte rondom de projectlocatie zullen geen wijzigingen worden aangebracht.
Ontsluiting
De belangrijkste ontsluitingswegen voor het projectgebied worden gevormd door de Juliana-Bernhardlaan, Randweg en de N300 in de richting van de aansluiting op de A76; in oostelijke richting sluit de Juliana-Bernhardlaan aan op de rotonde met de Marktstraat en de Pastoorskuilenweg, waar zich de centrumvoorzieningen van Hoensbroek bevinden.
Verder bevindt zich een bushalte (halte 'Kasteel Hoensbroek') recht voor het projectgebied. Buslijnen 1, 2 en 56 doen deze halte aan en vormen de verbinding met onder andere het NS station Heerlen en Arriva station Nuth.
Parkeren
Conform de vigerende parkeernormen (Parkeernota Heerlen 2010) dienen woningen op deze locatie, getypeerd als ‘overig gebied’, voorzien te zijn van twee parkeerplaatsen per woning op eigen terrein. Gelet op het aantal gewenste woningen (11 stuks) dienen er dus 22 parkeerplaatsen aanwezig te zijn. Het parkeerbeleid schrijft voor dat deze parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden.
Er worden 22 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Er wordt daarmee voldaan aan de parkeernorm. Tevens kunnen boven de parkeerplaatsen carports worden aangebracht. Op onderstaande afbeelding is rood omkaderd waar deze parkeerplaatsen worden gesitueerd:
Afbeelding: situering parkeerplaatsen
Er dient conform het facetbestemmingsplan ‘Stedenbouwkundige bepalingen Heerlen’ voldoende stallingsruimte aanwezig te zijn voor fietsen. Aangezien het woningen betreft en het stallen van fietsen dus voor langere duur is, worden de stallingsruimten overdekt en afsluitbaar vormgegeven. Op bovenstaande tekeningen zijn de 11 stallingsruimten/bergingen blauw omkaderd.
Voorzover er sprake is van laden en lossen kan dit geheel op eigen terrein plaatsvinden.
Verkeersgeneratie
Op basis van de CROW-kencijfers blijkt dat de gewenste woningen in het ‘overig gebied’ leiden tot maximaal vier verplaatsingen per woning per etmaal. Dit betekent dat de gewenste ontwikkeling zal leiden tot een maximale verkeersgeneratie van 44 motorvoertuigen per etmaal, hetgeen niet zal leiden tot verkeerskundig ongewenste situaties op de Juliana-Bernhardlaan en de omliggende wegen. Het huidige wegennet kan deze toename van verkeersbewegingen goed aan.
Initiatiefnemer is voornemens om, op de momenteel braak liggende locatie tussen de Juliana-Bernhardlaan 124 en 142 te Hoensbroek, een appartementsgebouw met 11 apparte- menten, verdeeld over 3 verdiepingen, te realiseren. Verder worden er 22 parkeerplaatsen en 11 bergingen op het terrein gerealiseerd.
Het betreft de invulling van een braakliggend terrein op een prominente plek aan een belangrijke, statige gebiedsontsluitingsweg van Hoensbroek. Het bouwen van 11 appartementen kan voldoen aan een specifieke woningbehoefte, zoals is gebleken uit het regionale woonbehoefteonderzoek voor Heerlen. Het plan houdt rekening met de levensloopbestendigheid van de woningen. Alle appartementen zijn toegankelijk met rolstoel. Deze locatie is geschikt voor senioren uit de directe omgeving die een grote ruime woning achterlaten, waardoor doorstroming ontstaat.
Het stedenbouwkundig ontwerp dat een resultante is van het primaire initiatief en de eisen die het bevoegd gezag stelt aan het project laat zich als volgt weergegeven in onderstaande afbeeldingen. Stedenbouwkundig is dit ontwerp op 5 april 2023 akkoord bevonden.
Afbeelding: situering appartementengebouw, bergingen, parkeervoorzieningen en ontsluiten ten opzichte van omliggende panden en openbare weg
Afbeeldingen: aanzichten van het nieuwe appartementengebouw, gerelateerd aan bestaande bebouwing in omgeving
Om Heerlen Noord op de kaart te zetten zijn woonconcepten nodig die aansluiten bij groenstedelijk wonen. Het plan voor 11 appartementen aan de Juliana Bernhardlaan biedt alle appartementen uitzicht op het beekdal met Kasteel Hoensbroek aan de overkant van de laan. Zo profiteren niet alleen de woningen aan de voorzijde van het gebouw van de ligging aan het groen, maar ook die aan de achterzijde.
Rondom het gebouw is ruimte voor een groene inrichting. De appartementen op de begane grond hebben een privé terras in die groene setting. De woningen op de etages hebben een balkon/dakterras, georiënteerd op het beekdal.
De benodigde parkeerplaatsen zijn voorzien in de noordwesthoek van het projectgebied, zodat deze niet te dicht op de achtergevel van het gebouw komen te liggen. De bergingen hebben een plek gekregen in een hoek van het perceel die relatief dicht bij de zij-ingang van het appartementengebouw ligt, hetgeen gunstig is voor het parkeren van fietsen en bijvoorbeeld scootmobiels.
Voornoemde drie aspecten geven bijzondere kwaliteit aan het nieuwe appartementen- gebouw.
Parkeren
Conform de vigerende parkeernormen (Parkeernota Heerlen 2010) dienen woningen op deze locatie, getypeerd als ‘overig gebied’, voorzien te zijn van twee parkeerplaatsen per woning op eigen terrein. Gelet op het aantal gewenste woningen (11 stuks) dienen er dus 22 parkeerplaatsen aanwezig te zijn. Het parkeerbeleid schrijft voor dat deze parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden.
Er worden 22 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Er wordt daarmee voldaan aan de parkeernorm. Tevens kunnen boven de parkeerplaatsen carports worden aangebracht. Op onderstaande afbeelding is rood omkaderd waar deze parkeerplaatsen worden gesitueerd:
Afbeelding: situering parkeerplaatsen
Er dient conform het facetbestemmingsplan ‘Stedenbouwkundige bepalingen Heerlen’ voldoende stallingsruimte aanwezig te zijn voor fietsen. Aangezien het woningen betreft en het stallen van fietsen dus voor langere duur is, worden de stallingsruimten overdekt en afsluitbaar vormgegeven. Op bovenstaande tekeningen zijn de 11 stallingsruimten/bergingen blauw omkaderd.
Voorzover er sprake is van laden en lossen kan dit geheel op eigen terrein plaatsvinden.
Verkeersgeneratie
Op basis van de CROW-kencijfers blijkt dat de gewenste woningen in het ‘overig gebied’ leiden tot maximaal vier verplaatsingen per woning per etmaal. Dit betekent dat de gewenste ontwikkeling zal leiden tot een maximale verkeersgeneratie van 44 motorvoertuigen per etmaal, hetgeen niet zal leiden tot verkeerskundig ongewenste situaties op de Juliana-Bernhardlaan en de omliggende wegen. Het huidige wegennet kan deze toename van verkeersbewegingen goed aan.
Klimaatadaptatie
Met de Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft Nederland in 2015 besloten dat het Rijk, de provincies, gemeenten en waterschappen samen de ambitie vastleggen dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht. Het Deltaprogramma en Deltaplan te versnellen en te intensiveren en de aanpak van de overheid, om alle steden, dorpen en buitengebieden, op zo'n manier in te richten dat Nederland voorbereid is op de gevolgen van toenemende hitte, droogte en extreme neerslag. Voor Heerlen zijn vooral het tegengaan van wateroverlast en hittestress relevant. Voor water zijn de eisen uitgewerkt in de waterparagraaf.
Binnen het projectgebied zal hittestress zoveel mogelijk beperkt worden door het aanwezig groen zoveel mogelijk te sparen, nieuwe graszoden aan te leggen en hagen en bomen te planten. Deze bomen en hagen hebben een aantal functies: enerzijds waarborgen zij de privacy, anderzijds kunnen zij zorgen voor schaduw waarmee het fenomeen hittestress wordt verminderd. De laanbomen in het openbaar gebied zorgen in elk geval al voor verkoeling ter plaatse van de voorgevel van het nieuwe appartementengebouw.
Het onderhoud wordt overgedragen aan de VvE en in het reglement staat duidelijk omschreven dat deze groene elementen goed onderhouden dienen te worden en dat er geen verdere verstening mag plaatsvinden.
Duurzaamheid/circulariteit
Het complex wordt op een traditionele wijze gebouwd. Zo worden de wanden uitgevoerd in kalkzandsteen. Kalkzandsteen bestaat uit 95% zand, 5% kalk en water en is daardoor al een natuurlijk en milieuvriendelijk product met een zeer lage milieubelasting.
Er wordt gekozen voor betonpannen, deze hebben een lage ecologische voetafdruk, ze zijn namelijk makkelijk recycleerbaar en worden bij de constructie enkel gedroogd, niet gebakken.
V.w.b. de kozijnen is toch gekozen voor kunststof, Polyvinylchloride, beter bekend als PVC, is de belangrijkste grondstof voor kunststof kozijnen. De productie van kunststof kozijnen is de afgelopen jaren enorm verbeterd. Dit is te danken aan het continu aanscherpen van de regels, waardoor de productie steeds schoner wordt.
Voor het produceren van houten kozijnen is tropisch hardhout nodig. Dit wordt op grote schaal gekapt. Helaas gebeurt dit nog vaak illegaal. Volgens het Wereld Natuur Fonds is 20% van het hardhout in Europa illegaal gekapt. Vanuit de Europese Unie wordt hard gewerkt om dit percentage te verminderen. En wat vaak vergeten wordt dat het 20 tot 120 jaar duurt voordat de boom opnieuw gekapt kan worden.
Een kunststof kozijn van goede kwaliteit kan ruim 50 jaar meegaan. Ook houten kozijnen hebben een lange levensduur maar hiervoor geldt dat hout gevoelig is voor weersinvloeden. Goed onderhoud is daarom ontzettend belangrijk. Eens in de vijf jaar schilderen, wat vaak schadelijke stoffen bevat, is dan ook een vereiste. Kunststof daarentegen is onderhoudsarm. Kunststof kozijnen hebben daarbij een hogere isolatiewaarde dan houten kozijnen. Kunststof kozijnen hebben dankzij het goede recycle systeem een lange levenscyclus. Alle onderdelen van kunststof kozijnen worden vermalen tot korrels, die weer gebruikt worden voor de productie van nieuwe kozijnen. Dit proces kan zich wel tot tien keer herhalen.
Er wordt gekozen voor een harde isolatie (b.v. Kingspan), hierdoor kan "slanker" en lichter gebouwd worden, dit is zowel kosten- als materiaalefficiënt. En door de prefab elementen op maat te produceren is de hoeveelheid afval minimaal. Het afval dat er wel is, kan volledig worden hergebruikt.
Zoals reeds aangehaald, het is de bedoeling om zoveel mogelijk appartementen te voorzien van het A+++ energielabel, door zo veel mogelijk energie zelf op te wekken, hierdoor is er minder fossiele brandstof benodigd.
Daarnaast wordt gepoogd om zoveel mogelijk lokale bedrijven in te schakelen om de vervoersstromen te minimaliseren.
Gepoogd wordt om met zo min mogelijk overtollig materieel te werken en het afval wordt al in een vroegtijdig stadium gescheiden.
In dit hoofdstuk worden de diverse relevante omgevingsaspecten aangehaald en wordt aangegeven hoe deze in het bestemmingsplan zijn ingepast.
Juridisch kader
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) of het verrichten van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.
Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Als een activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst en de drempelwaarden uit kolom 2 worden overschreden, is een m.e.r. (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) verplicht. Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D, maar waarbij de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r.-beoordeling (of een m.e.r.) moet worden uitgevoerd.
Het bevoegd gezag moet in zo'n geval nagaan of er sprake is van omstandigheden die - ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden -aanleiding geven voor het verrichten van een m.e.r.(beoordeling). De motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt getoetst of een activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Een informele m.e.r.-beoordeling kan leiden tot twee conclusies:
De criteria waaraan moet worden getoetst zijn opgenomen in bijlage III van de Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten.
Categoriale indeling van het project; stedelijk ontwikkelingsproject
In artikel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is een categorie 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2) opgenomen. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage dient voor de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' een m.e.r.-ontwikkelingsbeoordeling te worden uitgevoerd in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of;
3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
Toetsing
Toets m.e.r.-plicht
Binnen de projectlocatie worden 11 appartementen met bijbehorende ontsluiting, parkeer- en groenvoorzieningen gerealiseerd. Het realiseren van een dergelijk project komt niet voor in bijlage C van het besluit m.e.r.. Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r.-procedure te doorlopen.
Toets m.e.r.-beoordelingsplicht
In bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven bij welke activiteiten, plannen en besluiten een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, dat wil zeggen een nadere afweging of mogelijk een m.e.r. procedure moet worden gevolgd. De realisatie van een appartementengebouw binnen stedelijk gebied kan mogelijk worden aangemerkt als de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject' (categorie D11.2). De bij deze categorie genoemde drempelwaarden worden echter bij lange na niet overschreden, waardoor er in ieder geval zeker geen verplichting geldt om een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Door zowel de situering als de bebouwde oppervlakte van de 11 appartementen vindt er een beperkte uitbreiding plaats van stedelijke bebouwing en stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. Doordat dit project onder de genoemde drempelwaarden blijft kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hiertoe is een aanmeldnotitie opgesteld. Met behulp van deze aanmeldnotitie kan het college van burgemeester en wethouders een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden gevraagd over de bijbehorende ruimtelijke onderbouwing.
Conclusie
In de aanmeldnotitie is beoordeeld of als gevolg van de realisatie van de 11 appartementen nadelige effecten op het milieu zijn te verwachten. De navolgende tabel geeft een overzicht van de beoordeelde milieuaspecten en de daarbij behorende conclusies weer.
aspect | beoordeling milieueffecten |
Natuur (gebiedsbescherming) | Een stikstofonderzoek (aeriusberekening) heeft plaatsgevonden voor onderhavige ontwikkeling. Er is geen overschrijding op stikstofgevoelige habitattypen vastgesteld. |
Natuur (soortenbescherming) | De aanwezigheid van beschermde soorten is grotendeels uitgesloten middels een flora en fauna onderzoek. Nadelige gevolgen voor het milieu worden uitgesloten vanwege het feit dat beplanting in september 2023 is gerooid en vervolgens regelmatig wordt gemaaid. |
Verkeer | De beoogde ontwikkeling zorgt voor een verkeersaantrekkende werking met aansluitingen op de omliggende wegen. Het project heeft een beperkte schaal waardoor het huidige wegennet de toename gemakkelijk kan opvangen. Er wordt geen nadelig effect verwacht voor het milieu vanwege het aspect verkeer. |
Geluid | Als gevolg van de beoogde ontwikkeling zal er sprake zijn van een extra verkeersaantrekkende werking ten opzichte van de huidige situatie (maar niet ten opzichte van de vigerende planologische situatie). Hiermee zou, de feitelijke situaties vergelijkend, sprake kunnen zijn van een toename van geluidshinder op bestaande omringende woningen. Er kan echter redelijkerwijs gesteld worden dat de toename van de verkeersintensiteit ruim onder de 40% zal blijven. Daarmee zal geen negatief effect optreden op het milieu vanwege geluid. De planologische regimes vergelijkend zal er sprake zijn van een afname van de verkeersaantrekkende werking. |
Lucht | Uit de NIBM-toets blijkt dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit geeft een goede indicatie dat onderhavige ontwikkeling geen negatief effect zal veroorzaken op het gebied van luchtkwaliteit. |
Archeologie | Vanwege de uitgevoerde sloop- en saneringswerkzaamheden en het uitgevoerde onderzoek binnen het projectgebied is de verwachting met betrekking tot de aanwezigheid van behoudenswaardige archeologische resten uiterst laag. |
De uitkomst van de uitgevoerde toets is dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het project die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De conclusie is dan ook dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig.
De conclusie uit de m.e.r.-aanmeldnotitite is door het college van B&W van de gemeente Heerlen in het m.e.r.- beoordelingsbesluit d.d. 6 december 2023 bevestigd; er zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten, waardoor een MER niet vereist is.
Voor de volledige aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt verwezen naar het rapport dat als bijlage 1 integraal deel uitmaakt van deze ruimtelijke onderbouwing. Het MER beoordelingsbesluit is toegevoegd als bijlage 2.
De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet plaatsvinden naar de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. De normen uit de Wet geluidhinder hebben tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient dan ook rekening te worden gehouden met het aspect 'geluid'.
In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
Binnen het projectgebied is het geluidsaspect wegverkeerslawaai relevant.
Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Wel dient hier in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd te worden.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten de ten hoogst toelaatbare waarden voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen vanwege het wegverkeerslawaai in acht worden genomen (artikel 76, eerste lid, Wet geluidhinder).
De realisatie van nieuwe geluidsgevoelige functies (binnen de geluidszone van een weg) wordt mogelijk gemaakt. Er heeft een akoestisch onderzoek plaatsgevonden door Acht Advies. Het akoestisch onderzoeksrapport, daterend van 17 november 2023 is integraal opgenomen als bijlage 3 bij deze ruimtelijke onderbouwing.
Uit het onderzoek blijkt het volgende:
'Het bouwplan met 11 nieuwe appartementen is gelegen binnen de zone van de Juliana-Bernhardlaan, verder is het gelegen aan 30 km/uur zones. De geluidbelasting ten gevolge van de Juliana-Bernhardlaan is getoetst aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Er wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Er wordt een hogere waarde aangevraagd van maximaal 53 dB. In verband met de garantie voor een goed woon- en leefklimaat is de geluidbelasting Lden bepaald van alle omliggende wegen. De geluidbelasting Lden bedraagt maximaal 58 dB.
Alle woningen hebben een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte.
Een goed woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd bij een binnennivo van maximaal 33 dB. De geluidwering van de gevels van de woningen is berekend en getoetst aan deze waarde. Er wordt zonder aanvullende geluidwerende maatregelen voldaan aan deze waarde. Een goed woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd.'
Voor het aspect wegverkeerslawaai is een hogere grenswaarde aangevraagd, welke procedure gelijktijdig verloopt met de omgevingsvergunningprocedure.
Anderzijds is er ook sprake van extra verkeer gerelateerd aan het appartementengebouw en welke voertuigen naar de achterliggende parkeerplaats rijden. Om te bepalen of dit extra verkeer impact heeft op de nabijgelegen woningen, is eveneens door Acht Advies een akoestisch onderzoek verricht, welk onderzoek is bijgevoegd als bijlage 4. In dit onderzoek, daterend van 20 november 2023, wordt het volgende geconcludeerd:
'In verband met de nieuwbouw van 11 appartementen aan de Juliana-Bernhardlaan tussen huisnummer 124 en 142 zijn er verkeersbewegingen van bewoners naar de parkeerplaats. Om te bepalen of er een goed woon- en leefklimaat blijft voor omwonenden, is er een berekening gemaakt van de gemiddelde en maximale geluidbelasting van het parkeren.
Uit de berekening blijkt dat er een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. De gemiddelde geluidnivo’s zijn niet hoger dan 50 dB(A) in de dag, 45 dB(A) in de avond en 40 dB(A) in de nacht. Het maximale geluidnivo is niet hoger dan 60 dB(A) in de nacht.'
Ter plaatse van de omliggende woningen blijft het woon- en leefklimaat derhalve goed.
Artikel 4.1 Besluit geluidhinder bepaalt voor spoorweglawaai hetzelfde als artikel 76 Wet geluidhinder voor wegverkeerlawaai. Optie A
Indien echter - zo bepaalt artikel 4.1, derde lid, Besluit geluidhinder - op het tijdstip van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een spoorweg reeds aanwezig, of in aanleg is, dan behoeven die waarden niet in acht te worden genomen voor in de zone van een spoorweg gelegen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn.
In zo'n situatie behoeft een akoestisch onderzoek naar de invloed van spoorweglawaai niet plaats te vinden.
Deze ruimtelijke onderbouwing ziet niet op de bouw van nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen binnen de geluidszone van een spoorweg.
In zo'n situatie behoeft geen akoestisch onderzoek naar de invloed van spoorweglawaai plaats te vinden.
Op grond van de Wgh worden industrieterreinen waarop 'grote lawaaimakers' zijn gevestigd ruimtelijk gescheiden van woningen en andere geluidgevoelige objecten. Daarom moet voorzien zijn in een geluidszone – een gebied rondom het industrieterrein waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan (Art. 40 Wgh).
Het projectgebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een gezoneerd industrieterrein. Er hoeft zodoende in dit kader geen akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Het klimaat is aan het veranderen en leidt tot meer extremere buien. Het (hemel) watersysteem en de afvalwaterketen moet deze neerslag zo goed als mogelijk kunnen verwerken. Het besef groeit dat dit niet meer uitsluitend met grotere rioolbuizen op te vangen is.
Om de waterbelangen (hemelwater en grondwater) bij ruimtelijke ontwikkelingen te borgen dient bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de Watertoetsprocedure doorlopen te worden.
In het kader van deze toets moet elk bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatie specifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevant beleid samengevat en worden vervolgens de beleidsregels (eisen) aangehaald waarmee in de watertoets gerekend moet worden.
De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Heerlen in het stroomgebied van de Maas is gelegen.
De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.
Specifiek voor wat betreft de omgang met hemelwater is de perceeleigenaar primair verantwoordelijk gesteld voor de verwerking van het op zijn perceel gevallen hemelwater. Alleen in uitzonderingsgevallen kan rechtstreeks geloosd worden.
De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden overlegd met de waterbeheerder.
In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.
Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.
Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2011) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord.
Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn:
Voor het beheer van rijkswateren is er het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 (NWP). Dit is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021. Op 18 maart 2022 is het Nationaal Water Programma 2022-2027, inclusief alle onderdelen, vastgesteld.
Op grond van Europese regelgeving en de nationale Waterwet zijn iedere 6 jaar nationale plannen voor water nodig. In het NWP komen het oude Nationaal Waterplan (voor beleid) en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (voor beheer) samen. Daarnaast zijn het Programma Noordzee, de stroomgebiedbeheerplannen en de overstromingsrisicobeheerplannen onderdeel van het NWP. Hiermee geeft het programma invulling aan de Europese richtlijnen voor water.
Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van:
Het waterbeleid van de provincie Limburg voor de jaren 2022-2027 staat in het Provinciaal Waterprogramma 2022-2027 dat op 17 december 2021 door Provinciale Staten is vastgesteld. Het is de opvolger van het Provinciaal waterprogramma 2016-2021.
Het Provinciaal Waterprogramma is een uitwerking van de Omgevingsvisie Limburg en bevat de doelstellingen die de Provincie de komende planperiode samen met haar partners wilt bereiken op het gebied van Water. Centraal staat hierbij het realiseren van een duurzaam, robuust en ecologisch gezond watersysteem dat kan omgaan met wateroverlast en droogte en dat voorziet in voldoende water van goede kwaliteit.
Het Provinciaal Waterprogramma werkt door in de Provinciale Omgevingsverordening en in omgevingsvisie en plannen van gemeenten en het waterbeheerprogramma van het Waterschap Limburg.
Elke zes jaar leggen waterschappen vast welke aanpak en welke maatregelen op hoofdlijnen nodig zijn om het watersysteem en de waterkeringen op orde te brengen en te houden. Met het waterbeheerprogramma (WBP) geeft Waterschap Limburg richting aan het waterbeheer in de periode 2022-2027. Het programma geeft invulling aan het bestuursprogramma uit 2019 en de meerjarenbegroting waarin de koers voor de periode 2019-2023 is uitgezet.
Het algemeen bestuur van Waterschap Limburg heeft het Waterbeheerprogramma 2022-2027 op 8 december 2021 vastgesteld.
Vanaf 1 april 2019 is de nieuwe Keur van Waterschap Limburg officieel in werking getreden. De Keur is een document met regels die het waterschap hanteert om beken, dijken, waterwerken en grondwater in Limburg te beschermen. Het is een belangrijk document voor iedereen die bij, of met water, activiteiten onderneemt.
In de keur zijn o.a. de normen opgenomen waaraan de verwerking van (hemel)water aan dient te voldoen. Deze normen heeft de gemeente Heerlen overgenomen en verwerkt in het Watertakenplan Heerlen 2020-2024.
Goede riolering is nodig voor de bescherming van de volksgezondheid, het milieu en het tegengaan van wateroverlast in onze gemeente. Aanleg en beheer van de riolering is een gemeentelijke taak, die zijn wettelijke basis vindt in de Wet Milieubeheer en de Waterwet.
Al sinds 2011 wordt in de regio Parkstad met onze waterpartners samengewerkt aan het verbeteren van de waterketen (riolering en afvalwaterzuivering) en het watersysteem (beken). Het Integraal Waterplan is het eerste gezamenlijke visiedocument. In het plan is de regionale ambitie en visie beschreven van de samenwerkingsregio Parkstad. De speerpunten zijn: "Een klimaatbestendige stad", "Gezond, schoon en voldoende water", "Werken aan waterbewustzijn", "Anticiperen op de Omgevingswet" en "Samenwerken in de waterketen".
Goede riolering is nodig voor de bescherming van de volksgezondheid, het milieu en het tegengaan van wateroverlast en droogte in onze gemeente. Aanleg en beheer van de riolering is een gemeentelijke taak, die zijn wettelijke basis vindt in de Wet Milieubeheer en de Waterwet.
Het Watertakenplan 2020-2024 omvat de volgende items:
Het klimaat is aan het veranderen en leidt tot meer extremere buien. Het (hemel) watersysteem en de afvalwaterketen moet deze neerslag zo goed als mogelijk kunnen verwerken. Het besef groeit dat dit niet meer uitsluitend met grotere rioolbuizen op te vangen is.
Om de waterbelangen (hemelwater en grondwater) bij ruimtelijke ontwikkelingen te borgen dient bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de Watertoetsprocedure doorlopen te worden. De resultaten hiervan worden uiteindelijk vastgesteld in deze waterparagraaf.
Hemelwater:
Met betrekking tot de omgang met afstromend hemelwater van daken en terreinverharding ligt de verantwoordelijkheid primair bij de initiatiefnemer. Het hemelwater dat binnen het plangebied valt dient binnen de grenzen van het gebied verwerkt te worden. Voor (toekomstige) privé percelen ligt deze verantwoordelijkheid primair bij de (toekomstige) eigenaar/gebruiker. Dit is het uitgangspunt van de Waterwet.
De gemeente houdt bij de verwerking van hemelwater onderstaande voorkeursvolgorde aan:
Pas wanneer blijkt dat verwerking van hemelwater binnen het plangebied redelijkerwijs niet mogelijk is mag het hemelwater worden aangesloten op de riolering. Hierbij dient de initiatiefnemer het overtollig hemelwater altijd gescheiden aan te bieden. Bij de watertoets wordt minimaal toegezien op een hydrologisch neutrale inpassing van de ontwikkelingen. Voor nieuwbouw en nieuwe verharding houden we minimaal een stand-still situatie aan. Het aangekoppeld verhard oppervlak op de riolering mag zeker niet groter worden.
Eisen:
Bij de watertoets dient gerekend te worden met de navolgende eisen:
Grondwater:
De perceeleigenaar is zelf verantwoordelijk voor het tegengaan van grondwateroverlast en/of -onderlast. Dit geldt ook voor funderingsproblemen. Ondergrondse verblijfsruimten van panden, in een kelder of een souterrain, moeten volgens de bouwregelgeving waterdicht zijn. Van de perceeleigenaar verwachten wij dat hij de vereiste (waterhuishoudkundige en/of bouwkundige) maatregelen neemt om grondwaterproblemen te voorkomen of te bestrijden, voor zover deze problemen niet aantoonbaar worden veroorzaakt door onrechtmatig handelen of nalaten van een ander; particulier of overheid. Dat geldt ook voor woningen/gebouwen met diepe kelders. Pas wanneer de perceeleigenaar zich redelijkerwijs niet kan ontdoen van het overtollig grondwater, is er een taak voor de gemeente of waterschap. Ook hier geldt dat het water dan gescheiden van het vuilwater aangeboden dient te worden.
De ontwikkeling mag geen negatieve invloed hebben op de grondwaterstand en op de grondwaterkwaliteit zowel binnen als buiten het plangebied. Voor de gewenste ontwateringsdiepten verwijzen wij naar onderstaande tabel en figuur.
Initiatiefnemer is voornemens om een gebouw te realiseren met 11 appartementen inclusief bijbehorende verharding.
Ten aanzien van het toekomstig verhard oppervlak wordt vooralsnog uitgegaan van een oppervlak van ± 1575 m2 (met inbegrip van bergingen, eventuele carports en erfverharding en/of bestrating). In onderstaande tabel staan de oppervlakten van de toekomstige bebouwing(en) en verhardingen weergegeven.
Type verharding | Toekomstig (m2) |
Bebouwing | ca. 668 m2 |
Infrastructuur | ca. 907 m2 |
Totaal | ca. 1575 m2 |
Ten opzichte van de huidige situatie zal ten aanzien van de ontwikkeling het verhard oppervlak toenemen met circa 1200 m2.
Verwerkingsopgave
Conform het beleid van de gemeente Heerlen bedraagt de verwerkingsopgave (waarbij infiltratie uitgangspunt is) in verband met het project binnen het projectgebied in totaal 55,1.42 m3 1575 m2 x 0,035 m).
Randvoorwaarden en uitgangspunten
In het kader van de planontwikkeling is het proces van de watertoets doorlopen. Elk ruimtelijk initiatief wordt door het waterschap beoordeeld. De watertoetsprocedure wordt echter doorlopen op basis van de uitgangspunten van de gemeente waarmee ook het waterschap akkoord dient te zijn.
De samenvatting en de resultaten van de watertoets zijn als bijlage 6 toegevoegd aan deze ruimtelijke onderbouwing.
Ten aanzien van het project en de omgang met hemelwater zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd.
Hemelwaterverwerking
In het kader van een infiltratie-onderzoek (toegevoegd als bijlage 5 bij de ruimtelijke onderbouwing) zijn vier metingen uitgevoerd.
De maatgevende doorlatendheden ter plaatse van de geteste bodemlaag op de zoeklocatie zijn weergegeven in onderstaande tabel:
Afbeelding: resultaten doorlatendheidsproeven
Over het algemeen wordt gesteld dat infiltratie van hemelwater interessant is indien:
De bodem is geclassificeerd en de doorlatendheid voldoet ter hoogte van de testen IP02, IP03 en IP04 aan de eerste eis. Dit resultaat is opmerkelijk daar de geconstateerde bodemopbouw normaliter een lagere waterdoorlatendheid suggereert. Mogelijk debet hieraan is de droogte en/of geroerde grond.
Aan de tweede eis wordt voldaan, aangezien het grondwater zich op een diepte meer dan 1,25 meter onder het maaiveld bevindt.
Aan de derde eis kan worden voldaan door alleen schoon regenwater te infiltreren. Voor infiltratie van het water zal een zand- en slibvangsysteem moeten worden aangebracht. De mogelijkheden voor infiltratie zijn als volgt:
In de directe nabijheid van de bouwlocatie zijn mijndrempels aanwezig. Ondiepe infiltratie van hemelwater in de onverzadigde zone is normaal gesproken geen probleem in de nabijheid van mijndrempels. Wanneer het grondwater relatief hoog staat kan door infiltratie het grondwater tijdelijk lokaal stijgen waardoor er grondinspoeling kan plaatsvinden met een mogelijk negatief effect nabij de mijndrempels.
Bij een grondwaterstand hoger dan 1,20 m-mv wordt infiltratie afgeraden nabij mijndrempels. De tijdelijke gedragslijn infiltratie van hemelwater is op onderhavig project van toepassing. Dit houdt in dat binnen een afstand van 100 meter ten opzichte van mijndrempels geen infiltratie mag plaatsvinden en dat overgegaan mag worden op bergen en vertraagd afvoeren.
De maatgevende bui betreft 35 mm; gelet op steeds vaker voorkomende hevige regenbuien is het advies om te rekenen met een bui van 80 mm.
Op basis van het verhard oppervlak (daken en bestrating) en de maatgevende bui wordt de benodigde bergingscapaciteit berekend.
De vertraagde afvoer dient aan de volgende eisen te voldoen:
Bij bergen en vertraagd afvoeren gelden de volgende lozingseisen:
a) Bij verharde oppervlakten kleiner dan 1000 m2: geknepen afvoer middels een debietbegrenzer met een maximaal debiet van 3,6 m3/uur.
b) Bij verharde oppervlakten groter of gelijk aan 1000 m2: geknepen afvoer middels een debietbegrenzer met een maximaal debiet van 10 l/sec/ha.
Het op te vangen hemelwater van het dakoppervlak en de parkeergelegenheid behorende bij de appartementen is door toepassing van niet-uitlogende materiale als schoon te beschouwen.
Hemelwater zal middels straatkolken opgevangen worden en middels het HWA-stelsel tevens overlopen naar de wadi waar de meeste berging plaatsvindt. Voor de afvoer is minimaal een HWA-leiding van 160 mm vereist.
Op de in bijlage 6 ingevoegde plantekening is visueel weergegeven op welke manier het afstromend hemelwater kan stromen en doelmatig geborgen kan worden. In de ontwerptekening zijn 3 verhardingszones ingetekend (oranje, geel en groen).
Een mogelijke oplossing voor de verwerking van het hemelwater is om de oranje zone (dak, bergingen, deel oprit en parkeerplaatsen) af te laten wateren naar een wadi (60 m3 gepland). Een bui van 35 mm of 50 m3 van deze verharding wordt hierin ruimschoots geborgen.
De verharding van de groene en gele zone (overige bestrating oprit en voorzijde pand) zal rechtstreeks afstromen naar het openbaar gebied. Op het perceel is hiervoor berging aanwezig (wadi met ondergronds stelsel kan ca. 43 mm bergen), echter door het maaiveldverloop kan dit hier niet onder vrij verval naartoe stromen.
Voor de vertraagde leegloop van het perceel is een wervelventiel gepland gezien de beperkte afvoerhoeveelheid. Bij een neerslagbui van 80 mm zal dit HWA-stelsel overlopen. De noodoverloop kan oppervlakkig uit de inspectieput plaatsvinden door de toepassing van een roosterdeksel. Bij de maaiveldprofilering van de tuin kan tevens een oppervlakkige overloop in zuidelijke richting ingepast worden zodat ter plaatse van de nieuwbouw in elk geval geen wateroverlast optreedt.
Door de aanleg van deze waterberging met vertraagde leegloop wordt ter plaatse de benodigde berging ingepast en middels een vertraagde leegloop stroomt de voorziening tijdig weer leeg voor een volgende bui. Op de voorzieningen c.q. bij de maaiveldprofilering dient een oppervlakkige noodoverloop voor boven normatieve neerslag voorzien te worden naar het openbaar gebied zodat bij boven normatieve neerslag geen wateroverlast in het pand of bij de belendende percelen optreedt.
Voor het volledig infiltratieonderzoek en de door Aelmans uitgevoerde watertoets wordt verwezen naar de rapporten die als bijlagen 5 en 6 integraal deel uitmaken van deze ruimtelijke onderbouwing.
Ten aanzien van de toekomstige situatie zal de ontwikkeling zorgen voor een toename in het aanbod van vuilwater op het riool. Voor de berekening van het toekomstige aanbod en eventuele toename hierin, is uitgegaan van een gemiddeld verbruik van 120 liter per dag geproduceerd per IE. Per woning wordt uitgegaan van een gemiddelde woningbezetting van 2,5 bewoners. Dit betekent dat er dus 2,5 x 120 liter = 300 liter per dag per woning wordt geloosd.
Er zullen in totaal 11 appartementen worden gerealiseerd. Dit komt overeen met een aanbod c.q. toename van circa 3,3 m³/dag. De berekening is gebaseerd op basis van aannames en betreft derhalve een indicatie van hoeveelheden. Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving. De mogelijkheden en wijze van aansluiting zal in overleg met de gemeente besproken moeten worden. Tevens zal voor de aansluiting een vergunning aangevraagd moeten worden.
Algemeen
Uitgangspunt bij elke ruimtelijke ontwikkeling is, dat de kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater niet mag verslechteren ten opzichte van de huidige situatie. Waar mogelijk wordt een verbetering nagestreefd. De waterkwaliteit wordt beïnvloed door het (veranderende) ruimtegebruik en het gebruik van bouwmaterialen.
Bouwmaterialen
De gemeente Heerlen streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (koper,zink, lood) om de water- en bodemkwaliteit niet negatief te beïnvloeden. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen: Woningbouw nieuwbouw, Woningbouw beheer en Utiliteitsbouw is een tweetal maatregelen (S/U237 en S/U444) en is ook van toepassing op onderhavige planlocatie. De emissies vanuit bouwmaterialen richting het oppervlaktewater dienen in verband met de waterkwaliteit zoveel mogelijk te worden beperkt door bij voorkeur gebruik te maken van producten die voorzien zijn van een keurmerk.
Onkruidwerende middelen
Voor het gebruik van onkruidwerende middelen in groen en op verharding dient het landelijke beleid gevolgd te worden. Onkruidwerende middelen worden niet meer gebruikt in het openbaar groen. Voor bestrijding op verhardingen vindt gebruik, voor zover toegestaan, plaats via de DOB-systematiek en dient gezocht te worden naar alternatieven zoals branden, heet water en/of borstelen.
Algemeen
Bij een planologische procedure moet het bevoegde gezag voldoende inzicht hebben om de vraag te kunnen beantwoorden of de bodem geschikt is voor de in het bestemmingsplan toe te kennen functie. Daarvoor dient een bodemonderzoek. Een bodemonderzoek hoeft echter niet te worden uitgevoerd als de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel kan dienen voor een bestemmingsplanwijziging. Een belangrijke voorwaarde daarbij is de vaststelling van het niet verdacht zijn van de locatie voor puntbronnen op basis van een uitgevoerd NEN 5725 vooronderzoek. Blijkt hieruit dat er geen verdachte locaties/situaties zijn, ofwel er zijn geen knelpunten, dan kan volstaan worden met dit vooronderzoek aangevuld met een veldinspectie.
Uit het vooronderzoek volgens NEN 5725 kan ook blijken dat de kwaliteit van de bodem onvoldoende zou kunnen zijn ofwel een verdachte situatie bestaat. In die gevallen moet altijd een vooronderzoek gevolgd door een verkennend onderzoek conform NEN 5740 worden uitgevoerd, aangevuld met een bodemonderzoek asbest conform NEN 5707.
Onderzoeken die niet volgens de geldende normen zijn opgesteld en uitgevoerd zijn of verouderde onderzoeken gelden niet als representatief en zijn onvoldoende.
Beleidskader
Bodembeleidsplan
Voor de gemeente Heerlen is sinds 28 september 2016 het bodembeleidsplan Heerlen van toepassing. In dit bodembeleidsplan wordt het gemeentelijk bodembeleid beschreven en het beleidsplan is derhalve het richtinggevend kader (uiteraard naast de wettelijke regelingen) voor zowel bodembescherming als bodemsanering.
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft invulling aan het op duurzaamheid gerichte bodembeleid. De nota bodembeheer beschrijft hoe de gemeente Heerlen invulling geeft aan het Bbk. In het bodembeleidsplan is de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart gemeente Heerlen opgenomen. De bodem in de gemeente Heerlen is beschreven in een bodemkwaliteitskaart die conform de Richtlijn Bodemkwaliteitskaarten is vervaardigd. Er kan worden geconcludeerd dat de lokale bodemkwaliteit over het algemeen voldoende wordt beschreven door de bodemkwaliteitskaart voor alle zones.
Homogene deelgebiedenkaart
Deelgebied | Bovengrond | Ondergrond | |
1 Agrarisch en natuur | <AW | <AW | |
2 Woonwijken | <AW | Industrie | |
3 Industrie | <AW | <AW | |
4 Mijnsteengebieden | Wonen | Wonen | |
AW | = Achtergrondwaarde | ||
Wonen | = Maximale waarde klasse Wonen | ||
Industrie | = Maximale waarde klasse Industrie |
Het projectgebied is gelegen in deelgebied Woonwijken.
De Wet bodembescherming (Wbb) stelt regels om de bodem te beschermen. De Wbb maakt duidelijk dat grondwater een onderdeel van de bodem is. Daarnaast worden de sanering van verontreinigde bodem en grondwater door middel van de Wbb geregeld. Ook lozingen in of op de bodem kunnen op grond van de Wbb worden gereguleerd. De waterbodemregelgeving die voorheen was opgenomen in de Wbb is overgegaan naar de Waterwet.
Het landelijke Besluit bodemkwaliteit (Bbk) heeft als doel duurzaam bodembeheer. Het Bbk geeft regels voor de toepassing van grond en baggerspecie. Hiermee wordt gewaarborgd dat de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater als gevolg van de toepassing voldoende wordt beschermd.
Voor de gemeente Heerlen is sinds 28 september 2016 het Bodembeleidsplan 2016 van toepassing. In dit bodembeleidsplan wordt het gemeentelijk bodembeleid beschreven en het beleidsplan is derhalve het richtinggevend kader (in aanvulling op de wettelijke regelingen) voor zowel bodembescherming als bodemsanering.
Het landelijke Besluit bodemkwaliteit (Bbk) heeft als doel duurzaam bodembeheer. De gemeentelijke Nota bodembeheer beschrijft hoe de gemeente Heerlen invulling geeft aan het Bbk. Op 28 september 2016 is de Nota bodembeheer, met daarin opgenomen de Bodem- kwaliteitskaart gemeente Heerlen, vastgesteld. Heerlen heeft gekozen voor een zogenaamd gebiedsspecifiek beleid. Op basis van dit beleid zijn lokale maximale waarden opgesteld. De gemiddelde kwaliteit van de bodem is ingedeeld in drie algemene categorieën te weten: industrie, wonen en achtergrondwaarde. Voor gebieden waar lokale maximale waarden zijn opgesteld gelden de waarden uit de algemene categorieën niet meer.
In december 2022 is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd op de locatie Juliana-Bernhardlaan 126-140 te Hoensbroek. Het onderzoeksrapport, opgesteld op 13 januari 2023, is integraal toegevoegd als bijlage 7 bij deze ruimtelijke onderbouwing. Hierin is het volgende geconcludeerd:
'De aanleiding voor het laten uitvoeren van het onderzoek wordt gevormd door de voorgenomen nieuwbouw op de locatie en in samenhang hiermee de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging van de locatie.
Het verkennend bodemonderzoek heeft tot doel om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) te bepalen en deze te toetsen aan het voorgenomen gebruik. Het doel van het verkennend asbestonderzoek is het vaststellen of de verdenking voor de parameter asbest terecht is en wat (indicatief) het gewogen gehalte aan asbest in de grond is.
Bij het opstellen van het onderzoeksprogramma is uitgegaan van de Nederlandse Norm 'Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek' (NEN 5740) en de Nederlandse Norm 'Inspectie en monsterneming van asbest in bodem en partijen grond' (NEN 5707). Het vooronderzoek is uitgevoerd op basis van de richtlijnen uit de Nederlandse Norm (NEN 5725).
Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd om een indicatie te krijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van milieuvreemde stoffen in de bodem.
Bij het chemisch onderzoek is er in één boring van de puinhoudende bovengrond met leem een verontreiniging met PCB aangetoond, in gehalten die de interventiewaarde overschrijden. De verontreiniging is vermoedelijk beperkt van omvang. Een aanvullend onderzoek kan hier uitsluitsel over geven. Geadviseerd wordt een dergelijk onderzoek uit te laten voeren waarbij mate en omvang van de bodemverontreiniging wordt vastgesteld.
Op het overige terrein zijn in de boven- en ondergrond (zowel zand als leem) met bijmengingen maximaal licht verhoogde gehalten aan PCB en zware metalen aangetoond.
Indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit geeft aan dat wordt voldaan aan de klasse wonen en/of de grond vrij toepasbaar is. Dit geldt niet voor de grond ter plaatse van de sterke verontreiniging met PCB. Deze grond is geclassificeerd als ‘niet -toepasbaar’.
Op basis van deze indicatieve toetsing kan geen bindende uitspraak gedaan worden over de hergebruiksmogelijkheden van eventueel vrijkomende grond op de onderzoekslocatie.
Grondwater
Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Deze concentratie is vermoedelijk van nature aanwezig en vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling
Asbest
Bij de zintuiglijke inspectie van de gegraven inspectiegaten is geen asbestverdacht materiaal aangetoond (fractie >20mm). In de fijne fractie (< 20 mm) is eveneens géén asbest gemeten. Er worden geen belemmeringen verwacht met betrekking tot de geplande graafwerkzaamheden.
PFAS
Volgens de indicatieve toetsing van de analyseresultaten aan het handelingskader (d.d. 13 december 2021) is het zand ter plaatse van de onderzoekslocatie m.b.t. het gehalte PFAS herbruikbaar (kwaliteitsklasse ‘landbouw/ natuur’).
Volledigheidshalve dient opgemerkt te worden dat onderhavig onderzoek weliswaar een betrouwbare indicatie geeft van de milieukundige kwaliteit van de grond, maar formeel niet beschouwd kan worden als een partijkeuring in het kader van het Besluit bodemkwaliteit.'
Conclusie
Op 14 november 2023 is door Geofoxx een rapportage opgesteld naar aanleiding van aanvullend onderzoek. Hieruit is het volgende gebleken:
'Voor de uitvoering van het onderzoek zijn vijf boringen geplaatst tot een diepte van maximaal 1,5 m-mv. In de vrijgekomen grond zijn bijmengingen met deeltjes baksteen en kolengruis. Er zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de bodemlaag van 0,0 – 0,5 m-mv in de afperkende boring Gxx104 is een sterke PCB verontreiniging aangetoond. In de overige afperkende boringen zijn lichte verontreinigingen met PCB aangetoond. De omvang van de sterke verontreiniging met PCB is hiermee niet volledig in beeld. Aangezien boring Gxx104 aan de wegzijde staat nabij de perceelsgrens zal de omvang van de sterke verontreiniging niet omvangrijk zijn en kleiner dan <25 m3. De verontreiniging wordt daarmee niet gezien als een geval van ernstige bodemverontreiniging. Op basis van de huidige ontwikkelingsplannen zal het deel van het terrein waar de grond met sterk verhoogde gehalten aanwezig is worden ingericht als inrit. Indien voor het aanleggen van de inrit verontreinigde grond vrijkomt dient deze afgevoerd te worden naar een erkend verwerker. Na het aanleggen van de inrit die wordt voorzien van een aaneengesloten klinkerverharding, waardoor de contactmogelijkheid met eventueel achterblijvende verontreinigde grond wordt weggenomen.'
Dit betekent dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het project. De rapportage is als bijlage 8 aan de ruimtelijke onderbouwing toegevoegd.
Op 18 december 2023 is het 'Plan van aanpak ten behoeve van de graafwerkzaamheden nabij PCB-verontreiniging en restverontreiniging met minerale olie en aromaten' opgesteld, eveneens door Geofoxx. Hierin is beschreven op welke wijze de werkzaamheden ten behoeve van de herinrichting van het terrein dienen te worden uitgevoerd, voor zover deze ter plaatse van de grondverontreinigingen plaatsvinden. Het doel is daarmee het op een verantwoorde en veilige manier omgaan met deze verontreinigingen tijdens de herinrichting. Tevens zal, na afronding van de werkzaamheden, worden vastgelegd in hoeverre er ook in de toekomst rekening gehouden moet worden met de eventueel achterblijvende grondverontreiniging(en). Dit rapport is toegevoegd als bijlage 15 bij de ruimtelijke onderbouwing.
Blijkens de brief van de gemeente Heerlen d.d. 7 februari 2024 (kenmerk UIT-24020872-62/ Z-22334132) is het plan van aanpak voor de graafwerkzaamheden goedgekeurd mits gewerkt wordt volgens dat plan en 5 dagen voor start van de werkzaamheden een melding wordt ingediend.
Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. In deze paragraaf is daarom een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan kan hebben op beschermde natuurwaarden.
Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving.
Beleid
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een
uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming heeft voor wat betreft gebiedsbescherming betrekking op de Europees
beschermde Natura 2000-gebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.
Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid
De provinciale groenstructuur, bestaande uit beschermingszones van verschillende typen (waaronder de Goudgroene en Zilvergroene natuurzones), is ruimtelijk vastgelegd in het POL2014 welke is vastgesteld op 12 december 2014. De Goudgroene natuurzone vormt het netwerk aan bestaande natuurgebieden die het Natuurnetwerk Nederland vormen en nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden.
Daarnaast geeft de Omgevingsverordening bescherming aan natuurlijke en landschappelijke waarden in de 'Bronsgroene landschapszone', het 'Beschermingsgebied Nationaal Landschap' en de 'Zone natuurbeek'. Op 5 januari 2018 is de wijzigingsverordening (GC03) gepubliceerd, deze verordening voorziet in de toevoeging van bescherming van de 'Zilvergroene natuurzone'. Tevens is door middel van deze wijziging een uitgebreidere beschrijving van de kernkwaliteiten van de Zilvergroene natuurzone, Bronsgroene landschapszone en Beschermingsgebied Nationaal Landschap opgenomen. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.
Soortenbescherming vanuit Wet Natuurbescherming
In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:
1. soorten van de Vogelrichtlijn;
2. soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit Verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn, met uitzondering van vogels;
3. 'andere soorten' (Bijlage A 'fauna' en onderdeel B 'flora' van de Wet natuurbescherming).
De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving.
Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die niet onder de aangewezen bescherming vallen, of die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt de zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 1.10 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Soortenbescherming vanuit provinciale beleid
Op 6 december 2017 zijn de beleidsregels ten behoeve van de passieve soortenbescherming onder de Wet natuurbescherming in Limburg in werking getreden. Dit beleid is erop gericht om ruimte te bieden voor ontwikkeling, soorten in een gunstige staat te behouden en administratieve lasten en onderzoekslasten te minimaliseren. De voornaamste aspecten uit dit beleid zijn:
- Aanpassen van de Rijkslijst jaarrond beschermde vogelsoorten tot 20 soorten met jaarrond beschermd nest en 19 soorten waarvoor een omgevingscheck volstaat (niet langer een onderscheid tussen cat. 1-4 en cat. 5). Dit houdt in dat o.a. nesten van de buizerd en sperwer niet langer volledig jaarrond beschermd zijn. Nesten van de boerenzwaluw, bosuil, huiszwaluw, raaf, rode wouw en torenvalk zijn echter wel jaarrond beschermd;
- Bij inzet van afdoende bewezen mitigerende maatregelen om een overtreding te voorkomen is geen ontheffing benodigd;
- Bij behoud van functioneel leefgebied en het verplaatsen van kunstmatige nestgelegenheid van jaarrond beschermde soorten is geen ontheffing vereist;
- Toetsen van effecten op circa 100 soorten mag ook in regionaal verband (i.p.v. enkel lokaal).
Gebiedsbescherming-Natura 2000 gebieden
De projectlocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000 of een provinciale groenstructuur. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, het Geleenbeekdal, bevindt zich op circa 1,3 kilometer afstand ten noordwesten van het projectgebied. Verder bevindt Natura 2000-gebied Brunssummerheide zich op 4,1 kilometer afstand ten oosten van het projectgebied.
Ligging projectgebied (rode pijl) ten opzichte van Natura 2000 gebieden
De projectlocatie is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect. Externe effecten als gevolg van licht, trilling en geluid door de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie zijn, gezien de afstand tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden, niet te verwachten. Externe effecten als gevolg van een toename van stikstof-depositie zijn vanwege de afstand tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden (Geleenbeekdal en Brunssummerheide) op voorhand niet uit te sluiten. Vervolgonderzoek in het kader van de gebiedsbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van stikstof is noodzakelijk geacht. Dit is in eerste instantie onderzocht middels een modelberekening (AERIUS-calculator).
Stikstofdepositie
Ten behoeve van de bouw en het gebruik van het woongebouw met 11 appartementen aan de Juliana-Bernhardlaan te Hoensbroek, is onderzoek verricht naar de stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden. Zowel de aanleg- als de gebruiksfase van het project kunnen negatieve gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen binnen omliggende beschermde natuurgebieden.
De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. In zowel de Habitat- als de Vogelrichtlijn zijn de gebieden opgenomen welke als Natura 2000-gebied worden aangemerkt. Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Na de uitspraak van de Raad van State (d.d. 29 mei 2019) mag het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet meer als basis voor toestemming voor activiteiten die stikstof uitstoten worden gebruikt. Daarom moet per activiteit duidelijk worden gemaakt dat beschermde natuurgebieden daardoor niet worden aangetast.
Het beoogde project mag geen negatieve effecten veroorzaken op de omliggende Natura 2000-gebieden. Met het programma AERIUS Calculator wordt de depositie van stikstofverbindingen in de vorm van ammoniak (NH3) en stikstofoxiden (NOx) op het oppervlak van de omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk gemaakt. Bij een projecteffect van 0,00 mol/ha/jaar zorgt het beoogde project niet voor een significante toename in stikstofdepositie en worden negatieve effecten uitgesloten. Bij een dergelijk projecteffect is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming benodigd voor het project.
Het geplande project kan leiden tot verhoogde emissie van stikstof. Om deze reden is er op 29 februari 2024 een analyse uitgevoerd naar de door dit project veroorzaakte extra depositie van stikstof op voor stikstof gevoelige habitattypen een leefgebieden van soorten in nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
Aanlegfase
De realisatiefase voor de 11 appartementen omvat: de grondwerkzaamheden, de aanleg van nutsvoorzieningen en infiltratievoorziening, het bouwen zelf alsook het aanbrengen van de parkeerplaatsen en overige verharding en de aanleg van groenvoorzieningen.
De in te zetten mobiele werktuigen zijn ingevoerd als een vlakbron die de bouwlocatie omvat. Het brandstof- en Adblueverbruik van de betreffende werktuigen zijn bepaald conform de hiervoor beschikbare gestelde gegevens van TNO (tabel TNO-021-R12305).
Het bouwverkeer van en naar de locatie is ingevoerd als lijnbron en als verkeer binnen de bebouwde kom. Op het bouwterrein zelf wordt gerekend met stagnerend verkeer, omdat ter plaatse langzaam gereden wordt. Het bouwverkeer zal zich verder afwikkelen via de Juliana Bernhardlaan, Gouverneur Baron van Hovellplein, Zandbergsweg naar de Randweg. Ter plaatse van de Randweg mag met zekerheid worden gesteld dat het bouwverkeer (zeer gering op jaarbasis) aldaar opgaat in het heersende verkeersbeeld.
De NOx- en NH3-emissie als gevolg van het stationair draaien van vrachtverkeer is uitgevoerd conform 'Rekeninstructie stationaire emissies wegverkeer' uit Aerius.
Gebruiksfase
In de nieuwe appartementen zijn geen bronnen aanwezig die NOx- en/of NH3-emissies veroorzaken. De enige bron die vervolgens wel nog NOx- en NH3- emissie veroorzaakt is het verkeer van en naar de 11 appartementen.
Ten aanzien van de stikstofemissie in de nieuwe situatie kan het volgende worden aangehouden:
- De 11 appartementen zelf veroorzaken geen NOx- en NH3 emissies.
- Worse case wordt ervan uitgegaan dat het 11 koopappartementen worden uit het goedkope segment. Ten aanzien van de 11 appartementen bedraagt volgens de Crow kencijfers (Crow381) het aantal motorvoertuigbewegingen van en naar de locatie bij weinig stedelijk gebied en rest bebouwde kom: 11 x 6,0 motorvoertuigbewegingen per appartement = 66 per etmaal.
- Het verkeer van en naar de locatie is ingevoerd als lijnbron en als verkeer binnen de bebouwde kom. Als route wordt dezelfde route aangehouden als bij het bouwverkeer.
Ook nu mag gesteld worden dat het gebruiksverkeer ter plaatse van de randweg opgaat in het heersende verkeersbeeld.
Omdat ervan wordt uitgegaan dat het verkeer bij aankomst de motor meteen uitzet en bij vertrek direct wegrijdt, is stationair draaien in de gebruiksfase niet meegenomen.
Conclusie
Op basis van de resultaten uit de Aeriusberekeningen kan geconcludeerd worden dat voor de realisatie- en gebruiksfase van de 11 appartementen negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden ten gevolge van NOx- en NH3 uitstoot uitgesloten kunnen worden.
De uitkomsten geven derhalve geen aanleiding tot het aanvragen van een Wnb-vergunning of een verklaring van geen bedenkingen vanwege mogelijke effecten door NOx- en NH3-emissies op Natura 2000-gebieden.
Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar het rapport dat als bijlage 10 integraal deel uitmaakt van deze ruimtelijke onderbouwing.
Gebiedsbescherming-Natuurnetwerk Nederland (NNN)
In Limburg worden de goud- en zilvergroene natuurzone en de bronsgroene landschapszone gehanteerd. De goudgroene natuurzone vormt het Limburgse deel van het Natuurnetwerk Nederland en hierbinnen streeft de provincie naar behoud en beheer van de reeds aanwezige natuur en de ontwikkeling van nieuwe natuur. Binnen de zilvergroene natuurzone staat het benutten van kansen voor natuur en landschap centraal, maar deze zone maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. De functionaliteit en effectiviteit van de goudgroene natuurzone worden wel ondersteund. De bronsgroene natuurzone omvat de landschappelijk waardevolle elementen rondom bestaande natuurgebieden. Echter, de zilvergroene natuurzones en bronsgroene landschapszones maken wel onderdeel uit van het Provinciaal Natuurnetwerk.
De projectlocatie maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. De projectlocatie ligt echter wel in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen gebied dat een goudgroene natuurzone betreft, bevindt zich circa 230 meter ten zuidoosten van de onderzoekslocatie en wordt gescheiden van de onderzoekslocatie door de Juliana-Bernhardlaan, enkele woningen en weilanden. Op de onderstaande afbeelding is de ligging van de projectlocatie ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland weergegeven.
Ligging projectgebied ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland
Ecologisch onderzoek projectlocatie:
Op 13 juli 2023 is door Ecoplanning de rapportage opgesteld naar aanleiding van het ecologisch veldwerk. Hierin is het volgende geconcludeerd:
'Op basis van het literatuuronderzoek en het veldbezoek uitgevoerd op 27 juni 2023 in relatie tot de werkzaamheden kunnen de in paragraaf 1.2 genoemde onderzoeksvragen als volgt worden beantwoord (zie schema 5.1) :
FLORA EN FAUNA JAARROND BESCHERMD
Er is geen potentieel functioneel leefgebied aanwezig in het plangebied van de in schema 5.1 weergegeven soorten dat jaarrond is beschermd, noch van andere als zodanig beschermde flora en fauna. De geplande werkzaamheden hebben geen negatief effect hierop. Er is geen risico op het overtreden van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming (Wnb) artikelen 3.1, 3.5 en 3.10. Er is geen nader onderzoek naar de aanwezigheid van genoemde soorten noch de aanvraag van een ontheffing Wnb nodig.
FLORA EN FAUNA NIET JAARROND BESCHERMD
Algemeen
Er is een potentieel functioneel leefgebied aanwezig van de steenmarter, de hazelworm en diverse broedvogels waarvan het nest is beschermd tijdens het broedseizoen (maart- augustus). De werkzaamheden kunnen een negatief effect op deze soorten veroorzaken. Dat betekent conform de Wet natuurbescherming (Wnb) het volgende:
Steenmarter
De vrijstellingsperiode Wnb van de steenmarter is in de periode 15 augustus tot en met februari (zie schema 5.2 van bijlage 11). Vindt de verwijdering van de begroeiing plaats buiten deze periode, dan is er een risico op het overtreden van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming (Wnb) artikel 3.10. In dat geval is een nader onderzoek naar de steenmarter nodig. Wanneer de soort wordt vastgesteld, dan is een ontheffing Wnb nodig voor deze soort.
Hazelworm
De vrijstellingsperiode Wnb van de hazelworm is in de periode juli tot en met september (zie schema 5.2 van bijlage 11). Vindt de verwijdering van de begroeiing plaats buiten de vrijstellingsperiode, dan is er een risico op het overtreden van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming (Wnb) artikel 3.10. In dat geval is een nader onderzoek naar de aanwezigheid van functioneel leefgebied van de hazelworm nodig. Wanneer de soort wordt vastgesteld, dan is een ontheffing Wnb nodig voor deze soort.
Vogelsoorten nest beschermd in broedseizoen
De vrijstellingsperiode voor het verstoren of vernielen van nesten is in de periode september – februari. Vindt de verwijdering van de begroeiing plaats tijdens het broedseizoen (maart tot en met augustus), dan is er een risico op het overtreden van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming (Wnb) artikel 3.1. In dat geval is een check naar de aanwezigheid van bezette nesten broedvogels nodig. Indien uit deze check blijkt dat gebruikte vogelnesten zullen worden verstoord, moet met de verwijdering van de begroeiing in het plangebied worden gewacht totdat de vogels zijn uitgebroed.
ADVIES
Het advies is om de verwijdering van de begroeiing uit te voeren in de overlap van de vrijstellingsperiodes, dat is de maand september, zie schema 5.2. Als dit dan is uitgevoerd, dan kun je daarna continu doorwerken.
Als de uitvoer hiervan niet mogelijk is, dan is een nader onderzoek naar de steenmarter en/of de hazelworm en/of een check naar de aanwezigheid van broedvogels waarvan het nest alleen is beschermd tijdens het broedseizoen aan de orde. Dit onderzoek ziet er als volgt uit:
Deze rapportage is bijgevoegd als bijlage 11.
In september 2023 is de begroeiing verwijderd. Hiermee is gehandeld naar de conclusies uit het veldonderzoek en dat verdere overtreding van verbodsbepalingen niet aan de orde kan zijn. Tot het moment dat gestart zal worden met de bouwwerkzaamheden, zal er regelmatig gemaaid worden zodat het projectgebied niet wederom geschikt wordt voor de huisvesting van soorten.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn in hoofdstuk 5 onder titel 2 eisen ten aanzien van luchtkwaliteit opgenomen. Daarmee hangen de volgende besluiten en regelingen samen:
Deze wet- en regelgeving omvat maatregelen om aan de ene kant de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken en aan de andere kant te voorkomen dat mensen langdurig worden blootgesteld aan verontreiniging.
Conform artikel 5.16a van de Wm kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) nadere regels worden gesteld om te voorkomen dat bij een (dreigende) overschrijding van één of meerdere grenswaarden projecten doorgang vinden die er toe leiden dat het aantal blootgestelden met een verhoogde gevoeligheid toeneemt. In dit kader is het Besluit gevoelige bestemmingen (Besluit) opgesteld. Het Besluit beperkt de mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren in overschrijdingssituaties voor zogenaamde 'gevoelige bestemmingen'. Tot die gevoelige bestemmingen worden scholen, kinderopvang en bejaarden-, verpleeg- of verzorgingshuizen gerekend. In het Besluit is aangegeven dat moet worden onderzocht of op een locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden, indien de locatie is gelegen binnen 300 meter vanaf Rijkswegen of binnen 50 meter vanaf provinciale wegen.
In de AMvB 'Niet in betekenende mate' en de ministeriële regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die binnen de getalsmatige grenzen vallen en daardoor niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Dit moet gemotiveerd worden door de gemeente.
Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is niet van toepassing op dit project omdat het project uitsluitend ziet de op de realisatie van 11 woningen. Het betreft hier niet de nieuwbouw of transformatie van gebouwen die geheel of gedeeltelijk gebruikt zullen worden ten behoeve van categorieën van gevallen zoals bedoeld in artikel 3 lid 1 van het Besluit.
Voorgrondluchtkwaliteit
Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM). Het project voorziet in de realisatie van slechts 11 woningen. Het project is veel te kleinschalig om in betekende mate bij te dragen aan een verandering/verslechtering van de luchtkwaliteit.
Achtergrondluchtkwaliteit
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) maakt jaarlijks kaarten met grootschalige concentraties en deposities in Nederland. De kaarten zijn gebaseerd op een combinatie van modelberekeningen en metingen en geven een grootschalig beeld van de luchtkwaliteit en depositie in Nederland, zowel voor jaren in het verleden als in de toekomst. De nieuwe concentratiekaarten worden ieder jaar beschikbaar gesteld op 15 maart. De depositiekaarten volgen in juni. Gemeentes, provincies en anderen gebruiken concentratie- en depositiekaarten bij hun rapportage van overschrijdingen in het kader van de Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit en bij (ruimtelijke) planvorming.
Op basis van de meest recente Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN) van het RIVM blijkt dat de achtergrondconcentratie in 2022 en de - door het RIVM verwachte - achtergrondconcentratie in 2030 ter plaatse van het projectgebied e.o. ten hoogste bedragen:
stofcategorie | 2022 | 2030 |
stikstofdioxide (NO2) | 12.2 µg/m3 | 8.3 µg/m3 |
fijn stof (PM10) | 14.75 µg/m3 | 12.17 µg/m3 |
fijn stof (PM2,5) | 7,99 µg/m3 | 6.54 µg/m3 |
De grenswaarden voor de luchtkwaliteitseisen voor PM10, PM2,5 en NO2 zoals opgenomen in de Wet milieubeheer zijn in navolgende tabel weergegeven.
De totale concentratie ter plaatse van het projectgebied voldoet thans en naar verwachting in de toekomst ruimschoots aan de geldende normstelling (wettelijke grenswaarden).
Conclusie
Aangezien ter plaatse van het projectgebied sprake is van 11 nieuwe te realiseren appartementen aan een bestaande ontsluitingsweg - waardoor het project te kleinschalig is om in betekende mate bij te dragen aan een verandering/verslechtering van de luchtkwaliteit - en de achtergrondconcentraties ruimschoots voldoen aan de wettelijke normstelling, is voor het aspect luchtkwaliteit sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.
In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:
Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens tegenwoordig ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.
De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Afhankelijk van de ruimtelijke ontwikkeling en beschikbare gegevens is deze beperkt of ruim van opzet.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is. Het PR kan op de kaart van een gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Via het PR wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd.
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Bij het GR wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het GR geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico.
Voor het bevoegd gezag geldt een verantwoordingsplicht, wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten via het bestemmingsplan worden toegelaten. Dit betreft ook de al bestaande (beperkt) kwetsbare objecten, zoals al gebouwde woningen.
Een risicobron is bijvoorbeeld een buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Met het invloedsgebied wordt gedoeld op het gebied waarbinnen minimaal 1% van de aanwezige personen overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen ter plaatse van de risicobron. Het invloedsgebied van een risicobron is soms vastgelegd in de wet. In de andere gevallen kan het worden berekend aan de hand van vastgelegde rekenregels.
De verantwoording van het groepsrisico is één van de onderdelen van een goede ruimtelijke ordening. De omvang en diepgang van de verantwoording is daarbij afhankelijk van de gevolgen voor het groepsrisico. Dit wordt per project beoordeeld.
Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is opgenomen in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi). Ter uitvoering van het Bevi geldt de 'Regeling externe veiligheid inrichtingen' (Revi). Hierin zijn aan te houden afstanden opgenomen voor zogenaamde categoriale inrichtingen. Daarnaast zijn in het Revi regels opgenomen voor de berekening van de aan te houden afstanden voor de niet-categoriale inrichtingen.
Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). De aanwijzing van buisleidingen, de risicoafstanden en de aanwijzing van de rekenmethodiek zijn opgenomen in de 'Regeling externe veiligheid buisleidingen' (Revb). De toetsingssystematiek uit het Bevi wordt ook toegepast bij buisleidingen.
Het beleid voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, via het spoor en via het water staat beschreven in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hierin is het 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' verankerd. Het primaire doel van dit basisnet is het creëren van een plafond voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over Rijkswegen, hoofdvaarwegen en spoorwegen. Aan de hand van deze maximale vervoerstromen van gevaarlijke stoffen kunnen de externe veiligheidsrisico's worden bepaald.
In de 'Beleidsregel voor externe veiligheid 2011-2015' heeft de gemeente Heerlen het beleid voor externe veiligheid geformuleerd. Dit beleid is op 1 november 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Het doel van het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Heerlen is het behouden van een verantwoord en aanvaardbaar veiligheidsniveau. Het beleid in deze nota leidt tot het beperken van de risico's van de bronnen waar dat nodig is. Het gevolg van dit beleid is dat bepaalde bedrijven, die zijn gevestigd op locaties waar dat op grond van dit beleid ongewenst is, zullen worden beperkt in hun mogelijkheden. Ook zal de ontwikkeling van bepaalde gebieden anders moeten worden beoordeeld vanwege de aanwezige risico's. Een aanscherping c.q. actualisatie wordt meegenomen in de nog op te stellen omgevingsvisie. Dit beleid zal ertoe leiden dat op de langere termijn in Heerlen de risico's door het gebruik en de toepassing van gevaarlijke stoffen binnen aanvaardbare grenzen kunnen blijven. Het beleid is niet bedoeld als een keurslijf. Het biedt een afwegingskader om optimaal met externe veiligheid in samenspel met andere belangen en andere instanties rekening te houden.
In 2014 is in opdracht van de provincie Limburg door Adviesgroep AVIV in beeld gebracht welke risicobronnen in de gemeente Heerlen aanwezig zijn en welke risico's deze voor de omgeving kunnen opleveren. De invloedsgebieden van respectievelijk BEVI-inrichtingen, hogedruk aardgasleidingen en spoor-, rijks- en provinciale wegen zijn op kaarten weergegeven. De invloedsgebiedenkaarten lenen zich als praktisch instrument voor een quick scan bij een ruimtelijk project om gemakkelijk vast te stellen of de externe veiligheid in beschouwing genomen moet worden en het groepsrisico verantwoord. De kaarten hebben een signaalfunctie. Ze geven ook aan waar de zoneringen voor de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico liggen die zich wettelijk verplicht dienen te vertalen in de planregels.
Voor meer informatie wordt verwezen naar de rapportage van dit onderzoek: 'Externe veiligheid: invloedsgebiedenkaart gemeente Heerlen voor de ruimtelijke ordening, Adviesgroep AVIV, 26 november 2014'. In het vervolg van voorliggende paragraaf is gebruik gemaakt van de informatie uit dit onderzoek.
Aan de hand van de risicokaart (zie: www.risicokaart.nl), het geldende bestemmingsplan, de studie 'Externe veiligheid: invloedsgebiedenkaart gemeente Heerlen voor de ruimtelijke ordening' (AVIV, projectnummer 142686 d.d. 26.11.2014) en de Regeling Basisnet zijn externe veiligheidsrisico's beoordeeld.
Er is een quickscan uitgevoerd van de externe veiligheidsrisico's ten behoeve van de realisatie van 11 appartementen (kwetsbaar gebouw) aan de Juliana-Bernhardlaan te Hoensbroek.
Transport over het water en het spoor
Uit de inventarisatie is gebleken dat het projectgebied zich niet bevindt binnen een invloedsgebied van een waterweg of spoorweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De spoorlijn Heerlen-Sittard bevindt zich op 900 meter ten zuidwesten van het projectgebied. De risico's als gevolg van transport over water en spoorweg vormen geen aandachtspunt voor de planvorming waardoor een verantwoordingsplicht niet aan de orde is.
Transport over de weg
Binnen een straal van 1 km rondom het projectgebied zijn diverse wegen aanwezig waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Gebleken is dat het projectgebied niet binnen een plaatsgebonden risicocontour of PAG van wegen in de omgeving ligt en evenmin binnen het invloedsgebied van de A76 en de N298. Het uitvoeren van een verantwoording van het groepsrisico is hierdoor niet noodzakelijk.
Buisleidingen
Het projectgebied ligt niet binnen de 1% letaliteitsafstand van een buisleiding. Het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormt geen belemmering voor de planvorming. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
Inrichtingen
In de omgeving van het projectgebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig waarvan het invloedsgebied tot over het projectgebied reikt. De risico's als gevolg van inrichtingen vormen geen belemmering voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet noodzakelijk.
Uit bovenstaande inventarisatie blijkt dat binnen de risicocontouren van de beschouwde risicobronnen zich geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten bevinden. Het plaatsgebonden risico voor externe veiligheid staat dan ook niet in de weg aan de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Als onderdeel van de Veiligheidsregio beoordeelt de brandweer de bereikbaarheid van het plangebied en de daaraan verbonden objecten of inrichtingen. Dit doet de brandweer aan de hand van de 'Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid'. Er wordt specifieke aandacht gevraagd voor de hoofdaanrijroutes en de wijkontsluitingswegen van de brandweer. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening kunnen planregels opgenomen worden die aanvullende eisen stellen aan de bluswatervoorziening en/of bereikbaarheid.
Ook maakt de brandweer een inschatting van de risico's binnen het zogenaamde effectgebied. Het effectgebied wijkt af van het invloedsgebied. Het effectgebied is het gebied waar de effecten van de calamiteit merkbaar zijn, exclusief het gebied van de risicobron (brongebied). Het effectgebied is in de regel groter dan het invloedsgebied. Echter, bij de verantwoording van het groepsrisico speelt het effectgebied, in tegenstelling tot het invloedsgebied, formeel geen rol. Niettemin worden door de brandweer wel maatregelen voorgesteld om de effecten van een calamiteit binnen het effectgebied te beperken. Het is aan de gemeente om te bepalen in hoeverre hiermee redelijkerwijs rekening kan worden gehouden bij de ruimtelijke planvorming.
Advies in relatie tot invloedsgebied
Vanuit de Veiligheidsregio Zuid-Limburg is aangegeven dat het relevante scenario een toxische wolk op de A76 is.
Hierom worden de volgende maatregelen geadviseerd ter beperking van de effecten:
Bovenstaande maatregelen zijn, voor zover dat mogelijk is, meegenomen in de ontwikkeling van het bouwkundige ontwerp van het appartementengebouw. Zo zal het ventilatiesysteem uitschakelbaar zijn en is het luchtinlaatsysteem op het dak gesitueerd en is deze geheel ingekapseld.
Bij de totstandkoming van onderhavige ruimtelijke onderbouwing is op voldoende wijze rekening gehouden met de externe veiligheid. De verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit 'afwijken van het bestemmingsplan' wordt niet belemmerd door externe veiligheidsaspecten.
Volgens het vigerende bestemmingsplan en de kaarten van de Gasunie, zijn binnen het besluitgebied en de directe omgeving geen kabels of leidingen met een planologische beschermingszone gelegen, die een belemmering zouden kunnen vormen voor de beoogde ontwikkeling.
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.
Scheiding van milieubelastende en milieugevoelige functies met behulp van milieuzonering is in de omgeving van sterk milieubelastende activiteiten zonder meer noodzakelijk. Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor voorzieningen. Vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik verdient het de voorkeur om functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-publicatie. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
Het projectgebied ligt in de woonkern van Hoensbroek, te midden van burgerwoningen. De bedrijfsbestemming binnen het projectgebied zal, na realisatie van he appartementengebouw niet meer uitvoerbaar zijn, waardoor er vanuit het oogpunt van mogelijke milieuhinder een verbetering van het woon- en leefklimaat ontstaat voor de directe omgeving.
Gezien de ligging aan de rand van de woonkern, kan gesteld worden dat er sprake is van de gebiedstypering 'rustige woonwijk'.
In een straal van circa 50 m vanaf de randen van het projectgebied bevinden zich de volgende functies welke niet binnen de bestemming 'Wonen' vallen:
adres | functie | richtafstand |
feitelijke afstand |
Juliana-Bernhardlaan 118 | advocatenkantoor | 10 m | 43 m |
Juliana-Bernhardlaan 120 | accountantskantoor | 10 m | 22 m |
Hoofdstraat 370 | kerk | 30 m | 40 m |
Hoofdstraat 374-378 | detailhandel | 10 m | 40 m |
Hoofdstraat 388-388a | detailhandel | 10 m | 39 m |
Hoofdstraat 390-390a | detailhandel | 10 m | 39 m |
Hoofdstraat 396-396E/Bongaardstraat 1e | dienstverlening | 10 m | 38 m |
Hieruit blijkt dat de richtafstanden overal korter zijn dan de feitelijke afstanden.
Vanwege de relatieve nabijheid van kasteel Hoensbroek waaraan de bestemming Cultuur en ontspanning is toegekend, is beschouwd in hoeverre dat hieruit invloeden te verwachten zijn. De afstand tot voornoemde bestemming bedraagt meer dan 160 meter en tot aan de inrit naar de parkeerplaats 110 meter. Deze afstanden zijn dermate ruim dat ter plaatse van het projectgebied geen onaanvaardbare invloed hiervan te ervaren zal zijn. In elk geval wordt de richtafstand behorende bij een museum (10 meter) niet overschreden. De impact van de verkeersbewegingen van de bezoekers van het kasteel is meegenomen in het akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai.
Hieruit blijkt dat het aspect milieuzonering het project niet in de weg staat en dat het woon- en leefklimaat binnen het projectgebied goed is. Andersom heeft de nieuwe woonfunctie geen negatief effect op omliggende functies.
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta' van de Raad voor Europa. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en sedert september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988, die vanaf 1 juli 2016 deels is overgegaan in de Erfgoedwet. De onderdelen over omgevingsrecht uit de Monumentenwet gaan (naar verwachting) in 2022 over naar de Omgevingswet. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.
De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden.
Volgens de wettelijke verplichting wordt in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden. De Monumentenwet geeft een vrijstelling van onderzoeksplicht voor projecten kleiner dan 100 m2, maar geeft de gemeente de vrijheid deze aan te passen. Die afwijking kan zowel naar boven als naar onder. Voor de diepte van bodemingrepen bevat de wet geen grens.
Voor geheel Parkstad Limburg is een archeologische waarden- en verwachtingenkaart opgesteld, de archeologische beleidskaart. Deze kaart is gebaseerd op uitgevoerd inventariserend archeologisch onderzoek. Voor de gemeente Heerlen en de overige Parkstadgemeenten is door archeologisch adviesbureau RAAP een uitgebreid onderzoek uitgevoerd. Het RAAP-rapport betreft een bureauonderzoek naar de archeologische verwachtingen waarbij een inventarisatie heeft plaatsgevonden van de bekende archeologische vindplaatsen binnen de Parkstadgemeenten en van landschappelijke (geologische en geomorfologische) en bodemkundige gegevens van het grondgebied. Daarnaast zijn de uitgevoerde archeologische onderzoeken geïnventariseerd, waarbij rekening is gehouden met vergraven of ontgronde gebieden, en heeft een literatuuronderzoek plaatsgevonden. In dit verband is onder andere ook het Actueel Hoogtebestand Nederland bestudeerd. Op basis van de genoemde inventarisaties is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld, dat haar neerslag heeft gevonden in een geactualiseerde archeologische verwachtingenkaart die door de gemeenteraad van Heerlen is vastgesteld op 1 oktober 2013.
Het doel van de archeologische verwachtingenkaart is het zichtbaar maken waar archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en het daaraan koppelen van een onderzoeksplicht. Hiermee wordt tevens duidelijk bij welke werkzaamheden wel en bij welke geen archeologisch onderzoek noodzakelijk zal zijn.
In de kaart worden de volgende zes categorieën onderscheiden.
Categorie 1: beschermde Rijksmonumenten
Voor werkzaamheden is hier altijd een vergunning volgens de Monumentenwet 1988 vereist.
Categorie 2: gebieden van zeer hoge waarde en de historische dorpskernen
Voor deze gebieden is voor de oppervlakte het wettelijk minimum van 100 m2 genomen. Projecten die over een groter oppervlak de bodem verstoren zijn onderzoeksplichtig. De monumentenwet geeft geen minimum voor de diepte van verstoring. Voor de gemeente Heerlen is voorgesteld geen onderzoeksplicht op te leggen voor werkzaamheden minder dan 40 cm diep.
Categorie 3 en 4: gebieden met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde
Voor deze gebieden zijn de ondergrenzen nog verder verruimd (respectievelijk 250 m2 en 2500 m2 oppervlakte, bij meer dan 40 cm diepte). Hierdoor zijn alleen de grotere projecten onderzoeksplichtig en geldt voor de meeste kleinere (particuliere) vergunningaanvragen geen onderzoeksplicht.
Categorie 5: gebieden met een lage verwachtingswaarde
In gebieden met een lage trefkans, geldt alleen voor grotere projecten (10.000 m2 en meer dan 40 cm diepte) een onderzoeksplicht.
Categorie 6: gebieden zonder verwachtingswaarde
In deze gebieden geldt geen onderzoeksplicht.
In het algemeen geldt dat een ontheffing van de onderzoeksplicht mogelijk is wanneer blijkt (na archeologisch advies van een gekwalificeerde archeoloog) dat het project een gering risico vormt voor het "bodemarchief".
Op basis van de archeologische verwachtings- en advieskaart blijkt dat het gehele projectgebied is aangeduid als waardecategorie 3: overige monumenten en gebieden met een hoge verwachtingswaarde.
![]() |
![]() |
Uitsnede en legenda van de archeologische verwachtings- en advieskaart |
Bij eventueel te verlenen omgevingsvergunningen dient aangetoond te worden of de archeologische waarden al dan niet worden aangetast. Wanneer bij de bodemingreep, in het kader van een ontwikkeling, de grenswaarde van de verstoringsdiepte en het oppervlak worden overschreden is een archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Deze grenswaarden zijn afhankelijk van de archeologische waarden in het gebied. Voor het onderhavige project gelden de volgende waarden:
Mochten tijdens graafwerkzaamheden archeologische resten of sporen aangetroffen worden, moet hiervan conform paragraaf 5.4, 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet terstond melding worden gemaakt bij de gemeente Heerlen of de regioarcheoloog.
Projectspecifiek
In casu beslaat de bodemingreep een oppervlak van meer dan 250 m2 en de verstoring gaat ook dieper dan 40 cm onder het maaiveld, waardoor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek verplicht is.
Op 7 september 2023 is een archeologisch onderzoek uitgevoerd door ArcheoPro. Hierin wordt het volgende geconstateerd:
'Het archeologisch onderzoek betrof een bureaustudie. Bureauonderzoek heeft tot doel om alle beschikbare informatie te bundelen. Vervolgens kan deze gebruikt worden om te komen tot een gespecificeerde archeologische (verwachtings)waarde. De centrale vraagstelling van het bureauonderzoek luidt: welke archeologische verwachting en/of waarde kenmerkt het plangebied?
Het plangebied ligt in de gemeente Heerlen binnen stadsdeel Hoensbroek. Landschappelijk ligt het plangebied direct noordelijk van het Caumerbeekdal op een lösshelling en binnen de zuidwestelijke uitloper van een historische kern met bebouwing die teruggaat tot de jaren '40 van de vorige eeuw. Volgens de gemeentelijke archeologische beleidskaart ligt het plangebied in een zone met een hoge verwachtingswaarde (waarde-categorie 3).
Het plangebied ligt nu braak maar was voorheen in gebruik als autogarage en brandstofstation van de gebr. Gielen. In 2019 is er een bodemsanering uitgevoerd. Geohydrologisch bodemonderzoek heeft aangetoond bodem binnen het plangebied (sub)recent grootschalig en diep is verstoord.
Vanwege de uitgevoerde sloop- en saneringswerkzaamheden binnen het plangebied is de verwachting met betrekking tot de aanwezigheid van behoudenswaardige archeologische resten zeer laag.
Geadviseerd wordt om ter plaatse van het plangebied, vanwege de zeer lage archeologische verwachting met betrekking tot de aanwezigheid van behoudenswaardige archeologische resten, geen vervolgonderzoek uit te laten voeren.'
Hieruit kan worden geconcludeerd dat het aspect archeologie niet aan het project in de weg staat. Het rapport is geakkordeerd door de regioarcheoloog, waardoor het gebied is vrijgegeven en vervolgonderzoek niet aan de orde is.
Het integrale onderzoek is aan de planstukken toegevoegd als bijlage12 .
Erfgoedwet: Integrale wet voor het cultureel erfgoed
Sinds 1 juli 2016 is er met de Erfgoedwet één integrale wet die betrekking heeft op museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het cultureel erfgoed mogelijk.
De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet heeft 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen, te weten de:
Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden, blijven gehandhaafd.
In de Erfgoedwet staat:
Erfgoedverordening
De monumentenzorg maakt een verbreding van haar werkterrein door. De zorg voor op zichzelf staande bouwwerken is verschoven naar de zorg voor de historisch gegroeide omgeving en als zodanig voor het cultuurhistorisch erfgoed als geheel. Deze verbreding heeft niet alleen gevolgen voor de monumentenzorg maar ook voor de ruimtelijke planvorming.
Het cultuurhistorisch erfgoed (archeologie, gebouwde monumenten, historische bebouwingstructuren en cultuurlandschap) gaat steeds meer integraal onderdeel uitmaken van de ruimtelijke ordening en bouwprocessen. De benutting van bestaande cultuurhistorische waarden in ruimtelijke processen kan in belangrijke mate bijdragen aan het behoud en de versterking van de identiteit van de gemeente.
De Erfgoedverordening voorziet in deze nieuwe ontwikkelingen. De verordening geeft de mogelijkheid om naast gemeentelijke monumenten ook gemeentelijke stadsgezichten, groen- en landschapsmonumenten en archeologische verwachtingszones aan te wijzen. In de verordening is, mede in het kader van de deregulering, waar mogelijk een koppeling gelegd tussen de verordening en de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in bestemmingsplannen. De verordening voorziet in een voorbescherming, die door het bestemmingsplan wordt overgenomen zodra een beschermend bestemmingsplan is vastgesteld.
Op 23 juni 2021 heeft de gemeenteraad van Heerlen de Erfgoedverordening Heerlen 2021 vastgesteld. In 2016 is de nieuwe Erfgoedwet in werking getreden. De Erfgoedwet vervangt o.a. de Monumentenwet 1988, waarop de Erfgoedverordening 2012 van de gemeente Heerlen was gebaseerd. De Erfgoedwet vervangt en integreert verschillende wettelijke regelingen.
De Erfgoedwet stimuleert zowel een meer integraal gemeentelijk erfgoedbeleid als de erkenning dat erfgoed een integraal onderdeel is van (de kwaliteit van) de fysieke leefomgeving.
In de nieuwe Erfgoedverordening wordt ook de mogelijkheid geboden tot aanwijzing en bescherming van roerend cultuurgoed. Daarnaast is een vangnetbepaling opgenomen voor gebieden waar nog geen bestemmingsplan geldt, waarin de bescherming van het archeologisch bodemarchief is opgenomen. De vangnetbepaling is gebaseerd op de gemeentelijke archeologische beleidskaart. Een van de andere zaken die in deze verordening is aangepast is de instandhouding van monumenten. Dit is geregeld in de vorm van een verbod om aan monumenten onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is. Hierdoor heeft de gemeente meer ruimte om de verwaarlozing van monumenten tegen te gaan.
Cultuurhistorische waardenkaart Limburg (CHW)
Limburg hecht veel waarde aan haar grote schat aan cultuurhistorie. Daarom heeft de provincie het initiatief genomen om het archeologisch, bouwhistorisch, en de historische geografie te inventariseren, en voor de hele provincie Limburg te presenteren.
Het resultaat van deze inventarisatie is de Cultuur Historische Waardenkaart (CHW) Limburg. De inventarisatiegegevens van de Cultuur Historische Waardenkaart hebben een informatieve en signaleringsfunctie, en maken de informatie zichtbaar die momenteel voorhanden is over de Limburgse cultuurhistorie. Ze vormen zo de startdocumenten om te komen tot een integrale cultuurhistorische waardenkaart voor de provincie Limburg. Zij kunnen er toe bijdragen om de cultuurhistorische dimensie te betrekken bij ruimtelijke, toeristische en culturele ontwikkelingen en voornemens.
Beleidskader Cultureel Erfgoed Heerlen 2012 – 2020
De aanleiding voor het Beleidskader Cultureel Erfgoed Heerlen 2012 – 2020 is de wens van de gemeente om een samenhangend beleidskader cultureel erfgoed te ontwikkelen, dat het Romeinse verleden, het Middeleeuwse verleden en het Mijnverleden verbindt en de identiteit van Heerlen versterkt. Behoud en beheer van erfgoed is van groot belang. De gemeente voelt zich hiervoor mede verantwoordelijk en ziet erfgoed als een verbindende kracht in de samenleving en wil ervoor zorgen dat de bijdrage van erfgoed aan de samenleving optimaal is. Dit beleidskader heeft als doel om vanuit een verbindende visie op cultureel erfgoed integrale beleidsdoelstellingen vast te leggen. In deze nota zal daarom vooral ingegaan worden op hoe het erfgoed van Heerlen nog beter ontsloten en benut kan worden. Dat resulteert in een aantal actiepunten voor de komende jaren.
Rijksbeschermde stads- en of dorpsgezichten
Binnen het projectgebied Appartementengebouw Juliana-Bernhardlaan Hoensbroek zijn geen Rijksbeschermde stads- of dorpsgezichten aanwezig.
Rijksmonumenten
Binnen het projectgebied zijn geen Rijksbeschermde monumenten aanwezig.
Tegenover het projectgebied, aan de Kinkertstraat 110, staat Kasteel Hoensbroek, zijnde een Rijksmonument met nummer 21244. Het oudste gedeelte van het kasteel, met name de hoge ronde toren, dateert van rond 1360, toen Herman Hoen het verbouwde. In 1225 was er in dit moeras (of gebrook) al een voorloper, een zogeheten motte-burcht. In 1250 werd op de plaats van het huidige kasteel een versterkt huis gebouwd. Vanwege zijn voor Limburg zeer strategische ligging aan de belangrijke handelsroutes naar Maastricht, Aken en Keulen werd het kasteel in opeenvolgende fasen uitgebouwd tot de grootste burcht tussen Maas en Rijn. Het bevat 67 zalen, vertrekken en ruimtes.
Door de ruime afstand (circa 170 m) tussen het projectgebied en het kasteel heeft het project geen impact op dit Rijksmonument.
Gemeentelijke monumenten
Binnen het projectgebied zijn geen gemeentelijke monumenten op grond van de gemeentelijke monumentenverordening aanwezig.
Wel staan aan weerszijden van en tegenover het projectgebied panden welke deel uitmaken van het Monument Inventarisatie Project (MIP).
Cultuurlandschap
Het projectgebied is gelegen aan de rand van de historische dorpskern Hoensbroek, langs een oude wegstructuur. Het project brengt hierin op generlei wijze verandering.
Op vele locaties in Nederland bevinden zich nog conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond, zoals niet ontplofte vliegtuigbommen (blindgangers, granaten, mijnen en (handwapen)munitie. Ook het grondgebied van de gemeente Heerlen heeft in de Tweede Wereldoorlog onder vuur gelegen. Bij eventuele grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen in het projectgebied, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar conventionele explosieven (CE) en niet gesprongen explosieven (NGE). Met behulp van het explosievenonderzoek worden de aanwezigheid en risico's van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in kaart gebracht.
Voor het betreffende gebied is in het recente verleden al een historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten (hierna te noemen: OO) voor de gehele gemeente Heerlen (ECG, Vooronderzoek naar het risico op het aantreffen van conventionele explosieven in het onderzoeksgebied 'Gemeente Heerlen' (14 mei 2015, 323-014-VO-01)). Volgens het genoemde historisch vooronderzoek van de gemeente Heerlen is de projectlocatie niet verdacht op de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten. Op onderstaande afbeelding is met paarse arcering aangegeven welke locaties verdacht worden op aanwezigheid van explosieven. De projectlocatie (in rode cirkel) bevindt zich hier buiten:
Afbeelding: locaties verdacht op aanwezigheid van explosieven
Voor de na-ijlende effecten van de mijnbouw geldt dat de projectlocatie weliswaar niet is gelegen binnen een risicovol gebied (zoals uit onderstaande afbeelding blijkt), maar dat er in de buurt van de projectlocatie wel een mijndrempel is gelegen. Dit houdt geen risico in voor het project, maar heeft wel gevolgen voor de wijze van de verwerking van hemelwater binnen de projectlocatie. Dit is beschreven in paragraaf 5.3.4.2 en betekent dat hemelwater, om het risico op inspoeling en verzakking te voorkomen, niet wordt geïnfiltreerd in de bodem.
Afbeelding: projectgebied buiten risicogebied na-ijlende effecten mijnbouw
Op 4 juli 2023 is door HBA B.V. een bezonningsonderzoek uitgevoerd. Er bestaan geen wettelijke normen en eisen ten aanzien van een bezonningsonderzoek. Daarom is er gekozen om de studie aan de hand van het bezonningsdiagram te doen. In dit onderzoek wordt het volgende geconstateerd:
'Er blijkt dat door de nieuwbouw van 3 bouwlagen aan de Juliana Bernardlaan 124 t/m 142 te Hoensbroek extra schaduwval ontstaat op de aangrenzende percelen ten opzichte van de huidige situatie. De percelen waarin dit onderzoek op ingaat zijn 1693, 1692, (Juliana Bernardlaan 124) 935 (nummer 122), 2428 (nummer 142), 2952, 921, 922 en 2666 (Hoofdstraat 229-231 en 227).
Het bouwplan van Juliana Bernhardlaan 124-142 zal op 22 december vanaf 10:00 schaduw werpen op het perceel van Hoofdstraat 227, deze neemt toe tot 12:00. Echter, in het vigerende bestemmingsplan zal een bouwwerk op perceel 2667 om 14:00 voor een groter schaduwvlak zorgen dan in de nieuwe situatie. Het bouwplan van Juliana Bernhardlaan 124-142 heeft hier dus een positief effect op de bezonning. Vanaf 12:30 uur zal het bouwplan een schaduw werpen op de achtertuinen van percelen 1693, 1692 en 935. Perceel 1693 heeft om 13:00 in de nieuwe situatie 6% meer schaduw dan in de huidige situatie. Om 15:00 heeft perceel 935 een toename van 17%. Om 16.00 uur valt de schaduw op de zijgevel van het gebouw van perceel 1692. Deze schaduw zal echter slechts licht toenemen, aangezien de huidige situatie al wordt overschaduwd door het gebouw op perceel 2428.
In de maand juni valt er weinig tot geen extra schaduw op de omliggende percelen. In het vigerende bestemmingsplan zal het bouwwerk op perceel 2667 al in de vroege morgen voor schaduw zorgen op de percelen van Keukenweideweg 3 t/m 5, deze komt te vervallen met het bouwplan van Juliana Bernhardlaan 124-142. Dit geldt ook voor de percelen aan de Hoofdstraat 227 t/m 231. Om 18:00 uur is er bij perceel 1693 een lichte toename aan schaduw, dit ligt echter onder de 10%. Om 20.00 uur worden de zijgevels van het pand op perceel 1692 overdekt met schaduw. In de maand maart om 10:00 zorgt het vigerende bestemmingsplan met het bouwwerk op perceel 2667 voor schaduw op het perceel aan de Hoofdstraat 229-231, deze schaduw houdt aan tot 15:00. Ook hier zal het bouwplan van Juliana Bernhardlaan 124-142 een positief effect hebben op de bezonning. Om 16:00 uur vallen perceel 1693 en 1692 in de schaduw, een toename van 24% is gemeten op perceel 1692 en 5% op perceel 1693. Om 18.00 uur bevinden de woningen van percelen 1692 en 1693 zich in schaduw.
In de maand september rond 10:00 zorgt het vigerende bestemmingsplan met het bouwwerk op perceel 2667 voor schaduw op het perceel aan de Hoofdstraat 229-231, deze schaduw houdt aan tot 16:00. Het bouwplan van Juliana Bernhardlaan 124-142 heeft ook hier een positief effect op de bezonning, er valt namelijk geen schaduw op het perceel door het bouwwerk. Om 16:00 uur vangen perceel 1693 en 1692 een lichte toename in schaduw. Om 18.00 uur bevinden de woningen van percelen 1692 en 1693 zich in schaduw.
Over het algemeen zal de nieuwbouw een licht schaduw effect hebben op de omliggende percelen en de bestaande bebouwing en de achtertuinen van de linker en de rechter belending. Deze extra schaduw is enkel te meten in de namiddag, wanneer de zon op haar laagst staat vanaf 12:30, echter naar mate de zon hoger staat zal de toename aan schaduw later op de dag te meten zijn. Op 21 juni, wanneer de zon op haar hoogst staat is extra schaduw meetbaar vanaf 18:00. De zijgevels van de gebouwen zijn meestal slechts gedeeltelijk bedekt met schaduw.'
Geconcludeerd wordt dat, mede in vergelijking met de vigerende planologische mogelijkheden, er slechts op enkele momenten per jaar een licht schaduweffect waarneembaar is. Dit heeft geen effect op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de belendende percelen.
Dit onderzoek, waarin de schaduweffecten op diverse momenten voor zowel de situatie ingeval van planmaximalisatie op basis van het vigerende bestemmingsplan als voor de gewenste situatie zijn gevisualiseerd, is als bijlage 13 toegevoegd aan de planstukken.
De afstand van het appartementengebouw tot aan het perceel Juliana-Bernhardlaan 124 bedraagt bijna 6 meter; de onderlinge afstand tussen de gebouwen bedraagt bijna 10 m. In deze rechter zijgevel is op de verdieping (appartement 8) slechts één raam aangebracht. Het balkon is gericht op het kasteelpark en gaat deels schuil achter de buitenmuur. Hierdoor is het zicht vanuit betreffend appartement 8 richting de Juliana-Bernhardlaan 124 niet zodanig dat dit onaanvaardbare schending van privacy tot gevolg heeft. Appartement 6 aan de voorzijde op verdiepingsniveau heeft kleine ramen in de slaapkamers en een groter raam in de woonkamer die zijn gericht op nummer 124. Echter, de afstand tot de perceelsgrens bedraagt hier al 10 m en tot aan de woning 13 m. Ook hier geldt dat het balkon is gericht op het kasteelpark en deels schuil gaat achter de buitenmuur. Hierdoor is het zicht vanuit betreffend appartement richting de Juliana-Bernhardlaan 124 ook niet zodanig dat dit schending van privacy tot gevolg heeft. Appartement 10, gelegen onder de kap, heeft één dakkapel welke uitziet op het blinde dakvlak van de belendende woning. Overige gevelopeningen en het balkon zijn gericht op het kasteelpark. Er wordt derhalve voldaan aan de eisen op basis van het burenrecht (artikel 5:50 en 5:51 Burgerlijk Wetboek).
Richting de woning aan de Juliana-Bernhardlaan 142 heeft appartement 11 (onder de kap) een balkon en appartement 9 een dakraam. Nummer 142 heeft in het dakvlak geen gevelopeningen en in de rechter zijgevel op de verdieping slechts gevelopeningen die dusdanig zijn vormgegeven dat inkijk niet mogelijk is. Vanuit het balkon wordt voornamelijk uitgekeken op de nieuwe bergingen; de afstand tot de erfgrens bedraagt circa 10 m. Voor de appartementen 5 en 7 geldt eenzelfde situatie als voor appartement 6 en 8, zij het dat de afstand tot de belendende woning nog groter is. Overigens bevinden de gevelopeningen van de woning aan de Juliana-Bernhardlaan 142 zich op de erfgrens en zouden derhalve moeten zijn uitgevoerd met niet doorzichtig glas, zodat er andersom ook niet gevreesd hoeft te worden voor privacyschending vanuit het projectgebied.
De meest nabijgelegen achtertuinen aan de noordzijde bevinden zich op ten minste 15 meter vanuit de achtergevel van het appartementengebouw; deze afstand is dermate ruim dat ook hier geen sprake is van privacyschending.
Er mag geen sprake zijn van privaatrechtelijke belemmeringen die in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van het project. Op het perceel rusten geen gebruiksrechten van derden. Evenmin zijn er kabels of leidingen met een beschermingszone in en om het projectgebied gelegen.
Binnen de gemeente Heerlen is handhavingsbeleid voor de Wabo-taken (bouwen, ruimtelijke ordening, brandveiligheid en milieu) vastgelegd in het Toezicht- en handhavingsbeleid 2019-2022 Wabo. In dit beleid staan de doelen en uitgangspunten voor toezicht en handhaving geformuleerd. Tevens is de beleidscyclus beschreven, ook wel de “dubbele regelkring” of “Big 8” genoemd. Er is een minimaal uitvoeringsniveau van de wettelijke taken voor toezicht en handhaving vastgesteld en er zijn bestuurlijke prioriteiten benoemd. Deze vormen de basis voor het beleid en voor het jaarlijks vast te stellen toezicht- en handhavingsprogramma. Om een goed naleefgedrag te bereiken zijn in het handhavingsbeleid verschillende toezicht- en handhavingsinstrumenten beschreven.
In de sanctiestrategie is de basisaanpak voor bestuursrechtelijk en strafrechtelijk optreden bij overtredingen vastgelegd. Bij overtredingen van de Wabo en de hieraan gerelateerde wet- en regelgeving, wordt het stappenplan uit de Landelijke Handhavingsstrategie toegepast. Wat betreft klachten over bouw- of ruimtelijke ordening, worden deze geprioriteerd opgepakt. Indien er echter sprake is van een handhavingsverzoek, dient de beslissing op het handhavingsverzoek binnen een wettelijke termijn te gebeuren en kan het besluit bestaan uit handhavend optreden, daarvan af te zien of te gedogen (alleen in bijzondere omstandigheden). Tegen dit besluit is bezwaar en beroep mogelijk.
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te worden gegeven over de uitvoerbaarheid van het plan. Hiermee wordt mede de financiële uitvoerbaarheid bedoeld.
Projectspecifiek
De herontwikkeling van het projectgebied is aan te merken als bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Vanwege de strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan is een uitgebreide omgevingsvergunningprocedure voor de activiteiten afwijken van het bestemmingsplan en bouwen op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk.
De Wro stelt het vaststellen van een exploitatieplan waarin het kostenverhaal wordt geregeld verplicht, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd in de vorm van een anterieure overeenkomst of verkoop. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten over het kostenverhaal.
Eventuele planschadeclaims komen volledig voor rekening van de initiatiefnemer. Dit is worden in de anterieure overeenkomst.
Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1 onderdeel c jo. artikel 2.12 eerste lid, onderdeel a, sub 3° Wabo is, conform het bepaalde in de Wabo (paragraaf 3.3) de uitgebreide procedure van toepassing, met dien verstande dat het ontwerpbesluit gedurende zes weken ter inzage ligt.
Uitgebreide procedure
Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Awb. Het bevoegd gezag geeft in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerpbesluit. Het bevoegd gezag stuurt de kennisgeving van het ontwerpbesluit en de mededeling van het definitieve besluit aan belanghebbenden, waaronder de aanvrager.
Er wordt kennis gegeven van het definitieve besluit middels ter inzage legging van het besluit en bijbehorende stukken. Mededeling wordt rechtstreeks gedaan aan degene die zienswijzen hebben ingediend tegen het ontwerp.
Binnen zes maanden dient op de aanvraag omgevingsvergunning te zijn beslist waarbij de eenmalige mogelijkheid geboden wordt deze termijn met zes weken te verlengen. Het bevoegd gezag doet de mededeling van het definitieve besluit ook langs elektronische weg en stelt het beschikbaar op de landelijke voorziening (art. 6.14 Bor).
Het ontwerp besluit is op 17 juli 2024 gepubliceerd en heeft aansluitend gedurende zes weken ter inzage gelegen. Een ieder is hiermee in de gelegenheid gesteld om zijn/haar zienswijze(n) in te brengen. Gedurende deze inzageperiode is één zienswijze ontvangen; de beantwoording van deze zienswijze is terug te vinden in het besluitdocument.
Verder is er een ambtshalve wijziging in de ruimtelijke onderbouwing aangebracht aangezien in het ontwerp niet was benoemd dat het plan aan de plancapaciteitsmonitor van de provincie Limburg is toegevoegd. De wijziging is van ondergeschikte betekenis en leidt niet tot een ander besluit.
In artikel 6.18 van het Besluit omgevingsrecht is artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening van toepassing verklaard. Voor onderhavige procedure dient dan ook vooroverleg te worden gevoerd met diensten van het Rijk, provincie en het waterschap. Deze instanties kunnen aangeven dat in bepaalde gevallen vooroverleg niet noodzakelijk is. Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan moeten burgemeester en wethouders, indien niet is aangegeven dat van vooroverleg kan worden afgezien, daarom overleg plegen met het Waterschap, met andere gemeenten wiens belangen bij het plan betrokken zijn en met de betrokken rijks- en provinciale diensten.
Er is vooroverleg gevoerd. Op 22 november 2023 is de ruimtelijke onderbouwing toegezonden aan de provincie Limburg, het Waterschap Limburg, de Brandweer Zuid-Limburg, de Gasunie, Enexis, Tennet en het Wml. Een verslag van het vooroverleg is bijgevoegd als bijlage 16. De gemaakte opmerkingen hebben niet geleid tot een wijziging van het project en hebben uitsluitend betrekking op advisering ten aanzien van de ruimtelijke onderbouwing. De adviezen zijn zoveel mogelijk overgenomen of worden meegenomen bij de verdere planontwikkeling.
Om voor het project in de directe omgeving zoveel mogelijk draagvlak te creëren zijn omwonenden in een bijeenkomst bij Hotel Café Amicitia in Hoensbroek d.d. 12 juli 2023 middels een Powerpoint presentatie over het project geïnformeerd. Het plan is goed ontvangen en er zijn een aantal aandachtspunten meegegeven waar de initiatiefnemer zoveel mogelijk rekening mee probeert te houden bij de verdere planontwikkeling.