Plan: | Crama-Husken-de Vrank 2014 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0917.BP030900W000002-0401 |
Binnen het grondgebied van de gemeente Heerlen vigeren nog verschillende bestemmingsplannen ouder dan 10 jaar, die daarom krachtens artikel 3.1, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening dienen te worden geactualiseerd. Voor deze actualisatieopgave wordt een bepaalde gebiedsindeling gehanteerd, waarbij één nieuw bestemmingsplan verschillende oudere bestemmingsplannen kan vervangen. Eén van de te actualiseren plangebieden is het plangebied Crama-Husken-de Vrank 2014, waarin de woonboulevard en de autoboulevard liggen.
Een tweede aanleiding wordt gevormd door de actualisatie van de beeldkwaliteitseisen voor het gebied rondom de Terhoevenderweg en de Trompenburgstraat. Het stedenbouwkundige deel hiervan dient vertaald te worden in de regels en verbeelding van het voorliggende bestemmingsplan.
Een derde aanleiding voor de actualisatie van het bestemmingsplan voor het plangebied Crama-Husken-de Vrank 2014 is gelegen in het collegebesluit van 27 april 2011, waarin is aangegeven dat voor het merendeel van de kavels van de Autoboulevard, de bestemming dient te worden verruimd. Er blijkt namelijk in zowel Heerlen als Parkstad een tekort te zijn aan het type kwalitatief hoogwaardige kavels zoals die op de Autoboulevard, waarbij de vraag niet alleen vanuit de autogerelateerde branche komt, maar ook uit diverse andere sectoren. Concreet betekent dit dat de voor Autoboulevard bestemde percelen in het bestemmingsplan Crama-Husken-De Vrank Herziening 2005, een bedrijfsbestemming krijgen (geen detailhandel), met uitzondering van de zichtkavels. Op deze wijze kan beter worden ingespeeld op vragen vanuit de markt. Hierbij dient te worden aangetekend dat er slechts een beperkte verruiming plaatsvindt van de toegestane bedrijfstypen, waarbij echter geen hogere milieucategorieën worden toegestaan dan in de vigerende situatie.
Voor het overige heeft het bestemmingsplan Crama-Husken-de Vrank 2014 overwegend het karakter van een beheerplan.
Het plangebied is gelegen in het westelijke deel van de gemeente Heerlen. De begrenzing van het nieuwe bestemmingsplan is grotendeels gelijk aan het plangebied van het huidige vigerende bestemmingsplan Crama Husken de Vrank (2002). Bij de Beersdalweg is sprake van een kleine verruiming van het plangebied.
In de stedelijke context is het plangebied gelegen aan de noordwestzijde van het centrum, tussen de Antwerpseweg (N281) aan de zuidkant en de Beersdalweg aan de west- en noordzijde. Aan de oostzijde vormt een strook natuur een buffer tussen het bedrijventerrein en de woonwijk Husken.
Binnen het plangebied zijn twee belangrijke deelgebieden te onderscheiden: de Autoboulevard (gedeeltelijk gerealiseerd) en de woonboulevard. Het overige deel van het gebied bestaat uit bedrijven (cluster rondom de Breukerweg) en een groenzone in het oosten. De spoorlijn Heerlen-Sittard doorsnijdt het gebied en vormt een fysieke grens tussen de auto- en woonboulevard.
![]() |
|
Kadastrale ondergrond met plangrens. |
Binnen het plangebied zijn de in de onderstaande tabel opgenomen bestemmingsplannen van kracht.
Bestemmingsplan |
Vastgesteld door gemeenteraad Heerlen |
Goedgekeurd door Gedeputeerde Staten Limburg |
De Vrank 1985 | 10 maart 1987 | 15 september 1987 |
Crama-Husken-De Vrank | 8 januari 2002 | 23 juli 2002 |
Crama-Husken-De Vrank Herziening 2005 | 5 juli 2005 | 8 november 2005 |
Het bestemmingsplan 'Crama-Husken-de Vrank' geldt voor het grootste gedeelte van het plangebied. Aan een gedeelte van dit bestemmingsplan was door Gedeputeerde Staten goedkeuring onthouden, zodat in 2005 een reparatie is vastgesteld, te weten het bestemmingsplan 'Crama-Husken-de Vrank, herziening 2005'.
De regels en de verbeelding vormen de juridische bindende onderdelen van het bestemmingsplan. De toelichting geeft een nadere uitleg van de gemaakte beleidskeuzen en invulling van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridische status.
Elk bestemmingsplan is te onderscheiden door een landelijk uniek identificatienummer. Onderhavig bestemmingsplan is geregistreerd en vindbaar op het landelijke portaal onder www.ruimtelijkeplannen.nl nummer NL.IMRO.0917.BP030900W000002-0401
In de toelichting wordt de opzet van het plan beschreven en zijn de aan het plan ten grondslag liggende motieven en overwegingen vermeld. Ook wordt verslag gedaan van de resultaten van het over het plan gevoerde overleg en inspraak.
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de gronden, die in het plan zijn gelegen, bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden of functies. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld, die regelingen bevatten over het gebruik van deze gronden en van de opstallen die zich daarop bevinden.
Met het oog op de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen schrijft de SVBP de wijze voor waarop een planregel is opgebouwd en hoe de regels worden ingedeeld (vaste hoofdstukindeling).
De verbeelding geeft een grafische weergave van het plangebied. In de verbeelding zijn de plangrens, bestemmingen en aanduidingen weergegeven. Het bestemmingsplan onderscheidt een digitale en een analoge verbeelding. Beide verbeeldingen zijn rechtsgeldig, echter bij interpretatieverschillen is de digitale verbeelding beslissend.
De digitale verbeelding is een interactieve raadpleegomgeving via het internet die de gehele inhoud van het bestemmingplan (grafische weergave, regels en toelichting) toont. Door een muisklik op de kaart te geven verschijnen de bijbehorende regels voor die locatie in beeld. Tevens is het mogelijk om te meten op de kaart en door middel van coördinaten (het Rijksdriehoekscoördinatenstelsel) de exacte locatie te bepalen.
De analoge verbeelding bestaat uit 2 kaartbladen en heeft een schaal van 1:1000. De legenda legt een verbinding tussen de bestemmingen, aanduidingen en de regels en geeft een verklaring van de maatvoering, symbolen en topografische ondergrond(en).
De ondergrond is een samenstelling van de Grootschalige Basiskaart Nederland (landmeetkundig ingemeten topografie) en kadastrale begrenzingen.
Na vaststelling van het bestemmingsplan is de gehanteerde ondergrond onlosmakelijk met het bestemmingplan verbonden. De ondergrond is zichtbaar op de analoge verbeelding, echter deze wordt niet standaard getoond in combinatie met de digitale verbeelding. De topografische kaarten en luchtfoto's die worden getoond op www.ruimtelijkeplannen.nl zijn niet altijd up to date en slechts bedoeld als oriëntatiemiddel. Bij interpretatieverschillen is de vastgestelde ondergrond bepalend.
Hoofdstuk 2 is een opsomming van de planologische beleidskaders bestaande uit rijksbeleid, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 3 is het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de wijzigingen binnen het plangebied. Hoofdstuk 5 gaat in op de verschillende omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 beschrijft de verschillende hoofdgroepen van bestemmingen en de verschillende juridische regelingen. In hoofdstuk 7 is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven en hoofdstuk 8 geeft een beeld van het gevoerde overleg en de doorlopen bestemmingsplanprocedure.
In dit hoofdstuk worden het beleidskader voor het Rijksbeleid, het provinciaal en regionaal beleid en het gemeentelijk beleid, van toepassing voor het bestemmingsplangebied Crama-Husken-de Vrank 2014, toegelicht.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Voor Parkstad Limburg geeft het Rijk in de SVIR wel aan dat het aanpakken van de krimpopgave noodzakelijk is om leegstand en verpaupering te voorkomen. Verder zijn voor de gemeente Heerlen en het plangebied in het bijzonder, geen specifieke opgaven van nationaal belang benoemd.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de "ladder voor duurzame verstedelijking" geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het bestemmingsplan Crama-Husken-de Vrank 2014 heeft het karakter van een beheerplan, waardoor geen sprake is van strijdigheid met de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Van belang is verder dat in het kader van duurzaam gebruik van de beschikbare ruimte, ervoor is gekozen om de niet uitgegeven kavels van de Autoboulevard om te zetten in ruimer gebruik, waardoor er geen nieuwe bedrijventerreinen toegevoegd hoeven te worden, dit geheel in lijn met de ladder voor duurzame verstedelijking.
Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.
In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:
Geen van de nationale belangen heeft betrekking op het plangebied.
Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2006) is zowel streekplan, als provinciaal waterhuishoudingsplan en provinciaal milieubeleidsplan. Tevens bevat het de hoofdlijnen van het provinciaal verkeers- en vervoersplan. Daarnaast vormt het POL2006 een beleidskader op hoofdlijnen voor zover het de fysieke elementen daarvan betreft. Tenslotte is het POL2006 een welzijnsplan op hoofdlijnen voor zover het de fysieke aspecten van zorg, cultuur en sociale ontwikkeling betreft. Het POL2006 is in de loop der jaren meerdere malen geactualiseerd. De meest recente actualisatie is in januari 2011 door provinciale staten vastgesteld.
De provincie Limburg wil bijdragen aan een gevarieerde en optimale kwaliteit van de leefomgeving in steden, dorpen en op het platteland, rekening houdend met de diversiteit van de inwoners van Limburg: oud en jong, allochtoon en autochtoon, valide en minder valide. Belangrijke elementen daarin zijn woningen van goede kwaliteit en op de juiste plaats, herstructurering van de woningvoorraad en passende en bereikbare voorzieningen. Dit alles stelt ook hoge eisen aan de milieukwaliteit, de ruimtelijke inrichting en de zorg voor sociale en culturele voorzieningen.
Perspectieven
Op een lager profiel is er behoefte aan nadere nuancering en detaillering.
Het plangebied is gelegen binnen binnen de "grens stedelijke dynamiek" en grotendeels binnen het POL-perspectief P9-stedelijke bebouwing. Een klein deel van het plangebied is gelegen binnen het POL-perspectief P1-Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en tevens geldt voor enkele smalle stroken binnen het plangebied het POL-perspectief P8-stedelijke ontwikkelingszone.
![]() |
![]() |
Uitsnede kaart 'Perspectieven' uit het POL2006. |
Stedelijke bebouwing (P9)
De stedelijke bebouwing (P9) omvat de aanwezige of als zodanig reeds bestemde woon- en winkel- en voorzieningengebieden, bedrijventerreinen en bijbehorende wegen. Er is hier in veel gevallen nog de nodige ontwikkelingsruimte. De verstedelijkingsopgave wordt voor zover mogelijk hier ingevuld, met in achtneming van de randvoorwaarden vanuit het watersysteem (via de watertoets). Ook dient er aandacht te zijn voor de stedelijke wateropgaven ten aanzien van wateroverlast, afkoppeling, riolering, en ecologisch water. Waar nodig wordt hier door herstructurering de vitaliteit van buurten en wijken geborgd. De ligging binnen de "grens stedelijke dynamiek" houdt in dat het gebied tot een stadsregio wordt gerekend, waar in navolging van het rijksbeleid van bundeling van verstedelijking de groei van wonen, werken en voorzieningen dient te worden opgevangen. Het plangebied is gelegen binnen de stadsregio Parkstad Limburg. Binnen deze stadsregio worden de belangrijkste opgaven gevormd door de transformatie van de bestaande voorraad aan woon- en werkgebieden, het bevorderen van de economische groei en behoud en versterking van het voor deze regio zo kenmerkende stedelijke parklandschap met open ruimten, beken, en kenmerkende elementen uit het verleden als mijnstreek. In deze regio speelt bovendien de bevolkingskrimp een belangrijke rol,waardoor het voorzieningenniveau onder druk kan komen te staan.
Stedelijke ontwikkelingszone (P8)
Het perspectief Stedelijke ontwikkelingszone (P8) omvat veelal landbouwgebieden tussen het bestaand stedelijk gebied en de grens stedelijke dynamiek rondom iedere stadsregio. Deze zones bieden allereerst plaats aan mensgerichte natuur zoals stadsparken, multifunctioneel bos, openluchtrecreatie en sportcomplexen. Deze functies zijn belangrijk voor het welzijn van de bewoners en vangen een deel van de stedelijke recreatiedruk op.
Deze gebieden kunnen ook ruimte bieden aan stadsuitbreiding in de vorm van nieuwe woonwijken, bedrijventerreinen, kantoorlocaties en winkelgebieden. Dergelijke uitbreidingen zijn pas aan de orde als onderbouwd kan worden dat herstructurering van het bestaande gebied, inbreiding of revitalisering geen oplossing kan bieden.
Binnen het plangebied maken de delen die binnen het perspectief stedelijke ontwikkelingszone vallen feitelijk reeds deel uit van het stedelijk gebied.
Ecologische Hoofdstructuur (P1)
Binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS; POL-perspectief 1) geldt het beschermingsregime 'nee, tenzij', wat betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen niet zijn toegestaan, tenzij er geen alternatieve locaties bestaan of sprake is van een groot maatschappelijk belang. Hierover dient nauw overleg plaats te vinden met de provincie Limburg (bevoegd gezag).
Zoals bovenstaand reeds aangegeven is slechts een klein deel van het plangebied gelegen binnen de EHS. Het betreft gronden die in het vigerende bestemmingsplan vrijwel volledig een natuurbestemming hebben en deze bestemming zal in het voorliggende bestemmingsplan overgenomen worden. De aanwezige natuurwaarden zullen dan ook behouden blijven.
De beschikbaarheid van ruimte is een belangrijke vestigingsfactor voor bedrijven en diensten. Voor een voorspoedige ontwikkeling van de Limburgse economie is het dan ook belangrijk dat er voldoende werklocaties zijn, van de kwaliteit waar het bedrijfsleven om vraagt en met voldoende variatie in vestigingsmilieus.
In het POL2006 geeft de provincie de kaders hiervoor aan: ambitie, rolverdeling, uitgangspunten en aanpak. De feitelijke planningsopgave, die zowel de herstructurering van bestaande locaties en de ontwikkeling van nieuwe locaties kan omvatten, wordt per regio bepaald, in samenspraak met de gemeenten en is vastgelegd in het Programma Werklocaties Limburg 2020. Dit programma is op 16 december 2008 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Limburg.
In het beleid voor werklocaties staat een regionale aanpak voorop. Door deze aanpak kan elke regio komen tot een goed afgestemd aanbod van werklocaties, waarbij in alle relevante segmenten kan worden voorzien en waarbij optimaal wordt ingespeeld op de kwaliteiten van een regio.
Voor de ruimtebehoefte voor bedrijventerreinen wordt de SER-ladder toegepast. Dit houdt in dat in eerste instantie beschikbare ruimte binnen bestaande bedrijventerreinen wordt benut. Als dat niet mogelijk is wordt gekozen voor het uitbreiden van bestaande bedrijventerreinen en pas als dat ook niet mogelijk is worden nieuwe bedrijventerreinen aangelegd.
In de regio Parkstad Limburg zijn 50 bedrijventerreinen gelegen, verdeeld over zeven gemeenten. De gemeenten met de meeste werklocaties binnen haar grenzen zijn Heerlen (26) en Kerkrade (9).
De Autoboulevard valt volgens het programma werklocaties binnen het segment 'modern gemengd' en binnen de categorie 'stedelijk bedrijventerrein. Bedrijventerreinen worden ingedeeld in drie segmenten, te weten BT1, BT2 en BT3. De Autoboulevard is gekwalificeerd als BT3. De BT3-terreinen zijn van het hoogste niveau bij de bedrijventerreinen (het zogenaamde ‘excellente vestigingsmilieu’). Het terrein is niet verouderd en herstructurering is niet aan de orde.
De woonboulevard valt volgens het programma werklocaties binnen het segment 'kantoor - of retailpark' en binnen de categorie 'stedelijk dienstenterrein. Het terrein is niet verouderd en herstructurering is niet aan de orde. Waar het gaat om de stedelijke dienstenterreinen worden twee segmenten onderscheiden: SD1 en SD2. De Woonboulevard valt binnen het segment SD1. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de kwaliteitseisen die gesteld worden aan BT3 zijn gelijk aan de kwaliteitseisen voor SD1. Deze werklocaties verschillen dus alleen van elkaar voor wat betreft het type bedrijvigheid.
In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is sprake van een actualisering van het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied. Hierbij vindt geen uitbreiding van het bedrijventerrein plaats. Tevens is geen sprake van herstructurering. Vanuit het Programma werklocaties gelden er kortom geen nadere eisen in het kader van dit bestemmingsplan.
De regio Parkstad Limburg heeft een eigen intergemeentelijke structuurvisie vastgesteld: 'Ruimte voor park & stad' (2009). De visie beoogt de missie van de regio, 'het in duurzame samenhang ruimtelijk-economisch ontwikkelen van de regio en het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit', te verwezenlijken. Als alle partijen hun krachten bundelen, moet het mogelijk zijn om in 2030 deze kwaliteiten in Parkstad Limburg te ervaren:
De intergemeentelijke structuurvisie zet de toekomstlijnen uit voor twee structuurdragers: ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit en de economisch-maatschappelijke ontwikkeling. Deze dragers zijn uitgewerkt door middel van vier hoofdthema's:
Ruimtelijke identiteit - regionale ontwikkeling met de natuur als goede buur
Natuur en landschap, inclusief het rijke erfgoed, beek- en rivierdalen vormen de basis voor een duurzame versterking van identiteit en vitaliteit. De stad krimpt, verdicht en laat zo de natuur ruimte voor groen en waterstructuren.
Economie - meer vitaliteit vanuit historische en huidige kracht
Hoofdambitie is economische structuurversterking met als strategie ruimtelijke concentratie en revitaliseren van locaties die niet aan moderne eisen voldoen, onder toepassing van de SER-ladder. Bij revitalisering van bestaande locaties krijgt kleinschalige bedrijvigheid nadrukkelijk de ruimte.
Wonen - meer kwaliteit voor een veranderende bevolking
Herstructurering gaat voor uitbreiding: het bedienen van de veranderende wensen van bestaande en nieuwe doelgroepen verloopt dus vooral via een kwalitatieve vervangingsopgave. In principe geen uitbreiding buiten huidige stedelijke contour.
Mobiliteit - meer samenhang, betere bereikbaarheid
De ambitie is een betere bereikbaarheid via weg en spoor, zowel regionaal als internationaal. De nieuwe ringstructuur ontlast de oude radiale wegenstructuur. Hierbij hoort een heldere, eenduidige categorisering van wegen naar hun functie. Dit is in de structuurvisie vertaald naar een XL t/m S-aanduiding.
De vier hoofdthema's uit de structuurvisie zijn concreet uitgewerkt in diverse beleidsnota's, op zowel regionaal als gemeentelijk niveau. Deze komen in de volgende paragrafen aan bod, waarbij tevens wordt aangegeven hoe deze hun uitwerking hebben op bestemmingsplan Crama-Husken-de Vrank 2014.
Het voorliggende bestemmingsplan is conserverend van aard, waardoor er vanuit de structuurvisie geen belemmeringen bestaan. Een belangrijk aandachtspunt is wel de groene verbinding die midden door het plangebied loopt, die de ten noordoosten en zuiden van het plangebied gelegen natuurgebieden verbindt. Deze groene verbindingszone zal een natuurbestemming behouden, waarmee de verbinding gewaarborgd blijft.
![]() |
|
![]() |
|
Uitsnede ontwikkelingskaart Structuurvisie Parkstad Limburg |
De Parkstad Raad heeft op 21 februari 2011 de Retailstructuurvisie Parkstad Limburg 2010-2020 vastgesteld. Doel van deze visie is te komen tot een duurzame retailstructuur voor Parkstad Limburg die bestand is tegen de demografische ontwikkelingen en ruimte biedt voor de dynamiek in de retailsector, waardoor het een bijdrage levert aan het versterken van de economische structuur.
De huidige retailstructuur in Parkstad Limburg bestaat uit de Heerlense binnenstad (inclusief winkelcentrum 't Loon) en de centra van de satellietsteden, te weten Brunssum centrum, Kerkrade centrum, Hoensbroek centrum en Landgraaf op de Kamp. Daarnaast zijn er nog verschillende buurt- en wijkverzorgende centra, de dorpscentra en de grootschalige perifere locaties.
Voor de gewenste toekomstige retailstructuur van Parkstad vormt de bestaande retailstructuur het vertrekpunt. Daarbij gaat de beleidsagenda van Parkstad uit van de binnenstad van Heerlen als binnenstedelijk (winkel)centrum voor Parkstad met daaromheen de binnenstedelijke satellietcentra. De overige stedelijke centra richten zich op de lokale consumentenverzorging zonder daarbij de regionale hoofdstructuur nadelig te beïnvloeden.
Vanuit dit gegeven is de toekomstige retailstructuur van Parkstad opgebouwd uit de volgende detailhandelsconcentraties:
(Bestaand) winkelaanbod in gebieden buiten de aangewezen locaties (onder andere verspreid en op bedrijfsterrein) is ongewenst.
Tot slot wordt met richtbeelden aangegeven welk type voorzieningen per soort detailhandelsconcentratie passend zijn. Deze richtbeelden maken de consument duidelijk waar het primaat ligt voor de aankoop van dagelijkse artikelen, waar doelgerichte aankopen zijn geclusterd en welk profiel hier aan is gekoppeld en dat Heerlen centrum de primaire functie vervult voor recreatief winkelen binnen de regio Parkstad Limburg.
In de retailstructuurvisie wordt aangegeven dat de Woonboulevard In de Cramer een icoonfunctie heeft, die versterkt dient te worden om haar bovenregionale aantrekkingskracht minimaal te behouden. Versterking kan plaatsvinden door verbreding en specialisatie in de woonbranche, onder meer door te bezinnen op nieuwe concepten, waarbij het profiel van gespecialiseerde woonboulevard mag worden uitgewerkt binnen het thema wonen. Beleidsmatig wordt in de Retailstructuurvisie een functionele versterking van het thema wonen voorgestaan, door 'alles op het gebied van wonen'. Daarbij valt te denken aan meer kleinschalig aanbod, klein ambacht en dienstverlening (bijv. (interieur)architecten). Doe-het-zelf en tuinaanbod vormt het ondergeschikte thema en is ondersteunend aan het thema wonen.
Brancheverruiming wordt niet voorgestaan aangezien dit de belangen van de binnenstad schaadt en de gewenste icoonversterking van de Heerlense binnenstad ondermijnd. Ruimte aan bruin- en witgoed in de vorm van een elektronicawarenhuis op de woonboulevard wordt dan ook onwenselijk geacht, aangezien de binnenstad van Heerlen daarvoor de aangewezen locatie is. Dit geldt ook voor andere branches zoals huishoudelijke en luxe artikelen. Tevens zou een aantal branchevreemde winkels moeten worden verplaatst.
Tevens wordt aangegeven dat er een ruimtelijke opgave is om de verbinding van de drie deelgebieden en het verblijfsklimaat te verbeteren en hiermee de toeristische attractieve waarde van de Woonboulevard te verbeteren.
In het voorliggende bestemmingsplan worden in lijn met de retailstructuurvisie detailhandelsbedrijven passend binnen het Themacentrum Wonen mogelijk gemaakt, te weten meubelzaken, woonwarenhuizen, woninginrichtingszaken, keuken- en badkamerbedrijven, bouwmarkten en detailhandel in woonaccessoires en woningverlichting. Daarnaast worden ook ambachtelijke, advies- en ontwerpbedrijven gericht op het wonen in brede zin mogelijk gemaakt.
Op 31 oktober 2011 heeft het Parkstadbestuur een structuurvisiebesluit genomen, dat ingaat op het thema retail. Zoals geschetst in het regionale retailbeleid (Retailstructuurvisie 2010-2020, Parkstad Limburg) is het, mede uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gezien de voorziene ontwikkelingen van het aantal huishoudens in Parkstad Limburg en de daarmee samenhangende afname van het bestedingspotentieel, niet gewenst om de regionale retailvoorraad nu verder te laten toenemen om het (toekomstige) overschot aan winkelvloeroppervlak niet nog verder te laten toenemen. Echter, ondanks het teruglopen van het omzetpotentieel dient er wel ruimte geboden te worden aan uitbreiding van winkelaanbod op bepaalde locaties. Door deze structuurbepalende gebieden als uitgangspunt te nemen, wordt uitval aan de onderkant van de markt in werking gezet en ontstaat er zodoende schaarste die noodzakelijk is om wenselijke ontwikkelingen ook op wenselijke locaties te laten plaatsvinden.
Geen verdere toename van de omvang van de regionale retailvoorraad betekent dat het wenselijk is dat nog beschikbare vigerende plancapaciteiten, die leiden tot een toename van de regionale retailvoorraad, niet per definitie moeten worden gerealiseerd en dat in voorbereiding zijnde uitbreidingen van de regionale retailvoorraad niet altijd worden omgezet in daadwerkelijke additionele plancapaciteit.
Beleidsbesluit
In haar regionaal retailbeleid, gepubliceerd als eigen beleid door de Parkstadgemeenten, geeft de Stadsregio aan wat de opgave in de regionale winkelvoorraad t/m 2020 is (regionale kaders). Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient de winkelvoorraad binnen de gemeenten in Parkstad Limburg zich te bewegen binnen deze gestelde kaders. Vigerende bestemmingen detailhandel, waarvan op 1 januari 2013 nog geen gebruik is gemaakt, zullen daartoe bij actualisatie van het bestemmingsplan worden herzien tenzij de locatie is opgenomen / past binnen de regionale afsprakenkaders (o.a. beslisboom Retailstructuurvisie).
Voor het plangebied geldt dat er geen toename voorzien is van retail. Er vindt uitsluitend een verankering plaats van de bestaande juridisch-planologische mogelijkheden, waarbij deze voor het overgrote deel reeds zijn ingevuld. Verder is voor wat betreft de Woonboulevard sprake van een regionale detailhandelsconcentratie, welke past binnen het retailbeleid. Hiermee wordt voldaan aan het structuurvisiebesluit.
In 2008 is de "Stadsvisie 2026" door de raad van de gemeente Heerlen vastgesteld. In deze visie worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen benoemd waar Heerlen mee te maken heeft en die ook in de komende jaren van groot belang zullen zijn: de bevolkingskrimp als gevolg van vergrijzing en ontgroening, de individualisering van de samenleving en de daarmee onder druk staande sociale cohesie in buurten en de mondialisering van de economie. Aan de hand van deze thema.s worden kansen gezocht voor de komende jaren. Deze lijken met name te liggen in samenwerking op regionaal (Parkstad Limburg), nationaal (Tripool Zuid-Limburg, G27) en internationaal (MAHHL, Eurocities, Heerlen-Aken) gebied. Naast deze kansen vorm de belangrijkste bedreiging het verminderen van de aantrekkelijkheid, veiligheid en levendigheid van het stadscentrum, waarbij het van belang wordt geacht dat de inwoners zich samen met de stad ontwikkelen. De afgelopen jaren heeft ten aanzien van veiligheid en levendigheid een duidelijke verbeteringsslag plaatsgevonden, die de komende jaren moet worden doorgezet.
Met het thema "Van Coriovallum naar Corioforum" worden vier speerpunten geformuleerd voor Heerlen: Centrumstad, Ondernemende stad, Jeugdige stad en Netwerkstad. De visie wordt samengevat als "Heerlen 2026: Energiek hart van Parkstad".
De Stadsvisie kent geen specifieke uitgangspunten voor het voorliggende bestemmingsplan. Wel worden Woonboulevard In de Cramer en de Autoboulevard binnen het plangebied genoemd als concentraties van economische bedrijvigheid.
In de "Structuurvisie Kantoren Heerlen tot 2010" is het gemeentelijk kantorenbeleid uiteengezet. Hoewel de visie in eerste instantie gericht was tot 2010, geldt deze momenteel nog steeds als uitgangspunt voor het kantorenbeleid. Overigens is nieuw beleid in ontwikkeling, dat zal gaan gelden voor alle Parkstad-gemeenten.
In de structuurvisie wordt aangegeven dat het grootste deel van de Heerlense werkgelegenheid zich in de commerciële en niet-commerciële dienstverlening bevindt. In het algemeen zijn de bedrijfsactiviteiten van deze sectoren hoofdzakelijk gehuisvest in kantoorpanden. Het creëren en het behoud van werkgelegenheid vormt één van de speerpunten van het economisch beleid.
Er wordt uitgegaan van vier schaalniveaus voor kantoorlocaties:
Huidige situatie
Heerlen is hét kantorencentrum van Parkstad Limburg. Dankzij de samenstelling van bedrijven en instellingen (voornamelijk (semi)overheid en voormalige overheidsbedrijven) kent Heerlen een andere kantorenmarkt dan andere kantoorsteden. Het leegstandspercentage ligt onder het landelijk gemiddelde.
Het probleem in Heerlen is echter dat sprake is van relatief veel incourante leegstaande kantoorgebouwen. Voor een incourant pand geldt dat het leeg staat en er geen zekerheid is dat het in de toekomst weer verhuurd zal worden, met structurele leegstand tot gevolg.
Heerlen zet daarom in de realisatie van courante kantoorgebouwen (zoals in het Maankwartier en het Schinkelkwadrant) én de transformatie van incourante kantoorgebouwen (bijvoorbeeld het CBS-gebouw). Bij de locatiekeuze voor nieuwe kantoren zal uitgegaan worden van het kantoorlocatiebeleid, zoals hierboven genoemd.
Binnen het plangebied zijn in de huidige situatie geen zelfstandige kantoren aanwezig en er wordt dan ook geen kantoorbestemming opgenomen in dit bestemmingsplan.
Het gemeentelijk Groenbeleidsplan is op 14 mei 2013 vastgesteld en vormt sindsdien het gemeentelijk groenbeleid. In dit plan is het vorige groenstructuurplan geïntegreerd.
Het Groenbeleidsplan geeft een middellange termijnvisie (2010-2025) op de gewenste ontwikkeling van het (semi-)openbare groen van de gemeente Heerlen. Behalve een visie op de gemeentelijke groenstructuur bevat het Groenbeleidsplan ook een kader voor het groenbeheer en is er tevens een uitvoeringsprogramma aan gekoppeld. Het Groenbeleidsplan heeft als hoofddoelstelling een integrale, samenhangende en tevens duurzame groenstructuur te realiseren, die recht doet aan de identiteit en eigenheid van Heerlen als onderdeel van Parkstad Limburg en voldoende robuust van karakter is waar het gaat om behoud en verbetering van leefbaarheid en groene kwaliteit.
In de visie op de groenstructuur van de gemeente Heerlen is uitgegaan van de volgende integraal samenhangende componenten:
De hoofdgroenstructuur van Heerlen kadert de ligging van de verschillende stadsdelen in. Om een goede aansluiting te vormen op de gemeentelijke hoofdgroenstructuur is per stadsdeel de gewenste ontwikkeling van de hoofdgroenstructuur verder uitgewerkt.
Vervolgens is nog verder ingezoomd en is de gewenste groenstructuur in de buurten en buurtschappen beschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt in verschillende buurttypen. De visies voor de verschillende buurttypen zijn vertaald in een gereedschapskist voor de groenstructuur per buurttype, waarin de karakteristieken en functies van de hoofd- en subgroenstructuur van een buurttype zijn vastgelegd. Onderscheid wordt gemaakt in structuurgroen en snippergroen, waarbij het uitgangspunt geldt dat snippergroen kan worden afgestoten zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van de openbare ruimte.
![]() |
![]() |
Uitsnede kaart Groenstructuur Heerlen. |
Voor het Deelgebied Terworm, Ten Esschen wordt gestreefd naar het behouden en verbeteren van de uitwisselingsmogelijkheden voor fauna tussen de stadsecologische verbindingszone op de Autoboulevard, Ten Esschen, Terworm, het Welterpark en het buitengebied van de gemeente Voerendaal bij de Heerlerweg, Cortenbach en Steenenis.
Er wordt gestreefd naar diversiteit op basis van de stadsecologische verbinding: In deze ecologische verbinding en parkzone tussen de Autoboulevard en Husken dient een balans te worden gevonden in het ecologische beheer, zodat de poelenreeks geschikt blijft voor amfibieën. Recent zijn faunapassages aangelegd die geschikt zijn voor amfibieën. Aangezien gebleken is, dat ook de Das gebruik maakt van het gebied is het wenselijk de faunapassages te vergroten en de ecologische functie van de stadsecologische verbinding te versterken, zodat deze ook geschikt worden voor kleine zoogdieren die migreren tussen het Geleenbeekdal en het Caumerbeekdal.
Specifiek voor de Autoboulevard worden in de toolbox van het groenbeleidsplan de volgende aandachtspunten ten aanzien van de hoofd- en subgroenstructuur genoemd:
Specifiek voor de Woonboulevard worden de volgende aandachtspunten ten aanzien van de hoofd- en subgroenstructuur genoemd:
Conform het groenbeleidsplan is voor de natuurgebieden binnen het plangebied de bestemming 'Natuur' opgenomen. Voor de groenstroken, groenvoorzieningen en belangrijke bomenrijen is de bestemming 'Groen' opgenomen. Daarnaast zijn binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' enkele groenvoorzieningen aangeduid middels de aanduidig 'groenvoorziening', waaraan een regeling is gekoppeld waarmee de realisatie en instandhouding van de als zodanig aangeduide groenvoorzieningen wordt gewaarborgd.
Op 12 maart 2003 heeft de gemeenteraad het horecabeleid vastgesteld, beschreven in de visie 'Heerlen heeft 't!'. Belangrijk uitgangspunt voor de visie is dat Heerlen de hoofdkern is in Parkstad Limburg en dat deze functie verder uitgebouwd moet worden. Binnen de gemeente is het centrum van Heerlen het gebied waar horeca met een bovenlokale functie is gesitueerd. In de stadsdelen en buurten heeft de horeca een buurtfunctie, is ondersteunend aan andere voorzieningen en wordt optimaal gefaciliteerd.
Horecabedrijven in de (woon)buurten hebben naast een horecafunctie vaak ook een maatschappelijke functie (ontmoetingsfunctie, verenigingsleven). Omdat deze horeca belangrijk is voor de bewoners van Heerlen, dient deze gekoesterd te worden en zoveel mogelijk te worden gefaciliteerd.
Wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden voor de horeca in de buurten buiten het centrum geldt dat er in principe geen uitbreiding van het aantal horecazaken wordt toegestaan. Voor de leefbaarheid is het belangrijk het huidige aanbod te behouden.
Ten aanzien van het plangebied wordt in de structuurvisie aangegeven dat de forse uitbreiding van het grootschalige winkelaanbod op de Woonboulevard reden is om ook het aantal horecavestigingen van type I uit te breiden, met daarbij als voorwaarde dat de openingstijden gelijkliggen met die van de winkels. Onder type I horecavestigingen wordt verstaan (winkelgebonden) daghoreca. In de afgelopen jaren heeft deze uitbreiding reeds grotendeels plaatsgevonden.
In bestemmingsplan Crama-Husken-de Vrank 2014 worden de bestaande horecazaken positief bestemd. Verder is geen sprake van uitbreiding van de mogelijkheden voor de vestiging van zelfstandige horecazaken. Wel zijn de mogelijkheden voor horeca binnen de bestemming 'Gemengd' overgenomen uit het bestemmingsplan 'Crama-Husken-De Vrank'. Dit betekent dat binnen deze bestemming zelfstandige horeca van categorie 1 en 2 is toegestaan, tot een brutovloeroppervlak van maximaal 2.000 m² voor de gehele bestemming. Hierbij is de vestiging van een zelfstandig afhaalcentrum uitgezonderd, aangezien deze geen bijdrage levert aan een versterking van de beleving van de woonboulevard.
Op 2 november 2010 heeft de gemeenteraad de Parkeernota Heerlen 2010 vastgesteld. Aan de hand van deze parkeernota zet de gemeente Heerlen onder meer in op een bruisend en levendig stadscentrum, aantrekkelijke leefbare woonmilieus, een goede bereikbaarheid, een krachtig ondernemersklimaat en hoogwaardig onderwijs. Het parkeerbeleid moet bijdragen aan de totstandkoming van deze speerpunten. De visie op parkeren is dan ook als volgt geformuleerd:
'Heerlen streeft naar een evenwichtige balans tussen parkeervraag en -aanbod waarbij aan de parkeerbehoefte van diverse doelgroepen (bewoners, bezoekers en bedrijven) zoveel mogelijk wordt voldaan, zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid in de wijk en de kwaliteit van de openbare buitenruimte.'
De parkeerbalans is in evenwicht op het moment dat de parkeerbezetting ligt tussen de 50 en de 80 procent. Per gebied kan het moment waarop deze parkeerbezetting wordt gemeten verschillen. Uitgangspunt is dat de parkeerbezetting gemeten dient te worden als de gemiddelde parkeerbehoefte het hoogst is.
Voor een optimaal parkeerbeleid is het van belang dat er sprake is van een adequaat openbaar vervoer, dat de bereikbaarheid per fiets optimaal is en (zonodig) de omliggende woonbuurten afgeschermd worden middels parkeren voor vergunninghouders.
Aangezien sprake is van een conserverend bestemmingsplan, zullen als gevolg van het bestemmingsplan geen wijzigingen worden doorgevoerd aan de parkeersituatie binnen het plangebied. Voor de nog uit te geven kavels binnen het plangebied geldt dat bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voldaan moet worden aan de parkeernormen, zoals vastgelegd in de Parkeernota Heerlen 2010.
In het Meerjarig Bestuurlijk programma 2011-2014 wordt de aandacht gevraagd voor duurzaamheid als leidend principe in herstructurering en integrale afweging van energie, groen, geluid, klimaat en luchtkwaliteit om een aantrekkelijke stad met een eigen karakter te realiseren en behouden. Duurzaamheid betreft een integrale afweging van belangen voor de korte en de lange termijn, voor alle relevante stakeholders in het gebied en binnen de tijdshorizon. Uitgaande van de 'Triple PPP'-benadering (people-planet-prosperity) betekent duurzaamheid voor gebiedsinrichting en herstructurering dat de gebiedsinrichting zelf en het gebruik van het gebied toekomstbestendig moeten zijn. Daarbij dient de balans van voorraadgebruik (materiaal, energie) en belasting van de omgeving (lokaal, klimaat) waarde toe te voegen aan één of meer duurzaamheidsbelangen, rekening houdend met alle relevante stakeholders.
De belangrijkste duurzaamheidsbelangen zijn:
Er zijn geen normen vastgelegd voor het begrip duurzaamheid. Op enkele genoemde belangen, zoals leefomgeving en duurzaam bouwen, is sectorale wet- en regelgeving van toepassing. Hierin zijn kaders geformuleerd voor de toepassing van het duurzaamheidsprincipe.
Klimaatbeleidsplan
Het gemeentelijk Klimaatbeleidsplan 2010-2020 gaat in op klimaatmitigatie en bevat naast een algemene ambitie een aanpak voor de thema's gemeentelijke organisatie, wonen, mobiliteit en bedrijven. De algemene ambitie voor 2020 bestaat uit het:
Mijnwater
Het mijnwaterproject is een alternatief duurzaam energieconcept, gebaseerd op aardwarmte in combinatie met de bestaande mijngangen. Het is ontwikkeld als experiment onder beheer van de gemeente Heerlen en met steun van de Europese Unie. Het mijnwaternetwerk zal steeds verder worden uitgebreid, waarbij onder andere voor gemeentelijke gebouwen onderzocht zal worden of aansluiting op het netwerk mogelijk en haalbaar is. Het mijnwaterproject is beoogd als aanjager en hefboom voor een grootschalige energietransitie in Heerlen.
Het Heerlense mijnwatersysteem is een duurzame manier van winning en distributie van thermische energie (warmte en koude). Voor de winning van de thermische energie worden de mijngangen van de voormalige steenkoolmijnen onder Heerlen gebruikt. Het hier aanwezige “mijnwater” wordt in pompputten opgepompt en via leidingen verder gedistribueerd. Op de locatie aan de Trompenburgstraat ligt een van de pompputten (HLN1) van het mijnwatersysteem. Via deze pompput wordt mijnwater afwisselend opgepompt als ook geretourneerd. De pompput bestaat uit een verticale stalen casing (buis) tot de diepte van de voormalige mijn. In deze stalen buis hangt een onderwaterpomp die het mijnwater omhoog pompt. Aan het maaiveld liggen twee kelders, 1 kelder waarin de genoemde pompput zich bevindt en een technische ruimte voor installaties, zoals: pompen, buffervaten, afsluiters, leidingen, bediening, elektra enz. De kelders zijn met leidingen aan het distributienet van het mijnwater gekoppeld. Voor beheer en onderhoud is een ruime toegang vanaf de openbare weg aanwezig. Voor de mijnwaterinstallatie is de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' opgenomen, die waarborgt dat de benodigde ruimte voor technisch onderhoud toegankelijk is vanaf de openbare weg en vrij blijft van bebouwing.
Het bestemmingsplan heeft het karakter van een beheerplan. Dat betekent dat de huidige functies behouden blijven en er geen veranderingen optreden in het gebiedsgebruik. Omdat het een beheerplan is, zijn duurzaamheidsmaatregelen met ruimtelijke consequenties uitgesloten. Verandering van gedrag zijn uiteraard wel mogelijk, maar kunnen niet worden geregeld in een bestemmingsplan. Indien bestaande bebouwing wordt verbouwd, zijn de energieprestatiecoëfficiënt (EPC)-eisen van het Bouwbesluit van toepassing.
Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie in het plangebied, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk is een beschrijving opgenomen van het plangebied Crama-Husken-de Vrank 2014 en zijn directe omgeving, waarbij zowel de huidige ruimtelijke als functionele structuur kort worden beschreven.
In de stedelijke context is het plangebied gelegen aan de noordwestzijde van het centrum, tussen de Antwerpseweg (N281) aan de zuidkant en de Beersdalweg aan de west- en noordzijde. Aan de oostzijde vormt een strook natuur een buffer tussen het bedrijventerrein en de woonwijk Husken.
De ruimtelijke structuur van het plangebied wordt in belangrijke bepaald door de bebouwingsstructuur en de wegenstructuur, met dwars door het plangebied de spoorlijn Heerlen-Kerkrade, die een scheiding vormt tussen de Woonboulevard aan de zuidkant en de Autoboulevard aan de noordzijde.
Er is sprake van een duidelijk verschil in ruimtelijke opzet tussen de Woonboulevard en het deel van het plangebied ten noorden van de spoorlijn met daarbinnen de Autoboulevard en een bedrijvencluster rond de Breukerweg. Bij de ontwikkeling van de Autoboulevard is ernaar gestreefd de individuele automobielbedrijven te bundelen op één locatie. Bovendien is er sprake van een duidelijke stedenbouwkundige opzet van de kavels langs de Terhoevenderweg en de Trompenburgstraat, een gebied waarvoor specifieke criteria voor beeldkwaliteit gelden. Dit om de collectieve uitstraling van de Autoboulevard te waarborgen. De eisen voor beeldkwaliteit voor de kavels aan de Terhoevenderweg en Trompenburgstraat zijn recentelijk geactualiseerd. Deze geactualiseerde ruimtelijke kaders zijn ingepast in het bestemmingsplan en de architectonische criteria worden vastgelegd in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit Heerlen. Voor de exacte criteria wordt verwezen naar Bijlage 1.
Binnen de Autoboulevard zijn nog diverse kavels uitgeefbaar. In het voorliggende bestemmingsplan blijven de bebouwingsmogelijkheden voor de betreffende kavels behouden. Binnen de Woonboulevard is alleen nog het parkeerterrein naast IKEA te bebouwen. Recentelijk is op het perceel In de Cramer 125 een bouwmarkt gerealiseerd.
Tot slot is binnen het plangebied, conform het bestemmingsplan 'Crama-Husken-De Vrank', de mogelijkheid voor de realisatie van een loopbrug over de Terhoevenderweg opgenomen. Middels deze loopbrug kan een directe looproute van station naar Woonboulevard worden gerealiseerd.
Het plangebied is goed ontsloten, zowel voor autoverkeer als per openbaar vervoer. Voor autoverkeer is het plangebied voor het (boven)regionale verkeer ontsloten via de N281 en de A76, beiden gelegen ten zuiden van het plangebied. Aan de oost en noordzijde vormt de Beersdalweg een belangrijke ontsluitingsroute. In de huidige situatie is er maar één afrit naar de Beersdalweg vanaf de A76. De N281 vervult dus vanuit het plangebied een meer belangrijke ontsluitingsfunctie.
Via het openbaar vervoer is het plangebied ontsloten per bus met enkele haltes in de omgeving en per trein middels het in 2010 geopende 'station Heerlen Woonboulevard'. Verder is de mogelijkheid tot het realiseren van een station ter hoogte van de Terhoevenderweg overgenomen uit het bestemmingsplan 'Crama-Husken-De Vrank'.
Binnen het plangebied is sprake van een duidelijke scheiding tussen de verschillende deelgebieden. Aan de noordzijde van het spoor ligt de Autoboulevard en aan de zuidkant ligt de Woonboulevard. Verder is sprake van een cluster van bedrijven rondom de Breukerweg en ligt aan de oostzijde tot slot een strook natuur die een buffer vormt tussen het bedrijventerrein en de ten oosten gelegen woonwijk.
De Autoboulevard betreft feitelijk een clustering van individuele automobielbedrijven. De locatie van de Autoboulevard is voorzien aan de Terhoevenderweg en oorspronkelijk ook aan de Trompenburgstraat. De twee hoekpercelen op het kruispunt van de Breukerweg/Trompenburgstraat hebben hun inrit aan de Breukerweg, maar vallen binnen deze locatie.
De Woonboulevard omvat een regionale detailhandelsconcentratie binnen het thema 'wonen' met een bovenregionale aantrekkingskracht. De IKEA-vestiging vormt hierbinnen een belangrijke trekker.
Voor het overige zijn binnen het plangebied uiteenlopende bedrijven gevestigd, waaronder enkele groothandelbedrijven, vestigingen van bierbrouwerijen Heineken en Brand en tevens enkele horecavestigingen, waaronder een Mc Donalds en een Kentucky Fried Chicken. Zelfstandige kantoorvestigingen zijn binnen het plangebied niet aanwezig. Verder ligt aan de Breukerweg 178 een bedrijfswoning en aan de Gerard Holtlaan een woonwagencentrum.
In essentie is sprake van een conserverend bestemmingsplan. Qua toegestane bedrijvigheid vindt echter conform het collegebesluit van 27 april 2011 een beperkte verruiming plaats op een deel van het bedrijventerrein, door ter plaatse niet alleen maar bedrijvigheid gerelateerd aan het thema 'Autoboulevard' toe te staan, maar de mogelijkheden gelijk te stellen aan de overige bedrijfspercelen binnen het plangebied. Voor de strook langs de Terhoevenderweg blijft de beperking voor bedrijvigheid gerelateerd aan de Autoboulevard gehandhaafd, zoals aangegeven op de onderstaande afbeelding.
![]() |
Overzicht van kavels waar de bestemming voor alleen autobedrijven gehandhaafd moet blijven. |
De reden voor de verruiming van de bestemming voor een deel van de Autoboulevard is dat in de praktijk is gebleken dat zowel in Heerlen als in Parkstad een tekort is aan het type kwalitatief hoogwaardige kavels zoals die op de Autoboulevard, waarbij de vraag niet alleen vanuit de autogerelateerde branche komt, maar ook uit diverse andere sectoren. Concreet betekent dit dat de voor Autoboulevard bestemde percelen in het bestemmingsplan Crama-Husken-De Vrank Herziening 2005, een bedrijfsbestemming krijgen (geen detailhandel), met uitzondering van de zichtkavels. Op deze wijze kan beter worden ingespeeld op vragen vanuit de markt. Hierbij dient te worden aangetekend dat er slechts een beperkte verruiming plaatsvindt van de toegestane bedrijfstypen, waarbij geen hogere milieucategorieën worden toegestaan dan in de vigerende situatie.
In dit hoofdstuk worden de diverse relevante omgevingsaspecten aangehaald en wordt aangegeven hoe deze in het bestemmingsplan zijn ingepast.
Voor plannen en besluiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (kunnen) hebben, kan een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden opgesteld. In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald voor welke ontwikkelingen een m.e.r. verplicht is.
In dit geval is sprake van een conserverend bestemmingsplan. Het opstellen van een milieueffectrapportage is dan ook niet noodzakelijk.
De Wet geluidhinder bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet plaatsvinden naar de geluidsbelasting van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen vanwege de invloed van wegverkeerslawaai. Tevens dient daarbij onderzoek te worden gedaan naar de doeltreffendheid van verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat eventueel optredende geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai de wettelijke waarden te boven gaat. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten immers de ten hoogst toelaatbare waarden voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen vanwege het wegverkeerslawaai in acht worden genomen (artikel 76, eerste lid, Wet geluidhinder).
Indien echter - zo bepaalt artikel 76 tweede lid onder punt 3. - op het tijdstip van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is dan behoeven die waarden niet in acht te worden genomen voor in de zone van een weg gelegen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn.
Dit betekent dat bij een beheersplan, dat dus niet in nieuwe ontwikkellingen voorziet zoals de aanleg van een nieuwe weg of het bouwen van nieuwe woningen, maar betrekking heeft op bestaande wegen en bestaande woningen en andere geluidgevoelige gebouwen/terreinen, die waarden niet in acht behoeven te worden genomen. In een zodanige situatie behoeft evenmin een akoestisch onderzoek naar de invloed van wegverkeerslawaai plaats te vinden.
Het bestemmingsplan Crama-Husken-de Vrank 2014 is een conserverend bestemmingsplan, waarin geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
In het kader van de Watertoets moet elk bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatiespecifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevant beleid samengevat.
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Heerlen in het stroomgebied van de Maas is gelegen.
Het stroomgebiedbeheersplan Maas is op 27 november 2009 vastgesteld en heeft een looptijd tot eind 2015. Een belangrijk onderdeel van het SGBP is een maatregelenprogramma. Het maatregelenprogramma bestaat enerzijds uit maatregelen die worden genomen in het kader van reeds bestaande nationale en/of Europese wetgeving (bijv. Europese Nitraatrichtlijn) en anderzijds een groot aantal regionale en locatiegebonden maatregelen.
Waterwet
De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening.
Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.
Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets
De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden overlegd met de waterbeheerder.
In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.
Nationaal Waterplan 2009-2015
Onderdeel van de bovengenoemde Waterwet is het zesjaarlijkse Nationaal Waterplan. Dit plan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding (1998) en heeft de status van structuurvisie binnen de Wet ruimtelijke ordening. Tevens maken de (vier) stroomgebiedsbeheersplannen (SGBP's) onderdeel uit van het Nationaal Waterplan. Op deze wijze ontstaat er een heldere koppeling tussen Europees beleid (KRW) en Rijksbeleid.
Duurzaam waterbeheer is het devies van het Nationaal Waterplan. Gemeenten hebben hierin specifieke taken op het gebied van omgaan met afvalwater, hemelwater en grondwater. Daarnaast kunnen gemeenten faciliterend optreden bij het nemen van bepaalde ruimtelijke maatregelen. Gemeenten en waterschappen informeren de provincies over voortgang van het uitvoeringsbeleid en knelpunten bij de uitvoering. Het Beleidsplan Stedelijk Watermanagement van de gemeente Heerlen speelt daar een belangrijke rol in (zie paragraaf 5.3.2).
Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water
Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2008) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord.
Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn:
Provinciaal Waterplan Limburg 2010-2015
Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2010-2015 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid. De operationele uitwerking vindt plaats via POL-aanvullingen en beleidsregels. Samen met deze uitwerkingen vormt het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2010-2015 het nieuwe provinciale waterhuishoudingsplan.
Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015
Het Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015 is het centrale beleidsplan van het waterschap. Het bevat de beleidsvoornemens voor de periode 2010-2015. Daarnaast wordt een globale doorkijk geboden naar de verdere toekomst.
Het watersysteem moet op de toekomst worden voorbereid. In het Nationaal Bestuursakkoord Water is afgesproken dat het watersysteem in 2015 op orde moet zijn. Daarvoor moet het waterschap nog aanzienlijke inspanningen leveren. Voor een belangrijk deel gebeurt dit in de planperiode van dit beheersplan. Bij de waterkeringszorg staat veiligheid voorop. De waterkeringen langs de Maas blijven daarvoor op de afgesproken hoogte en sterkte. Tevens zorgt het waterschap voor een goede bescherming van de bebouwde omgeving tegen wateroverlast. Een omvangrijke stedelijke wateropgave maakt hier deel vanuit.
Water is ook een belangrijke drager van het landschap en het ecologisch functioneren. Het waterschap realiseert zich ook ten volle dat een gezond ecosysteem een absolute randvoorwaarde is voor de leefbaarheid maar ook het economisch belangrijke recreatie en toerisme. Met onder andere een verdere verbetering van de waterkwaliteit (zuiveren) en een natuurlijke inrichting van beken wordt getracht om de doelstellingen vanuit de Kaderrichtlijn Water zoveel mogelijk te realiseren.
Bij nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied gelden voor hemelwater de volgende richtlijnen van het Waterschap Roer en Overmaas:
Beleidsplan Stedelijk Watermanagement gemeente Heerlen 2011-2015
Vanuit de Wet milieubeheer zijn gemeenten wettelijk verplicht een vigerend rioleringsplan te hebben. Het Beleidsplan Stedelijk Watermanagement van de gemeente Heerlen is daar het gevolg van en heeft een looptijd van 2011 tot en met 2015. Het BSW is de opvolger van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2006-2010.
Het BSW heeft een strategisch en beleidsmatig karakter, en vormt de basis voor het bestuur bij besluiten over de aanpak van aanleg en beheer van het stedelijk watermanagement binnen de planperiode.
Hoofddoelstelling van het BSW is invulling geven aan de gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, overtollig hemel water en overtollig grondwater. Het BSW geeft inzicht in:
Binnen het plangebied zijn geen waterlopen gelegen. Wel zijn er enkele algemene voorzieningen voor de opvang van hemelwater aanwezig.
In bestemmingsplan Crama-Husken-de Vrank 2014 worden de waterbelangen gerespecteerd. Uitgangspunt is dat de huidige waterhuishoudkundige situatie van het plangebied ook in het nieuwe bestemmingsplan in stand kan blijven en wordt beschermd tegen ontwikkelingen met een negatief effect.
Het watersysteem in het centraal gelegen natuurgebied verdient bescherming tegen ruimtelijke ingrepen. Het betreft een transportroute van regenwater die niet onderbroken mag worden. Voor het betreffende gebied is dan ook de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterberging' opgenomen. Daarnaast is het bergbezinkbassin aan In de Cramer specifiek op de verbeelding aangeduid.
Voor de percelen aan de Terhoevenderweg en Trompenburgstraat gelden specifieke inrichtingseisen voor de opvang en afvoer van regenwater. In essentie komt het erop neer dat het hemelwater van daken en verharde oppervlakken wordt opgevangen en via wadi's / ecosloten wordt afgevoerd. Waar mogelijk, voeren deze wadi’s het water af op de grote ecologische zones ten oosten van de Autoboulevard. In alle andere gevallen is in de wadi, daar waar deze eindigt nabij de inrit naar het bedrijf, een overstortconstructie naar het riool voorzien. Het water van de oppervlakteverhardingen, rijwegen en parkeervoorzieningen, mag niet rechtstreeks op de wadi's worden geloosd. Dit water wordt al dan niet via molgoten geleid naar kolken. Deze kolken kunnen, wanneer deze zijn uitgerust met een bezinkselafscheider, rechtstreeks lozen op de ecozone.
Voor meer informatie over de specifieke inrichtingseisen voor de percelen aan de Terhoevenderweg en Trompenburgstraat wordt verwezen naar Bijlage 1 bij deze toelichting.
Bij een bestemmingsplanprocedure moet het bevoegde gezag Wet bodembescherming voldoende inzicht hebben om de vraag te kunnen beantwoorden of de bodem geschikt is voor de in het bestemmingsplan toe te kennen functie.
Bodembeleidsplan
Voor de gemeente Heerlen is sinds 1 januari 2011 het bodembeleidsplan Heerlen van toepassing. In dit bodembeleidsplan wordt het gemeentelijk bodembeleid beschreven en het beleidsplan is derhalve het richtinggevend kader (uiteraard naast de wettelijke regelingen) voor zowel bodembescherming als bodemsanering. Bij het actualiseren van bestemmingsplannen wordt de bestaande functie veelal gehandhaafd. Dan vindt geen grondverzet plaats en worden geen saneringen opgestart. Bij de actualisatie van een bestemmingsplan, zoals in onderhavige procedure, vinden geen functiewijzigingen plaats. Daarom kan volstaan worden met een globale toets van het bodeminformatiesysteem op knelpunten en middels de bodemkwaliteitskaart. Bij toekomstige ontwikkelingen in deze gebieden zal beoordeeld worden of een bodemonderzoek uitgevoerd moet worden.
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft invulling aan het op duurzaamheid gerichte bodembeleid. De nota bodembeheer beschrijft hoe de gemeente Heerlen invulling geeft aan het Bbk. Op 5 juli 2011 is de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart gemeente Heerlen vastgesteld. Heerlen heeft gekozen voor een zogenaamd gebiedsspecifiek beleid. Op basis van dit beleid zijn lokale maximale waarden opgesteld. De gemiddelde kwaliteit van de bodem is ingedeeld in drie algemene categorieën te weten; industrie, wonen en achtergrondwaarde. Voor gebieden waar lokale maximale waarden zijn opgesteld gelden de benamingen uit de algemene categorieën niet meer.
Bodemkwaliteitskaart plangebied
![]() |
![]() |
Gemiddelde kwaliteit bovengrond (0,0-0,5 m-mv) | Gemiddelde kwaliteit ondergrond (0,5-2,0 m-mv) |
![]() |
![]() |
Bodemfunctieklassenkaart plangebied
![]() |
![]() |
Kwaliteit en functie
De gemiddelde kwaliteit van de bodem in het plangebied kan op basis van de bodemkwaliteitskaart als volgt beschreven worden:
Het plangebied is gelegen in een gebied dat volgens de bodemkwaliteitskaart als “mijnsteengebied” aangeduid wordt. In mijnsteengebieden geldt aanvullend bodembeleid volgens de Nota bodembeheer van de gemeente Heerlen. Hierdoor is, in sommige gevallen, hergebruik van mijnsteen als grond mogelijk en hoeft deze niet als afvalstof afgevoerd te worden. Aangezien geen functiewijzigingen plaatsvinden, kan gesteld worden dat het bodemgebruik niet zal wijzigen. In de vigerende bestemmingsplannen is de vraag of de bodem geschikt is voor deze functies reeds bevestigend beantwoord.
De Europese Unie (EU) wil de biodiversiteit in Europa beschermen met Natura 2000. Dat is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Nederland zijn meer dan 160 natuurgebieden aangemeld. Deze liggen allemaal binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Oorspronkelijk zijn deze gebieden aangewezen als Habitat- of Vogelrichtlijngebied. Al deze gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van planten- en diersoorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.
In Nederland zijn de Europese regels voor gebiedsbescherming vertaald in de Natuurbeschermingswet. De Minister van Economie, Landbouw & Innovatie (EL&I) wijst de gebieden aan. In dat traject kunnen provincies, gemeenten, eigenaren en gebruikers van het aan te wijzen gebied hun zienswijze kenbaar maken. In het aanwijzingsbesluit van het betreffende Natura 2000-gebied wordt de exacte ligging aangegeven, evenals de soorten en habitattypen die in het gebied moeten worden beschermd.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status. Op circa 300 meter afstand is het Geleenbeekdal gelegen welke een beschermde status heeft. Het gebied is per 3 september 2013 aangewezen als Natura 2000 gebied.
Het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn is in Nederland vertaald in de Flora- en Faunawet. Deze wet kent een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. Dat betekent dat iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn (nalaten tot) handelen nadelige gevolgen heeft voor de aanwezige natuurwaarden, verplicht is dit achterwege te laten. Men dient alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem/haar kunnen worden verwacht om nadelige gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Verder dient in geval van een voorgenomen ingreep tijdig vooraf te worden nagegaan of zich (mogelijk) strenger beschermde soorten in het gebied bevinden, of en welk effect de ingreep heeft op deze soorten, of mitigerende danwel compenserende maatregelen moeten worden genomen en of bij het Ministerie van EL&I ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet moet worden aangevraagd.
In het voorliggende geval is sprake van een conserverend bestemmingsplan, waarbij geen gevolgen verwacht worden voor de instandhouding van de aanwezige waarden en soorten. Nader onderzoek op gebied van ecologie en natuurbescherming is dan ook niet aan de orde.
De EHS en de POG vormen samen de ecologische structuur van Limburg. De EHS is het strengste beschermingsregime. Hier geldt het 'nee, tenzij-principe'. Dat betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen niet zijn toegestaan, tenzij geen alternatieve locatie voorhanden is of sprake is van groot maatschappelijk belang. Hierover dient nauw overleg plaats te vinden met de provincie Limburg. Binnen de POG geldt het beschermingsregime 'ja, mits', wat betekent dat ruimtelijke ingrepen zijn toegestaan mits in afdoende mate mitigatie en/of compensatie van natuurwaarden plaatsvindt. Ook hierover dienen afspraken te worden gemaakt met de provincie.
Aan de zuidkant van het plangebied is het bos en natuurgebied Terworm gelegen welke onder de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) valt. Daarnaast is een belangrijk deel van het gebied ten oosten van de Terhoevenderweg aangewezen als onderdeel van de EHS. Het betreffende gebied behoudt een natuurbestemming, waarmee de bestaande waarden beschermd worden.
Aangezien sprake is van een conserverend bestemmingsplan, waarin de bestaande waarden beschermd blijven, bestaan er vanuit ecologie, flora en fauna geen belemmeringen.
De Wet milieubeheer bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan luchtonderzoek moet plaatsvinden naar de kwaliteit van de omgeving. In het plangebied Crama-Husken-de Vrank 2014 zijn geen nieuwbouwplannen voorzien waarvoor een luchtonderzoek nodig is. Overigens blijkt uit een quickscan dat overal in het gebied de normen voor luchtkwaliteit worden gerespecteerd.
Op basis van artikel 5.16, lid 1, sub a Wm kan worden gesteld dat het voorliggende bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing.
In de Besluiten (Bevi, Bevt en Bevb) zijn kwaliteitseisen/normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en transportroutes, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze normen zijn gekwantificeerd in de vorm van het zogenaamde plaatsgebonden en groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is. Het PR kan op de kaart van een gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Via het PR wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Bij het GR wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich redelijkerwijs in de omgeving kunnen bevinden. Voor het GR geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
In beginsel geldt voor het bevoegd gezag een verantwoordingsplicht wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten via het bestemmingsplan worden toegelaten. Dit betreft ook de al bestaande (beperkt) kwetsbare objecten, zoals al gebouwde woningen.
Een risicobron is bijvoorbeeld een buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Met het invloedsgebied wordt gedoeld op het gebied waarbinnen minimaal 1% van de aanwezige personen overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen ter plaatse van de risicobron. Het invloedsgebied van een risicobron is soms vastgelegd in de wet. In de andere gevallen kan het worden berekend aan de hand van vastgelegde rekenregels.
De (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is één van de onderdelen van een goede ruimtelijke ordening.
Bereikbaarheid
De brandweer beoordeelt de bereikbaarheid van plangebieden en daaraan verbonden objecten cq inrichtingen aan de hand van de Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid.
Er wordt speciale aandacht gevraagd voor de hoofdaanrijroutes en de wijkontsluitingswegen van de brandweer.
De basis kan gevonden worden in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Er kunnen regels opgenomen worden die aanvullende eisen stellen aan de bluswatervoorziening en/of bereikbaar-heid, teneinde ervoor te zorgen dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is.
Inrichtingen
Binnen het plangebied is één risicovolle inrichting aanwezig, te weten het tankstation aan de Beersdalweg 2 aan de westzijde van het plangebied, met een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 45 meter.
Verder zijn in de directe nabijheid van het plangebied volgens de Risicokaart Limburg nog enkele bedrijven gelegen die in het kader van externe veiligheid een risico opleveren. Het betreft de LPG-tankstations aan de Antwerpseweg 50 en 1. De plaatsgebonden risicocontouren van de tankstations bedragen 45 meter, waarbij de contour van het tankstation aan de Antwerpseweg 50 deels binnen het plangebied valt.
Binnen de contouren zijn echter geen kwetsbare bestemmingen aanwezig of toegestaan. Mede vanwege het feit dat sprake is van een conserverend bestemmingsplan, bestaan er vanwege de betreffende contouren dan ook geen belemmeringen.
Buisleidingen
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn op de risicokaart geen buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aangetroffen.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Over de door het plangebied lopende spoorlijn Kerkrade – Sittard-Geleen, vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het plaatsgebonden risico beperkt zich tot het spoortracé. Aangezien hier geen (beperkt) kwetsbare objecten kunnen worden gevestigd, heeft de betreffende risicocontour geen ruimtelijk relevante consequenties voor het plangebied.
Via de Antwerpseweg (N281) worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze provinciale weg is nog niet als risicobron vermeld op de risicokaart. De N281 grenst aan de zuidzijde van het plangebied.
Uit onderzoek van de provincie Limburg is gebleken dat de N281 geen PR 10-6 contour heeft buiten de inrichtingsgrenzen van de weg. Het plaatsgebonden risico is daarmee niet van invloed op het plangebied. Verder is door de provincie vastgesteld dat het groepsrisico kleiner is dan 10 % van de oriëntatiewaarde.
Inrichtingen
Voor de in paragraaf 5.7.2 omschreven LPG-tankstations gelden invloedsgebieden van 150 meter. Binnen geen van deze invloedsgebieden treedt als gevolg van onderhavig bestemmingsplan een wijziging van het aantal aanwezige personen op.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor betreft maximaal 2670 wagons brandbaar gas butaan/butadieen of butaan /buteen) per jaar. Dit vervoersplafond wordt vastgelegd via het Basisnet Spoor en het Besluit transportroutes externe veiligheid. Op basis van het Basinet Spoor is sprake van een invloedsgebied voor het groepsrisico van 200 meter vanaf het spoorwegtracé.
Het invloedsgebied van de N281 wordt bepaald door het vervoer van brandbare gassen (stofcategorie GF3). Het invloedsgebied van de stof GF3 bedraagt 252 meter. Het plangebied valt binnen dit gebied. Uit eerder onderzoek is echter gebleken dat het betreffende groepsrisico minder bedraagt dan 10% van de orienterende waarde. Gezien het conserverende karakter van onderhavig plan zal het groepsrisico niet toenemen. Verder onderzoek is niet aan de orde.
Het bestemmingsplan leidt niet of nauwelijks tot een toename van het aantal aanwezige personen. Van een wezenlijke wijziging ten opzichte van het bestaande groepsrisico is daarom geen sprake. Gezien deze zeer beperkte invloed op het groepsrisico achten wij het niet noodzakelijk een berekening van het groepsrisico uit te voeren. Een nadere verantwoording van het groepsrisico, zoals de omvang van het groepsrisico, de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en de zelfredzaamheid van de aldaar aanwezige personen is daarmee ook niet aan de orde.
In bestemmingsplan Crama-Husken-de Vrank 2014 hoeven geen beschermende regelingen met betrekking tot externe veiligheid te worden opgenomen. Omgekeerd zullen in het bestemmingsplan ook geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die een toename van het risiconiveau tot gevolg hebben (bijvoorbeeld uitsluiten van de vestiging van Bevi-inrichtingen). De vaststelling van dit bestemmingsplan wordt dan ook niet belemmerd door externe veiligheidsaspecten.
Er zijn geen planologisch relevante technische voorzieningen binnen het plangebied gelegen, zodat deze niet in het bestemmingsplan Crama-Husken-de Vrank 2014 zijn opgenomen.
Uitgangspunt voor het nieuwe bestemmingsplan is dat de bestaande bedrijven hun activiteiten kunnen blijven voortzetten, vigerende rechten zijn dus overgenomen. Er vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats die leiden tot een belangrijke gewijzigde situatie in milieutechnische zin. Er vindt slechts een beperkte verruiming van de toegestane bedrijfstypen plaats op een deel van het bedrijventerrein, waarbij echter geen hogere milieucategorieën worden toegestaan dan in de vigerende situatie.
De bestaande milieutechnische situatie, met de diverse binnen het plangebied aanwezige functies en typen bedrijvigheid, blijft overwegend gehandhaafd en vanuit het oogpunt van bedrijfshinder bestaan er derhalve geen belemmeringen in het kader van het bestemmingsplan.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. De Wet op de archeologische monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet regelt hoe het Rijk, provincies en gemeenten bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De gemeenten zijn in deze wet tot bevoegd gezag aangewezen en dienen de archeologische belangen op een goede manier te verweven in het ruimtelijk beleid.
In dit kader heeft een archeologisch onderzoeksbureau voor heel Parkstad Limburg een archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart opgesteld, die door de gemeenteraad op 23 september 2008 is vastgesteld. In 2013 is deze kaart geactualiseerd en zijn hierin tevens de onderzoekbevindingen van de afgelopen jaren verwerkt. Op 1 oktober 2013 heeft de gemeenteraad de geactualiseerde 'archeologische verwachtings- en beleidskaart Heerlen' en de daarbij behorende nieuwe ondergrenzen voor de archeologische onderzoeksplicht vastgesteld.
Het doel van de archeologische verwachtings- en beleidskaart is het zichtbaar maken waar archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en het daaraan koppelen van een onderzoeksplicht. Hiermee wordt tevens duidelijk bij welke werkzaamheden wel en bij welke geen archeologisch onderzoek noodzakelijk zal zijn.
In de kaart worden de volgende zes categorieën onderscheiden.
Categorie 1: beschermde Rijksmonumenten
Voor werkzaamheden is hier altijd een vergunning volgens de Monumentenwet 1988 vereist.
Categorie 2: gebieden van zeer hoge waarde en de historische dorpskernen
Voor deze gebieden is voor de oppervlakte het wettelijk minimum van 100 m² genomen. Projecten die over een groter oppervlak de bodem verstoren zijn onderzoeksplichtig. De Monumentenwet geeft geen minimum voor de diepte van verstoring. Voor de gemeente Heerlen is voorgesteld geen onderzoeksplicht op te leggen voor werkzaamheden minder dan 40 cm diep.
Categorie 3 en 4: gebieden met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde
Voor deze gebieden zijn de ondergrenzen nog verder verruimd (respectievelijk 250 m² en 2.500 m² oppervlakte, bij meer dan 40 cm diepte). Hierdoor zijn alleen de grotere projecten onderzoeksplichtig en geldt voor de meeste kleinere (particuliere) vergunningaanvragen geen onderzoeksplicht.
Categorie 5: gebieden met een lage verwachtingswaarde
In gebieden met een lage trefkans, geldt alleen voor grotere projecten (10.000 m² en meer dan 40 cm diepte) een onderzoeksplicht.
Categorie 6: gebieden zonder verwachtingswaarde
In deze gebieden geldt geen onderzoeksplicht.
In het algemeen geldt dat een ontheffing van de onderzoeksplicht mogelijk is wanneer blijkt (na archeologisch advies van een gekwalificeerde archeoloog) dat het project een gering risico vormt voor het "bodemarchief".
Voor het plangebied zijn diverse verwachtingswaarden van toepassing. Het deel ten zuiden van de spoorlijn heeft grotendeels geen verwachtingswaarde. Voor slechts een klein deel gelden waardecategorieën 3 en 5. Voor het deel ten noorden van de spoorlijn gelden waardecategorieën 2 tot en met 6.
![]() |
![]() |
![]() |
Uitsnede van de 'Archeologische verwachtings- en beleidskaart |
De archeologische verwachtingswaarden worden vertaald in een beschermende regeling in de vorm van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Hierbij is er voor iedere afzonderlijke categorie een afzonderlijke dubbelbestemming met bijbehorende voorwaarden opgenomen.
Onderzoek
Voor de nog uit te geven kavels aan de Trompenburgstraat is onderzocht of er sprake is van archeologische waarden. Uit het onderzoek (Bijlage 2: Econsultancy, Archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek Crama-Husken-De Vrank te Heerlen, Gemeente Heerlen, Rapportnummer 13041356, 17 september 2013) is gebleken dat in het plangebied lössafzettingen zijn aangetroffen, vaak onder een dik pakket mijnsteen. In bijna alle boringen is het lösspakket diep verstoord en/of afgetopt, tot een maximale diepte van circa 3,5 meter. Alleen in de boringen 7 en 11 lijkt de verstoringsdiepte minder ingrijpend te zijn.
Vanwege de diepe verstoringen in het overgrote deel van het plangebied wordt de gespecificeerde archeologische verwachtingswaarde hier bijgesteld naar laag. Op basis van de waargenomen bodemverstoringen en de aanwezigheid van bebouwing op een groot deel van het plangebied, kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden hier niet meer in situ worden verwacht. Voor de kavels waarin boringen 7 en 11 zich bevinden wordt de archeologische verwachtingswaarde bijgesteld naar middelhoog vanwege de beperkte verwachte aftopping. Het archeologisch niveau bevindt zich in het noordwestelijke kavel van boring 7 op 2,6 meter –mv en in het oostelijke kavel van boring 11 op 1,0 meter –mv.
Voor de kavel ter plaatse van boring 11 is een karterend proefputtenonderzoek uitgevoerd (Bijlage 3: Econsultancy, Archeologisch karterend proefputtenonderzoek Crama-Husken-De Vrank te Heerlen in de gemeente Heerlen, Rapportnummer 13091714, 11 december 2013). Uit het onderzoek blijkt dat de verwachte intacte lössafzettingen met daarin een briklaag, zoals waargenomen bij het verkennend booronderzoek, in zeven van de tien profielen zijn waargenomen. Er zijn echter geen archeologische indicatoren, sporen en/of lagen waargenomen die overeenkomen met de archeologische verwachtingswaarde. Deze kan daarom worden bijgesteld naar laag voor alle perioden. Op grond van de resultaten van het veldonderzoek, het ontbreken van archeologische indicatoren, sporen en/of lagen, wordt dan ook geadviseerd om het plangebied vrij te geven.
Na beoordeling van het onderzoek door de regio-archeologe heeft het college van burgemeester en wethouders op 9 december 2013 een selectiebesluit genomen, waarmee het selectieadvies wordt gevolgd en het onderzoeksgebied wordt vrijgegeven voor verdere ontwikkeling. Dit betekent dat er voor het onderzochte gebied in dit bestemmingsplan geen beschermende regeling hoeft te worden opgenomen.
Tot slot geldt te allen tijde dat indien tijdens graafwerkzaamheden archeologische resten of sporen aangetroffen worden, hiervan volgens artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 terstond melding moet worden gemaakt bij de gemeente Heerlen of de regioarcheoloog.
Binnen het plangebied zijn geen Rijksbeschermde of gemeentelijke stads/dorpsgezichten gelegen en tevens geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten of overige cultuurhistorische waarden.
Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP 2012 alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het bestemmingsplan 'Crama-Husken-de Vrank 2014' is vervat in de planstukken bestaande uit:
Het bestemmingsplan bezit in hoofdzaak een beheersgericht karakter waarin bestaande functies merendeels worden beschermd. Tevens zijn geldende rechten in acht genomen, is gekeken naar verruiming van de mogelijkheden op de kavel en is er ruimte gelaten voor nieuwe ontwikkelingen; deze zijn in voorkomende gevallen echter slechts mogelijk na toepassing van flexibiliteitsbepalingen in de vorm van afwijkings- en/ of wijzigingsbevoegdheden en toetsing aan de beleidsdoelstellingen.
Centraal uitgangspunt voor de planinrichting is dus dat de bestaande situatie op een adequate wijze in een nieuw actueel bestemmingsplan met een flexibele bestemmingsregeling wordt opgenomen. Dat houdt in dat het plan in een zodanige vorm gegoten wordt, dat het kan dienen voor een op het plangebied toegesneden ruimtelijk beleid.
De bestemmingen zijn zoveel mogelijk afgestemd op handhaving van de bestaande functies en op het gebruik van gronden en gebouwen.
De verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale ondergrond (kadastraal en GBKN), schaal 1:1.000. Op de analoge verbeelding wordt door middel van matrices per bestemming specifieke informatie weergegeven, zoals de maximale goot- en bouwhoogte, bebouwingspercentages etc.
Bij het opstellen van de regels is uitgegaan van het Sjabloon regels van de gemeente Heerlen en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012).
De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels. Hierin worden de regels voor de op de verbeelding opgenomen bestemmingen gegeven;
Hoofdstuk 3: Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels en algemene afwijkings-, wijzigings- en procedureregels;
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.
Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.
Begrippen (art. 1)
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/ Bouwverordening overgenomen. Verder zijn enkele begrippen afkomstig van de SVBP 2012
Wijze van meten (art. 2)
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken / percelen gemeten moeten worden. Bij de wijze van meten zijn de bindende regels uit het SVBP 2012 overgenomen, aangevuld met een aanvullende wijze van meten.
De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Duidelijk zal zijn dat een bestemming niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien nodig worden vervolgens de andere aan de grond toegekende functies genoemd.
In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een bouwvergunning aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is.
In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.
Bestemmingen
De bestemming 'Bedrijf' is opgenomen voor de tankstations aan de Beersdalweg. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het tankstation met LPG-voorzieningen en het tankstation zonder LPG-voorzieningen.
De bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening ' is van toepassing voor de grotere nutsvoorzieningen binnen het plangebied.
De bestemming ' Bedrijventerrein ' is opgenomen voor het deel ten noorden van de spoorlijn, bestaande uit bedrijventerrein De Vrank en de Autoboulevard en aan het perceel In de Cramer 200 ten zuiden van de spoorlijn.
Direct gekoppeld aan de bestemming ' Bedrijventerrein ' is een 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' opgenomen. De Staat van bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de categorale bedrijfsindeling uit de herziene uitgave van de publicatie `Bedrijven en milieuzonering` van de Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG).
Deze lijst is als volgt opgebouwd. Naast een omschrijving van de `bedrijfstypen` is in deze lijst de `milieucategorie` aangegeven waartoe een bepaald bedrijfstype wordt gerekend. Verder is aangegeven de `grootste afstand` in meters geldend voor een bepaald bedrijfstype binnen een bepaalde milieucategorie. Dit is dan een indicatie van de minimale afstand die in beginsel, vanuit een bedrijf tot een rustige woonwijk, aangehouden dient te worden.
Naar gelang de aard van bedrijvigheid varieert de aan te houden grootste afstand. Voor de milieucategorieën 1, 2 en 3 worden de volgende afstanden aangehouden:
Doordat bij de milieucategorisering uitgegaan moet worden van gemiddelden, dienen de in de Staat van bedrijfsactiviteiten genoemde afstanden niet als vaststaande normen, maar als indicaties te worden gehanteerd.
Om te komen tot een Staat van bedrijfsactiviteiten die is afgesteld op de specifieke situatie binnen een plangebied bevat de `Bedrijvenlijst Indicatief` slechts een selectie uit de in de SBI (Standaard Bedrijfsindeling) onderscheiden bedrijfstypen. In deze lijst zijn, bedrijfstypen die in het algemeen vanwege de aard van de activiteiten in een woongebied (of specifiek voor het plangebied) niet toelaatbaar worden geacht, geschrapt (of weggelaten). Eventuele veranderingen van soort bedrijf worden getoetst aan de hand van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Dit betekent dat deze lijst een planologisch middel vormt om te toetsen maar dat de werkelijke toelaatbaarheid van een bedrijf ten allen tijden ook nog de toetsing aan de milieuwetgeving moet doorlopen.
Voor de Woonboulevard is vanwege de diversiteit van de aanwezige bedrijvigheid de bestemming ' Gemengd ' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn detailhandel, dienstverlening, horeca en kantoren toegestaan, voor zover passend binnen het Themacentrum Wonen.
Voor de groenvoorzieningen binnen het plangebied is de bestemming ' Groen ' opgenomen. Het betreft hier voornamelijk groenvoorzieningen langs wegen.
De bestemming ' Horeca ' is opgenomen voor de zelfstandige horecavestigingen binnen het plangebied.
Een belangrijk deel van het oosten van het plangebied betreft natuurgebied en is grotendeels gelegen binnen de EHS. Voor deze delen is de bestemming ' Natuur ' opgenomen.
Voor een deel van het woonwagencentrum is de bestemming ' Tuin ' opgenomen.
De bestemming 'Verkeer - Railverkeer ' geldt voor de spoorweg met bijbehorende voorzieningen.
Voor de binnenwegen en de aangrenzende parkeerplaatsen binnen het plangebied is de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied ' van toepassing.
De bestemming 'Verkeer - Wegverkeer ' is opgenomen voor de doorgaande wegen binnen het plangebied.
De bestemming ' Wonen ' is opgenomen voor het kleine woonwagencentrum binnen het plangebied.
Waarde Archeologie
De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' zijn opgenomen voor de diverse categorieën zoals deze zijn opgenomen op de op 1 oktober 2013 door de gemeenteraad van Heerlen vastgestelde 'archeologische verwachtings- en beleidskaart Heerlen'. Per dubbelbestemming zijn bijbehorende ondergrenzen voor de archeologische onderzoeksplicht opgenomen.
De waterbergende functie van de groenzone langs de Terhoevenderweg is door middel van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterberging' beschermd.
In de Anti-dubbeltelregel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.
In de Algemene bouwregels zijn regelingen opgenomen ten behoeve van nutsvoorzieningen, het splitsen van woningen, ondergronds bouwen en de aanvullende werking van de bouwverordening.
In de Algemene gebruiksregels is een bepaling opgenomen ten behoeve van verboden gebruik van gronden en bouwwerken.
De Algemene afwijkingsregels en Algemene wijzigingsregels verschaffen het bevoegd gezag en/of burgemeester en wethouders de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.
In de Overige regels is een bepaling opgenomen ten aanzien van verwijzingen in de regels naart andere wettelijke regelingen. Hiervoor geldt dat deze dienen te worden gelezen zoals deze luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan.
In de bepaling Overgangsrecht is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.
In de Slotregel is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Het bestemmingsplan heeft verscheidene functies.
De belangrijkste functie betreft wellicht de normerende functie.
Het bestemmingsplan geeft bindende regels voor het gebruik van de in het betreffende plan opgenomen gronden. Dit betreft gebruik in ruime zin. Niet enkel het feitelijke gebruik, maar ook de bebouwing van deze gronden en het gebruik van opstallen worden door het bestemmingsplan gereguleerd.
Om recht te doen aan deze functie, is tijdens het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan ruime aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels.
Er is sprake van een inzichtelijke en realistische juridische regeling. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel is. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Daarnaast is er sprake van een ondubbelzinnige en juridisch juiste regeling, die voor eenieder duidelijk is en weinig procesrisico kent.
Binnen de gemeente Heerlen vormt de handhaving van bestemmingsplannen een expliciet onderdeel van het handhavingsbeleid en is opgenomen in de beleidsnota
"Handhaving bouw- en ruimtelijke regelgeving". In deze nota wordt onder meer aandacht besteed aan de wijze, waarop handhaving zal plaatsvinden. Uitgangspunt is dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden. Verder wordt in deze nota de wijze van prioritering weergegeven. Op basis van jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma's vindt vervolgens het uitvoeren van toezicht en daadwerkelijke handhaving plaats.
Bij het overtreden van de regels van het bestemmingsplan kan het college de volgende sanctionerende maatregelen toepassen: bestuursrechtelijk handhaven (last onder bestuursdwang of last onder dwangsom) of strafrechtelijk handhaven (economisch delict).
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te worden gegeven over de uitvoerbaarheid van het plan. Hiermee wordt mede de financieel economisch uitvoerbaarheid bedoeld.
Dit bestemmingsplan betreft een beheerplan, waarin in beginsel enkel de bestaande situatie en het geldende recht is overgenomen. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen in dit plan opgenomen. Er is weliswaar sprake van een lichte verruiming van de toegestane bedrijvigheid, maar er is geen sprake van een bouwplan in de zin van artikel 6.12 Wro j° artikel 6.2.1 Bro. Het bestemmingsplan heeft derhalve geen financiële gevolgen. Het is daarom ook niet nodig een exploitatieplan vast te stellen.
Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:
Een voorontwerp bestemmingsplan ligt op grond van de Inspraakverordening van de gemeente Heerlen gedurende zes weken voor eenieder ter inzage. Gedurende deze termijn kan men een inspraakreactie indienen bij het college van burgemeester en wethouders. Tevens wordt het voorontwerpbestemmingsplan in verband met het vooroverleg naar diverse instanties gestuurd.
Het bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.
De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.
Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
In afwijking van de gebruikelijke procedure in de gemeente Heerlen is er bij dit hoofdzakelijk conserverende bestemmingsplan voor gekozen de stap van inspraak (voorontwerp) over te slaan en het bestemmingsplan direct als ontwerp ter inzage te leggen. Wel is het bestemmingsplan in verband met het vooroverleg naar die instanties gestuurd die een belang hebben in het desbetreffende plangebied.
In totaliteit zijn 3 vooroverlegreacties binnengekomen. Deze reacties zijn samengevat en opgenomen in Bijlage 4. Daarbij is ook het standpunt van het college van burgemeester en wethouders opgenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Crama-Husken-De Vrank 2014' heeft vanaf 19 december 2013 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen.
In totaliteit zijn 2 zienswijzen binnengekomen. Deze zienswijzen zijn samengevat en opgenomen in Bijlage 4. Daarbij is ook het gemeentelijk standpunt opgenomen.
De ingediende overlegreacties en zienswijzen hebben op enkele punten geleid tot wijzigingen in het bestemmingsplan. Daarnaast heeft het uitgevoerde archeologisch onderzoek aan de Trompenburgstraat uitgewezen dat er ter plaatse geen sprake is van archeologische waarden. Voor het onderzochte gebied is daarom de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' verwijderd.
Het gewijzigde bestemmingsplan 'Crama-Husken-de Vrank 2014' is op 29 oktober 2014 vastgesteld door de gemeenteraad.