direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland-Parkstad, Heerlen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemene inleiding en doel project Fietsverbinding en Watermaatregelen Heuvelland - Parkstad

In deze paragraaf wordt de aanleiding en het doel van het project Fietsverbinding en Watermaatregelen Heuvelland – Parkstad in zijn algemeenheid beschreven, het gaat immers om één samenhangend project. Het projectgebied is verdeeld over 4 plangebieden met elk een eigen bestemmingsplan. In deze algemene inleiding komen ook zaken aan de orde, die niet voor elk plangebied relevant zijn, zoals bijvoorbeeld de aanleg van waterbuffers. In de volgende paragraaf wordt meer specifiek op het plangebied van het voorliggende specifieke bestemmingsplan ingegaan.

1.1.1 Aanleiding

De Vrakelbergerweg-Vijfbundersweg, tussen Wijlre en Ubachsberg, ook wel de Ruilverkavelingsweg genoemd, en de Daelsweg tussen Ubachsberg en Heerlen zijn al jaren intensief gebruikte verbindingen tussen Heuvelland en Parkstad, door zowel auto-, fiets- en landbouwverkeer. Beide wegen kennen knelpunten op het gebied van verkeersveiligheid en hebben onderhoud nodig. In dat kader is in 2017 onderzoek gedaan, waarin onder andere is gekeken naar een andere rijbaanindeling (zie bijlage 2).

In het kader van de voorbereidingen zijn verkeerstellingen gedaan op de Ruilverkavelingsweg. Uit deze tellingen is gebleken dat deze route voornamelijk utilitair (woon-werk-school) van aard is en meer dan 500 fietsers/etmaal bedraagt. In combinatie met het aantal motorvoertuigen op deze route (2100 mvt/etmaal) wordt in dat geval een veilige, vrij liggende fietsvoorziening aangeraden (CROW ontwerpwijzer fietsverkeer, publicatie 230), waarvan ook het toeristisch-recreatief fietsverkeer gebruik kan maken.

De Provincie Limburg juicht een dergelijke voorziening toe, omdat dit volledig past binnen het vastgestelde provinciale mobiliteitsbeleid, waarin onder meer het stimuleren van veilig fietsverkeer een speerpunt is. De aanleg van (snel-)fietspaden draagt bij aan het versterken van het totale mobiliteitsnetwerk (Mobiliteitsplan Provincie Limburg, 7 februari 2018). De regionale fietsverbinding Heuvelland-Parkstad heeft daarom ook een status gekregen in het Provinciaal Beleidsplan Fiets 2019-2023 'Focus op fiets'. Als extra argument voor een vrij liggende fietsverbinding geldt dat de route onderdeel is van het Routenet fietsverkeer en het Kwaliteitsnet Landbouwverkeer: binnen dit sectorale netwerk wil de provincie landbouwverkeer en fietsverkeer scheiden.

De aanleg van de fietsverbinding wordt gecombineerd met het klimaatbestendig inrichten van de omgeving van de fietsverbinding door het Waterschap Limburg, volgens het programma `Water in Balans'. Op dit moment ontstaat er tijdens hevige regenbuien wateroverlast in het gebied tussen Wijlre en Ubachsberg. Er worden daarom 4 nieuwe regenwaterbuffers aangelegd, die tijdelijk regenwater kunnen opvangen en dit gedoseerd weer afvoeren. De combinatie van werkzaamheden zorgt ervoor dat het gebied maar één keer belast wordt met aanlegactiviteiten en grondeigenaren maar één keer worden benaderd om gronden te verkopen. Daarnaast heeft deze integrale aanpak voordelen op het gebeid van landschappelijke inpassing en 'werk met werk' maken in de uitvoering.

De betrokken gemeenten zijn Gulpen-Wittem, Voerendaal en Heerlen. De provincie Limburg is bij het project betrokken vanwege de rol van de fietsverbinding in het provinciale beleid en het Waterschap Limburg vanwege de watermaatregelen die worden genomen. Op 29 juni 2020 hebben de genoemde partijen een realisatie-overeenkomst gesloten over de aanleg van de fietsverbinding en de watermaatregelen Heuvelland – Parkstad.

1.1.2 Onderzoek tracé en locatie waterbuffers

Fietsverbinding

De route waarlangs de fietsverbinding wordt gerealiseerd is een bestaande utilitaire fietsroute en daarmee ook de logische tracékeuze. Alternatieve routes tussen Wijlre en Ubachsberg, bijvoorbeeld over het plateau (Heugdenweg-Kolmonderweg), zijn langer en/of meer heuvelachtig wat, gezien de voornamelijk utilitaire aard van het fietsverkeer, niet wenselijk is. De gehele Vrakelbergerweg-Vijfbundersweg ligt onder een zeer beperkte helling (van circa 1% tot 2%) tussen de Mingersborgerweg en de komgrens van Fromberg, waardoor de snelheden die het fietsverkeer op de weg haalt hoog zijn. Er zijn geen alternatieven in de directe omgeving waarbij fietsers op vrij liggende fietspaden terecht kunnen (zie de Mobiliteitsnotitie in bijlage 4, ook nog enige tijd na vaststelling van dit plan beschikbaar als i-report, http://arcg.is/1fG0uW).

Voor het deel langs de Daelsweg is naar varianten gekeken, vanwege het feit dat dit deel van het tracé aan het Natura 2000-gebied Kunderberg grenst. Er is gekeken naar mogelijkheden om dit Natura-gebied zo veel mogelijk te ontzien (zie bijlage 1. Hier is in 2013 al een haalbaarheidsonderzoek (aangepast in 2016, zie bijlage 3) uitgevoerd en separate fietstellingen gedaan, zonder de projectdoelstellingen tekort te doen. De volgende opties zijn beschouwd:

  • 1. vrij liggend fietspad noordzijde Daelsweg;
  • 2. vrij liggend fietspad zuidzijde Daelsweg;
  • 3. weg afsluiten voor gemotoriseerd verkeer, fietsers op de rijbaan;
  • 4. alternatieve route.

Uiteindelijk is de optie onder 1 de meest realistische gebleken. Aan de zuidzijde liggen enkele knelpunten (natuur, cultuurhistorie), het afsluiten van de weg voor gemotoriseerd verkeer is vanuit het oogpunt van bereikbaarheid van woningen/vakantiewoningen juridisch lastig of onwenselijk en er is geen volwaardige alternatieve fietsroute (te grote omrijdafstand, reliëf, zie ook bijlage 4).

Locatie waterbuffers

De locatiekeuze voor de buffers is ingegeven door verschillende argumenten en criteria:

  • de buffers moeten grenzen aan grote stroombanen, op locaties waar voldoende water samenkomt, zodat de buffers efficiënt kunnen functioneren; in dit geval is gekozen voor een locatie in het dal bij de Lange Gracht/Truyt langs de Vrakelbergerweg-Vijfbundersweg; daarbij is van belang de buffers goed langs de Lange Gracht te verdelen om het water in het gebied gelijkmatig te kunnen bergen;
  • kosten; om deze acceptabel te houden worden de buffers het liefst op een laag maaiveld aangelegd, zodat minder grondverzet nodig is; bij voorkeur geeft iedere m3 ontgraving ook een m3 aan berging;
  • beschikbaarheid gronden: de locaties van de buffers moeten 'in den minne' worden verworven; dit is niet altijd mogelijk, ook al is een locatie vanuit hydrologie of kosten zeer geschikt;
  • verschillende aspecten, zoals natuur- en landschapswaarden, archeologische waarden enz..

De afweging heeft uiteindelijk geleid tot de gekozen locaties. Deze worden in het volgende onderdeel beschreven.

1.1.3 Het project Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland - Parkstad

Fietsverbinding

Het tracé van de fietsverbinding beslaat ca. 6 kilometer en verloopt van west naar oost als volgt:

Het tracé start in Wijlre (gemeente Gulpen-Wittem) op de Vrakelbergerweg-Vijfbundersweg (ook wel: Ruilverkavelingsweg genoemd), kruist de gemeentegrens met Voerendaal ter hoogte van de Ribbelheideweg, en loopt tot aan de Mingersborgerweg in Ubachsberg (gemeente Voerendaal), hieronder in blauw weergegeven. Vervolgens loopt het tracé vanaf Ubachsberg over de Daelsweg, waar het net voor de A76 de gemeentegrens met Heerlen kruist en uiteindelijk op de John F. Kennedylaan in Heerlen (gemeente Heerlen) uitkomt, hieronder in rood weergegeven. De rode gestreepte lijn zijn de respectievelijke gemeentegrenzen.

.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0001.png"

Figuur 1-1 Ligging projectgebied

De aansluiting op de Klapstraat in Gulpen-Wittem en de route door de kern Ubachsberg zijn voor nu bewust uit het tracé gelaten. Deze onderdelen zijn of worden, vanwege de specifieke problematiek en omdat daarvoor mogelijk geen bestemmingsplanwijziging nodig is, apart opgepakt door de respectievelijke gemeenten.

Watermaatregelen: buffers

Binnen het grondgebied van de gemeente Gulpen – Wittem worden drie nieuwe waterbuffers aangelegd (hieronder in groen). In de omgeving zijn al bestaande waterbuffers (Etenaken genaamd) aanwezig (hieronder in blauw). De buffers komen ten zuiden van de Vrakelbergerweg en ten westen van de Vrouwendelweg. De nieuwe waterbuffers hebben een capaciteit van respectievelijk circa 5.610 m³, circa 7.700 m³ en circa1.880 m³.
 afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0003.png"

Figuur 1-2 Ligging bestaande en nieuwe buffers



In de gemeente Voerendaal wordt één nieuwe waterbuffer aangelegd, naast de in het gebied bestaande drie waterbuffers (nieuw in groen, bestaand in blauw). Deze ligt ook ten zuiden van de Vrakelbergerweg, aan de oostzijde van de Ribbelheideweg. Deze waterbuffer heeft een capaciteit van ca. 4.535 m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0005.png"

Figuur 1-3 Ligging bestaande en nieuwe buffers


Watermaatregelen: verleggen en verbreden primaire waterloop Lange Gracht

Ten zuiden van de Vrakelbergerweg, globaal in het gebied tussen de Mingersborgerweg en de kern van Wijlre, ligt een primaire waterloop, de Lange Gracht, met een breedte van ca. 1 meter. Dit is een droogvallende greppel die alleen bij extreme neerslag regenwater oppervlakkig afvoert. Door de voorgenomen aanleg van een vrij liggende fietsverbinding moet deze waterloop verder zuidelijk worden verplaatst. Om nu en in de toekomst voldoende te kunnen functioneren, wordt de waterloop verbreed tot 3, en hier en daar maximaal 3,5 meter.

1.1.4 Opbouw en onderbouwing ruimtebeslag maatregelen

De opbouw van het ruimtebeslag is voor het grootste deel van het tracé als volgt:

  • Weg voor gemotoriseerd verkeer en landbouwverkeer (Duurzaam Veilig, wegklasse is Erftoegangsweg buiten de bebouwde kom): op grond van het provinciale beleid voor de Kwaliteitsroute landbouwverkeer, is een dergelijke weg 6 meter breed. Dat is breder dan in de bestaande situatie, waar de wegbreedte varieert, maar nergens breder is dan 5,5 meter. Het asfalt wordt 'opgesloten' door betonbanden, waardoor er voldoende ruimte is voor motorvoertuigen om elkaar te passeren;
  • Vrij liggende fietsverbinding in de vorm van een regio ontsluitende route. Het fietsexpertteam van de provincie heeft geadviseerd om hiervoor een breedte van 4 meter aan te houden. Dit is gebaseerd op landelijke richtlijnen voor dergelijke voorzieningen, gebaseerd op intensiteit, tweerichtingsverkeer en veiligheid (CROW Fietsberaad);
  • Primaire waterloop De Lange Gracht: in de huidige situatie ligt er een te krap gedimensioneerde greppel, waardoor er tijdens extreme regensituaties water over de weg en akkers stroomt. Hierdoor wordt veel modder vanaf de akker mee meegevoerd richting Wijlre, waar naast wateroverlast dus ook modderoverlast optreedt. De modder hoopt zich ook op in de Lange Gracht en de duikers, waardoor de doorstroming wordt beperkt. Deze situatie is ook lastig duurzaam te onderhouden. De nieuwe greppel krijgt een basisvorm van: 1,00 meter breedte op de bodem, een diepte van 1,00 meter en taluds onder een helling van 1:1. Bij elkaar is dit 3 meter breed. Doordat de hoogte van het maaiveld varieert, varieert ook de lengte van de taluds. Hierdoor wordt de greppel ook iets breder tot hier en daar maximaal 3,50 meter.
  • Grasstrook van 3,50 meter ten zuiden van de Lange Gracht. Deze grasstrook heeft meerdere functies, te weten:
    - onderhouds-/bereikbaarheidsstrook: de breedte van de onderhoudsstrook is afgeleid van de wielbreedte van het onderhoudsmaterieel (2,5 m breedte) waarbij aan de taludzijde een veilige marge van 50 cm nodig is en aan de andere zijde een marge van 50 cm om langs de perceelgrens te kunnen rijden met eventuele obstakels.
    - deze grasstrook vangt ook (deels) de modder van de vrije afstroming van de akkers aan de zuidzijde van de Lange Gracht af, waardoor de kans op modder in het watersysteem (en buffers) en in Etenaken gereduceerd wordt. Bij voorkeur wordt voor een dergelijke 'erosiestrook' een breedte van 10 meter gehanteerd. In dit geval is een beperktere breedte aangehouden, vanwege de combinatie met het onderhoudspad.
    - bij extreme afvoeren stroomt het water ook over de strook af. De aangrenzende percelen worden hier dan niet mee belast.
    - Eventueel kunnen wandelaars van deze strook (en de strook tussen fietspad en waterloop, beide in eigendom en/of beheer van het Waterschap) gebruik maken. Er worden geen maatregelen genomen om deze strook ook daadwerkelijk hiervoor in te richten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0006.png"

Figuur 1-4 neergeslagen gras, door stromend water buiten de greppel, wegens onvoldoende ruimte in de greppel

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0007.png"

Figuur 1-5 gras remt modder af, die soms van ver wordt aangevoerd

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0008.png"

Figuur 1-6 modder blijft achter in de smalle watergang en verstopt de duikers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0009.png"

Figuur 1-7: schematische opbouw profiel nieuwe situatie

Ruimtebeslag buffers

Het ruimtebeslag van de buffers wordt bepaald door de gewenste extra opvangcapaciteit van 20.000 m3. De locaties voor de buffers zijn vastgelegd op plekken waar de opvang van het water het meest effectief is voor de beperking van de wateroverlast en waar het minste grondverzet nodig is om de gewenste bergingscapaciteit te realiseren (kostenefficiëntie). De bodemdiepte van de buffers wordt bepaald door de bodem van de Lange Gracht (anders stromen de buffers niet leeg) waarmee de omrekening gegeven is van inhoud naar oppervlakte. In het ruimtebeslag speelt verder nog een rol dat buffertaluds niet te steil mogen zijn en dat rondom de buffers en over de dam een onderhoudsstrook van 3,5 m breedte nodig is (zie voor de onderbouwing van deze breedte het vorige onderdeel van deze paragraaf).

Door de aanleg van de buffers wordt de piekafvoer uit de Lange Gracht gereduceerd. De buffers hebben een vertraagde leegloop waardoor Etenaken beschermd wordt tegen wateroverlast als gevolg van een bui die statistisch eens in de 25 jaar voorkomt.3D-modelberekeningen geven aan dat op basis van de gehanteerde uitgangspunten alle buffers maximaal worden gebruikt en de laatste buffer bij Etenaken net niet overloopt. Er is dus ook geen sprake van overdimensionering.

1.1.5 Bestemmingsplannen en Projectplan Waterwet

De fietsverbinding en watermaatregelen passen niet, dan wel niet helemaal, binnen de geldende bestemmingsplannen van de drie gemeenten. Daarom worden nieuwe bestemmingsplannen gemaakt. Het gaat in totaal om vier afzonderlijke bestemmingsplannen:

  • Gemeente Gulpen- Wittem:
    bestemmingsplan Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland-Parkstad, Gulpen-Wittem;
  • Gemeente Voerendaal:
    bestemmingsplan Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland-Parkstad, Voerendaal 1;
  • bestemmingsplan Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland-Parkstad Voerendaal 2;
  • Gemeente Heerlen:
    bestemmingsplan Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland-Parkstad, Heerlen.


In Voerendaal worden twee bestemmingsplannen gemaakt, die elk een deel van het tracé van de fietsverbinding en de watermaatregelen binnen het grondgebied van Voerendaal bevatten: een deel vanaf Gulpen-Wittem tot aan Ubachsberg (1) en een deel vanaf Ubachsberg (2) tot Heerlen.

Voor de waterbuffers stelt het Waterschap een projectplan op grond van de Waterwet vast, waarin de omvang, dimensionering enz. van de waterbuffers wordt vastgelegd. De Waterwet is van toepassing naast het bestemmingsplan. De buffers worden in de respectievelijke bestemmingsplannen meegenomen, omdat de vigerende bestemmingsplannen deze functie niet toelaten.

Er zijn onderbouwende technische onderzoeken uitgevoerd voor het tracé en de watermaatregelen in zijn totaliteit. Hierin is niet altijd een concreet onderscheid gemaakt in gemeenten, deelgebieden per gemeente (zoals in Voerendaal) of anderszins. In Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten wordt dit zo goed mogelijk beschreven en wordt de informatie gerelateerd aan het plangebied van het desbetreffende bestemmingsplan.

Bestemmingsplan Heerlen
Dit is het bestemmingsplan Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland-Parkstad, Heerlen en dit regelt het tracé van de fietsverbinding en de watermaatregelen voor zover gelegen binnen het grondgebied van de gemeente Heerlen, langs de Daelsweg.

1.2 Situering plangebied gemeente Heerlen

Het plangebied, voor zo ver dit ligt binnen de gemeente Heerlen, ligt in het buitengebied van de gemeente Heerlen. De westelijke grens is gelegen op circa 90 meter ten westen van de Rijksweg A76, op de grens tussen de gemeenten Voerendaal en Heerlen. Vervolgens loopt het tracé van het fietspad aan de noodzijde van de Daelsweg in noordoostelijke richting over circa 600 meter uit tot aan de kruising van de Daelsweg en de John F. Kennedylaan. Voor de beschrijving van het totaalplan wordt verwezen naar hoofdstuk 4. Op het onderstaande overzichtskaartje is het tracé, binnen het grondgebied van Heerlen, in rood weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0010.png"

Figuur 1-7 ligging plangebied gemeente Heerlen

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied geldt nu het bestemmingsplan 'Buitengebied', vastgesteld door de raad van de gemeente Heerlen op 27 november 2019. De gronden binnen het plangebied hebben de bestemmingen 'Verkeer - Wegverkeer', 'Natuur' en 'Agrarisch met waarden'. Verder gelden de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 4 (Middelhoge waarde), 'Waarde Archeologie 5 (lage waarde), de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg 1' en 'vrijwaringszone - weg 2'.

Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan 'Buitengebied' weergegeven. Het gedeelte van het fietspad dat binnen dit bestemmingsplan is gesitueerd is hierop met de kleur rood weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0011.png"

Figuur 1-8 uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan

1.4 De toelichting als onderdeel van het bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. In deze paragraaf worden de onderdelen van het bestemmingsplan en hun juridische status nader toegelicht. In paragraaf 1.4.1 wordt hieronder de rol van de toelichting ten aanzien van de regels en verbeelding beschreven. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze worden in paragraaf 1.4.2 en 1.4.3 beschreven. In paragraaf 1.4.4 worden vervolgens de standaarden beschreven op grond waarvan dit bestemmingsplan is ontwikkeld.

Elk bestemmingsplan is te onderscheiden door een landelijk uniek identificatienummer. Het voorliggend bestemmingsplan is geregistreerd en vindbaar op het landelijke portaal onder www.ruimtelijkeplannen.nl nummer NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401

1.4.1 Toelichting

In deze toelichting wordt de opzet van het bestemmingsplan beschreven. Zo worden het doel van het bestemmingsplan, het relevante beleid, een beschrijving van het plangebied, de relevante omgevingsaspecten en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan besproken. Daarnaast wordt in de juridische planopzet de opbouw van de regels beschreven en wordt de werking van de regels nader toegelicht. Tenslotte wordt verslag gedaan van de resultaten van het met andere overheden en openbare lichamen gevoerde overleg en de (eventueel) ingediende zienswijzen.

1.4.2 Regels

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de gronden, die binnen het plangebied zijn gelegen, bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden of functies. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld. De regels maken duidelijk waarvoor de gronden gebruikt mogen worden en wat onder welke voorwaarden op de gronden gebouwd mag worden. Ook kan aan gronden een dubbelbestemming toegekend worden. De dubbelbestemming ziet op het beschermen van een bepaalde waarde (zoals archeologie, waterstaat) of op een zone (bijvoorbeeld externe veiligheid, molenbiotoop of leiding).

1.4.3 Verbeelding

De verbeelding (de plankaart) geeft een grafische weergave van het plangebied. In de verbeelding zijn de plangrens, bestemmingen en aanduidingen weergegeven op een ondergrond.

Voor bestemmingsplannen bestaan in de regel een digitale en een analoge verbeelding. De analoge verbeelding wordt doorgaans gebruikt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan. Beide verbeeldingen zijn in beginsel rechtsgeldig, maar bij interpretatieverschillen is de digitale verbeelding beslissend.

De ondergrond is een samenstelling van de Basisregistratie Grootschalige Topografie BGT (landmeetkundig ingemeten topografie), luchtfoto's en kadastrale begrenzingen. Voor de verbeelding op papier wordt ter oriëntatie gebruik gemaakt van topografische en kadastrale ondergronden. Na verloop van tijd kunnen deze ondergronden hun actualiteit verliezen. Daarnaast tonen de ondergronden niet altijd alle bebouwing.

De ondergronden (waaronder luchtfoto's) die worden gebruikt op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl worden beschikbaar gesteld door de website zelf. Ook die ondergronden zijn niet altijd actueel en tonen niet altijd alle bebouwing. De gemeente heeft daar geen invloed op.

De ondergronden maken geen deel uit van het bestemmingsplan en dienen in beginsel ter oriëntatie.

1.4.4 Standaarden

Om de bestemmingsplannen in heel Nederland te kunnen vergelijken schrijft de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening voor, dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen.

Naast de SVBP2012 zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen. De digitale verbeelding is te raadplegen via www.ruimtelijkeplannen.nl. Door een muisklik op de digitale verbeelding verschijnen de bijbehorende regels voor die locatie in beeld. Vervolgens kan doorgeklikt worden om de gehele inhoud van het bestemmingplan (regels, toelichting en eventuele bijlagen) te raadplegen. Tevens is het mogelijk om te meten op de digitale verbeelding en door middel van coördinaten (het Rijksdriehoekscoördinatenstelsel) de exacte locatie te bepalen.

1.5 Het bestemmingsplan en de Omgevingswet

Op 20 mei 2020 heeft de minister besloten de inwerkingtreding van de Omgevingswet uit te stellen tot 1 januari 2022. Deze wet zal alle wet- en regelgeving voor wonen, ruimte, infrastructuur, milieu en water vervangen. De invoering van de wet is een behoorlijke omslag, ook voor bewoners, ondernemers en organisaties. Heerlen start binnenkort met de voorbereiding.

De gemeente Heerlen streeft er naar het bestemmingsplan Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland-Parkstad, Heerlen zo snel mogelijk, doch uiterlijk voor 1 januari 2022 en dus voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet vast te stellen. Op basis van het algemene overgangsrecht onder de Omgevingsrecht wordt een procedure, die vóór 1 januari 2022 formeel is gestart, afgehandeld volgens het 'oude' recht, oftewel de huidige wetgeving.
De verwachting is daarom dat de invloed van de Omgevingswet in dit geval niet of nauwelijks aanwezig is en het bestemmingsplan in ieder geval ruim voor de nieuwe datum ter inzage zal zijn gelegd en onder het huidige recht kan worden afgehandeld. Wel is ervoor gezorgd dat de planregels zo veel mogelijk aansluiten bij de nieuwe wet.

1.6 Leeswijzer

In Hoofdstuk 1 heeft de inleiding van het plan plaatsgevonden. Hoofdstuk 2 bevat in paragraaf 2.1 tot en met 2.4 achtereenvolgens het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
In Hoofdstuk 3 wordt het plangebied beschreven. Hierbij komen de historische context, de ruimtelijke en functionele structuur en mobiliteit ter sprake. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling van het plangebied. Hoofdstuk 5 behandelt de voor het plangebied relevante omgevingsaspecten, zoals water, archeologie, externe veiligheid en luchtkwaliteit. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet van het bestemmingsplan en de werking van de regels. In Hoofdstuk 7 is de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven en Hoofdstuk 8 geeft een beeld van de doorlopen bestemmingsplanprocedure en het gevoerde overleg.

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

Dit hoofdstuk bevat een bespreking van de planologische beleidskaders die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan. In paragraaf 2.1 tot en met 2.5 worden achtereenvolgens het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid besproken.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu.


Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Daarbij zijn drie hoofddoelen geformuleerd:

  • a. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • b. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • c. het waarborgen van een leefbare en veiligere omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.

Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Voor Parkstad Limburg geeft het Rijk in de SVIR wel aan dat het aanpakken van de krimpopgave noodzakelijk is om leegstand en verpaupering te voorkomen. Dit beleid is op regionaal niveau verder uitgewerkt.

Conclusie plangebied:
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een nieuwe, vrijliggende fietsverbinding langs de bestaande wegenstructuur tussen het Heuvelland en Parkstad.
Door de aanleg van deze fietsverbinding kunnen fietsers in de toekomst gescheiden van het gemotoriseerd verkeer veilig gebruiken maken van deze verbinding.
Het tracé van de fietspadverbinding kruist binnen het plangebied van de gemeente Heerlen de Rijksweg A76 met de daarbijbehorende reserveringszones. Dit is echter ter plaatse van de reeds aanwezige tunnel bij de Daelsweg en de daarnaast gelegen aanwezige fietspaden. De fietsverbinding zal over deze aanwezige fietspaden onder de A76 door worden geleid en daarmee geen zal geen veranderingen aan de Rijksweg A76 en de reserveringszones met zich meebrengen.

Voor wat betreft het Natuurnetwerk Nederland wordt verwezen naar paragraaf 2.2, waar het provinciale beleid wordt beschreven in relatie tot de voorgenomen ontwikkelingen, en paragraaf 5.5.1 over de gebiedsbescherming in het kader van de Wet natuurbescherming. Gelet op het bovenstaande, en het bepaalde in de aangehaalde paragrafen van deze toelichting, is het plan niet in strijd met het rijksbeleid.

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: de Ladder) geïntroduceerd. De Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 Bro dient de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling te bevatten, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Uiteindelijk zal de gewijzigde Ladder via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De strekking van de Ladder blijft daarbij gelijk.

2.1.2.1 Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Ladder-onderbouwing is verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Hieronder wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt.
Er dient nadrukkelijk te worden gemotiveerd en afgewogen, met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt, of voldaan wordt aan de Ladder.

2.1.2.2 Conclusie

Allereerst dient de voorvraag te worden gesteld of sprake is van een Nieuwe Stedelijke Ontwikkeling (NSO) . Volgens de begripsbepalingen in artikel 1.1.1, eerste lid Bro is een NSO als volgt gedefinieerd: '… een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Het plan voorziet in de aanleg van een nieuwe, vrijliggende fietsverbinding langs de bestaande wegenstructuur tussen het Heuvelland en Parkstad. Door de aanleg van deze fietsverbinding kunnen fietsers in de toekomst gescheiden van het gemotoriseerd verkeer veilig gebruiken maken van deze verbinding. De beoogde ontwikkeling wordt niet beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Een toetsing aan de Ladder is daarom niet aan de orde.

2.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Om de in de SVIR opgenomen nationale belangen juridisch te borgen is door het Rijk het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.


In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:

  • rijksvaarwegen;
  • mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • defensie;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.


Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een nieuwe, vrijliggende fietsverbinding langs de bestaande wegenstructuur tussen het Heuvelland en Parkstad.
Door de aanleg van deze fietsverbinding kunnen fietsers in de toekomst gescheiden van het gemotoriseerd verkeer veilig gebruiken maken van deze verbinding. Het tracé van de fietspadverbinding kruist binnen het plangebied van de gemeente Heerlen de Rijksweg A76 met de daarbijbehorende reserveringszones. Dit is echter ter plaatse van de reeds aanwezige tunnel bij de Daelsweg en de daarnaast gelegen aanwezige fietspaden. De fietsverbinding zal over deze aanwezige fietspaden onder de A76 door worden geleid en daarmee geen zal geen veranderingen aan de Rijksweg A76 en de reserveringszones met zich meebrengen.

Voor wat betreft de ecologische hoofdstructuur, die tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland heet, wordt verwezen naar het onderdeel over het provinciale beleid, waarin uitgebreid op dit onderwerp wordt ingegaan.
In het voorliggende bestemmingsplan worden geen van de genoemde nationale belangen geschaad.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL 2014)

Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014), met bijbehorend plan-MER, de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal verkeers- en vervoersprogramma zijn op 12 december 2014 door Provinciale Staten vastgesteld. Dit als onderdeel van een integrale omgevingsvisie. Op 11 november 2016 heeft Provinciale Staten de Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. Op onderdelen is de omgevingsverordening gewijzigd (op 31 maart 2017 Wijzigingsverordening hoofdstuk 3 Natuur), (21 december 2017 Wijzigingsverordening paragraaf 2.13 zilvergroene natuurzone), (Wijzigingsverordening regels in zake geothermie en Wijzigingsverordening 3.1 Veehouderijen en Natura 2000), (14 december 2018 Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 Paragraaf 2.4 Bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014), (30 augustus 2019 Omgevingsverordening Limburg 2014 wijziging begrenzing Goudgroene, Zilvergroene natuurzone en Bronsgroene landschaps zone) en (22 november 2019 Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 par. 2.14 Houden van geiten).

In het POL2014 staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.

De centrale ambitie komt voort uit de Limburgagenda: een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg: om er naar toe te gaan en vooral ook om hier te blijven.

Verder staat in het POL2014 kwaliteit centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.

2.2.1.1 Omgevingsverordening Limburg

In de Omgevingsverordening Limburg 2014 staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische binding te geven.

Specifiek voor de doorwerking van het ruimtelijk beleid is in de verordening een hoofdstuk Ruimte opgenomen. Dit hoofdstuk bevat uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Zij moeten deze regels in acht nemen bij het vaststellen van bestemmingsplannen, beheersverordeningen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen.

In het hoofdstuk Ruimte zijn voor een beperkt aantal onderdelen van het POL-beleid regels opgenomen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale ruimteverordening. Met name gaat het dan om de regels voor de ecologische hoofdstructuur, die zijn ondergebracht in het onderdeel Goudgroene natuurzone. Ook ten aanzien van de bronsgroene landschapszones, de zones rondom natuurbeken en het beschermingsgebied van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg bevat de Omgevingsverordening diverse beschermende regels.

Ook bevat de omgevingsverordening o.a. regels omtrent het opnemen van reserveringszones langs spoorwegen en provinciale wegen. Deze zones dienen vrij te blijven van bebouwing met het oog op een toekomstige verbreding, spoorverdubbeling, het toevoegen van een parallelvoorziening, elektrificatie, of het anderszins uitbreiden of verbeteren van deze provinciale weg of spoorweg.

In de verordening is daarnaast onder andere bepaald dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in beginsel een plaats moeten krijgen binnen het bestaand stedelijk gebied (overeenkomstig de ladder voor duurzame verstedelijking). Herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen krijgt hierbij bijzondere aandacht.

Een belangrijk onderdeel van het POL2014 betreft de opgave voor de drie regio's Noord-Limburg, Midden-Limburg en Zuid-Limburg om voor die thema's waarvoor dynamisch voorraadbeheer aan de orde is, regionale structuurvisies op te stellen en daarover ook op regionaal niveau bestuursafspraken te maken. De bestuursafspraken voor Zuid-Limburg zijn vastgelegd in de 'Bestuursovereenkomst Regionale afspraken Zuid-Limburg' d.d. 12 april 2016. Hierin zijn afspraken vastgelegd t.a.v. de thema's wonen, detailhandel, kantoren, bedrijventerreinen en vrijetijdseconomie. Tevens zijn de thema's energie, landschap en land- en tuinbouw hierin besproken.
In de Omgevingsverordening Limburg zijn deze bestuursafspraken vervolgens verankerd.

Plan specifieke aspecten
Voor het plangebied zijn de volgende aspecten uit het POL2014 en de Omgevingsverordening relevant.

Het tracé voor het fietspad ligt binnen de zones 'Bronsgroene landschapszone', 'Buitengebied' en 'Goudgroene natuurzone'. Op het onderstaande kaartje is een uitsnede van de bij het POL2014 behorende kaart 'Zonering Limburg' weergegeven. Het tracé ligt ter hoogte van de plaatsaanduiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0013.png"

Figuur 2-1 Uitsnede algemene zoneringskaart POL2014 geconsolideerd: gebied Heerlen en omgeving (Kaart 1 Zonering Limburg)

De uitgangspunten die binnen de bovengenoemde zones gelden, worden hierna kort uiteengezet.

Bronsgroene landschapszone 
De bronsgroene landschapszone omvat de landschappelijk waardevolle beekdalen en bufferzones rond bestaande natuurgebieden met de daarin aanwezige (extensievere) landbouwgebieden, monumenten, kleinere landschapselementen, waterlopen e.d. Een kwart van de bronsgroene landschapszone wordt gevormd door het winterbed van de Maas. In Zuid-Limburg omvatten deze zones ook de steilere hellingen, droogdalen en de belangrijkste landschappelijke verbindingen naar het Maasdal.

De bronsgroene landschapszone is een samenvoeging, aanpassing en verkleining van de voormalige POL-perspectieven P2 (Provinciale Ontwikkelingszone Groen) en P3 (Ruimte voor veerkrachtige watersystemen). In deze zone zijn ook beekdalen opgenomen. Beekdalen zijn belangrijk zowel voor het vasthouden en bergen van wateroverschot als voor het bereiken van de ecologische doelstellingen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Ze fungeren als ecologische verbinding tussen natuurkernen en vormen het landschappelijk raamwerk. Ze zijn daarmee belangrijk voor de toeristische en recreatieve aantrekkelijkheid van Limburg. Beekdalen zijn lager gelegen gebieden (beekdal- en droogdalbodems, bron- en kwelgebieden en laagten) waar het neerslagoverschot en vaak ook het uittredende grondwater (kwelzones en bronnen) via beken wordt afgevoerd. De beekdalen zijn onderdeel van de bronsgroene landschapszone, voor zover zij geen onderdeel zijn van de goudgroene of zilvergroene natuurzone.

Het provinciaal beleid in de bronsgroene landschapszone is er op gericht de (huidige) landschappelijke kernkwaliteiten van de bronsgroene landschapszone te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Ontwikkelingen binnen de ruimte die het beleid voor de verschillende thema's biedt zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden ('ja-mits'). Het accent is gelegd op het borgen van de kwaliteit en het functioneren van het regionaal watersysteem, de ontwikkeling van de landbouw in balans met de omgeving, het versterken van de kernkwaliteiten van landschap en cultuurhistorie en recreatief medegebruik.

Buitengebied
Deze zone omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en clusters van bebouwing. Het zijn alle andere gronden in het landelijk gebied buiten de natuur- en landschapszones. In deze zone is ruimte voor de ontwikkeling van landbouw, tuinbouw en de vrijetijdseconomie. Het accent is gelegd op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijfslocaties landbouw, het terugdringen van milieubelasting vanuit landbouw en het bereiken van goede kwaliteit en goed functioneren van de ondergrond.

Goudgroene natuurzone
In deze zone staat het beschermen en versterken van de natuur centraal, met bijzondere aandacht voor de Natura2000-gebieden en de natuurbeken. Ook de hydrologisch gevoelige natuurgebieden (waaronder de natte parels) vragen om aandacht. Recreatief medegebruik van de natuur willen we optimaliseren. Van belang is een goede maatschappelijke verankering van natuur(beleid).

Conclusie
Het plan voorziet in de realisatie van een fietsverbinding tussen het Heuvelland en Parkstad, in de vorm van een vrijliggend fietspad, waarop fietsers apart van het autoverkeer, veilig kunnen fietsen. Deze ontwikkeling levert een belangrijke bijdrage aan de verkeersveiligheid ter plaatse. Gesteld kan worden dat de realisatie van het plan een belangrijke bijdrage levert aan de kwaliteit van het buitengebied van, in dit geval, de gemeente Heerlen. Bovendien wordt het (toeristisch) fietsgebruik gestimuleerd, hetgeen enerzijds goed is voor het milieu en anderzijds ervoor zorgt dat het buitengebied beter beleefbaar wordt gemaakt.

Het plangebied overlapt met de Goudgroene natuurzone en Bronsgroene landschapszone. Wezenlijke kenmerken en waarden van de Goudgroene natuurzone worden hierdoor aangetast. Het plan kan alleen doorgaan als er sprake is van een groot openbaar belang en als reële alternatieven ontbreken. Dit is het geval en zal in paragraaf 5.5 worden aangetoond. Negatieve effecten worden waar mogelijk beperkt en voor het overige financieel gecompenseerd, conform de Beleidsregel natuurcompensatie 2018.
Ten aanzien van de Bronsgroene landschapszone worden de bestaande steilranden (= kernkwaliteit) gespaard, door bij de inrichting van taluds gebruik te maken van leidende ontwerpprincipes (ingegeven door de kernkwaliteiten). Uitgangspunt is dat geen kernkwaliteiten van de bronsgroene landschapszone worden aangetast en de Beleidsregel natuurcompensatie 2018 niet van toepassing is.

Geconcludeerd kan worden dat het plan de goudgroene natuurzone aantast. Echter omdat reële alternatieven ontbreken en de realisatie van de fietsverbinding voor zowel dagelijks- als recreatiefgebruik een wenselijke ontwikkeling is, zal conform de Beleidsregel natuurcompensatie 2018 compensatie plaatsvinden. Hiermee voldoet het plan aan de beleidsuitgangspunten die zijn opgenomen in het POL2014.

2.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De Omgevingsverordening Limburg 2014 bevat de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL 2014 juridische binding te geven. Specifiek voor de doorwerking van het ruimtelijk beleid is in de verordening een hoofdstuk Ruimte opgenomen. Dit hoofdstuk bevat uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Zij moeten deze regels in acht nemen bij het vaststellen van bestemmingsplannen, beheersverordeningen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen.

In het hoofdstuk Ruimte zijn voor een beperkt aantal onderdelen van het POL-beleid regels opgenomen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de Provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale ruimteverordening. Met name gaat het dan om de regels voor de ecologische hoofdstructuur, die zijn ondergebracht in het onderdeel Goudgroene natuurzone.

In de verordening is onder andere bepaald dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in beginsel een plaats moeten krijgen binnen het bestaande stedelijk gebied (overeenkomstig de Ladder voor duurzame verstedelijking). Herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen krijgt hierbij bijzondere aandacht.

Conclusie
Het plan voorziet in de aanleg van een nieuwe, vrijliggende fietsverbinding langs de bestaande wegenstructuur tussen het Heuvelland en Parkstad. Door de aanleg van deze fietsverbinding kunnen fietsers in de toekomst gescheiden van het gemotoriseerd verkeer veilig gebruiken maken van deze verbinding.
Het plangebied overlapt met de Goudgroene natuurzone en Bronsgroene landschapszone. Wezenlijke kenmerken en waarden van de Goudgroene natuurzone worden hierdoor aangetast. Het plan kan alleen doorgaan als er sprake is van een groot openbaar belang en als reële alternatieven ontbreken. Dit is het geval en zal in paragraaf 5.5 worden aangetoond. Negatieve effecten worden waar mogelijk beperkt en voor het overige financieel gecompenseerd, conform de Beleidsregel natuurcompensatie 2018.
Ten aanzien van de Bronsgroene landschapszone worden de bestaande steilranden (= kernkwaliteit) gespaard, door bij de inrichting van taluds gebruik te maken van leidende ontwerpprincipes (ingegeven door de kernkwaliteiten). Uitgangspunt is dat geen kernkwaliteiten van de bronsgroene landschpaszone worden aangetast en de Beleidsregel natuurcompensatie 2018 van de provincie Limburg niet van toepassing is.

Geconcludeerd kan worden dat het plan de goudgroene natuurzone aantast. Echter omdat reële alternatieven ontbreken en de realisatie van de fietsverbinding voor zowel dagelijks- als recreatiefgebruik een wenselijke ontwikkeling is, zal conform de Beleidsregel natuurcompensatie 2018 compensatie plaatsvinden.

Een belangrijk uitgangspunt bij de aanleg van de fietsverbinding is dat deze niet leidt tot aantasting van het onder andere in het POL2014 en de Omgevingsverordening Limburg 2014 neergelegde beleid.

2.2.3 Omgevingsvisie (ontwerp d.d. 25 augustus 2020)

Op 25 augustus 2020 is het ontwerp van de Provinciale Omgevingsvisie Limburg vastgesteld (ter inzage van 7 september tot en met 18 oktober 2020). Hierin is voor de periode 2021 tot 2030-2050 aangegeven hoe de provincie richting wil geven aan toekomstbestendige ontwikkelingen en hoe daarbij naar een balans wordt gezocht tussen het beschermen én benutten van de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie Limburg vervangt (na definitieve vaststelling) het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en is in een interactief proces met overheden, semioverheden, belangenvertegenwoordigers, andere partnerorganisaties en inwoners opgesteld. Deze visie bouwt deels voort op eerder gemaakte beleidskeuzes, op andere onderdelen zijn nieuwe keuzes gemaakt.

De provincie heeft drie hoofdopgaven geformuleerd:

  • Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving, in stedelijk/bebouwd en landelijk gebied;
  • Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie, inclusief landbouw-transitie;
  • Klimaatadaptatie en energietransitie.

In onderstaande afbeelding is een uitsnede te zien van de kaart bij de ontwerp-omgevingsvisie, met het deeltracé in Heerlen bij de plaatsaanduiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0015.png"

Figuur 2-2 uitsnede kaart ontwerp-Omgevingsvisie Limburg

Onder 'groenblauwe mantel' vallen de gebieden die in het geldende POL2014 als 'zilvergroene natuurzone' en 'bronsgroene landschapszone' werden aangeduid. Het Maasdal, de beekdalen en steilere hellingen - voorheen de bronsgroene landschapszone en zilvergroene natuurzone - vormen samen de circa 36.000 hectaren grote groenblauwe mantel binnen de landelijke gebieden van Limburg. De gebieden liggen als een soort mantel tussen en om het Natuurnetwerk Limburg. Het zijn gebieden waar goede combinatiemogelijkheden bestaan voor duurzame vormen van (kringloop) land- en tuinbouw en andere economische functies, vooral door hergebruik van reeds aanwezige monumentale en beeldbepalende gebouwen.

De focus ligt hier op het versterken van het klimaatadaptieve karakter met meer ruimte voor de beken en Maas, de biodiversiteit en kernkwaliteiten van het landschap.

Het provinciaal belang voor het onderwerp 'natuur' ligt bij:

  • Het in stand houden van de biodiversiteit;
  • Het realiseren van een robuust natuur-, bos- en waternetwerk en een groen dooraderd landelijk gebied;
  • De maatschappelijke verankering en beleefbaarheid van natuur.

Voor wat betreft het onderwerp 'Landschap' gaat het om:

  • Het bouwen en versterken van de kenmerkende kwaliteiten en afwisseling van het Limburgs Landschap, waaronder de groenblauwe mantel, (verbrede) Nationale Parken, Nationaal Landschap Zuid-Limburg en stad-landzones.

Ontwikkelingen binnen de ruimte van het beleid voor de verschillende thema's zijn mogelijk, mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden. De kernkwaliteiten in de groenblauwe mantel zijn het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf. Voor de groenblauwe mantel is het beleid ook gericht op het faciliteren en ondersteunen van de verbindings- en bufferfunctie voor aangrenzende gebieden van het Natuurnetwerk Limburg.

Conclusie:

Ondanks de gewijzigde naamgeving van bepaalde waardevolle gebieden, is het inhoudelijke beleid voor deze gebieden voor wat betreft natuur en landschap niet, dan wel niet wezenlijk gewijzigd. Voor wat betreft de beoordeling van het bestemmingsplan op basis van de nieuwe omgevingsvisie van de provincie wordt daarom verwezen naar de conclusies in de paragrafen 2.2.1 en 2.2.2.

2.2.4 Mobiliteitsplan Limburg (2018)

In het mobiliteitsplan Limburg (2018) bespreekt de Provincie de toekomstige opgaven en ambities op het gebied van mobiliteit, en de rol die zij daarin zal spelen in samenwerking met regionale, landelijke en internationale partners.

De overkoepelende doelstelling is het creëren van een aantrekkelijke, leefbare en economisch krachtige provincie waarin mensen met plezier werken, wonen, recreëren en studeren. Omdat mobiliteit onlosmakelijk met deze doelstelling is verbonden stelt de Provincie zichzelf als doel om een toekomstbestendige, toegankelijke, slimme, schone en grenzenloze mobiliteit te creëren, zodat mensen zich naar wens en behoefte vrij kunnen bewegen.

In een aantal regionale opgaven zien we kansen voor mobiliteit. Deze opgaven sluiten aan op de ambities zoals geformuleerd in het coalitieakkoord:

  • de stedelijke gebieden aantrekkelijk en bereikbaar houden door bijvoorbeeld verschillende manieren van vervoeren aan te bieden en een verantwoorde keuze te bevorderen (multimodaliteit).
  • het platteland vitaal houden dankzij goede fysieke, maar ook digitale bereikbaarheid.
  • de economie versterken dankzij de ontwikkeling van economische clusters zoals campussen en maakindustrie en we vergroten hun (onderlinge) bereikbaarheid.
  • een internationale koploper blijven in de groene logistiek, met Greenport Venlo als middelpunt. De logistieke sector is een belangrijke economische drager voor Limburg.
  • de vrijetijdseconomie versterken. Met recreatie en toerisme staat Limburg goed op de kaart, ook publiekstrekkers en evenementen maken Limburg aantrekkelijk voor bewoners en bezoekers.

Met deze doelen wil de provincie de basisvoorzieningen op orde houden door middel van goed beheer en onderhoud van het vervoersaanbod. De kwaliteit hiervan wordt verbeterd en het mobiliteitsnetwerk zal steeds aantrekkelijker gemaakt worden. Dit kan door vervoersmiddelen op een andere of betere manier te benutten en mensen uit te nodigen op een slimmere manier hun vervoer te kiezen. Er wordt dan ook geïnvesteerd in smart mobility.

In de regionale uitwerkingen van dit Mobiliteitsplan heeft de provincie voor de regio Parkstad-Vaals de volgende mobiliteitsopgaven gesteld:

Bereikbare steden 

  • autoafhankelijkheid verminderen, afwaarderen wegen, aantrekkelijke alternatieven ernaast: kansen Buitenring, fietsaandeel vergroten;
  • netwerken verschillende modaliteiten goed aansluiten.


Grenzeloze vrijetijdseconomie

  • Autobereikbaarheid is goed. OV en fietsen kan beter, zowel binnen het stedelijk gebied van Parkstad als in relatie tot de omgeving (zowel in Nederland als in Duitsland).


Vitaal platteland 

  • Veiligheid: landbouwverkeer vs. fietsverkeer staat verder onder druk als de hoeveelheid landbouwverkeer groeit door schaalvergroting.


In de mobiliteitsdoelen worden de volgende punten genoemd:

Doorstroming

  • Netwerken verschillende modaliteiten goed op elkaar laten aansluiten.

Duurzaamheid

  • autoafhankelijkheid Parkstad en omgeving verminderen;
  • fietsaandeel vergroten.


Veiligheid

  • Fietsers scheiden van gemotoriseerd verkeer.

Conclusie
Het plan voorziet in de aanleg van een nieuwe, vrijliggende fietsverbinding langs de bestaande wegenstructuur tussen het Heuvelland en Parkstad. Door de aanleg van deze fietsverbinding kunnen fietsers in de toekomst gescheiden van het gemotoriseerd verkeer veilig gebruiken maken van deze verbinding. De beoogde ontwikkeling is voor de aspecten wonen, werk en recreatie een aanvulling op het Mobiliteitsplan Limburg 2017 en is in lijn met de regionale uitwerking.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Structuurvisie Parkstad Limburg

De regio Parkstad Limburg heeft in 2009 een intergemeentelijke structuurvisie vastgesteld: 'Ruimte voor park & stad' . De visie beoogt de missie van de regio, 'het in duurzame samenhang ruimtelijk-economisch ontwikkelen van de regio en het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit', te verwezenlijken. Als alle partijen hun krachten bundelen, moet het mogelijk zijn om in 2030 deze kwaliteiten in Parkstad Limburg te ervaren:

  • Meer en beter bereikbaar groen, meer ecologische kwaliteit en structuur, onder andere door een groter contrast van stad en land;
  • Een sterke economie, voortbouwend op bestaande kwaliteiten en ontwikkelend op o.a. een innovatieve energiesector, toeristische dag- en verblijfrecreatie, een hoogwaardige zorginfrastructuur en dito opleidingsfaciliteiten;
  • Een geherstructureerd stedelijk gebied met Heerlen-Centrum als Parkstad-centrum; een hoogstedelijke kern die hoge, gevarieerde woonkwaliteit met passende voorzieningen biedt voor bestaande én nieuwe kansrijke doelgroepen;
  • Een uitstekende ontsluiting en bereikbaarheid via de Parkstadring en het openbaar vervoer, waardoor Parkstad Limburg ook internationaal een steviger positie verwerft.


De intergemeentelijke structuurvisie zet de toekomstlijnen uit voor twee structuurdragers: ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit en de economisch-maatschappelijke ontwikkeling. Deze dragers zijn uitgewerkt door middel van vier hoofdthema's:

  • 1. Ruimtelijke identiteit - regionale ontwikkeling met de natuur als goede buur: natuur en landschap, inclusief het rijke erfgoed, beek- en rivierdalen vormen de basis voor een duurzame versterking van identiteit en vitaliteit. De stad krimpt, verdicht en laat zo de natuur ruimte voor groen en waterstructuren.
  • 2. Economie - meer vitaliteit vanuit historische en huidige kracht: hoofdambitie is economische structuurversterking met als strategie ruimtelijke concentratie en revitaliseren van locaties die niet aan moderne eisen voldoen, onder toepassing van de SER-ladder. Bij revitalisering van bestaande locaties krijgt kleinschalige bedrijvigheid nadrukkelijk de ruimte.
  • 3. Wonen - meer kwaliteit voor een veranderende bevolking: herstructurering gaat voor uitbreiding. Het bedienen van de veranderende wensen van bestaande en nieuwe doelgroepen verloopt dus vooral via een kwalitatieve vervangingsopgave. In principe geen uitbreiding buiten huidige stedelijke contour.
  • 4. Mobiliteit - meer samenhang, betere bereikbaarheid: de ambitie is een betere bereikbaarheid via weg en spoor, zowel regionaal als internationaal. De nieuwe ringstructuur ontlast de oude radiale wegenstructuur. Hierbij hoort een heldere, eenduidige categorisering van wegen naar hun functie. Dit is in de structuurvisie vertaald naar een XL t/m S-aanduiding.

De Bestuurscommissie Ruimte van de regio Parkstad Limburg heeft de Structuurvisie in 2015 kritisch tegen het licht gehouden en onderzoekt de mogelijkheden voor een aanscherping of actualisatie van dit beleid. Belangrijkste opgave hierbij is dat de samenwerkende gemeenten in de toekomst dienen te beschikken over een instrument dat hen in staat moet stellen om integraal in plaats van sectoraal, proactief in plaats van reactief en op het regionale schaalniveau te kunnen sturen op ruimtelijke ontwikkelingen en programma's. Daarbij zal ook expliciet aandacht zijn voor urgente, nieuwe ruimtelijke thema's zoals klimaat, milieu, water, grondstoffen en voedsel.

De vier hoofdthema's uit de structuurvisie zijn concreet uitgewerkt in diverse beleidsnota's, op zowel regionaal als gemeentelijk niveau. Deze komen in de volgende paragrafen aan bod, waarbij tevens wordt aangegeven hoe deze hun uitwerking hebben op bestemmingsplan Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland-Parkstad, Heerlen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0016.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0017.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0018.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0019.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0020.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0021.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0022.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0023.png"  
Figuur 2-3 Uitsnede ontwikkelingskaart Structuurvisie Parkstad Limburg    

Conclusie
Voor het plan is met name het thema 'mobiliteit' van belang. In de huidige situatie dient zowel het woon-werk-fietsverkeer als het toeristische fietsverkeer gebruik te maken van de rijbaan van de bestaande wegen tussen het Heuvelland en Parkstad. Dit leidt tot een verkeersonveilige situatie. Deze route vormt tevens een belangrijke verbinding richting het Zuyderland ziekenhuis en de onderwijsboulevard in Heerlen, waardoor ook schoolgaande jeugd veel gebruik maakt van deze route. Voor wat betreft het toeristisch fietsverkeer wordt de route bijvoorbeeld ook gebruikt voor de toerversie van de Amstel Gold Race. Mede hierdoor heeft het gebied een grote aantrekkingskracht op wielrenners, zowel uit de regio als uit de rest van Nederland. Gezien deze omstandigheden is het van belang dat langs deze route een verkeersveiligere fietsverbinding wordt gerealiseerd. Hiermee wordt het woon-werk-fietsgebruik gestimuleerd en wordt de aantrekkingskracht voor recreatieve fietsers versterkt.
Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende plan past binnen de beleidsuitgangspunten zoals deze zijn vastgelegd in de intergemeentelijke Structuurvisie Parkstad Limburg.

2.3.2 Regionaal verkeers- en vervoersplan 2011-2020

Het Regionaal Verkeer- en Vervoersplan (RVVP) is aangenomen door de raad van Parkstad Limburg in 2011. Deze nota sluit sterk aan op het Regioprogramma van Parkstad Limburg waarin de nadruk wordt gelegd op de economische structuurversterking via ringwegen en Euregionaal openbaar vervoer door middel van onder andere de aanleg of optimalisatie van diverse structurerende wegen (o.a. Buitenring Parkstad Limburg, Euregioweg, flankerende infrastructuur) en het verbeteren van het Euregionaal openbaar vervoersaanbod (onder andere IC Eindhoven-Heerlen-Aachen en Avantislijn). Het RVVP stelt verder voorop dat de verkeers- en vervoersystemen moeten bijdragen aan een voor wonen en recreëren aantrekkelijke regio met goed bereikbare voorzieningen en een minimum aan verkeersonveiligheid en aan milieuoverlast.

Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een nieuwe, vrijliggende fietsverbinding langs de bestaande wegenstructuur tussen het Heuvelland en Parkstad. Door de aanleg van deze fietsverbinding kunnen fietsers in de toekomst gescheiden van het gemotoriseerd verkeer veilig gebruiken maken van deze verbinding. De beoogde ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van het Regionaal verkeers- en vervoersplan 2011-2020.

2.4 Gemeentelijk beleid

In dit onderdeel wordt het algemene relevante beleid beschreven; beleid op specifieke onderdelen komt in hoofdstuk 5 bij de verschillende omgevingsaspecten aan bod.

2.4.1 Structuurvisie Heerlen 2035

Op 7 juli 2015 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Heerlen 2035 vastgesteld. Met dit planologisch instrument kan de gemeente de ruimtelijke sturing beter afstemmen op de ruimtelijke opgaven van de toekomst.

De structuurvisie is opgesteld op basis van een belangrijk kantelpunt in de historie van ruimtelijke ontwikkeling in Nederland. De grenzen van de groei zijn bereikt. Er is een eind gekomen aan een onafgebroken periode van vraag naar ruimte en vastgoed.
Nieuwe ontwikkelvraagstukken hebben nu vooral te maken met de vraag hoe om te gaan met bestaand vastgoed en vrijkomende ruimte. De ruimtelijke opgaven voor de toekomst hebben veel vaker betrekking op bestaand vastgoed in plaats van nieuwbouw en zullen gekenmerkt worden door termen als: flexibel, tijdelijk, duurzaam en kleinschalig. Ook de rol van de gemeente verandert. Heerlen moet de slag maken van een toetsende naar een faciliterende overheid. Niet alles zelf herontwikkelen, maar vooral ook initiatieven van ondernemers, marktpartijen en inwoners mogelijk maken, met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in deze structuurvisie als uitgangspunt.

Deze transitieopgaven lopen als een rode draad door de structuurvisie. In de structuurvisie staan inhoudelijk vier thema's centraal: Vitale stad, Centrale stad, Innovatieve stad en Verrassende stad.

2.4.1.1 Vitale stad

In het thema Vitale stad wordt een beeld geschetst van woonwijken in 2035. Aan de ene kant willen we inzetten op minder woningen, maar vooral ook op woningen met meer kwaliteit en variatie. Dus geen grootschalige uitbreidingsnieuwbouw meer, maar inzetten op het doorbreken van de eentonigheid van sommige woonbuurten. Aan de andere kant willen we goede voorzieningen blijven aanbieden. Dat kan soms betekenen dat een voorziening uit de buurt verdwijnt als het verzorgingsgebied voor die voorziening te klein wordt. In die gevallen zetten we in op het vormen van sterke voorzieningenclusters in buurten en stadsdelen.

2.4.1.2 Centrale stad

In het thema Centrale stad beschrijven we hoe we de rol van Heerlen als centrumgemeente in de regio kunnen versterken. Belangrijke speerpunten daarbij zijn een compact kernwinkelgebied met een compleet en gevarieerd winkelaanbod, het realiseren van een Smart Services Campus en het versterken van het stedelijk woonmilieu. Cultuur in al zijn facetten is daarbij een belangrijke bindende factor.

2.4.1.3 Innovatieve stad

In het thema Innovatieve stad geven we aan hoe we anders kunnen omgaan met stedelijke ontwikkelopgaven bij veranderende omstandigheden. Het hergebruiken van bestaand vastgoed en vrijkomen van ruimte na sloop spelen daarbij een belangrijke rol. Bovendien willen we mondiale duurzaamheidsvraagstukken verbinden met lokale transitieopgaven. Heerlen heeft de ambitie om in 2040 een klimaat-neutrale stad te zijn. Dat is een stad waarin processen rond wonen, werken en leven, niet op negatieve wijze bijdragen aan klimaatverandering.

2.4.1.4 Verrassende stad

In het thema Verrassende stad wordt beschreven hoe we bestaande cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten beter zichtbaar en tastbaar kunnen maken in de stad. Door het behoud van deze waarden te integreren in de lokale transitieopgaven, krijgen plekken en panden waarmee mensen zich verbonden voelen nieuwe betekenis. Het resultaat van deze transitie is een verrassende stad, waarin het “Verhaal van Heerlen” tot uitdrukking komt.

2.4.1.5 Conclusie

Voor het plan bevat de Structuurvisie Heerlen 2035 geen specifieke uitgangspunten. Het plan levert echter een bijdrage aan de ambitie om Heerlen een centrale stad te laten zijn. Door het realiseren van een vrijliggend en verkeersveilig fietspad, waarmee Heerlen voor fietsers vanuit het Heuvelland nog beter bereikbaar wordt, levert een bijdrage aan deze doelstelling. Hiermee is het plan in overeenstemming met de beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in de Structuurvisie Heerlen 2035.

2.4.2 Groenbeleidsplan

Het gemeentelijk Groenbeleidsplan is op 14 mei 2013 vastgesteld en vormt sindsdien het gemeentelijk groenbeleid. In dit plan is het vorige groenstructuurplan geïntegreerd.Het Groenbeleidsplan geeft een middellange termijnvisie (2010-2025) op de gewenste ontwikkeling van het (semi-)openbare groen van de gemeente Heerlen. Behalve een visie op de gemeentelijke groenstructuur bevat het Groenbeleidsplan ook een kader voor het groenbeheer en is er tevens een uitvoeringsprogramma aan gekoppeld. Het Groenbeleidsplan heeft als hoofddoelstelling een integrale, samenhangende en tevens duurzame groenstructuur te realiseren, die recht doet aan de identiteit en eigenheid van Heerlen als onderdeel van Parkstad Limburg en voldoende robuust van karakter is waar het gaat om behoud en verbetering van leefbaarheid en groene kwaliteit.

In de visie op de groenstructuur van de gemeente Heerlen is uitgegaan van de volgende integraal samenhangende componenten:

  • Het landschappelijke kader van Heerlen;
  • De hoofdgroenstructuur van Heerlen;
  • Steenbergen als symbool voor een grenzeloze regio;
  • Schakels tussen Heerlen en het omliggende Euregionale landschap;
  • De hoofdinfrastructuur als uithangbord voor 'park' en 'stad';
  • De historische structuur als (groene) parels in het stedelijke weefsel;
  • Stadsombouw Heerlen: robuust groen met nieuwe functies.

De hoofdgroenstructuur van Heerlen kadert de ligging van de verschillende stadsdelen in. Om een goede aansluiting te vormen op de gemeentelijke hoofdgroenstructuur is per stadsdeel de gewenste ontwikkeling van de hoofdgroenstructuur verder uitgewerkt.

Vervolgens is nog verder ingezoomd en is de gewenste groenstructuur in de buurten en buurtschappen beschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt in verschillende buurttypen. De visies voor de verschillende buurttypen zijn vertaald in een gereedschapskist voor de groenstructuur per buurttype, waarin de karakteristieken en functies van de hoofd- en subgroenstructuur van een buurttype zijn vastgelegd. Onderscheid wordt gemaakt in structuurgroen en snippergroen, waarbij het uitgangspunt geldt dat snippergroen kan worden afgestoten zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van de openbare ruimte.

Conclusie
Het plangebied is gelgen in het Beekdalenlandschap Benzenrade

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0024.png" Figuur 2-4 Beekdalenlandschap


Het voorliggende bestemmingsplan plan voorziet in de aanleg van een nieuwe, vrijliggende fietsverbinding langs de bestaande wegenstructuur tussen het Heuvelland en Parkstad. Door de aanleg van deze fietsverbinding zal een deel van de bestaande grasberm aan de zijde van de Daelsweg worden verhard. Het plan is wel een versterking van de bovengenoemde samenhangende componenten 'Schakels tussen Heerlen en het omliggende Euregionale landschap' en 'De hoofdinfrastructuur als uithangbord voor 'park' en 'stad'. Hiermee voldoet de beoogde ontwikkeling aan het Groenbeleidsplan.

2.4.3 Heerlense Mobiliteitsvisie


Samen onderweg
Met 'Heerlen in Beweging' zetten we een transitie in gang om de toekomst van duurzame mobiliteit in Heerlen samen met inwoners, bezoekers, maatschappelijke organisaties en ondernemers vorm te geven. De ambitie gaat ook over de wens om mensen vaker te laten kiezen voor actieve en gezonde mobiliteit zoals wandelen en fietsen zodat de visie steeds een stapje dichterbij komt. De route om te komen tot deze visie is niet in beton gegoten. We kiezen voor een flexibele en adaptieve aanpak zodat we in kunnen (blijven) spelen op maatschappelijke, economische en technologische ontwikkelingen én op bijdragen van anderen. We vragen iedereen in Heerlen mee te doen aan het realiseren van de ambities zodat wij met z'n allen onze verantwoordelijkheid nemen voor een leefbare stad voor de generaties nu en na ons.


afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0025.png" Figuur 2-5 schets mobiliteitsvisie


Duurzaam Mobiliteitssysteem
Met de Mobiliteitsvisie 'Heerlen in Beweging' wordt niet alleen invulling gegeven aan het realiseren van een gezonde en groene stad. Er wordt tevens invulling gegeven aan de ambitie van de Parkstadgemeenten om in 2040 energieneutraal te zijn (Palet). Het fundament voor het realiseren van deze ambitie is een geïntegreerd duurzaam mobiliteitssysteem waarbij het bieden van keuzevrijheid en flexibiliteit centraal staat. De bestaande netwerken voor auto, fiets en openbaar vervoer worden met elkaar verbonden en verknoopt via mobiliteitshubs. Mobiliteitshubs zijn plekken in de stad waar verschillende modaliteiten (o.a. (deel)auto en fiets), voorzieningen en vervoersdiensten samenkomen en waar je makkelijk kunt overstappen tussen de modaliteiten. Deze hubs vormen een belangrijke (fysieke) voorwaarde om flexibel reizen en keuzevrijheid te bevorderen.

Bewustwording
We willen bereiken dat inwoners en bezoekers van Heerlen in de toekomst meer gebruik gaan maken van duurzame vervoerwijzen. Dit is een proces van de lange adem omdat men zich eerst bewust zal moeten zijn van zijn of haar huidige mobiliteitsgedrag. Pas dan kan men een verandering doormaken. De weg naar het realiseren van de ambitie is daarom minstens zo belangrijk als het einddoel. Door met elkaar te werken aan het realiseren van een groene en gezonde stad worden inwoners en bezoekers van Heerlen zich gaandeweg bewust van hun eigen (duurzame) mobiliteitsgedrag. Iedereen draagt zijn of haar steentje bij. Een online Mobiliteitsplatform ondersteunt dit proces.

Conclusie
Voor het onderhavig plan bevat de Mobiliteitsvisie Heerlen geen specifieke uitgangspunten, maar het levert een bijdrage aan de ambitie om duurzame vervoerswijzen te stimuleren, de verkeersveiligheid te verbeteren en het duurzame fietsnetwerk te optimaliseren.

2.4.4 Duurzaamheidsvisie Heerlen 2017

Duurzaamheid omvat een integrale afweging van belangen voor de korte en de lange termijn, voor alle relevante stakeholders in het gebied. In de duurzaamheidsvisie van Heerlen 2017 kiest de gemeente voor drie pijlers binnen duurzaamheid: Energietransitie, Gezonde Stad (leefomgeving) en Circulaire Economie. Deze pijlers bevatten de belangrijkste gemeenschappelijke doelstellingen van zowel de gemeente als de bedrijven en instellingen in de stad:

  • We werken aan beperking van klimaatverandering d.m.v. energiebesparing en inzet hernieuwbare energie.
  • We bewaken en verbeteren de kwaliteit van leefomgeving t.b.v. een gezonde en aantrekkelijke stad om in te wonen, werken en leven.
  • We stimuleren de ontwikkeling van duurzame producten en processen waar dit een bijdrage levert aan een betere leefomgeving of aan energietransitie.

Er zijn geen normen vastgelegd voor het begrip duurzaamheid. Op enkele thema's binnen duurzaamheid, zoals leefomgeving, water en groen, is sectorale wet- en regelgeving van toepassing. De toetsing aan deze kaders komt elders in de onderbouwing aan de orde.

Voor energietransitie is een regionaal beleidskader geformuleerd (zie hieronder), voor klimaatadaptatie en circulaire economie is het in ontwikkeling. Waar mogelijk en nodig sluiten we aan bij de landelijke akkoorden klimaatakkoord, deltaplan ruimtelijke adaptatie en grondstoffenakkoord. Op termijn zullen hieruit beleidsregels volgen die zullen landen in het omgevingsplan.

Conclusie

Voor het voorliggende bestemmingsplan bevat de Duurzaamheidsvisie Heerlen 2017 geen specifieke uitgangspunten. Wel zal het realiseren van een vrijliggend en verkeersveilig fietspad, waarmee Heerlen en het Heuvelland voor fietsers beter bereikbaar wordt als een verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving kunnen worden gezien. Tevens kan deze realisatie een impuls zijn voor bewoners van de omgeving om meer actief te bewegen tussen wonen en werken en/of wonen en vermaak/recreatie. Door de aanleg van de fietsverbindingen zullen ook naar verwachting minder gemotoriseerde verkeersbeweging plaatsvinden, hetgeen wel een positieve bijdrage levert aan het milieu en het klimaat door bijvoorbeeld minder CO2-uitstoot.
Hiermee is het plan in overeenstemming met de beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in de Duurzaamheidsvisie Heerlen 2017.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie in het plangebied, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk is een beschrijving opgenomen van het plangebied Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland-Parkstad, Heerlen en zijn directe omgeving. Zowel de historie van het plangebied als de huidige ruimtelijke en functionele structuur worden beschreven.

3.1 Historie

Het plangebied is gelegen in de nabijheid van het buurtschap Benzenrade, dat ligt op de overgang tussen het beekdalenlandschap Geleenbeek en het plateaulandschap Kunderberg. Tussen het plateau en de bron van de Geleenbeek zit een hoogteverschil van circa 50 meter. De belangrijkste landschappelijke patronen worden gevormd door de bosrand van het Imstenraderbos, het graftenlandschap in het noordwesten en de droogdalen. Doordat de uitlopers van het Imstenraderbos met name op de randen van de droogdalen staan wordt dit microreliëf (oost-west snede) extra geaccentueerd.

In het voedselrijke beekdal en op het plateau bevinden zich hoogstamboomgaarden. In het westen is een graftenlandschap aanwezig. Graften zijn een vorm van terrassering en zijn het resultaat van een bereikt evenwicht dat ontstaan is tussen het gebruik van de gronden voor landbouw en de afspoeling van de gronden door onder andere neerslag. Behalve graften komen hier ook holle wegen voor. De hoogteverschillen in het terrein zijn duidelijk waarneembaar, ze worden zelfs versterkt door de evenwijdig aan de hoogtelijnen lopende graften. De holle wegen met opgaande beplanting aan beide zijden zorgen voor beslotenheid, ze lopen loodrecht op de hoogtelijnen.

Aan de noordzijde van het gebied is de Daelsweg gelegen die de verbinding tussen Heerlen en Ubachsberg vormt. Hierlangs zal het losliggend fietspad worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0026.png"
Figuur 3-1 Overzichtskaart historische atlas 1868

3.2 Ruimtelijke structuur

De belangrijkste karakteristiek van het buitengebied van Heerlen is dat dit niet alleen als een schil rond de stad ligt, maar ook uitlopers heeft in het stedelijk gebied. Heerlen wordt wel gekarakteriseerd als een 'gefragmenteerde', groene stad. Een stad die bestaat uit bebouwingskernen, omgeven door onbebouwde, groene ruimten. Deze liggen voor een groot deel binnen het plangebied van bestemmingsplan Buitengebied.

Het stedelijk weefsel van Heerlen is in de loop van de tijd aan elkaar gegroeid vanuit een aantal dorpskernen, buurtschappen en mijnkoloniën. Het buitengebied van de gemeente Heerlen kent relatief weinig bebouwing. Binnen het plangebied is sprake van de aanwezigheid van een enkel kleiner buurtschap en verspreide lintbebouwing langs enkele uitlopers van buurtschappen, zoals Terschuren, Ten Esschen en Benzenrade. De bebouwing bestaat hoofdzakelijk uit woonbebouwing, op enkele plaatsen afgewisseld door agrarische bebouwing.

De historische bebouwingslinten bestaan in het algemeen uit een reeks van los staande gebouwen en onbebouwde terreinen en zijn in de loop der tijd langs de oudere hoofd- en uitvalswegen ontstaan. Ze hebben een duidelijke functionele en visuele relatie met de route waarlangs deze zijn ontstaan. Vaak sluiten deze wegen aan op de oude kern of maken er deel van uit. Afhankelijk van de situatie maakt het landschap en de erfbeplanting, via doorzichten tussen de bebouwing, wezenlijk onderdeel uit van de belevingswaarde van deze linten.

Het plangebied is gelegen in zuiden van het stadsdeel Heerlen-stad en het kleine buurtschap Benzenrade. Hier is de Daelsweg gelegen, die al sinds jaar en dag de verbinding vormt tussen Ubachsberg en Heerlen. Op het grondgebied van de gemeente Heerlen is de Daelsweg 0,6 km lang. De Daelsweg in de nabeheid van de Rijkweg A76, loopt hier vervolgens in de tunnel onderdoor en eindigt aan de John F. Kennedylaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0027.png" Figuur 3-2 Buurtschappen en bebouwing met daarin rood omcirkeld het plangebied

Benzenrade
Buurtschap Benzenrade ligt nog als karakteristiek Zuid-Limburgs buurtschap in het landschap. Het buurtschap is ontstaan rond de bron van de Geleenbeek. Deze bron van de Geleenbeek ontspringt in de hoog gelegen kelders van de Benzenraderhof. Het water wordt naar een, naast de hoeve gelegen, vijver geleid.

De stedenbouwkundige structuur bestaat uit lintbebouwing die de lijnen van het landschap volgt. Dat is enerzijds de Geleenbeek aan de oostzijde en het talud van een heuvelrug aan de westzijde. Tussen de beide bebouwingslinten is nog een open ruimte aanwezig die nog gedeeltelijk in gebruik is als weidegebied. Door deze groene ruimte stroomt de Geleenbeek. De ruimte draagt in belangrijke mate bij aan het ruimtelijke karakter van het buurtschap. Waar beide wegen van het buurtschap samenkomen staat een kapel.

Om Benzenrade heen liggen enkele huisweiden die omheind zijn door hagen en voorzien zijn van hoogstamfruit. Ook zijn gronden in agrarisch gebruik als akkerland of als grasland. Het gehele gebied rondom het buurtschap is landschappelijk van grote waarde. De belevingswaarde van de kleinschalige en afwisselende structuur van Benzenrade in samenhang met het bos van Imstenrade zorgen voor een sterk contrast met de achtergrond: de snelwegen, de skyline van Heerlen en de nabijheid van het stedelijk centrum van de stad.

Het tracé van de fietsverbinding bevindt zich aan de noordrand van Benzenrade. Het tracé loopt vanaf de kruising met de Rietjensdalerweg, circa 90 meter ten zuidwesten van de Rijksweg A76 en vervolgt haar weg in noordoostelijke richting, onder het viaduct van de genoemde Rijksweg, tot aan de kruising met de John F. Kennedylaan. Het tracé binnen het grondgebied van Heerlen is circa 600 meter lang.

Op het onderstaande topografisch kaartje is de ligging van de plangebied in het rood weergegeven:
afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0028.png" O Figuur 3-3 ongeveer halverwege het plangebied wordt de Daelsweg aan de oostzijde aangesneden door de weg Benzenrade.

3.3 Mobiliteit

De onderstaande afbeelding toont de plangebied ter hoogte van het westelijke uiteinde. Op de afbeelding is de Daelsweg in noordoostelijke richting weergegeven, met op de achtergrond het viaduct waarover de Rijksweg A76 voert.
afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0029.png" Figuur 3-4 De Daelsweg, ter hoogte van het westelijke uiteinde van de plangebied

Op de onderstaande afbeelding is de Daelsweg in zuidwestelijke richting weergegeven, ter hoogte van de kruising met de Rietjensdalerweg Aan de noord/westzijde van de weg (op de foto aan de rechterzijde van de weg) wordt het nieuwe fietspad aangelegd. Dit deel betreft Voerendaals grondgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0030.png"

Figuur 3-5 de Daelsweg in zuidwestelijke richting, ter hoogte van de kruising met de Rietjensdalerweg

Op de onderstaande afbeelding is de Daelsweg in zuidwestelijke richting, net ten zuiden van de kruising met de John F. Kennedylaan weergegeven. Aan de westzijde van de weg (op de foto rechts) wordt het nieuwe vrijliggende fietspad aangelegd:
afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0031.png"
Figuur 3-6 De Daelsweg in zuidwestelijke richting, ter hoogte van de kruising met de John F. Kennedylaan

3.4 Functionele structuur

In de nabijheid van het plangebied zijn de volgende functionele structuren aanwezig:

Agrarische bedrijven
Het buitengebied van Heerlen kenmerkt zich door de relatief beperkte aanwezigheid van agrarische bedrijvigheid. Veel oorspronkelijk aanwezige agrarische bedrijven zijn niet meer actief en onder meer omgevormd naar woningen. Momenteel bevindt zich alleen nog een gemengd agrarisch bedrijf (Benzenrade 32a) en een melkveebedrijf (Daelsweg 14 in Voerendaal) in de omgeving van het plangebied.

Natuur
Hoewel het buitengebied van Heerlen qua omvang relatief beperkt is ten opzichte van het oppervlak aan stedelijk gebied, is juist wel sprake van hoge natuurwaarden. Twee op Europees niveau beschermde Natura 2000-gebieden liggen namelijk binnen de plangrenzen van bestemmingsplan Buitengebied: de Brunssummerheide en het Geleenbeekdal. Ook het eeuwenoude Imstenraderbos heeft een hoge natuurwaarde.

Recreatieve voorzieningen
Het buitengebied vervult een belangrijke recreatieve functie (recreatief medegebruik). Het gebied wordt doorkruist door diverse wandel-, fietspaden en ruiterpaden, met de daarbij behorende ondersteunende voorzieningen als bewegwijzering, rustplaatsen en informatieborden.

Horeca
In de nabijheid van het plangebied is ook horeca gevestigd, in de vorm van een restaurant aan de Kloosterkensweg 17 en een eetcafé aan Benzenrade 2.

Maatschappelijke voorzieningen
Aan de overzijde van de John F. Kennedylaan liggen het Zuyderland Medisch centrum, Zorgcentrum Molenpark van Sevagram, Mondriaan, Wijerode en de Buitenhof .

In het buurtschap Benzenrade bevindt zich op nummer 2A een praktijk voor ostheopathie. Verderop staat op een driesprong in het buurtschap een grote kapel.


Woningen
De woonfunctie komt verspreid voor in de omgeving, meestal in de vorm van burgerwoningen, maar op enkele plekken ook als (voormalige) bedrijfswoning bij een (agrarisch) bedrijf. Bij de woningen kan sprake zijn van een kleinschalig beroep aan huis. Het bijbehorend erf is vaak ingericht als (sier)tuin, al dan niet als overgang naar het aangrenzende open landschap. Op een aantal grotere percelen worden hobbymatig paarden gehouden.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Voorgenomen ontwikkeling binnen Heerlen

In paragraaf 1.1 is een algemene opzet van het project in zijn geheel gegeven. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de aanleg van de nieuwe fietsverbinding, voor zo ver gelegen binnen het grondgebied van de gemeente Heerlen.

Het is de bedoeling een verkeersveiligere verbinding te realiseren tussen het Heuvelland en Parkstad, waarbij zowel het reguliere verkeer, landbouwverkeer als het fietsverkeer kan worden afgewikkeld zonder hinder van elkaar te ondervinden. Dit houdt in dat een vrijliggende fietsvoorziening nodig is, waarbij voorkomen moet worden dat de snelheid van het autoverkeer op de rijbaan omhoog gaat.

In de onderstaande afbeelding is het ontwerp van het tracé, voor zo ver gelegen binnen de gemeente Heerlen, te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0032.png"  

Figuur 4-1 ontwerp binnen het plangebied

De gronden binnen het plangebied hebben in het vigerend bestemmingsplan de bestemmingen 'Verkeer - Wegverkeer', 'Natuur' en 'Agrarisch met waarden'. Verder gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde Archeologie 4 (Middelhoge waarde), 'Waarde Archeologie 5 (lage waarde) en de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - weg 1' en 'vrijwaringszone - weg 2'.

Het voorliggend bestemmingsplan zorgt voor de planologische verbreding van het profiel van de huidige verkeersbestemming. Hierdoor ontstaat de ruimte voor een vrijliggend fietspad en blijft het normaal gemotoriseerd verkeer over de weg mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0033.png" Figuur 4-2 De verbeelding van het plangebied binnen de gemeente Heerlen

De aanleg van de beoogde nieuwe fietsverbinding sluit aan bij de beleidsdoelstellingen in de 'Mobiliteitsvisie Heerlen'. Hoewel deze mobiliteitsvisie geen specifieke uitgangspunten omtrent de voorliggende ontwikkeling kent, levert de ontwikkeling een bijdrage aan de ambitie om duurzame vervoerswijzen te stimuleren, de verkeersveiligheid te verbeteren en het duurzame fietsnetwerk te optimaliseren.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de diverse relevante omgevingsaspecten aangehaald en wordt aangegeven hoe deze in het bestemmingsplan zijn ingepast.

5.1 Milieueffectrapportage

In de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn activiteiten met drempelwaarden opgenomen op basis waarvan de noodzaak van het wel of niet opstellen van een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) of meteen een milieueffectrapportage (onderdeel C) wordt bepaald. In onderdeel C is aangegeven bij welke activiteiten waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Hiervoor geldt een directe verplichting voor het doorlopen van de m.e.r.-procedure (onderdeel C). Onderdeel D bevat activiteiten waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een m.e.r-procedure nodig. De opgenomen drempelwaarden zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden.

De aanleg van een fietspad of waterbuffer is op zichzelf geen activiteit die wordt genoemd in het Besluit milieueffectrapportage 1994 (verder: Besluit m.e.r.) en valt ook niet onder de categorie autosnelwegen, autowegen, of andere wegen met vier of meer rijstroken. Wel worden bestaande wegen gewijzigd, worden gronden ontgraven voor waterbuffers en greppels en vindt een functieverandering van gronden plaats. Op grond van de volgende categorieën kan een m.e.r.-beoordelingsplicht aan de orde zijn:

  • 1. Europese richtlijn milieueffectrapportage, categorie II.10e van de: de aanleg van wegen;
  • 2. Besluit m.e.r. categorie D 16.1: delfstoffenwinning;
    Het gezamenlijke oppervlak van de werkzaamheden overschrijdt niet de drempelwaarde van 12,5 hectare;
  • 3. Besluit m.e.r. categorie D 9: een landinrichtingsproject, functiewijziging van gronden.
    De functiewijziging van gronden overschrijdt niet de drempelwaarde van 125 ha.

Het Besluit m.e.r. (artikel 2, vijfde lid onder b.) schrijft ook bij activiteiten onder de drempelwaarde voor dat een milieu-effectbeoordeling nodig is, waarbij wordt verwezen naar de Europese richtlijn milieueffectrapportage. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. In deze m.e.r.-beoordeling moet aandacht worden besteed aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere pplannen'; dit zijn:

  • 1. kenmerken van het plan;
  • 2. plaats van het plan;
  • 3. kenmerken van het potentiële effect.

De m.e.r. beoordeling hoort bij de ruimtelijke plannen (plan) en het projectplan Waterwet, waarin de hiervoor genoemde activiteiten (aanleg fietsverbinding en waterbuffers) mogelijk worden gemaakt.

Een vormvrije m.e.r.-beoordeling doorloopt dezelfde procedure als een formele m.e.r.-beoordeling: een particulier of ondernemer die initiatiefnemer is van een bepaalde activiteit, dient een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r beoordeling in bij het bestuursorgaan dat bevoegd is te besluiten op de aanvraag/het plan waarmee de activiteit mogelijk wordt gemaakt. Het bevoegd gezag neemt vervolgens een beslissing of al dan niet een milieueffectrapportage moet worden doorlopen.

Er is een aanmeldnotitie gemaakt (Bijlage 5), waarin de mogelijke nadelige milieugevolgen van de beoogde ontwikkeling zijn beschreven.Het plangebied ligt in een gevoelig gebied. Desondanks zorgt de beoogde ontwikkeling niet voor onaanvaardbare effecten op deze beschermde gebieden. Daarbij is van belang dat eventuele effecten zich met name in de aanlegfase voordoen, en dat blijvende effecten (zoals de aantasting van de goudgroene natuurzone) volgens de regels worden gecompenseerd.

In de gebruiksfase vinden er geen werkzaamheden of andere verstoringseffecten plaats. De fietsverbinding zorgt voor een toename van het fietsverkeer en een daling van het autoverkeer. De regenwaterbuffers beperken de in het gebied aanwezige wateroverlast als gevolg van extreme buien en maakt het gebied daarmee klimaatbestendiger.

De beoogde ontwikkeling zorgt, noch in de aanlegfase, noch in de gebruiksfase, tot zodanige belangrijke nadelige milieugevolgen dat een milieueffectrapportage zou moeten worden doorlopen. Bij besluit van 10 augustus 2020 heeft het gemeentebestuur van Heerlen besloten dat voor het tracé van de fietsverbinding, voor zo ver gelegen binnen het grondgebied van de gemeente Heerlen, geen milieueffectrapportage hoeft te worden doorlopen.

5.2 Akoestiek

De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet plaatsvinden naar de geluidsbelasting als gevolg van weg-, railverkeer- of industrielawaai op woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. De normen uit de Wet geluidhinder hebben tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Binnen het plangebied speelt alleen het aspect wegverkeerslawaai.

Volgens de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone, met uitzondering van woonerven en 30 km/uur wegen. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten de ten hoogst toelaatbare waarden voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen vanwege het wegverkeerslawaai in acht worden genomen (artikel 76, eerste lid, Wet geluidhinder).

Volgens artikel 76, derde lid, Wet geluidhinder bepaalt dat, als op het tijdstip van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een weg, in dit plan de Rijksweg A76 en de Daelsweg, al aanwezig of in aanleg is dan behoeven die waarden niet in acht te worden genomen voor in de zone van een weg gelegen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, die op dat tijdstip al aanwezig of in aanbouw zijn.

In zo'n situatie behoeft een akoestisch onderzoek naar de invloed van wegverkeerslawaai niet plaats te vinden.

5.3 Water

In het kader van de Watertoets moet elk bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatie specifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevant beleid samengevat.

5.3.1 Europees en Rijksbeleid
5.3.1.1 Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede kwaliteit te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Heerlen in het stroomgebied van de Maas is gelegen.

Het stroomgebiedbeheersplan Maas is op 22 december 2015 vastgesteld en heeft een looptijd tot eind 2021. Een belangrijk onderdeel van het SGBP is een maatregelenprogramma. Het maatregelenprogramma bestaat enerzijds uit maatregelen die worden genomen in het kader van reeds bestaande nationale en/of Europese wetgeving (bijv. Europese Nitraatrichtlijn) en anderzijds een groot aantal regionale en locatie gebonden maatregelen.

5.3.1.2 Waterwet

De Waterwet (22 december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De waterbodemregelgeving die voorheen was opgenomen in de wet is overgegaan naar de Waterwet. Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.

Specifiek voor wat betreft de omgang met hemelwater is de perceeleigenaar primair verantwoordelijk gesteld voor de verwerking van het op zijn perceel gevallen hemelwater. Dit brengt met zich mee dat de perceeleigenaar verantwoordelijk is voor de ontwatering en afwatering van zijn eigen perceel. Alleen in uitzonderingsgevallen kan hemelwater geloosd worden op het openbaar riool.

5.3.1.3 Wet ruimtelijke ordening en watertoets

De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden besproken met de waterbeheerder.

In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.

5.3.1.4 Nationaal waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-20121 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan en de partiele herzieningen hiervan. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer strategische doelen voor het waterbeheer vast. Rijkswaterstaat (RWS) neemt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (Bprw) de condities en maatregelen op voor het operationeel beheer om deze strategische doelen te bereiken. Het NWP is kaderstellend voor het Bprw. Het kabinet vraagt andere overheden het NWP te vertalen in hun beleidsplannen.

5.3.1.5 Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water

Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.

5.3.1.6 Nationaal Bestuursakkoord Water

Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2011) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord. Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KWR. De belangrijkste doelen en taken zijn het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken en de verbetering van de waterkwaliteit.

5.3.2 Regionaal en gemeentelijk beleid
5.3.2.1 Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021

Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2016-2021 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid.

Dit gaat over:

  • Hoogwaterbescherming in de Maasvallei
  • Aanpak van regionale wateroverlast en watertekort, mede in verband met klimaatverandering
  • Behoud en herstel van beken en waterrijke natuurgebieden en verbetering van hun waterkwaliteit
  • Drinkwatervoorziening en grondwaterbeheer.

Provinciale Staten hebben het beleid vastgesteld. Waterschap Limburg, gemeenten en derden voeren het uit. Een belangrijk onderdeel van het Provinciaal Waterplan is de alliantie tussen Provincie en Waterschap Limburg.

In de planperiode 2016-2021 investeren Waterschap Limburg, gemeenten, de Rijksoverheid, de Europese Unie en de Provincie gezamenlijk 580 miljoen euro in het Limburgse water. De Provincie draagt hier aan 24 miljoen euro bij.

Met het Provinciaal Waterplan wordt niet alleen voldaan aan de eisen die Europa stelt in de Kaderrichtlijn Water en de Rijksoverheid in de Waterwet en het Deltaprogramma. Het Provinciaal Waterplan vormt samen met het van de Rijksoverheid en het Waterbeheersplan Limburg 2016-2021 van Waterschap Limburg een onderdeel van het tweede Stroomgebiedbeheerplan Maas 2016-2021.

Provinciale Staten hebben het beleid vastgesteld. Waterschap Limburg, gemeenten en derden voeren het uit. De operationele uitwerking vindt plaats via POL-aanvullingen en beleidsregels.

5.3.2.2 Waterbeheerplan 2016-2021 Waterschap Limburg

Per 1 januari 2017 zijn de waterschappen Limburg en Peel en Maasvallei gefuseerd tot het nieuwe Waterschap Limburg. Vooruitlopend op deze fusie hebben de waterschappen Limburg en Peel en Maasvallei gezamenlijk het Waterbeheerplan 2016-2021 opgesteld.

Het Waterbeheerplan 2016-2021 is een integraal beleids- en uitvoeringsplan van Waterschap Limburg. Het bevat de beleidsvoornemens voor de periode 2016 tot en met 2021. Daarnaast wordt een globale doorkijk geboden naar de verdere toekomst Zo wordt de koers uitgezet voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg waarbij nadrukkelijk de gevolgen van de klimaatverandering en de ontwikkeling in de maatschappij worden betrokken.

In het Waterbeheerplan 2016-2021 is beschreven hoe het waterschap het watersysteem en waterkeringen op orde wil brengen, welke thema's hierbij spelen, welke maatregelen het waterschap gaat uitvoeren, wie hun partners daarin zijn en hoe het waterschap dit monitort en bijstuurt. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van dijken ten overstormingen, het aanpakken van knelpunten van wateroverlast, herstellen van beken en het verbeteren van de effluentkwaliteit van de rioolwaterzuiveringsinstallaties.

Ook staat beschreven welke bijdrage de waterschappen leveren aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van dijken tegen overstromingen, het aanpakken van knelpunten van wateroverlast, herstellen van beken en het optimaliseren van de rioolwaterzuiveringsinstallaties.

5.3.2.3 Keur en beleidsregels Keur Waterschap Limburg 2019

In de Keur is een nieuwe bergingsnorm opgenomen van 80 mm voor rechtstreekse lozingen op oppervlaktewater. Uitgangspunt is dat de bergingsnorm bij nieuwe verharding (rechtstreeks lozend op oppervlaktewater) bindend is. Bij bestaande verharding wordt de norm als richtlijn gebruikt. Hierbij is het streven om zoveel mogelijk naar de nieuwe norm toe te groeien. Uitgangspunt gemeente blijft bergingseis T=25 (35 mm in 45 minuten) en doorkijk naar T=100 (45 mm in 30 minuten).

5.3.3 Gemeentelijk beleid
5.3.3.1 Integraal Waterplan

Goede riolering is nodig voor de bescherming van de volksgezondheid, het milieu en het tegengaan van wateroverlast in onze gemeente. Aanleg en beheer van de riolering is een gemeentelijke taak, die zijn wettelijke basis vindt in de Wet Milieubeheer en de Waterwet.

Al sinds 2011 wordt in de regio Parkstad met onze waterpartners samengewerkt aan het verbeteren van de waterketen (riolering en afvalwaterzuivering) en het watersysteem (beken). Het Integraal Waterplan is het eerste gezamenlijke visiedocument. In het plan is de regionale ambitie en visie beschreven van de samenwerkingsregio Parkstad. De speerpunten zijn: "Een klimaatbestendige stad", "Gezond, schoon en voldoende water", "Werken aan waterbewustzijn", "Anticiperen op de Omgevingswet" en "Samenwerken inde waterketen".

5.3.3.2 Watertakenplan 2020-2024

In het plan is de gemeentelijke wateropgave voor de middellange termijn omschreven. De speerpunten zijn: "Een klimaatbestendig Heerlen", "Anticiperen op de Omgevingswet", "Samenwerken in de waterketen", "Meten, data en rekenen", "Beheer op maat" en "Werken aan waterbewustzijn". Door het opnemen van een uitvoeringsprogramma en een kostendekkingsplan wordt de komende jaren invulling gegeven aan de speerpunten.

5.3.3.3 Beleidsplan verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Heerlen 2016-2020

Vanuit de Wet milieubeheer zijn gemeenten wettelijk verplicht een vigerend rioleringsplan te hebben. Het verbreed gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) Heerlen 2016-2020 van de gemeente Heerlen is daar een uitvloeisel van en heeft een looptijd van 2016 tot en met 2020. Het vGRP is de opvolger van het Beleidsplan Stedelijk Watermanagement 2011-2015.

Het vGRP heeft een strategisch en beleidsmatig karakter, en vormt de basis voor het bestuur bij besluiten over de aanpak van aanleg en beheer van het stedelijk watermanagement binnen de planperiode. Hoofddoelstelling van het vGRP is invulling geven aan de gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, overtollig hemelwater en overtollig grondwater. Het vGRP geeft inzicht in:

  • evaluatie Beleidsplan Stedelijk Watermanagement 2011-2015;
  • invulling zorgplichten afvalwater, hemelwater en grondwater;
  • maatregelen;
  • samenwerking Parkstad;
  • personele en financiële middelen.
5.3.4 Plangebied


Watertoets

Conform de regels van het waterschap Limburg dient de watertoets te worden doorlopen bij toevoeging van minimaal 2.000 m² aan verharding en/of bebouwing. Het fietspad zal heeft binnen de gemeente Heerlen een lengte van 600 meter en is 4 meter breed. Hiermee zal het verhard oppervlak met 2.400 m² toenemen. Het doorlopen van de watertoets is daarom aan de orde.

Het inrichtingsplan dat is opgesteld voor de aanleg van de beoogde fietsverbinding Heuvelland-Parkstad voorziet, naast de aanleg van een vrijliggende fietspad, ook in de realisatie van waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder drie regenwaterbuffers in de gemeente Gulpen-Wittem en één regenwaterbuffer in de gemeente Voerendaal. Binnen het grondgebied van de gemeente Heerlen wordt, ten noorden van de kruising Daelsweg/Benzenrade een nieuwe afwaterloop aangelegd, waarmee het water afkomstig van de wegenverharding wordt opgevangen.


Op de onderstaande afbeelding is de nieuwe afwaterloop middels een rode pijl aangeduid:
afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0034.png"

Figuur 5-1 afwateringssituatie

De waterhuishoudkundige voorzieningen die binnen het plangebied van Heerlen worden gerealiseerd, hebben een positief effect op de waterhuishouding ter plaatse en zijn in overeenstemming met het waterbeleid zoals hiervoor beschreven. Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.

5.4 Bodem

Algemeen 
Bij een bestemmingsplanprocedure moet het bevoegde gezag op basis van de Wet bodembescherming voldoende inzicht hebben om de vraag te kunnen beantwoorden of de bodem geschikt is voor de in het bestemmingsplan toe te kennen functie('s).

5.4.1 Beleidskader

Bodembeleidsplan

Voor de gemeente Heerlen is sinds 28 september 2016 het bodembeleidsplan Heerlen van toepassing. In dit bodembeleidsplan wordt het gemeentelijk bodembeleid beschreven en het beleidsplan is derhalve het richtinggevend kader (uiteraard naast de wettelijke regelingen) voor zowel bodembescherming als bodemsanering. Bij het actualiseren van bestemmingsplannen wordt de bestaande functie veelal gehandhaafd. Dan vindt geen grondverzet plaats en worden geen saneringen opgestart. Bij de actualisatie van een bestemmingsplan, zoals in onderhavige procedure, vinden geen functiewijzigingen plaats. Hierbij kan volstaan worden met een globale toets, bijvoorbeeld middels de bodemkwaliteitskaart. Bij latere ontwikkelingen in deze gebieden zal in het kader van bouwactiviteit mogelijk een bodemonderzoek moeten plaatsvinden. Als toelichting hierop wordt nog vermeld dat bij geconstateerde knelpunten in een actualiserend bestemmingsplan aangegeven moet worden hoe hiermee om te gaan, niet alle knelpunten hoeven dus uitputtend vermeld te zijn.


Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft invulling aan het op duurzaamheid gerichte bodembeleid. De nota bodembeheer beschrijft hoe de gemeente Heerlen invulling geeft aan het Bbk. In het bodembeleidsplan is de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart gemeente Heerlen opgenomen. De bodem in de gemeente Heerlen is beschreven in een bodemkwaliteitskaart die conform de Richtlijn Bodemkwaliteitskaarten is vervaardigd. Er kan worden geconcludeerd dat de lokale bodemkwaliteit over het algemeen voldoende wordt beschreven door de bodemkwaliteitskaart voor alle zones.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0035.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0036.png"

Figuur 5-2 Bodemkwaliteitskaart

5.4.2 Het plangebied

Het plangebied is, voor zover het betreft Heerlens grondgebied, gelegen in deelgebied Agrarisch en Natuur. Het deel A76 valt in het deelgebied “niet gezoneerd”.

Bodemonderzoeken (bij ontwikkelingsplan)
Ter plaatse is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 7).

Beoordeling onderzoek
Uit dit onderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit van de wegbermen als “diffuus verdacht“ wordt beschreven. Conform het bodembeleidsplan Heerlen 2016 is dan een verkennend onderzoek nodig voordat gestart wordt met de werkzaamheden.

Niet in het rapport vermeld is een registratie conform de WKBP (Wet Kenbaarheid Publiekrechtelijke Beperkingen) op een deel van het tracé. Dit betreft verontreinigde wegbermen langs de A76. Graafwerkzaamheden zijn hier alleen toegestaan met toestemming van bevoegd gezag Wbb de gemeente Heerlen.

Conclusie

Voordat de werkzaamheden starten moet een verkennend onderzoek NEN5740 worden uitgevoerd. Graafwerkzaamheden in de wegbermen langs de A76 ter hoogte van het geplande tracé zijn alleen toegestaan met toestemming van bevoegd gezag Wbb de gemeente Heerlen.

Wanneer rekening wordt gehouden met het hiervoor genoemde, vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.5 Wet natuurbescherming

Vanaf 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. De nadruk komt te liggen op het samenspel tussen provincies en gemeenten. Provincies bepalen wat voor hun gebied wel en niet mag in de natuur.

De provincie Limburg heeft dit opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg 2014, hoofdstuk 3. Er gelden drie vergunningen voor activiteiten in of met een effect op een Natura 2000-gebied:

  • als er sprake is van effect op stikstof, geluid, licht en grondwater (Ontheffing of Vergunning gebiedsbescherming op basis van de Wet natuurbescherming);
  • als er sprake is van effect op beschermde dieren en planten (Ontheffing of Vergunning soortenbescherming op basis van de Wet natuurbescherming);
  • bij het kappen van bomen en struiken (omgevingsvergunning houtopstanden bij de gemeente en een kapmelding bij de provincie Limburg).
5.5.1 Gebiedsbescherming

De Europese Unie (EU) wil de biodiversiteit in Europa beschermen. Dit doet zij door gebieden aan te wijzen als Natura 2000-gebied. Dat is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Nederland zijn meer dan 160 natuurgebieden aangewezen. Deze liggen allemaal binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Oorspronkelijk zijn deze gebieden aangewezen als Habitat- of Vogelrichtlijngebied. Al deze gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van planten- en / of diersoorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.


De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wijst de gebieden aan. In dat traject kunnen provincies, gemeenten, eigenaren en gebruikers van het aan te wijzen gebied hun zienswijze kenbaar maken. In het aanwijzingsbesluit van het betreffende Natura 2000-gebied wordt de exacte ligging aangegeven, evenals de soorten en habitattypen die in het gebied moeten worden beschermd.
afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0037.png"

Figuur 5-3 Ligging plangebieden (in rood) ten opzichte van beschermde gebieden (bron: www.limburg.nl)

Het gebied ligt in de directe nabijheid van twee Natura 2000-gebieden: Geuldal (westen) en Kunderberg (oosten). Wat betreft de gemeente Heerlen is alleen het gebied de Kunderberg relevant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0038.png" Figuur 5-4 Ligging plangebied (in rood) in relatie tot Natura 2000-gebieden (in geel), bron: rapport quickscan, zie Bijlage 8 en Bijlage 9.

Verder ligt het plangebied deels in provinciaal beschermde gebieden, waaronder de Goudgroene Natuurzone (Natuurnetwerk Nederland), de zilvergroene natuurzone en de bronsgroene landschapszone (Nationaal Landschap Zuid-Limburg).


Natura 2000-gebied Kunderberg
Het plangebied overlapt met het Natura 2000-gebied Kunderberg; een deel van de aanleg van het fietspad vindt plaats in de randzone van een deelgebied van het Natura 2000-gebied.
Dit Natura 2000-gebied is alleen aangewezen voor habitattypen (dus enkel voor vegetatietypen, niet voor habitatsoorten of vogelsoorten). Als gevolg van de beoogde ontwikkeling treedt géén oppervlakteverlies van habitattypen of potentiële ontwikkellocaties op. Significante gevolgen in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied Kunderberg zijn daardoor uit te sluiten. De beoogde ontwikkeling leidt wel tot versnippering in ecologische zin, omdat de deelgebieden van het Natura 2000-gebied door de aanleg van de fietsverbinding – een verbreding van de bestaande infrastructuur – fysiek verder van elkaar komen te liggen. Voor de formeel aangewezen oppervlakten van de habitattypen heeft dit geen negatieve gevolgen.
Dit zorgt wel voor een extra barrière voor met name de grondgebonden typische soorten.
Deze lopen meer kans om slachtoffer te worden van verkeer of predatoren (vanwege de toegenomen openheid en afstand tussen de leefgebieden).

Stikstofdepositie
Ten behoeve van het plan is een stikstof depositieberekening uitgevoerd (Bijlage 10). De realisatie van het fietspad maakt onderdeel uit van het plan “Regionale fietsverbinding Heuvelland-Parkstad”. Het fietspad is gedeeltelijk gelegen binnen de grenzen van het Natura 2000-gebied Kunderberg. Ten behoeve van de aanleg van het fietspad wordt landbouwgrond aangekocht.

Met dit onderzoek wordt het ruimtelijk effect van de beoogde verandering beschouwd. Voor het onderzoek is een stikstof berekening uitgevoerd voor de twee situaties; het huidige landbouw gebruik en de aanlegfase van het fietspad. De gebruiksfase wordt niet bekeken omdat hierin meer fietsers gebruik maken van de verbinding en minder gemotoriseerd verkeer. Daarom zal de gebruiksfase geen toename van stikstofdepostie veroorzaken.

Plan gerelateerde stikstofdepositie leidt niet tot significante gevolgen voor de omliggende Natura 2000-gebieden. De beperkte toename van stikstofdepositie, uitsluitend tijdens de aanlegfase, wordt gesaldeerd met de afname van stikstofdepositie als gevolg van het staken van landbouwkundig gebruik van gronden. Deze interne saldering is vastgelegd in een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming en de agrarische bestemming van de landbouwgronden is in de ruimtelijke plannen gewijzigd, zodat geen agrarisch gebruik meer mogelijk is.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)
De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (verder: NNN). In de provinciale omgevingsverordening van Limburg is het NNN weergegeven als goudgroene natuurzone. Daarnaast zijn gebieden aangeduid als zilvergroene natuurzone en bronsgroene landschapszone en ook deze hebben een bepaalde mate van bescherming gekregen in de verordening.
Het is niet toegestaan om de wezenlijke waarden en kenmerken in de Goudgroene natuurzone en/of kernkwaliteiten in de zilvergroene natuurzone en Bronsgroene landschapszone aan te tasten. Onder voorwaarden is dit wel mogelijk en is de Beleidsregel natuurcompensatie 2018 van toepassing.

Deelgebied Daelsweg:
Het plangebied overlapt met de Goudgroene natuurzone en Bronsgroene landschapszone.

Bronsgroene landschapszone
Ten aanzien van de Bronsgroene landschapszone worden de bestaande steilranden (= kernkwaliteit) gespaard, door bij de inrichting van taluds gebruik te maken van leidende ontwerpprincipes (ingegeven door de kernkwaliteiten). Uitgangspunt is dat geen kernkwaliteiten worden aangetast waardoor de Beleidsregel natuurcompensatie 2018 van de provincie Limburg niet van toepassing is.

Goudgroene natuurzone en compensatie

Wezenlijke kenmerken en waarden van de Goudgroene natuurzone worden aangetast. De ‘Beleidsregel natuurcompensatie 2018’ (provincie Limburg) is daardoor van toepassing, want:

  • 1. de wezenlijke kenmerken en waarden van de Goudgroene natuurzone worden vernietigd, verstoord en/of versnipperd en/of;
  • 2. de kernkwaliteiten “groene karakter” van de Zilvergroene natuurzone, de Bronsgroene landschapszone en/of van het Beschermingsgebied Nationaal landschap Zuid-Limburg worden vernietigd, verstoord en/of versnipperd.’

Zoals al aangegeven wordt de goudgroene natuurzone geraakt. Omdat het plan een groot openbaar belang dient is aantasting in beginsel toegestaan, onder de voorwaarde dat de aantasting wordt gecompenseerd op basis van de Beleidsregel natuurcompensatie 2018 van de provincie Limburg. Hiervoor is een compensensatieplan opgesteld (zie Bijlage 11).

Voor het compensatieplan is de eerste stap het in beeld brengen van de oppervlakte die verloren gaat oppervlakte. Hiertoe is in de eerder uitgevoerde quickscan aangegeven welke oppervlakten en natuurdoeltypen verloren gaan door de voorgenomen ontwikkeling. Conform de Beleidsregel natuurcompensatie 2018, Provincie Limburg (inwerkingtreding 15 februari 2018), is aangegeven welke oppervlakten verloren gaan en welke toeslag hiervoor gehanteerd wordt.

De bestemmingsplannen van Heerlen en Voerendaal, deel 2 maken inbreuk op de goudgroene natuurzone: de gezamenlijke compensatieoppervlakte bedraagt 12.431 m² (1,24 hectare). Met de provincie hebben de gemeenten Voerendaal en Heerlen in het najaar van 2020 een overeenkomst over financiële compensatie van de oppervlakte Goudgroene natuur gesloten.


Conclusie gebiedsbescherming
Als gevolg van de beoogde ontwikkeling (aanleg fietspad en watermaatregelen) vindt – op beperkte schaal – aantasting van beschermde gebieden en beschermde soorten plaats.
Dit leidt niet tot significante effecten op de Natura 2000-gebied Kunderberg.
Voor wat betreft de stikstofdepositie is dit ook vastgelegd in een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming, verleend op 8 oktober 2020 (zie bijlage 15).
Voor zover dit leidt tot een aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van de gebieden met de aanduiding Goudgroene Natuurzone (NNN), wordt dit volgens de regels in de Provinciale Omgevingsverordening Limburg en de Beleidsregel natuurcompensatie 2018 afgehandeld door middel van financiële compensatie.

5.5.2 Soortenbescherming

Ten behoeve van het plan is een quick scan natuurwaarden (zie Bijlage 8) en een nader natuurwaardenonderzoek (zie Bijlage 9) uitgevoerd. Uit de uitgevoerde quick scan is gebleken dat verschillende beschermde dieren- en plantensoorten in de deelgebieden aanwezig kunnen zijn.

Deelgebied Daelsweg
Uit de quick scan is bleek voor de volgende soorten nader onderzoek nodig:

    • 1. Beschermde soorten planten en waardplanten van beschermde soorten vlinders;
    • 2. Das, Steenmarter, vleermuizen (gebruik gebied en voorkomen vaste rust- en verblijfplaatsen);
    • 3. Jaarrond beschermde nesten;
    • 4. Vroedmeesterpad en overige beschermde soorten amfibieën (voortplantingswateren, overwinteringsverblijfplaatsen);
    • 5. Hazelworm, Levendbarende hagedis.


Dit nader onderzoek is uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt het volgende;

  • Er zijn geen beschermde plantensoorten aanwezig;
  • Er is een dassenburcht aangetroffen buiten het plangebied; naar verwachting leidt de beoogde ontwikkeling niet tot het verlaten van de burcht; er zijn maatregelen nodig om een toename van verkeersslachtoffers te voorkomen;
  • Er zijn vleermuizen waargenomen (foeragerend), maar geen vaste rust- en verblijfplaatsen;
  • Er zijn geen jaarrond beschermde nesten van broedvogels aangetroffen, wel veel soorten broedvogels;
  • De vroedmeesterpad is waargenomen; omdat voortplantingsgebied en bijbehorende winterhabitat (poeltje) verloren gaat is een ontheffing nodig. Hierin wordt ook de alpenwatersalamander meegenomen (aanwezigheid bekend);
  • De levendbarende hagedis en hazelworm komen in het gebied voor: deze worden meegenomen in de aanvraag om een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming.


Er wordt een ecologisch werkprotocol met maatregelen opgesteld in het kader van de zorgplicht voor de das en de broedvogels. Voor de vroedmeesterpad, de alpenwatersalamander, de levendbarende hagedis en de hazelworm, wordt een activiteitenplan opgesteld en een ontheffing aangevraagd.

Conclusie soortenbescherming
Als gevolg van de beoogde ontwikkeling (aanleg fietspad en watermaatregelen) vindt – op beperkte schaal – aantasting van beschermde soorten plaats.
Er wordt een ecologisch werkprotocol met maatregelen opgesteld in het kader van de zorgplicht voor de das en de broedvogels. Voor de vroedmeesterpad, de alpenwatersalamander, de levendbarende hagedis en de hazelworm, wordt een activiteitenplan opgesteld en op 17 juni 2020 is een ontheffing aangevraagd.
Deze ontheffing, op grond van de Wet natuurbescherming, is op 13 augustus 2020 verleend (zie bijlage 16).

De soortenbescherming vormt in beginsel dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.5.3 Houtopstanden

Er zal een kapmelding bij de provincie gedaan worden voor bomen die onder de wet natuurbescherming vallen; er wordt binnen het plangebied in de directe omgeving van de te kappen bomen herplant; tevens zal voor een aantal te kappen bomen een omgevingsvergunning bij de gemeente worden gevraagd; een aantal bomen is in d)e gemeentelijke regelgeving namelijk aangewezen als beschermde boom.

5.6 Luchtkwaliteit

5.6.1 Nationaal beleid

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn in hoofdstuk 5 onder titel 2 eisen ten aanzien van luchtkwaliteit opgenomen. Daarmee hangen de volgende besluiten en regelingen samen:

  • Besluit gevoelige bestemmingen
  • Besluit 'Niet in betekenende mate' (NIBM)
  • Regeling 'Niet in betekenende mate' (NIBM)


Deze wet- en regelgeving omvat maatregelen om aan de ene kant de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken en aan de andere kant te voorkomen dat mensen langdurig worden blootgesteld aan verontreiniging.

5.6.1.1 Besluit gevoelige bestemmingen

Conform artikel 5.16a van de Wm kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) nadere regels worden gesteld om te voorkomen dat bij een (dreigende) overschrijding van één of meerdere grenswaarden plannen doorgang vinden die er toe leiden dat het aantal blootgestelden met een verhoogde gevoeligheid toeneemt. In dit kader is het Besluit gevoelige bestemmingen (Besluit) opgesteld. Het Besluit beperkt de mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren in overschrijdingssituaties voor zogenaamde 'gevoelige bestemmingen'. Tot die gevoelige bestemmingen worden scholen, kinderopvang en bejaarden-, verpleeg- of verzorgingshuizen gerekend. In het Besluit is aangegeven dat moet worden onderzocht of op een locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden, indien de locatie is gelegen binnen 300 meter vanaf Rijkswegen of binnen 50 meter vanaf provinciale wegen.

5.6.1.2 Niet in betekenende mate (NIBM)

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Voorliggend plan behoort tot de in de lijst opgenomen categorieën van gevallen en mag daarom gerangschikt worden als een activiteit welke in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Ter volledigheid wordt opgemerkt dat het omslagpunt voor wat betreft de luchtkwaliteit ligt bij de realisatie van 1.500 woningen of meer. Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen beperkingen oplevert voor de realisatie van het plan.

Goede ruimtelijke ordening
Het bevoegd gezag moet bij ruimtelijke besluiten het aspect luchtkwaliteit meewegen in de besluitvorming. In het kader van de Wet milieubeheer moet worden getoetst aan de voorschriften van Titel 5.2 (Luchtkwaliteiteisen). In artikel 5.16 lid 1, onder a is vastgelegd dat bij de vaststelling van een ruimtelijk plan aannemelijk dient te worden gemaakt dat een uitoefening of toepassing, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden van een Bijlage 2 van de wet opgenomen grenswaarden.

Huidige jaargemiddelde concentraties: NSL-Monitoringstool 2019
Uit de monitoringstool van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, Atlas voor de Leefomgeving) volgt dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de directe omgeving van het plangebied lager liggen dan de grenswaarden die voor deze stoffen zijn vastgesteld (voor beiden 40 µg/m³). De NO2-concentratie bedraagt minder dan 35 µg/m³. Ook de PM10-concentratie bedraagt minder dan 25 µg/m³.

5.6.2 Plangebied

Met dit bestemmingsplan wordt een vrij liggend fietspad langs de Daelsweg van Heerlen naar Ubachsberg en langs de Vrakelbergerweg van Ubachsberg naar Wijlre mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling wordt niet toegewezen aan één van de beschreven categorieën van gevallen.
Normaliter wordt van de NIBM-tool gebruik gemaakt om te bepalen of dit plan bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Omdat het plan echter strekt tot de realisatie van een losliggend fietspad voor fietsers en bromfietsers die voorheen het traject over de weg aflegden, zal de ontwikkeling niet leiden tot een toename van de maximale verkeersgeneratie en het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal.

Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een toename van extra verkeer en de ontwikkeling daarom in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en er geen nader onderzoek noodzakelijk is. De luchtkwaliteitseisen zoals aangegeven in
artikel 5.16 lid 1 onder c Wet milieubeheer leveren daarom geen beperkingen op voor de ontwikkeling.

Hiermee kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen zijn voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit. Met de vaststelling van dit bestemmingsplan worden geen wettelijke eisen ten aanzien van luchtkwaliteit overschreden.

5.7 Externe veiligheid

5.7.1 Nationaal beleidskader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.


In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:

  • activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water.

Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens tegenwoordig ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.


De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Afhankelijk van de ruimtelijke ontwikkeling en beschikbare gegevens is deze beperkt of ruim van opzet.

5.7.1.1 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico werd voorheen ook wel individueel risico genoemd. De norm voor het plaatsgebonden risico ligt in principe op 10-6 per jaar, oftewel een kans van één op een miljoen. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde. Voor bestaande situaties met een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6, geldt deze norm als streefwaarde. In zulke situaties geldt een standstillbeginsel totdat aan de norm van 10-6 per jaar wordt voldaan. Voor kwetsbare bestemmingen die zich binnen een gebied bevinden met een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-5 per jaar is eerst sprake van een dringende sanering.

5.7.1.2 Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar per kilometer transportroute dat een groep van tien of meer personen in de omgeving van een transportroute in één keer dodelijk slachtoffer wordt van een ongeval op die transportroute. Voor het groepsrisico is een oriëntatiewaarde vastgesteld die afhankelijk is van het aantal dodelijke slachtoffers per kilometer transportroute: 0,01/N2, waarbij N gelijk is aan het aantal dodelijke slachtoffers. Dus:

  • voor tien of meer dodelijke slachtoffers is de oriëntatiewaarde gelijk aan 1/10-4, oftewel een kans van één op tienduizend per jaar;
  • voor honderd of meer dodelijke slachtoffers is deze kans 1/10-6, oftewel één op een miljoen per jaar;
  • voor duizend of meer dodelijke slachtoffers is deze kans 1/10-8.


In tegenstelling tot de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico mag van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico door het bevoegd gezag worden afgeweken, mits er een goede reden toe is. Hierbij moet een verantwoording van het groepsrisico worden afgelegd.

5.7.2 Externe veiligheid inrichtingen

Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is opgenomen in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi). Ter uitvoering van het Bevi geldt de 'Regeling externe veiligheid inrichtingen' (Revi). Hierin zijn aan te houden afstanden opgenomen voor zogenaamde categoriale inrichtingen. Daarnaast zijn in het Revi regels opgenomen voor de berekening van de aan te houden afstanden voor de niet-categoriale inrichtingen.

5.7.3 Externe veiligheid buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). De aanwijzing van buisleidingen, de risicoafstanden en de aanwijzing van de rekenmethodiek zijn opgenomen in de 'Regeling externe veiligheid buisleidingen' (Revb). De toetsingssystematiek uit het Bevi wordt ook toegepast bij buisleidingen.

5.7.4 Externe veiligheid transport

Het beleid voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, via het spoor en via het water staat beschreven in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hierin is het 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' verankerd. Het primaire doel van dit basisnet is het creëren van een plafond voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over Rijkswegen, hoofdvaarwegen en spoorwegen. Aan de hand van deze maximale vervoerstromen van gevaarlijke stoffen kunnen de externe veiligheidsrisico's worden bepaald.

5.7.5 Gemeentelijk beleid

In de 'Beleidsregel voor externe veiligheid 2011-2015' heeft de gemeente Heerlen het beleid voor externe veiligheid geformuleerd. Dit beleid is op 1 november 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Het doel van het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Heerlen is het behouden van een verantwoord en aanvaardbaar veiligheidsniveau. Het beleid in deze nota leidt tot het beperken van de risico's van de bronnen waar dat nodig is. Het gevolg van dit beleid is dat bepaalde bedrijven, die zijn gevestigd op locaties waar dat op grond van dit beleid ongewenst is, zullen worden beperkt in hun mogelijkheden. Ook zal de ontwikkeling van bepaalde gebieden anders moeten worden beoordeeld vanwege de aanwezige risico's. Een aanscherping c.q. actualisatie wordt meegenomen in de nog op te stellen omgevingsvisie. Dit beleid zal ertoe leiden dat op de langere termijn in Heerlen de risico's door het gebruik en de toepassing van gevaarlijke stoffen binnen aanvaardbare grenzen kunnen blijven. Het beleid is niet bedoeld als een keurslijf. Het biedt een afwegingskader om optimaal met externe veiligheid in samenspel met andere belangen en andere instanties rekening te houden.

In 2014 is in opdracht van de provincie Limburg door Adviesgroep AVIV in beeld gebracht welke risicobronnen in de gemeente Heerlen aanwezig zijn en welke risico's deze voor de omgeving kunnen opleveren. De invloedsgebieden van respectievelijk BEVI-inrichtingen, hogedruk aardgasleidingen en spoor-, rijks- en provinciale wegen zijn op kaarten weergegeven. De invloedsgebiedenkaarten lenen zich als praktisch instrument voor een quick scan bij een ruimtelijk plan om gemakkelijk vast te stellen of de externe veiligheid in beschouwing genomen moet worden en het groepsrisico verantwoord. De kaarten hebben een signaalfunctie. Ze geven ook aan waar de zoneringen voor de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico liggen die zich wettelijk verplicht dienen te vertalen in de planregels.

Voor meer informatie wordt verwezen naar de rapportage van dit onderzoek: 'Externe veiligheid: invloedsgebiedenkaart gemeente Heerlen voor de ruimtelijke ordening, Adviesgroep AVIV, 26 november 2014'. In het vervolg van voorliggende paragraaf is gebruik gemaakt van de informatie uit dit onderzoek.

5.7.6 Plangebied

Aan de hand van de risicokaart (zie: www.risicokaart.nl), het geldende bestemmingsplan en de Regeling Basisnet zijn externe veiligheidsrisico's geïnventariseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0039.png"

Figuur 5-5 Uitsnede risicokaart (bron:www.risicokaart.nl), met in de cirkel globaal het plangebied.

Buisleidingen (Revb-regeling) in Heerlen
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Ten zuidwesten van de plangebied, op een afstand van circa 130 meter, is een aantal buisleidingen gesitueerd:
- aardgastransportleiding A–578 (Gasunie),
druk:66,2 bar,
invloedsgebied groepsrisico: 430 meter;
- aardgastransportleiding A-645 (Gasunie),
druk: 66,2 bar,
invloedsgebied groepsrisico: 430 meter;
- aardgastransportleiding Z-504-03 (Gasunie),
druk 40 bar,
invloedsgebied groepsrisico: 45 meter.

Transportroutes (Besluit externe veiligheid transportroutes): 
- Basisnet weg (rijksweg A76+A79)

Conclusie
Het plan is gelegen binnen het invloedsgebied van de leidingen A-578, A-645 en Z-504-03. Verder loopt het plangebied onder de transportroute Rijksweg A76 door.
Omdat het plan echter strekt tot de realisatie van een losliggend fietspad voor fietsers en bromfietsers die voorheen het traject over de weg aflegden, zal de ontwikkeling niet leiden tot een toename van risoco's of de veiligheid van de gebruikers van het fietspad. Tevens voorziet het plan niet in de realisatie van een nieuw (beperkt) kwetsbaar object. Hiermee kan worden geconcludeerd dat door de realisatie van de fietsverbinden het aspect externe veiligheid niet onevenredig wordt aangetast en daarom geen belemmering vormt voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.7.6.1 Beoordeling groepsrisico

Het huidige plan omvat geen/onvoldoende verantwoording van het GR, de omvang van het GR is niet berekend of bekend. Het voorliggend bestemmingsplan maakt een vrij liggend fietspad tussen Heerlen en Ubachsberg mogelijk. In het vigerend bestemmingsplan "Buitengebied" dat 27 november 2019 is vastgesteld, hebben de gronden de bestemmingen "Agrarisch met Waarden' en 'Natuur' gekregen. In dat plan is ook de verantwoording van het GR gemotiveerd. In het voorliggend plan wordt (vanuit Heerlen) aan de rechter kant van de Daelsweg de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' vergroot om het losliggend fietspad met watermaatregel mogelijk te maken. Voor zo ver een groepsrisico aan de orde is, verandert deze niet door het nieuwe bestemmingsplan.

5.7.6.2 Advies veiligheidsregio

Als onderdeel van de Veiligheidsregio beoordeelt de brandweer de bereikbaarheid van het plangebied en de daaraan verbonden objecten of inrichtingen. Dit doet de brandweer aan de hand van de 'Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid'. Er wordt specifieke aandacht gevraagd voor de hoofdaanrijroutes en de wijkontsluitingswegen van de brandweer. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening kunnen planregels opgenomen worden die aanvullende eisen stellen aan de bluswatervoorziening en/of bereikbaarheid.


Ook maakt de brandweer een inschatting van de risico's binnen het zogenaamde effectgebied. Het effectgebied wijkt af van het invloedsgebied. Het effectgebied is het gebied waar de effecten van de calamiteit merkbaar zijn, exclusief het gebied van de risicobron (brongebied). Het effectgebied is in de regel groter dan het invloedsgebied. Echter, bij de verantwoording van het groepsrisico speelt het effectgebied, in tegenstelling tot het invloedsgebied, formeel geen rol. Niettemin worden door de brandweer wel maatregelen voorgesteld om de effecten van een calamiteit binnen het effectgebied te beperken. Het is aan de gemeente om te bepalen in hoeverre hiermee redelijkerwijs rekening kan worden gehouden bij de ruimtelijke planvorming.

5.7.6.3 Conclusie plangebied

Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan is op voldoende wijze rekening gehouden met de externe veiligheid. De vaststelling van dit bestemmingsplan wordt niet belemmerd door externe veiligheidsaspecten.

5.8 Technische infrastructuur

Volgens het vigerende bestemmingsplan en de kaarten van de Gasunie, zijn binnen het besluitgebied en de directe omgeving geen kabels of leidingen met een planologische beschermingszone gelegen, die een belemmering zouden kunnen vormen voor de beoogde ontwikkeling.

5.9 Bedrijfshinder

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygienische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.

5.9.1 Plangebied

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gesitueerd. Bovendien heeft het plan, dat voorziet in de aanleg van een vrijliggend fietspad, geen geluid- of andere uitstraling op de omgeving. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening

5.10 Archeologie

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta'. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en sinds september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden.

Volgens de wettelijke verplichting wordt in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden. De Erfgoedwet juncto Monumentenwet 1988 geeft een vrijstelling van onderzoeksplicht voor plannen kleiner dan 100 m2, maar geeft de gemeente de vrijheid deze vrijstelling aan te passen. Die afwijking kan zowel naar boven als naar beneden. Voor de diepte van bodemingrepen bevat de wet geen grens.

5.10.1 Beleidsnota archeologie

Op 31 oktober 2018 is de beleidsnota archeologie 'Erfgoed is identiteit, beleidsnota archeologie gemeente Heerlen' vastgesteld. In deze beleidsnota is het beleid ten aanzien van de omgang met het archeologisch bodemarchief voor de komende jaren vastgelegd.

Het archeologisch beleid van de gemeente Heerlen heeft tot doel haar archeologische erfgoed te beschermen en te ontsluiten als bron van het 'gemeenschappelijke geheugen' en als middel voor wetenschappelijke studie, zonder meer maatschappelijke lasten in het leven te roepen dan strikt noodzakelijk. Deze formulering waarborgt behoud en ontsluiting van het archeologisch erfgoed in de gemeente, maar laat ruimtelijke ontwikkelingen even goed toe. Het is een doelstelling die niet alleen praktisch uitvoerbaar en proportioneel is, maar ook haalbaar. Naast het beleidsmatige aspect wil de gemeente Heerlen ook de economie versterken door het potentieel van de archeologie te gebruiken. Cultureel erfgoed en toerisme zijn nauw verbonden. Cultureel erfgoed is een waardevolle faciliteit voor zowel bewoners van, als bezoekers aan een gebied. Het cultureel erfgoed vormt vaak de bepalende factor in de regionale of lokale identiteit. Vanuit economisch perspectief kan cultureel erfgoed beschouwd worden als kapitaalgoed met een potentieel hoge economische waarde.

5.10.2 Archeologische verwachtings- en beleidskaart Heerlen

Voor geheel Parkstad Limburg is een archeologische waarden- en verwachtingenkaart opgesteld. Deze kaart is gebaseerd op uitgevoerd inventariserend archeologisch onderzoek. Voor de gemeente Heerlen en de overige Parkstadgemeenten is door archeologisch adviesbureau RAAP een uitgebreid onderzoek uitgevoerd. Het RAAP-rapport betreft een bureauonderzoek naar de archeologische verwachtingen waarbij een inventarisatie heeft plaatsgevonden van de bekende archeologische vindplaatsen binnen de Parkstadgemeenten en van landschappelijke (geologische en geomorfologische) en bodemkundige gegevens van het grondgebied. Daarnaast zijn de uitgevoerde archeologische onderzoeken geïnventariseerd, waarbij rekening is gehouden met vergraven of ontgronde gebieden, en heeft een literatuuronderzoek plaatsgevonden. In dit verband is onder andere ook het Actueel Hoogtebestand Nederland bestudeerd. Op basis van de genoemde inventarisaties is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld, dat is vertaald in een geactualiseerde archeologische verwachtingenkaart. De archeologische verwachtingskaart is door de gemeenteraad van Heerlen vastgesteld op 1 oktober 2013.

Het doel van de archeologische verwachtingenkaart is het zichtbaar maken waar archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en het daaraan koppelen van een onderzoeksplicht. Hiermee wordt tevens duidelijk bij welke werkzaamheden wel en bij welke geen archeologisch onderzoek noodzakelijk zal zijn.

In de kaart worden de volgende zes categorieën onderscheiden.

  • beschermde Rijksmonumenten: voor werkzaamheden is hier altijd een vergunning volgens de Erfgoedwet juncto de Monumentenwet 1988 vereist.
  • gebieden van zeer hoge waarde en de historische dorpskernen: voor deze gebieden is voor de oppervlakte het wettelijk minimum van 100 m2 genomen. Plannen die over een groter oppervlak de bodem verstoren zijn onderzoeksplichtig. De verstoring van de bodem dient dieper dan 40 cm onder de oppervlakte plaats te vinden voordat de onderzoekplicht geldt.
  • Categorie 3 en 4: gebieden met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde: voor deze gebieden zijn de ondergrenzen nog verder verruimd (respectievelijk 250 m2 en 2500 m2 oppervlakte, bij meer dan 40 cm diepte). Hierdoor zijn alleen de grotere plannen en onderzoeksplichtig en geldt voor de meeste kleinere (particuliere) vergunningaanvragen geen onderzoeksplicht.
  • Categorie 5: gebieden met een lage verwachtingswaarde: in gebieden met een lage verwachtingswaarde, geldt alleen voor grotere plannen (10.000 m2 en meer dan 40 cm diepte) een onderzoeksplicht.
  • Categorie 6: gebieden zonder verwachtingswaarde: in deze gebieden geldt geen onderzoeksplicht.


In het algemeen geldt dat een ontheffing van de onderzoeksplicht mogelijk is wanneer blijkt (na archeologisch advies van een gekwalificeerde archeoloog) dat het plan een gering risico vormt voor het "bodemarchief".

5.10.3 Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401_0040.png" Figuur 5-6 Uitsnede waardenkaart (plangebied is rood omcirkeld)

In het plangebied is archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Bijlage 12). Uit het bureauonderzoek blijkt dat het gebied grotendeels gelegen is in een droogdal. Gedurende het Vroeg- en Laat Pleniglaciaal (73.000 tot 55.000 en 28.000 tot 12.500 jaar geleden) werd er veel löss afgezet in het plangebied door invloeden van de wind. Op de overgang van het droogdal en het hoger gelegen terras, is het löss gaan eroderen. Hierdoor heeft zich in het droogdal een lösspakket gevormd, het zogenaamde colluvium. Alleen het zuidwestelijk deel van deelgebied 2 (van Ubachsberg naar Heerlen), ligt op een relatief vlak terrein op de overgang van het droogdal naar het terras.

Uit bestudering van historische gegevens is gebleken dat in het plangebied, voor zover bekend, geen bebouwing heeft gestaan.


Conclusie
Binnen het plangebied bevinden zich geen archeologische vindplaatsen. Met uitzondering van het zuidwestelijk deel van deelgebied Daelsweg geldt voor het hele plangebied een lage verwachting op het voorkomen van vindplaatsen uit alle perioden. Voor het zuidwestelijke deel van deelgebied Daelsweg geldt een hoge verwachting op het voorkomen van archeologische vindplaatsen. Omdat de bodemingrepen in het plangebied echter de in het vigerende bestemmingsplan vermelde ondergrenzen niet overschrijden, zullen mogelijk aanwezige archeologische waarden niet worden verstoord. Het is niet noodzakelijk om voor het plangebied archeologisch vervolg onderzoek uit te voeren.

Mochten tijdens graafwerkzaamheden archeologische resten of sporen aangetroffen worden, moet hiervan volgens artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet terstond melding worden gemaakt bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de gemeente Heerlen of de provincie Limburg.

5.11 Cultuurhistorie

Het plangebied is onderdeel van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg (de Bronsgroene Landschapszone). Met name de waterbassins, meer specifiek de feitelijke inrichting van de bassins, kunnen de kernkwaliteiten die horen bij dit Nationaal Landschap aantasten. De kernkwaliteiten zijn: het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf. Bij het ontwerpen is daarom rekening gehouden met het zogenaamde 'Handvat Kernkwaliteiten' voor de regio.

5.12 Explosievenonderzoek

Uit een onderzoek naar mogelijk niet gesprongen explosieven (zie Bijlage 13) is gebleken dat in het uiterste oosten van het plangebied resten van explosieven aanwezig kunnen zijn, als gevolg van een bombardement bij Benzenrade in oktober 1942. In de rest van het plangebied kunnen geen verdachte gebieden worden aangewezen, maar kunnen bij wijze van toeval nog wel vondsten worden gedaan. Binnen de onverdachte gebieden kunnen de werkzaamheden zonder verder onderzoek of maatregelen worden uitgevoerd. Binnen het verdachte gebied wordt eerst vervolgonderzoek gedaan.

Conclusie
Het onderwerp 'niet gesprongen explosieven' leidt niet tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu en vaststelling van dit bestemmingsplan, mits:

  • in onverdachte gebieden het protocol toevalsvondst CE wordt toegepast;
  • binnen de verdachte gebieden dient vervolgonderzoek te worden gedaan alvorens hier grondroerende werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. Dit opsporingsonderzoek dient uitgevoerd te worden door een WSCS-OCE A/B gecertificeerd bedrijf.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

Dit hoofdstuk beschrijft de opzet van de planregels van het bestemmingsplan Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland-Parkstad, Heerlen.

6.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland-Parkstad, Heerlen bestaat uit een verbeelding met de bijbehorende regels en gaat vergezeld van de voorliggende toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen weergegeven. De verbeelding is getekend op een actuele digitale ondergrond, samengesteld uit de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) en kadastrale begrenzingen.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bouwwerken (wat mag waar?) en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing.

De regels kunnen niet los worden gezien van de verbeelding. De verbeelding geeft aan waar welke bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen gelden, waaraan vervolgens de regels zijn gekoppeld. De verbeelding en regels vormen daarom samen het voor eenieder bindende deel van het bestemmingsplan.

Voor de opzet en inhoud van de regels is aansluiting gezocht bij het 'Sjabloon regels' dat onderdeel uit maakt van het Handboek ruimtelijke plannen van de gemeente Heerlen. Het geheel voldoet aan de randvoorwaarden die voortvloeien uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening 2012 (RSRO2012), waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

De toelichting heeft geen bindende werking; deze maakt juridisch gezien ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de (ruimtelijke) onderbouwing en motiviering van het bestemmingsplan en bij uitleg van de opzet van het plan en de daarin opgenomen regels.

6.2 Opbouw van de regels

De regels van dit bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de Inleidende regels, de Bestemmingsregels, de Algemene regels en de Overgangs- en slotregels aan de orde komen. Hieronder zullen de verschillende onderdelen van de regels nader worden toegelicht.

6.2.1 Inleidende regels
6.2.1.1 Begripsbepalingen

In de begrippen worden omschrijvingen gegeven van in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die worden gebruikt in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

6.2.1.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg aangegeven hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Peil en maaiveld

In veel meetvoorschriften wordt aansluiting gezocht bij het begrip peil. De manier waarop het peil wordt bepaald is afhankelijk van de situering van de gevels van een bouwwerk ten opzichte van de weg. Het uitgangspunt is dat gemeten wordt vanaf het aansluitende afgewerkte terrein. Dit is de staat van het terrein zoals gelegen direct aansluitend aan het bouwwerk, zoals dat na de voltooiing van de bouw is afgewerkt, plus/minus 0,50 cm.

Voor bouwwerken op een bouwperceel, waarvan een gevel onmiddellijk aan een weg grenst, wordt het peil gemeten vanaf de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang.

Het maaiveld is de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein, zoals dat na de voltooiing van de bouw is afgewerkt. Om te voorkomen dat latere ophogingen of verdiepingen die niet passen bij het natuurlijk verloop van de grond leiden tot een kunstmatige verhoging of verlaging van het peil, wordt verhoging of verlaging van het peil als gevolg hiervan beperkt tot 0,50 meter. Verhogingen en verdiepingen die deze drempelwaarde overschrijden worden bij het meten van bijvoorbeeld de hoogte van het bouwwerk buiten beschouwing gelaten.

De bouwhoogte van een bouwwerk

De bouwhoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

De oppervlakte van een bouwwerk

De oppervlakte van een bouwwerk wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Het gaat, met andere woorden, om de afstanden tussen de buitenzijden van het bouwwerk.

6.2.2 Bestemmingsregels

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de betreffende bestemming met inachtneming van de bestemmingsregels direct mogelijk is. De oprichting van gebouwen is direct mogelijk indien het voldoet aan de bouwregels van de bestemming, en nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het bouwen heeft verleend. Een bouwwerk dient daarvoor naast de bestemmingsplanregels ook te voldoen aan onder meer de regels van het Bouwbesluit en de Bouwverordening.

De bestemmingsregels zijn altijd op dezelfde wijze opgebouwd. Dit ziet er in beginsel als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden.

In het plangebied komen de volgende enkelbestemmingen voor:

Artikel 3 Verkeer- Wegverkeer: deze bestemming geldt voor het gedeelte van het fietpad, waar deze onder de A76 loopt. De bestemming van deze weg gaat voor.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied: deze bestemming geldt voor de bestaande doorgaande weg en het bestemmingsvlak wordt uitgebreid in de breedte, zodat ook het vrij liggende fietspad binnen deze bestemming komt te liggen. Binnen deze bestemming zijn wegen, paden en fietspaden, maar ook groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan, met uitzondering van de al aanwezige tunnels onder de autosnelweg.

Verder komen de dubbelbestemmingen 5 Waarde - Archeologie 3 (hoge waarde), Waarde - Archeologie 4 (middelhoge waarde) en Waarde - Archeologie 5 (lage waarde) voor in het plangebied. Door middel van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de aanleg van de vrijliggende fietsverbinding en bijbehorende watergangen in het plangebied mogelijk is, zonder archeologische waarden te verstoren. Voor de zorgvuldigheid worden de dubbelbestemmingen onverkort overgenomen in dit voorliggende bestemmingsplan, maar hoeft geen archeologisch onderzoek meer te worden gedaan voor het aanleggen van de fietsverbinding en bijhorende voorzieningen.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels gelden voor alle in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen. Regels die specifiek voor een bepaalde bestemming gelden worden in het algemeen in het desbetreffende bestemmingsartikel opgenomen.

In Artikel 8 Anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen.

Artikel 9 Algemene bouwregels bevat algemene bouwregels, die specifiek zien op nutsgebouwen en ondergronds bouwen.

In Artikel 10 Algemene gebruiksregels is geregeld welk gebruik in ieder geval als strijdig met dit plan wordt gezien. Het gaat dan onder meer om gebruik van gronden als stort- of opslagplaats van grond of afval, tenzij dit in de regels van het bestemmingsplan specifiek is toegestaan.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels kent de algemene gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - weg 1 en 2': de gronden ter plaatse van deze aanduiding zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor een doelmatig en veilig beheer en de instandhouding van het wegverkeer. Dit houdt in dat er in beginsel geen gebouwen mogen worden opgericht binnen deze aanduiding. De gronden waar een aanduiding van toepassing is, zijn naast de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor andere doeleinden, waarvoor meer specifieke regels gelden.

In Artikel 12 Algemene afwijkingsregels zijn algemene afwijkingsregels opgenomen. In deze bepaling wordt aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om met een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsbepalingen die gelden voor maten, afmetingen en percelen. Deze bepalingen bevatten ook de criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen.

In Artikel 13 Algemene wijzigingsregels is de mogelijkheid opgenomen om het plan op ondergeschikte onderdelen te wijzigen, als hiervoor aanleiding is. Deze bevoegdheid is voorbehouden aan het college van burgemeester en wethouders.

6.2.3.1 Overige regels

Dit artikel bevat in ieder geval een bepaling waarbij aangegeven wordt hoe andere wettelijke bepalingen, waarnaar is verwezen in de regels, dienen te worden geïnterpreteerd.

In de Rangorde dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen is een rangorde opgenomen van dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen voor gevallen waarin dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen geheel of gedeeltelijk samenvallen en de regels daarvan onderling strijdig zijn. De regels van de dubbelbestemming of aanduiding die het hoogst in de rangorde staat, gaan voor.

6.2.4 Overgangs- en slotregels
6.2.4.1 Overgangsbepalingen

In de Overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan. De regels voor het overgangsrecht zijn overgenomen uit paragraaf 3.2 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin het standaard overgangsrecht voor bestemmingsplannen is opgenomen.

6.2.4.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Dit artikel bevat de titel van het bestemmingsplan. Elk bestemmingsplan is daarnaast te onderscheiden door een uniek identificatienummer. Dit bestemmingsplan is geregistreerd en vindbaar op het landelijke portaal www.ruimtelijkeplannen.nl, onder nummer NL.IMRO.0917.BP050900W000003-0401

Hoofdstuk 7 Handhaving en uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan heeft meerdere functies. De belangrijkste functie betreft wellicht de normerende functie. Het bestemmingsplan geeft bindende regels voor het gebruik van de in het betreffende plan opgenomen gronden. Dit betreft gebruik in ruime zin. Niet enkel het feitelijke gebruik, maar ook de bebouwing van deze gronden en het gebruik van opstallen worden door het bestemmingsplan gereguleerd. Om recht te doen aan deze functie, is tijdens het opstellen van het voorliggend bestemmingsplan ruime aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels.

Er is sprake van een inzichtelijke en realistische juridische regeling. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel is. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Daarnaast is er sprake van een ondubbelzinnige en juridisch juiste regeling, die voor iedereen duidelijk is en weinig procesrisico kent.

7.1 Handhavingsbeleid

Binnen de gemeente Heerlen vormt de handhaving van bestemmingsplannen een expliciet onderdeel van het handhavingsbeleid. De beleidsregel 'Toezicht en handhavingsbeleid 2019-2022 WABO' en het bijbehorende Handhavingsuitvoeringsprogramma  is opgezet om:

  • de kwaliteit van toezicht en handhaving te kunnen borgen;
  • uniformiteit aan te brengen met betrekking tot de wijze van toezicht en handhaving;
  • een goede afstemming te borgen binnen het team Bouw- en Milieutoezicht en Bodem (BMB) van het domein Ruimte van de gemeente Heerlen.

Met deze beleidsregel wil de gemeente een kader scheppen voor toezicht en handhaving. Tevens is met deze beleidsreggel uitvoering gegeven aan de landelijke proceskwaliteitscriteria voor de toezicht- en handhavingstaken. 

In de beleidsregel wordt onder meer aandacht besteed aan de wijze waarop handhaving zal plaatsvinden. Uitgangspunt is dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden. Verder wordt in de beleidsregel de wijze van prioritering weergegeven. Op basis van jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma's vindt vervolgens het uitvoeren van toezicht en daadwerkelijke handhaving plaats.

Bij het overtreden van de regels van het bestemmingsplan kan het college de volgende maatregelen toepassen: bestuursrechtelijk handhaven (last onder bestuursdwang of last onder dwangsom) of strafrechtelijk handhaven (economisch delict).

7.2 Financiële uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te worden gegeven over de uitvoerbaarheid van het plan. Hiermee wordt mede de financiële uitvoerbaarheid bedoeld.

Afhankelijk van de aard van het plan dient nader te worden ingegaan op de beargumentering dat het plan economisch uitvoerbaar is.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 6.2.1 een opsomming gegeven van de bouwplannen die worden beschouwd als bouwplan in de zin van 6.12 Wro waarvoor een exploitatieplan dient te worden vastgesteld indien het kostenverhaal niet anderszins is geregeld (dat wil zeggen indien men geen anterieure privaatrechtelijke overeenkomst heeft kunnen sluiten met de ontwikkelende partij). In algemene zin is in het voorliggend bestemmingsplan geen sprake van een bouwplan conform artikel 6.2.1. Bro. Hieruit kan worden geconcludeerd dat voor dit plan geen exploitatieovereenkomst of exploitatieplan dient te worden opgesteld.

Hoofdstuk 8 Procedure en overleg

In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland-Parkstad, Heerlen weergegeven.

8.1 Procedurestappen

Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:

8.1.1 Vooroverleg

Het concept van het ontwerpbestemmingsplan Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland-Parkstad, Heerlen is in verband met het vooroverleg naar diverse instanties gestuurd. Voor een weergave van de ingekomen reactie(s) en het gemeentelijke standpunt wordt verwezen naar het als bijlage 14 bij deze toelichting opgenomen “Verslag vooroverleg bestemmingsplan Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland-Parkstad, Heerlen”.

8.1.2 Ontwerp

Het ontwerp bestemmingsplan is de eerste versie van het plan die de officiële voorbereidingsprocedure ingaat die is voorgeschreven in de Wro. De ingediende inspraakreacties worden verwerkt, wat eventueel kan leiden tot aanpassing van het bestemmingsplan. Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage. Belanghebbenden hebben de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.

8.1.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland-Parkstad, Heerlen heeft met ingang van 12 september 2020 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder een zienswijze in kunnen dienen

Binnen de gemeente Heerlen zijn geen zienswijzen ontvangen. Ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan zijn enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd, in de vorm van tekstuele wijzigingen in de toelichting en het vervangen of aanvullen van bijlagen bij de toelichting. De regels, op een redactionele aanpassing na, en verbeelding zijn ongewijzigd gebleven.

8.1.4 Vaststelling

De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast binnen 12 weken na de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan en de beantwoording van de zienswijzen door het college vormen onderdeel van de motivering van het bestemmingsplan.

8.1.5 Beroep

Nadat de gemeenteraad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekendgemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid om binnen 6 weken (te rekenen vanaf de dag na terinzagelegging van het besluit) een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Alleen belanghebbende die een zienswijze hebben ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan of die beroep aantekenen tegen wijzigingen die de gemeenteraad heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan kunnen beroep instellen.

8.1.6 Onherroepelijk bestemmingsplan

Een bestemmingsplan wordt onherroepelijk op de dag na afloop van de ter inzage legging van het vastgestelde plan, tenzij er bij de Raad van State beroep is ingesteld. Dan wordt het plan pas onherroepelijk na de uitspraak van de Raad van State over het ingestelde beroep, afhankelijk van de strekking van de uitspraak.

8.2 Algemene verordening gegevensbescherming

De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is een Europese verordening die de regels voor de verwerking van persoonsgegevens door particuliere bedrijven en overheidsinstanties in de hele Europese Unie standaardiseert. Het doel is niet alleen om de bescherming van persoonsgegevens binnen de Europese Unie te garanderen, maar ook om het vrije verkeer van gegevens binnen de Europese interne markt te waarborgen. De verordening geldt wereldwijd voor alle ondernemingen en organisaties die persoonsgegevens bijhouden en verwerken van natuurlijke personen in de Europese Unie, onafhankelijk of er al dan niet betaald wordt voor diensten of producten.

Op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming wordt het afgeraden persoonsgegevens elektronisch beschikbaar te stellen, i.e. op internet te publiceren. Inspraak- of zienswijzennota's, raadsbesluiten of in de toelichting opgenomen persoonsgegevens moeten voor publicatie geanonimiseerd worden. Dat betekent dat naam-, adres- en woonplaatsgegevens van natuurlijke personen verwijderd moeten worden. Deze gegevens mogen wel in de papieren versie van het bestemmingsplan opgenomen worden indien deze niet openbaar gemaakt worden. Gegevens mogen niet worden verwerkt tenzij er ten minste één wettelijke basis is om dit te doen. De AVG kent 6 grondslagen voor het verwerken van persoonsgegevens:

  • 1. Toestemming van de betrokken persoon;
  • 2. De gegevensverwerking is noodzakelijk voor de uitvoering van een overeenkomst;
  • 3. De gegevensverwerking is noodzakelijk voor het nakomen van een wettelijke verplichting;
  • 4. De gegevensverwerking is noodzakelijk ter bescherming van de vitale belangen;
  • 5. De gegevensverwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of uitoefening van openbaar gezag;
  • 6. De gegevensverwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen.