Plan: | BMV MSP |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0917.BP030100W000001-0401 |
VASTGESTELD | |
|
|
Identificatienummer: |
NL.IMRO.0917.BP030100W000001-0401 |
Voorontwerp: |
5 februari 2014 |
Vooroverleg: |
26 maart 2014 |
Ontwerp: |
2 juni 2014 |
Vaststelling: |
30 september 2014 |
MSP Heerlen
De gemeente Heerlen werkt samen met diverse marktpartijen aan de ruimtelijke en sociaal-economische vernieuwing van de wijken Meezenbroek, Schaesbergerveld en Palemig, tezamen MSP genoemd. De krachtwijk MSP heeft te kampen met sociaal-economische achterstanden, een verouderde woningvoorraad en een krimp van de bevolking.
Meezenbroek, Schaesbergerveld en Palemig zijn rond de jaren '20 van de vorige eeuw gebouwd en maken deel uit van stadsdeel Heerlen Stad Oost, onderdeel van de voormalige Limburgse mijnstreek Parkstad Limburg.
In het kader van de gewenste herstructurering van MSP zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Hieruit is naar voren gekomen dat er behoefte is aan meer groen in de woonbuurten, een duidelijke entree voor de wijk en een overzichtelijke wegenstructuur, met meer parkeervoorzieningen. Verder dient een aantal woningen dringend gerenoveerd te worden en is er behoefte aan een duidelijk herkenbaar en aantrekkelijk winkelcentrum. Daarnaast blijkt dat de woningvoorraad verouderd is en is er behoefte aan woningen voor ouderen en mogelijkheden voor een wooncarrière in de wijk.
Wijkactieplan
In 2008 is een 'Wijkactieplan MSP' (WAP) opgesteld, waarin aan de hand van vijf prioriteiten is aangegeven wat er in de periode 2008-2020 in MSP moet gebeuren:
Door sloop en renovatie van verouderde woningen, nieuwbouw van woningen, de bouw en inrichting van voorzieningen voor eerste- en tweedelijnszorg en herinrichting van de openbare ruimte dient MSP weer een aantrekkelijke, gevarieerde woonwijk te worden.
Door de ontwikkeling van een centrum voor startende ondernemers, de inzet van microkredieten en de uitvoering van reïntegratieprojecten voor langdurig werklozen, zoals een klussendienst en een schoonmaakservice dient te buurteconomie ontwikkeld te worden. Ook de ontwikkeling van een sterk wijkwinkelcentrum zorgt voor een stimulans voor de buurteconomie.
Door de bouw van een Brede Maatschappelijke Voorziening, waarin alle partners die zich bezighouden met de ontwikkeling van het kind een plek krijgen en samenwerken: onderwijs, de peuterspeelzaal, kinderopvang en buitenschoolse opvang, consultatiebureau en sportzaal, wordt meer ruimte voor het kind gecreëerd.
Door op alle niveaus te investeren in banden en contacten tussen buren onderling en tussen buren met hun buurt en buurtgenoten wordt getracht iedereen bij de aanpak van MSP te betrekken.
Veiligheid geldt als basisvoorwaarde wat kracht bij wordt gezet door het thema veiligheid hoog op de agenda te houden van alle buurtpartners en actief te werken aan het voorkomen en oplossen van problemen voor en achter de voordeur: o.a. door de aanpak van huiselijk geweld, verbetering van de veiligheid in en om scholen en de inzet van extra politietoezicht in de wijk.
Stedenbouwkundig plan wijk MSP
De uitgangspunten van het WAP zijn vertaald in een stedenbouwkundig plan, waarin voor de wijk MSP de volgende wijzigingen worden voorgesteld:
De realisatie van een herkenbare langzaamverkeersroute om de buurten, bijzondere openbare ruimten en voorzieningen aaneen te rijgen (van Molenberg tot Brunssummerheide). De MSP-Allee wordt ontworpen als langgerekt park en krijgt een eenduidige uitstraling.
In de wijk komen verschillende pocketparks, kleine hoogwaardige parkjes die in samenspraak met bewoners zijn ontworpen.
In verschillende straten is onvoldoende ruimte voor parkeren, waardoor bewoners de auto noodgedwongen in de voortuin plaatsen. Door op enkele strategische plaatsen woningen te slopen, wordt extra parkeerruimte gecreëerd.
De nieuwbouwlocaties in de wijk zullen zoveel mogelijk inspelen op het groene karakter van de directe omgeving.
De portieketageflats aan de Limburgiastraat maken ruimte voor een nieuw hart van de wijk. Dit hart wordt als samenhangend gebied ontwikkeld met ruimte voor woningen, voorzieningen en een park.
De identiteit van Meezenbroek wordt versterkt door het creëren van een duidelijke entree op de toegangswegen in de vorm van karakteristieke gebouwen, groen of kunstwerken.
Een aantal van deze voorgestelde wijzingen zijn reeds in gang gezet of gerealiseerd. De BMV zal na realisatie het nieuwe hart van de wijk gaan vormen. De overige functies (winkels, woningen en daarbij behorend groen en parkeren) worden nu niet gerealiseerd.
Deelproject BMV
In het plangebied wordt, als onderdeel van Wijkactieplan MSP, nieuwbouw gerealiseerd ten behoeve van een brede maatschappelijke voorziening (BMV). In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de functionaliteiten en voorziene bruto vloeroppervlak van dit gebouw.
Hoewel nog geen definitief stedenbouwkundig ontwerp is vastgesteld, geldt wel als uitgangspunt dat 't Leiehoes als bestaand gebouw deel zal uitmaken van de BMV.
De BMV wordt gevestigd in het stadsdeel Heerlen Stad Oost in het centrum van de wijk MSP belendend aan Eindhovenstraat, Zutphenstraat, Amsterdamstraat en Limburgiastraat.
Behalve het bestaande bebouwingsblok maakt ook een deel van de Limburgistraat, de ten noorden daarvan gelegen groenvoorziening, de Eindhovenstraat en Zutphenstraat deel uit van het plangebied.
Kadastraal bestaat het plangebied uit de volgende percelen:
![]() |
Impressie situering plangebied |
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Heerlen-Noord', zoals dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Heerlen op 4 december 2006.
![]() |
Uitsnede vigerende plankaart bestemmingsplan 'Heerlen-Noord' |
Binnen dit bestemmingsplan zijn diverse bestemmingen van toepassing op het plangebied:
Binnen de maatschappelijke en detailhandelsbestemmingen is een bouwvlak van toepassing. Het gewenste nieuwbouwplan past niet binnen dit bouwvlak. Ook sluiten de gewenste functies in de BMV, waaronder de onderwijsfunctie, niet geheel aan bij de toegestane doeleinden.
De regels en de verbeelding vormen de juridische bindende onderdelen van het bestemmingsplan. De toelichting geeft een nadere uitleg van de gemaakte beleidskeuzen en invulling van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridische status.
Elk bestemmingsplan is te onderscheiden door een landelijk uniek identificatienummer. Onderhavig bestemmingsplan is geregistreerd en vindbaar op het landelijke portaal onder www.ruimtelijkeplannen.nl nummer NL.IMRO.0917.BP030100W000001-0401.
In de toelichting wordt de opzet van het plan beschreven en zijn de aan het plan ten grondslag liggende gedachten vermeld. Ook wordt verslag gedaan van de resultaten van het over het plan gevoerde overleg en inspraak.
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de gronden, die in het plan zijn gelegen, bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden of functies. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld, die regelingen bevatten over het gebruik van deze gronden en van de opstallen die zich daarop bevinden.
Met het oog op de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen schrijft de SVBP voor de wijze waarop een planregel is opgebouwd en hoe de regels worden ingedeeld (vaste hoofdstukindeling).
De verbeelding geeft een grafische weergave van het plangebied. In de verbeelding zijn de plangrens, bestemmingen en aanduidingen weergegeven. Het bestemmingsplan onderscheidt een digitale en een analoge verbeelding. Beide verbeeldingen zijn rechtsgeldig, echter bij interpretatieverschillen is de digitale verbeelding beslissend.
De digitale verbeelding is een interactieve raadpleegomgeving via het internet die de gehele inhoud van het bestemmingplan (grafische weergave, regels en toelichting) toont. Door een muisklik op de kaart te geven verschijnen de bijbehorende regels voor die locatie in beeld. Tevens is het mogelijk om te meten op de kaart en door middel van coördinaten (het Rijksdriehoekscoördinatenstelsel) de exacte locatie te bepalen.
De analoge verbeelding bestaat uit 1 kaartblad en heeft een schaal van 1:1000. De legenda legt een verbinding tussen de bestemmingen, aanduidingen en de regels en geeft een verklaring van de maatvoering, symbolen en topografische ondergrond(en).
De ondergrond is een samenstelling van de Grootschalige Basiskaart Nederland (landmeetkundig ingemeten topografie) en kadastrale begrenzingen.
Na vaststelling van het bestemmingsplan is de gehanteerde ondergrond onlosmakelijk met het bestemmingplan verbonden. De ondergrond is zichtbaar op de analoge verbeelding, echter deze wordt niet standaard getoond in combinatie met de digitale verbeelding. De topografische kaarten en luchtfoto's die worden getoond op www.ruimtelijkeplannen.nl zijn niet altijd up to date en slechts bedoeld als oriëntatiemiddel. Bij interpretatieverschillen is de vastgestelde ondergrond bepalend.
Hoofdstuk 2 is een opsomming van de planologische beleidskaders bestaande uit Rijksbeleid, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 3 is het plangebied beschreven. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling van het plangebied. Hoofdstuk 5 gaat in op de verschillende omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 beschrijft de verschillende hoofdgroepen van bestemmingen en de verschillende juridische regelingen. In hoofdstuk 7 is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven en hoofdstuk 8 geeft een beeld van het gevoerde overleg en de doorlopen bestemmingsplanprocedure.
In dit hoofdstuk wordt het beleidskader voor het Rijksbeleid, het provinciaal en regionaal beleid en het gemeentelijk beleid, van toepassing voor het bestemmingsplangebied BMV MSP, toegelicht.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Voor Parkstad Limburg geeft het Rijk in de SVIR wel aan dat het aanpakken van de krimpopgave noodzakelijk is om leegstand en verpaupering te voorkomen. Dit beleid is op regionaal niveau verder uitgewerkt.
Verder zijn voor de gemeente Heerlen en het plangebied in het bijzonder, geen specifieke opgaven van nationaal belang benoemd.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro).
Om toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking in de praktijk te faciliteren is een handreiking ontwikkeld. In deze handreiking wordt de ladder, die uit drie treden bestaat, nader toegelicht.
Trede 1 vraagt de regionale ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen. Trede 2 motiveert of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. In trede 3 gaat het om stedelijke uitleg en wel op een zodanige locatie dat het uitleggebied (in potentie) multimodaal ontsloten is of kan worden.
De ladder richt zich op een regionale behoefte voor stedelijk ontwikkeling op het gebied van wonen, werken, detailhandel en overige voorzieningen. Als er een regionale vraag is, hoe klein deze ook is, dan is in de motivering van de locatiekeuze de ladder van toepassing. In de bestemmingsplantoelichting moet dan worden beschreven of de nieuwe ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Deze verplichting moet leiden tot regionale afstemming bij de invulling van de behoefte aan de ontwikkeling. Van belang daarbij is of elders in de regio een ontwikkeling is gepland die in de behoeft kan voorzien.
Volgens de Handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) worden onder overige stedelijke voorzieningen accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure verstaan.
Uitwerking trede 1
Het voorliggende bestemmingsplan ziet op de realisatie van een Brede Maatschappelijke Voorziening. Het betreft deels behoud en deels een verplaatsing van de educatieve, culturele, pedagogische, sport- en recreatieve voorzieningen voor kinderen, jeugd, ouders en buurtbewoners. Er is derhalve sprake van een stedelijke ontwikkeling.
De regionale ruimtevraag is gericht op de beschikbare ruimte (kwantiteit) en de (financiële) haalbaarheid van de intensivering (kwaliteit). Ten aanzien van onderhavig initiatief kan hierover het volgende worden opgemerkt:
Kwantiteit
Uit het 'Integraal maatschappelijk Accommodatiebeleid Heerlen (IMAH) 2010-2014' blijkt dat de voorzieningen, die worden aangeboden in de BMV, functies deels op buurtniveau en deels op stadsdeelniveau betreffen. Functies op buurtniveau zijn maatschappelijke ontmoeting, gemeenschapsvormende activiteiten en openbaar spelen.
Onderwijs, kindfuncties, sporthal, scouting en sociaal-culturele activiteiten als vormingswerk en jeugdwerk, worden gezien als functies op stadsdeelniveau. De behoefte aan deze voorzieningen kan ook op buurtniveau aanwezig zijn.
De BMV MSP is gelegen in het stadsdeel Heerlen Stad. Uit het 'Integraal Huisvestingsplan Primair Onderwijs Heerlen' blijkt dat in dit stadsdeel 4 BMV's worden voorzien. Hieruit blijkt dat deze BMV's een verzorgingsgebied hebben dat kleiner is dan stadsdeelniveau.
Door de BMV wordt uitvoering gegeven aan drie van de thema's om te komen tot herstructurering van MSP (cultuurhart, brede educatie en opleiding en ontmoetingsplek voor de jeugd), zoals benoemd in het Wijkactieplan MSP 2008. In het wijkactieplan zijn de doelen, uitgangspunten en bijbehorende actiepunten benoemd om te komen tot een buurt waar de negatieve ontwikkelingsspiraal wordt omgebogen en mensen graag samen wonen en werken in een veilige buurt. Ook hieruit blijkt de realisatie van de BMV tegemoet komt aan een lokale behoefte.
Uit het bovenstaande blijkt dat de geplande BMV voldoet aan een lokale (toekomstige) behoefte op wijkniveau. Voor de ladder van duurzame verstedelijking kan deze als een regionale behoefte wordt aangemerkt. Gezien de lokale aard van de behoefte hoeft deze niet op het niveau van de regio te worden beoordeeld. In de Handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt over de afbakening van de regio namelijk vermeld dat die aan moet sluiten op het (te verwachten) verzorgingsgebied van de ontwikkeling. In het geval van BMV is dat overwegend beperkt omdat het om een voorziening op wijk- of buurtniveau gaat.
Kwaliteit
De huidige scholen kunnen als gebouw en onderwijsinhoudelijk niet meer voldoen aan de eisen van deze tijd. Daarnaast is nu al sprake van gedeeltelijke leegstand, die de komende jaren toe zal nemen. Om te voorkomen dat vergoedingen in de toekomst ingezet moeten worden voor gebouwelijke voorzieningen ten kosten van het onderwijs zelf, is niet gekozen voor hergebruik van een van de bestaande gebouwen, maar voor de duurzame, toekomstbestendige oplossing van nieuwbouw voor de school als onderdeel van de BMV.
Nieuwbouw heeft daarnaast als voordeel dat energiezuinige en klimaat neutrale maatregelen kunnen worden genomen. Daarnaast en daardoor is de exploitatie van nieuwbouw goedkoper en verdient een nieuw gebouw zich, in vergelijking met renovatie, in een aantal jaren terug.
De nieuwe ontwikkeling draagt als gevolg van de nieuwbouw en concentratie op één locatie tevens bij aan een kwaliteitsimpuls in de voorzieningenstructuur.
Nu de geplande BMV voorziet in de behoefte aan een voorziening die de leefbaarheid in de wijk MSP zal bevorderen wordt voldaan aan trede 1 van de ladder.
Uitwerking trede 2
De drie buurten Meezenbroek, Schaesbergerveld en Palemig hebben elk hun eigen geschiedenis en identiteit. In het 'Wijkactieplan MSP 2008' wordt uitgegaan van samenvoeging van de drie buurten tot de wijk MSP. Een zeer belangrijk onderdeel van dit plan is het nieuwe wijkhart gesitueerd aan de Limburgiastraat. De wijkvisie voorziet in een wijkcentrum met daarin gebundeld de meest belangrijke voorzieningen, waaronder de nieuwe BMV.
Dit nieuwe wijkhart is op de rand tussen twee wijkdelen geprojecteerd om daarmee de identiteitsdrager van de nieuwe wijk in zijn geheel te worden. Hiermee wordt een samensmelting van de buurten en daarmee de creatie van een krachtige nieuwe wijk beoogt.
Voor de nieuwe BMV is gezien het bovenstaande, in overleg met de kernpartners, gekozen voor het plangebied aan de Limburgiastraat. Hiermee voldoet het initiatief aan het streven naar een optimale benutting van het stedelijk gebied, zoals beschreven in trede 2 van de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is immers sprake van een herstructurering van bestaand stedelijk gebied, waarbij sloop en nieuwbouw ter plaatse worden gekoppeld aan maatregelen ter bevordering van de leefbaarheid van de wijk.
Nu de ontwikkeling wordt gerealiseerd binnen het bestaande stedelijk gebied hoeft geen uitwerking meer plaats te vinden van trede 3.
Hierbij kan nog worden opgemerkt dat met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro blijkens de geschiedenis van totstandkoming van deze bepaling (nota van toelichting, blz. 34 en 49; Stb. 2012, 388) wordt beoogd zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Onderhavige ontwikkeling is hiermee in overeenstemming. Als gevolg van de fusie van de twee scholen, behoud van een bestaand buurthuis en herstructurering van een deels leegstaande en verouderde bebouwingsstrook wordt bijgedragen aan zorgvuldig ruimtegebruik. Tevens vindt met de ontwikkeling een bijdrage aan de gewenste verbetering van de leefbaarheid plaats.
Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.
In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:
Geen van de nationale belangen heeft betrekking op het plangebied.
Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2006) is zowel streekplan, als provinciaal waterhuishoudingsplan en provinciaal milieubeleidsplan. Tevens bevat het de hoofdlijnen van het provinciaal verkeers- en vervoersplan. Daarnaast vormt het POL2006 een beleidskader op hoofdlijnen voor zover het de fysieke elementen daarvan betreft. Tenslotte is het POL2006 een welzijnsplan op hoofdlijnen voor zover het de fysieke aspecten van zorg, cultuur en sociale ontwikkeling betreft. Het POL2006 is in de loop der jaren meerdere malen geactualiseerd. De meest recente actualisatie is in januari 2011 door Provinciale Staten vastgesteld.
De provincie Limburg wil bijdragen aan een gevarieerde en optimale kwaliteit van de leefomgeving in steden, dorpen en op het platteland, rekening houdend met de diversiteit van de inwoners van Limburg: oud en jong, allochtoon en autochtoon, valide en minder valide. Belangrijke elementen daarin zijn woningen van goede kwaliteit en op de juiste plaats, herstructurering van de woningvoorraad en passende en bereikbare voorzieningen. Dit alles stelt ook hoge eisen aan de milieukwaliteit, de ruimtelijke inrichting en de zorg voor sociale en culturele voorzieningen.
Perspectieven
Op een lager profiel is er behoefte aan nadere nuancering en detaillering.
Het plangebied is gelegen binnen het POL-perspectief P9-stedelijke bebouwing én binnen de 'grens stedelijke dynamiek'.
De stedelijke bebouwing (P9) omvat de aanwezige of als zodanig reeds bestemde woon- en winkel- en voorzieningengebieden, bedrijventerreinen en bijbehorende wegen. Er is hier in veel gevallen nog de nodige ontwikkelingsruimte. De verstedelijkingsopgave wordt voor zover mogelijk hier ingevuld, met in achtneming van de randvoorwaarden vanuit het watersysteem (via de watertoets). Ook dient er aandacht te zijn voor de stedelijke wateropgaven ten aanzien van wateroverlast, afkoppeling, riolering, en ecologisch water. Waar nodig wordt hier door herstructurering de vitaliteit van buurten en wijken geborgd. De ligging binnen de "grens stedelijke dynamiek" houdt in dat het gebied tot een stadsregio wordt gerekend, waar in navolging van het rijksbeleid van bundeling van verstedelijking de groei van wonen, werken en voorzieningen dient te worden opgevangen. Het plangebied is gelegen binnen de stadsregio Parkstad Limburg. Binnen deze stadsregio worden de belangrijkste opgaven gevormd door de transformatie van de bestaande voorraad aan woon- en werkgebieden, het bevorderen van de economische groei en behoud en versterking van het voor deze regio zo kenmerkende stedelijke parklandschap met open ruimten, beken, en kenmerkende elementen uit het verleden als mijnstreek. In deze regio speelt bovendien de bevolkingskrimp een belangrijke rol waardoor het voorzieningenniveau onder druk kan komen te staan.
![]() |
![]() |
Uitsnede kaart 'Perspectieven' uit het POL2006 (actualisatie 2011) met indicatieve ligging besluitgebied |
Het project maakt deel uit van de herstructurering van de wijk MSP, waarbij in lijn met het provinciale beleid de vitaliteit van de wijk gestimuleerd wordt. Er wordt kortom voldaan aan de uitgangspunten van het provinciale beleid zoals omschreven in het POL2006.
De actualisatie van het POL
De provincie Limburg is gestart met de actualisatie van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg. Momenteel is nog niet concreet bekend welke onderdelen wijzigen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is dan ook uitgegaan van het vigerend POL (actualisatie 2011). De vaststelling van het POL2014 is voorzien in 2014.
De regio Parkstad Limburg heeft een eigen intergemeentelijke structuurvisie vastgesteld: 'Ruimte voor park & stad' (2009). De visie beoogt de missie van de regio, 'het in duurzame samenhang ruimtelijk-economisch ontwikkelen van de regio en het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit', te verwezenlijken. Als alle partijen hun krachten bundelen, moet het mogelijk zijn om in 2030 deze kwaliteiten in Parkstad Limburg te ervaren:
De intergemeentelijke structuurvisie zet de toekomstlijnen uit voor twee structuurdragers: ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit en de economisch-maatschappelijke ontwikkeling. Deze dragers zijn uitgewerkt door middel van vier hoofdthema's:
Ruimtelijke identiteit - regionale ontwikkeling met de natuur als goede buur
Natuur en landschap, inclusief het rijke erfgoed, beek- en rivierdalen vormen de basis voor een duurzame versterking van identiteit en vitaliteit. De stad krimpt, verdicht en laat zo de natuur ruimte voor groen en waterstructuren.
Economie - meer vitaliteit vanuit historische en huidige kracht
Hoofdambitie is economische structuurversterking met als strategie ruimtelijke concentratie en revitaliseren van locaties die niet aan moderne eisen voldoen, onder toepassing van de SER-ladder. Bij revitalisering van bestaande locaties krijgt kleinschalige bedrijvigheid nadrukkelijk de ruimte.
Wonen - meer kwaliteit voor een veranderende bevolking
Herstructurering gaat voor uitbreiding: het bedienen van de veranderende wensen van bestaande en nieuwe doelgroepen verloopt dus vooral via een kwalitatieve vervangingsopgave. In principe geen uitbreiding buiten huidige stedelijke contour.
Mobiliteit - meer samenhang, betere bereikbaarheid
De ambitie is een betere bereikbaarheid via weg en spoor, zowel regionaal als internationaal. De nieuwe ringstructuur ontlast de oude radiale wegenstructuur. Hierbij hoort een heldere, eenduidige categorisering van wegen naar hun functie. Dit is in de structuurvisie vertaald naar een XL t/m S-aanduiding.
De vier hoofdthema's uit de structuurvisie zijn concreet uitgewerkt in diverse beleidsnota's, op zowel regionaal als gemeentelijk niveau. Deze komen in de volgende paragrafen aan bod, waarbij tevens wordt aangegeven hoe deze hun uitwerking hebben op bestemmingsplan BMV MSP.
Op de bij de structuurvisie behorende ontwikkelingskaart komt het gehele plangebied in aanmerking voor herstructurering. Gezien de voorgestane ontwikkeling bestaan er vanuit de structuurvisie derhalve geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
![]() |
|
![]() |
|
Uitsnede ontwikkelingskaart Structuurvisie Parkstad Limburg |
In december 2009 heeft het Parkstadbestuur de "Herstructureringsvisie voor de woningvoorraad Parkstad Limburg 2008-2020" vastgesteld, die in januari 2010 door de raden van de Parkstadgemeenten is bekrachtigd. De Herstructureringsvisie geeft inzicht in de gebieden waar in Parkstad Limburg transformatie van de woningvoorraad nodig is, in het licht van de teruglopende en veranderende woningbehoefte, om te komen tot een duurzame ruimtelijke structuur. Per gemeente en voor geheel Parkstad is de transformatie-opgave tot en met 2020 geformuleerd in de vorm van een ‘envelop’. Deze enveloppen bestaan uit een kwantitatieve en een kwalitatieve transformatieopgave (onttrekkingen ten gevolge van bevolkingsdaling en bouwplannen en vervangingsopgave), zodat de partners gestimuleerd worden om afwegingen te maken: soms kan het verstandiger zijn een ‘papieren plan’ te stoppen dan een daadwerkelijke woning te slopen. Met overzichtskaarten is aangegeven waar de herstructureringsopgave gaat 'landen', waarbij onderscheid is gemaakt in drie typen gebieden:
Beheergebieden
In deze gebieden vindt, buiten de eventuele realisatie van ABC-plannen, geen herstructurering van de woningvoorraad plaats. Binnen beheergebieden kunnen wel overige ontwikkelingen plaatsvinden, niet zijnde woningbouwherstructurering.
Verdunningsgebieden
In verdunningsgebieden zal de verdunningsopgave landen. Dit zijn gebieden waar een kwaliteitsslag gemaakt kan worden door verdunning, voor wat betreft o.a. het wonen, het verminderen van druk op het openbaar gebied, vergroening en verbetering van leefbaarheid in het algemeen. Hierbij kan gedacht worden aan sloop en nieuwbouw, maar ook aan bijvoorbeeld samenvoeging en aanpassing van woningen.
Ontwikkelingsgebieden
Dit zijn gebieden waar door de gemeenten (en partners), in het kader van de krimp, reeds integrale plannen zijn opgesteld die structuur-en functieverandering omvatten en die bekend zijn in de gemeente. Naast ontwikkelingsgebieden in het kader van de krimp, kunnen ook nog andere (grootschalige) ontwikkelingen binnen de gemeenten gepland of in uitvoering zijn die losstaan van de krimpopgave. Tevens kan in een aantal ontwikkelingsgebieden een deel van de verdunningsopgave landen.
De in november 2010 geactualiseerde envelop bevat voor Heerlen tot 2020 een netto verdunningsopgave van 5.000 wooneenheden en een vervangingsopgave van 6.800 wooneenheden.
Het plangebied is aangewezen als ontwikkelingsgebied. Tevens is de wijk MSP aangeduid als Vogelaarwijk: een aandachtswijk aangewezen door het voormalige ministerie van VROM waar woningen verouderd zijn en er meer dan gemiddelde problemen heersen rond wonen, werken, leren, integreren en veiligheid.
Voor deze wijk is een integraal masterplannen vastgesteld, waarin voorstellen zijn vervat die leiden tot leefbare wijken met een kwalitatief hoogwaardig gedifferentieerd woningaanbod, sterke centra met goede voorzieningen, een hoogwaardige openbare ruimte en optimale verbindingen naar de omliggende groengebieden.
Als gevolg van de voorziene herstructurering van het gebied en de realisatie van een BMV krijgt de omgeving een kwaliteitsimpuls en wordt bijgedragen aan de leefbaarheid van de wijk. Dit is in lijn met de herstructureringsvisie en ook het eerder genoemde Wijkactieplan MSP.
In 2008 is de "Stadsvisie 2026" door de raad van de gemeente Heerlen vastgesteld. In deze visie worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen benoemd waar Heerlen mee te maken heeft en die ook in de komende jaren van groot belang zullen zijn: de bevolkingskrimp als gevolg van vergrijzing en ontgroening, de individualisering van de samenleving en de daarmee onder druk staande sociale cohesie in buurten en de mondialisering van de economie. Aan de hand van deze thema's worden kansen gezocht voor de komende jaren. Deze lijken met name te liggen in samenwerking op regionaal (Parkstad Limburg), nationaal (Tripool Zuid-Limburg, G27) en internationaal (MAHHL, Eurocities, Heerlen-Aken) gebied. Naast deze kansen vorm de belangrijkste bedreiging het verminderen van de aantrekkelijkheid, veiligheid en levendigheid van het stadscentrum, waarbij het van belang wordt geacht dat de inwoners zich samen met de stad ontwikkelen. De afgelopen jaren heeft ten aanzien van veiligheid en levendigheid een duidelijke verbeteringsslag plaatsgevonden, die de komende jaren moet worden doorgezet.
Met het thema "Van Coriovallum naar Corioforum" worden vier speerpunten geformuleerd voor Heerlen: Centrumstad, Ondernemende stad, Jeugdige stad en Netwerkstad. De visie wordt samengevat als "Heerlen 2026: Energiek hart van Parkstad".
Heerlen heeft zich de afgelopen jaren sterk gemaakt voor samenwerking, zowel binnen de gemeentegrenzen als daarbuiten. Heerlen is een stad van sterke buurten met een gezamenlijk stedelijk centrum. Door sterk in te zetten op buurten koestert Heerlen haar kracht en identiteit en door daarnaast hard te werken aan de binnenstad wordt gewerkt aan het versterken van de Euregionale koopstad.
Er wordt gestreefd naar aantrekkelijke en ruime woonmilieus, een groene omgeving, een hoog voorzieningenniveau en een levendige sfeer.
De realisatie van de BMV vindt plaats in samenwerking met diverse instanties en tevens met de bewoners van de buurt zelf, geheel in lijn met de samenwerking die de gemeente Heerlen nastreeft. Verder draagt de BMV bij aan een aantrekkelijk woonmilieu, een hoger voorzieningenniveau en een levendige sfeer. Het plan zal daarnaast bijdragen aan een grotere sociale cohesie binnen de wijk, geheel in lijn met de stadsvisie.
De Stadsvisie kent verder geen specifieke uitgangspunten voor het onderhavige bestemmingsplan.
Het gemeentelijk Groenbeleidsplan is op 14 mei 2013 vastgesteld en vormt sindsdien het gemeentelijk groenbeleid. In dit plan is het vorige groenstructuurplan geïntegreerd.
Het Groenbeleidsplan geeft een middellange termijnvisie (2010-2025) op de gewenste ontwikkeling van het (semi-)openbare groen van de gemeente Heerlen. Behalve een visie op de gemeentelijke groenstructuur bevat het Groenbeleidsplan ook een kader voor het groenbeheer en is er tevens een uitvoeringsprogramma aan gekoppeld. Het Groenbeleidsplan heeft als hoofddoelstelling een integrale, samenhangende en tevens duurzame groenstructuur te realiseren, die recht doet aan de identiteit en eigenheid van Heerlen als onderdeel van Parkstad Limburg en voldoende robuust van karakter is waar het gaat om behoud en verbetering van leefbaarheid en groene kwaliteit.
In de visie op de groenstructuur van de gemeente Heerlen is uitgegaan van de volgende integraal samenhangende componenten:
De hoofdgroenstructuur van Heerlen kadert de ligging van de verschillende stadsdelen in. Om een goede aansluiting te vormen op de gemeentelijke hoofdgroenstructuur is per stadsdeel de gewenste ontwikkeling van de hoofdgroenstructuur verder uitgewerkt.
Vervolgens is nog verder ingezoomd en is de gewenste groenstructuur in de buurten en buurtschappen beschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt in verschillende buurttypen. De visies voor de verschillende buurttypen zijn vertaald in een gereedschapskist voor de groenstructuur per buurttype, waarin de karakteristieken en functies van de hoofd- en subgroenstructuur van een buurttype zijn vastgelegd. Onderscheid wordt gemaakt in structuurgroen en snippergroen, waarbij het uitgangspunt geldt dat snippergroen kan worden afgestoten zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van de openbare ruimte.
![]() |
![]() |
Uitsnede kaart Groenstructuur Heerlen |
Het stadsdeel centrum heeft een zeer divers karakter met enerzijds het centrum en de uitwaaierende lintbebouwing en anderzijds de verspreid gelegen mijnkoloniën en grootschalige woonbuurten die naadloos in elkaar overgaan. Het stadsdeel heeft een duidelijke relatie met zowel het Caumerbeekdal als het Geleenbeekdal. Ondanks dat heeft het centrum zelf een vrij stenig karakter. Verspreid over het stadsdeel liggen verschillende groengebieden en historische objecten die bepalend zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van het stadsdeel.
In de centrumvisie heeft de gemeente doelstellingen neergelegd voor de opwaardering van de openbare ruimte in het centrum in samenhang met de ontwikkeling van een representatieve groenstructuur. De doelstelling is tevens om de verbindingen vanuit het centrum met het Caumerbeekdal en het Geleenbeekdal te verbeteren. Daarnaast wordt gewerkt aan herstructurering van de buurten, zoals Meezenbroek, Schaesbergerveld en Palemig.
Aandachtspunten voor de hoofd- en subgroenstructuur voor de wijk Meezenbroek en Schaesbergerveld zijn de volgende:
In de bestaande situatie zijn in het plangebied enkele bomenrijen aanwezig. Waar mogelijk blijven deze in het plan behouden.
Er is verder nog geen sprake van een uitgewerkt stedenbouwkundig plan. Bij de toekenning van de bestemmingen is echter rekening gehouden met de mogelijkheid groenvoorzieningen aan te leggen. Bij de inrichting van het gebied wordt verder waar mogelijk rekening gehouden met de aandachtspunten uit het Groenbeleidsplan.
Op 12 maart 2003 heeft de gemeenteraad het horecabeleid vastgesteld, beschreven in de visie 'Heerlen heeft 't!'. Belangrijk uitgangspunt voor de visie is dat Heerlen de hoofdkern is in Parkstad Limburg en dat deze functie verder uitgebouwd moet worden. Binnen de gemeente is het centrum van Heerlen het gebied waar horeca met een bovenlokale functie is gesitueerd. In de stadsdelen en buurten heeft de horeca een buurtfunctie, is ondersteunend aan andere voorzieningen en wordt optimaal gefaciliteerd.
Horecabedrijven in de (woon)buurten hebben naast een horecafunctie vaak ook een maatschappelijke functie (ontmoetingsfunctie, verenigingsleven). Omdat deze horeca belangrijk is voor de bewoners van Heerlen, dient deze gekoesterd te worden en zoveel mogelijk te worden gefaciliteerd.
Wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden voor de horeca in de buurten buiten het centrum geldt dat er in principe geen uitbreiding van het aantal horecazaken wordt toegestaan. Voor de leefbaarheid is het belangrijk het huidige aanbod te behouden.
In onderhavig bestemmingsplan zijn ondersteunend bij de toegestane maatschappelijke functies horeca toegestaan (bijvoorbele din de vorm van een foyerfunctie, bereiding kleine maaltijden/ snacks, en verhuur voor bijeenkomsten van persoonlijke aard, aansluitend en gelimiteerd op basis van de afspraken in het kader van het horeca- en accommodatiebeleid).
Op 2 november 2010 heeft de gemeenteraad de Parkeernota Heerlen 2010 vastgesteld. Aan de hand van deze parkeernota zet de gemeente Heerlen onder meer in op een bruisend en levendig stadscentrum, aantrekkelijke leefbare woonmilieus, een goede bereikbaarheid, een krachtig ondernemersklimaat en hoogwaardig onderwijs. Het parkeerbeleid moet bijdragen aan de totstandkoming van deze speerpunten. De visie op parkeren is dan ook als volgt geformuleerd:
'Heerlen streeft naar een evenwichtige balans tussen parkeervraag en -aanbod waarbij aan de parkeerbehoefte van diverse doelgroepen (bewoners, bezoekers en bedrijven) zoveel mogelijk wordt voldaan, zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid in de wijk en de kwaliteit van de openbare buitenruimte.'
De parkeerbalans is in evenwicht op het moment dat de parkeerbezetting ligt tussen de 50 en de 80 procent. Per gebied kan het moment waarop deze parkeerbezetting wordt gemeten verschillen. Uitgangspunt is dat de parkeerbezetting gemeten dient te worden als de gemiddelde parkeerbehoefte het hoogst is.
Voor een optimaal parkeerbeleid is het van belang dat er sprake is van een adequaat openbaar vervoer, dat de bereikbaarheid per fiets optimaal is en (zonodig) de omliggende woonbuurten afgeschermd worden middels parkeren voor vergunninghouders.
Parkeernormen
De parkeernormen van de gemeente Heerlen zijn gebaseerd op de kengetallen die door het CROW zijn gepubliceerd in publicatie 182 eind 2008. Bij de beoordeling van nieuwbouwplannen, uitbreiding bestaande bouw of bij een verandering van functie wordt op basis van de parkeernormen bepaald of in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.
Het CROW geeft in de publicatie 182 aan dat de stedelijkheidsgraad van invloed is op het aanbod van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Uit tabel 2 van de publicatie is vervolgens af te leiden dat de gemeente Heerlen met een omgevingsadressendichtheid van 1615 adressen per km2 in de categorie ‘sterk stedelijk valt’. De kengetallen die bij deze categorie passen zijn dan ook uitgangspunt voor de Heerlense parkeernormen.
Het plangebied behoort verder tot het 'Overig gebied'.
Uitgangspunt is dat het benodigd aantal parkeerplaatsen gerealiseerd dient te worden op eigen terrein.
![]() ![]() |
![]() |
Parkeernormen diverse functies |
Voor de leslokalen kan worden aangehouden de rekenregel dat 30 studenten gelijkstaat aan 1 leslokaal. Bij een basisschool, crèche of kinderdagverblijf dient altijd rekening gehouden te worden met een Kiss & Ride voorziening. Hiervoor worden de rekenregels van het CROW gebruikt.
Bij de uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met de aanleg van voldoende parkeergelegenheid. Uitgangspunt is dat in minimaal 25 parkeerplaatsen voor Kiss & Ride en 33 overige parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Indien er geen dubbelgebruik (overdag t.b.v. kind-functie, 's avonds t.b.v. gemeenschapsfuncties en sport) mogelijk zou zijn, wordt er in minimaal 82 parkeerplaatsen voorzien, waarvan 25 bestemd voor Kiss & Ride.
In het Meerjarig Bestuurlijk programma 2011-2014 wordt de aandacht gevraagd voor duurzaamheid als leidend principe in herstructurering en integrale afweging van energie, groen, geluid, klimaat en luchtkwaliteit om een aantrekkelijke stad met een eigen karakter te realiseren en behouden. Duurzaamheid betreft een integrale afweging van belangen voor de korte en de lange termijn, voor alle relevante stakeholders in het gebied en binnen de tijdshorizon. Uitgaande van de 'Triple PPP'-benadering (people-planet-prosperity) betekent duurzaamheid voor gebiedsinrichting en herstructurering dat de gebiedsinrichting zelf en het gebruik van het gebied toekomstbestendig moeten zijn. Daarbij dient de balans van voorraadgebruik (materiaal, energie) en belasting van de omgeving (lokaal, klimaat) waarde toe te voegen aan één of meer duurzaamheidsbelangen, rekening houdend met alle relevante stakeholders.
De belangrijkste duurzaamheidsbelangen zijn:
Er zijn geen normen vastgelegd voor het begrip duurzaamheid. Op enkele genoemde belangen, zoals leefomgeving en duurzaam bouwen, is sectorale wet- en regelgeving van toepassing. Hierin zijn kaders geformuleerd voor de toepassing van het duurzaamheidsprincipe.
Klimaatbeleidsplan
Het gemeentelijk Klimaatbeleidsplan 2010-2020 gaat in op klimaatmitigatie en bevat naast een algemene ambitie een aanpak voor de thema's gemeentelijke organisatie, wonen, mobiliteit en bedrijven. De algemene ambitie voor 2020 bestaat uit het:
Mijnwater
Het mijnwaterproject is een alternatief duurzaam energieconcept, gebaseerd op aardwarmte in combinatie met de bestaande mijngangen. Het is ontwikkeld als experiment onder beheer van de gemeente Heerlen en met steun van de Europese Unie. Het mijnwaternetwerk zal steeds verder worden uitgebreid, waarbij onder andere voor gemeentelijke gebouwen onderzocht zal worden of aansluiting op het netwerk mogelijk en haalbaar is. Het mijnwaterproject is beoogd als aanjager en hefboom voor een grootschalige energietransitie in Heerlen.
Hoewel er sprake is van een herstructureringslocatie komt een deel van de maatschappelijke voorzieningen terug in het plangebied. In het al gemeen kan derhalve gesteld worden dat er geen grootschalige veranderingen optreden in het gebiedsgebruik.
Duurzaamheidsmaatregelen met ruimtelijke consequenties zijn niet aan de orde in het plan.
Verandering van gedrag zijn uiteraard wel mogelijk, maar kunnen niet worden geregeld in een bestemmingsplan. In het Klimaatbeleidsplan Heerlen 2010-2020 is een eis opgelegd van een 50% verscherpte EPC-norm op het moment van realisatie van gemeentelijke nieuwbouw. Hieraan zal derhalve voldaan moeten worden.
Voor mijnwater zijn in het plangebied momenteel geen toepassingsmogelijkheden voorzien. Er is daarom geen aanleg noodzakelijk van de hiervoor benodigde infrastructuur.
Gemeente Heerlen en schoolbesturen Movare, SPOP en Innovo hebben in 2006 een Huisvestingsplan primair onderwijs Heerlen opgesteld samen met RO groep. Door ontwikkelingen (zoals verdergaande invloed van demografische krimp, verandering van bestuurlijke constructies in het onderwijs en een continu veranderende maatschappij) zien gemeente Heerlen en de schoolbesturen aanleiding het plan van 2006 te herijken naar de situatie anno 2010 en een koers te formuleren voor de periode tot 2020.
Het voorliggende huisvestingsplan (november 2011) geeft richting aan de wijze waarop het primair onderwijs in Heerlen fysiek en inhoudelijk kan evolueren, rekening houdend met de uitgangspunten zoals in het eerdere huisvestingsplan en beleidsstukken van gemeente Heerlen (bijvoorbeeld ten aanzien van wijkontwikkeling en stadsstructuur) zijn aangedragen. Bij het opstellen van het integraal huisvestingsplan primair onderwijs Heerlen 2010-2020 (IHP 2010-2020) zijn de gemeente Heerlen (als opdrachtgever) en schoolbesturen Innovo en Movare nauw betrokken.
Dit huisvestingsplan is opgesteld door de afdeling welzijn van de gemeente Heerlen, ondersteund door RO groep (RO groep heeft ook het IHP Heerlen in 2006 begeleid). Gedurende het traject heeft afstemming plaatsgevonden met de grootste schoolbesturen in Heerlen.
Een van de visie-uitgangspunten in het IHP is het vormen van centra voor de wijk, waar bijvoorbeeld middels voorzieningen en wijkgerichte programma’s sociale cohesie bevorderd wordt op locaties die worden aangewezen als 'Brede Maatschappelijke Voorziening.'
Uitgangspunten voor een passende huisvestingsstructuur wat betreft 'Brede Maatscappelijke Voorzieningen' zijn onder andere de volgende:
Brede Maatschappelijke Voorzieningen zijn de centrale spil van een dekkend netwerk van schoollocaties: enkele locaties binnen de structuur zijn/worden ingericht als Brede Maatschappelijke Voorziening (BMV). Deze voorzieningen hebben een centrale ligging en hebben een verzorgingsgebied dat een stadsdeel of meerdere wijken omvat. Op deze plekken wordt naast de doorlopende leer- en ontwikkelingslijn, aanvullend geïnvesteerd in zorgarrangementen (jeugdzorg, jeugdgezondheidszorg/ GGD, schoolmaatschappelijk werk), opvangarrangementen (naschoolse activiteiten bijvoorbeeld op het gebied van sport en cultuur) en wijkarrangementen (ontmoeting, buurtwerk, verenigingswerk, et cetera). Met dit aanbod bedienen de BMV's ook de omliggende schoollocaties.
Een mogelijk scenario voor de structuur van Heerlen stad is de volgende:
In het IHP is opgenomen dat in de wijk MSP wordt geïnvesteerd in een BMV-concept voor de leerlingen van Theo Thijssen en 't Pannesjop op een nieuwbouwlocatie. Beide scholen zullen worden ondergebracht in één school, deel uitmakende van de BMV. Schoolbesturen zullen in goed overleg bepalen voor welk schoolprofiel zal worden gekozen. In het gebied is potentie voor één levensvatbare school.
De wijken Molenberg en MSP krijgen ook vanwege hun status als krachtwijk / aandachtsbuurt een schoollocatie met BMV-concept ter versterking van het voorzieningenniveau in deze buurten.
Met onderhavige ontwikkeling wordt invulling gegeven aan de doelstellingen uit het IHP 2010-2020.
Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie in het plangebied, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk is een beschrijving opgenomen van het plangebied BMV MSP en zijn directe omgeving. Zowel de historie van het plangebied als de huidige ruimtelijke en functionele structuur worden beschreven.
In de 19e eeuw was Heerlen een tamelijk geïsoleerd dorp. Hoofdmiddel van bestaan was de landbouw, goede aan- en afvoerwegen ontbraken.
In 1894 was al begonnen met de aanleg van de Oranje-Nassaumijn I, 1899–1974, die vijf jaar later in productie ging. Op Heerlens grondgebied kwamen nog drie mijnen: de Oranje-Nassau III (1917–1973) te Heerlerheide, Oranje-Nassau IV (1927–1966) te Heksenberg en Staatsmijn Emma (1911–1973) in Treebeek (destijds grondgebied van de gemeente Heerlen). De bevolking nam in korte tijd explosief toe: van een dorpje met 6646 inwoners in 1900 tot een stad van 32.263 inwoners in 1930. Voor al deze mensen uit binnen- en buitenland moesten huizen, scholen, winkels en een ziekenhuis gebouwd worden, wegen worden aangelegd enzovoorts, en dat alles in zeer korte tijd. Het is daarom niet verwonderlijk dat nog maar weinig historische gebouwen bewaard zijn gebleven. In de grote verandering van dorp tot stad vond men ze niet meer passen in een modern stadsbeeld en dus werden ze gesloopt.
Door de mijnindustrie en de toenemende bevolking zijn in de 20e eeuw tussen de oorspronkelijke dorpskernen vele nieuwe wijken ontstaan. Dit heeft ertoe geleid dat alle plaatsen binnen en rondom de gemeente met elkaar verweven werden. Per 1 januari 1982 werd de gemeente Hoensbroek, waarvan de bebouwing voor een groot gedeelte aansluit op die van Heerlen, bij Heerlen gevoegd.
De stad omvat 4 stadsdelen te weten Heerlen-Centrum, Heerlerheide, Heerlerbaan en Hoensbroek. Verder zijn er een aantal wijken/dorpen die ook weer in een aantal buurten zijn onderverdeeld. Geografisch gezien is Heerlen onder te verdelen in 3 delen: Heerlen-Stad, Heerlen-Noord en Heerlen-Zuid
Meezenbroek, waarin onderhavig plangebied gelegen is, bevindt zich in de wijk MSP, welke deel uitmaakt van het gebied Heerlen-Stad.
Uit de historische kaart van 1810 en later blijkt voor de BMV-locatie het volgende: de kaart van 1837-1844 laat zien dat de locatie onbebouwd en in gebruik is als landbouwgrond. De kaart van 1960 laat zien dat de omgeving met infrastructuur (Limburgiastraat, Amsterdamstraat, Eindhovenstraat en de Zutphenstraat) is gerealiseerd. Dit deel van het plangebied zelf is nog niet bebouwd. Uit de kaart van 1968 blijkt dat het gebied inmiddels is bebouwd.
Uit de geraadpleegde kaarten van 1810 blijkt dat de gronden met verkeersbestemming en de directe omgeving niet bebouwd waren. Op de kaart van 1924 tot 1950 blijkt dat in het gebied de weg van Heerlen naar kasteel Schaesberg aanwezig was. De kaart van 1967 laat zien dat de flatgebouwen en de omliggende bebouwing volledig tot ontwikkeling gekomen zijn.
De geprojecteerde BMV is gesitueerd in Heerlen Stad Oost in het centrum van de wijk MSP en is gelegen tussen de Eindhovenstraat, Zutphenstraat, Amsterdamstraat en Limburgiastraat. Aanvullend hierbij hoort in noordelijke richting ook een gedeelte van de Limburgiastraat en de ten noorden daarvan gelegen groenvoorziening tot het plangebied.
In het plangebied bevinden zich momenteel twee bebouwingsclusters en een verblijfsgebied dat ingericht is als groen- en parkeervoorziening.
De bestaande ontsluiting van het gebied vindt plaats via de bestaande aangrenzende wegen. Vanwege de ligging aan de doorgaande Limburgiastraat is het plangebeid ook eenvoudig bereikbaar vanuit de rest van de wijk.
Als gevolg van een centralisatie van diverse voorzieningen op onderhavige locatie (en daarmee het vervallen van deze functies elders), wordt geen noemenswaardige toename van het aantal verkeersbewegingen van motorvoertuigen verwacht in het gebied en omgeving. Problemen met betrekking tot de verkeersafwikkeling zijn dan ook niet te verwachten.
Als gevolg van onderhavig bouwplan zal de verkeerscirculatie niet wijzigen: de Amsterdamstraat is één-richting in noordelijke richting, de overige straten (Limburgiastraat, Eindhovenstraat, van Zutphenstraat) twee richtingen.
De Eindhovenstraat behoudt in de nieuwe situatie een verkeersfunctie. Wel wordt de Eindhovenstraat heringericht als een soort woonerf, zodat deze straat ook als speelstraat gebruikt kan worden.
Het meest noordelijke cluster wordt gevormd door café-zalencentrum 't Leiehoes en het daarachter gelegen scoutinggebouw met bijbehorend scoutingterrein en vuurplaats. Deze bebouwing bestaat uit maximaal anderhalve bouwlaag.
Het zuidelijke bebouwingscluster bestaat uit een strook bebouwing waar op de begane grond (voorheen) diverse detailhandels-, dienstverlenende en horecafuncties waren gesitueerd en waar zich op de verdieping bovenwoningen bevinden. Deze bebouwing bestaat uit twee bouwlagen.
De drie buurten Meezenbroek, Schaesbergerveld en Palemig hebben elk hun eigen geschiedenis en identiteit. In het 'Wijkactieplan MSP 2008' wordt uitgegaan van samenvoeging van de drie buurten tot de wijk MSP. Een zeer belangrijk onderdeel van dit plan is het nieuwe wijkhart gesitueerd aan de Limburgiastraat. De wijkvisie voorziet in een wijkcentrum met daarin gebundeld de meest belangrijke voorzieningen, waaronder de nieuwe BMV. Dit nieuwe wijkhart is op de rand tussen twee wijkdelen geprojecteerd om daarmee de identiteitsdrager van de nieuwe wijk in zijn geheel te worden. Hiermee wordt een samensmelting van de buurten en daarmee de creatie van een krachtige nieuwe wijk beoogt.
De huidige scholen kunnen als gebouw en onderwijsinhoudelijk niet meer voldoen aan de eisen van deze tijd. Daarnaast is nu al sprake van gedeeltelijke leegstand, die de komende jaren toe zal nemen. Om te voorkomen dat vergoedingen in de toekomst ingezet moeten worden voor gebouwelijke voorzieningen ten kosten van het onderwijs zelf, is niet gekozen voor hergebruik van een van de bestaande gebouwen, maar voor de duurzame, toekomstige oplossing van nieuwbouw voor de school als onderdeel van de BMV.
Nieuwbouw heeft daarnaast als voordeel dat energiezuinige en klimaat neutrale maatregelen kunnen worden genomen. Daarnaast en daardoor is de exploitatie van nieuwbouw goedkoper en verdient een nieuw gebouw zich, in vergelijking met renovatie, in een aantal jaren terug.
Voor de nieuwe BMV is gezien het bovenstaande, in overleg met de kernpartners, gekozen voor het plangebied aan de Limburgiastraat. Voor dit plangebied wordt vanuit het Wijkactieplan de volgende ontwikkeling voorgesteld:
De definitie van een BMV welke door de gemeente gehanteerd wordt is de volgende: een brede maatschappelijke voorziening is een mogelijke invulling van een brede school, waarbij in ieder geval invulling wordt gegeven aan het wijkprofiel (voor meer informatie aangaande mogelijke profielen voor een brede school wordt verwezen naar de vastgestelde nota 'Brede ontwikkeling voor kind & buurt'). De BMV is een voorziening met een bovenwijks of bovenlokaal verzorgingsgebied (of te wel stadsdeelniveau), met diverse sociaal maatschappelijke functies, zoals cultuur, zorg, welzijn, sport, buurtgericht werken en dienstverlening voor specifieke doelen, waarin een school altijd kernpartner is.
Niet alle hieronder benoemde functies hoeven in 1 gebouw te zijn gehuisvest. Het is in eerste instantie een netwerksamenwerking.
De gewenste functionaliteit van deze BMV is als volgt:
Onderdeel | Functies, zoals |
School | Primair onderwijs en daaraan gerelateerde activiteiten als ondersteuning van het opgroeiende kind (zie zorg en welzijn). Naschoolse activiteiten in de klaslokalen (maatschappelijk, cultureel, educatief). Aulafunctie (in combinatie met 't Leiehoes eventueel). Inloopmogelijkheden ouders/ouderparticipatie. Werkplek-vergaderfaciliteit. Speellokaal onderbouw. |
Buitenschoolse Opvang | Buiten- en naschoolse opvang kinderen tot 12 (13) jaar. Mogelijkheid ouderparticipatie. Werkplek-vergaderfaciliteit. |
Kinderopvang | Kinderopvang 0-4 jarigen. Mogelijkheid ouderparticipatie. Werkplek-vergaderfaciliteit. |
Peuterspeelzaalwerk | Leren en spelen voor kinderen van 1,5 tot 4 jaar. Mogelijkheid ouderparticipatie. Werkplek-vergaderfaciliteit. |
Alcander en overig welzijn en zorg Incl. MSiP en CJG) |
Activiteiten en klantcontacten voor maatschappelijke en sociaal-culturele activiteiten (prestatievelden 1 t/m 5 Wmo): kinder- en tienerwerk (ondersteunend aan de stadsdeelaccommodatie jeugd), info-adviesfunctie, ondersteuning vrijwilligerswerk, Zorg- en adviesteams, opbouwwerk. Spreekuren. Coördinatiewerkzaamheden tbv algemene gezondheidsbevordering en zorg- en hulpverlening op patiëntniveau. Informatie- en adviesfunctie. Eerste lijnszorg: spreekuren en vergaderingen. Inlooppunt en coördinatie van zorg voor ouders, jongeren en professionals met vragen over gezondheid, opvoeden en opgroeien. Jeugdhulpverlening. Jeugdgezondheidszorg 4-19 jaar. Gezondheidscursussen, o.a. yoga, stressbestendigheid, anti-roken). Onderzoek (o.a. visueel onderzoek, ogen). Trombosedienst. Activiteiten van stichting wijkbeheer t.b.v. de buurt MSP. |
Verenigingen incl. stichting Wijkbeheer MSP | Reguliere activiteiten verenigingen (niet gemotoriseerd en binnen geluidsnormen) op sociaal cultureel gebied (amateurkunsten). Belangenbehartiging (zoals vakbondswerk, belastingformulier invullen, activiteiten i.h.k.v. de Wmo/adviesraad MO). Vergaderingen. Koepelfunctie wijkpartners, platform verenigingen, organisatie netwerk leefbaarheid en veiligheid. |
Ontmoetingsruimte algemeen ('t Leiehoes) | Accommoderen van activiteiten gericht op informatie-, ontplooiings-, ontmoetings- en ontspanning van algemene aard tbv de buurt en de gebruikers (verenigingen etc.) van het complex, dus incl. de scholen (denk aan cursussen, informatiebijeenkomsten, vergaderingen, ontspanningsactiviteiten ouderen, activiteiten t.b.v. kinderen en jongeren ondersteunend aan de stadsdeelaccommodatie jeugd i.h.k.v. het jeugdbeleid. Educatieve activiteiten kinderen en volwassenen. Digitaal trapveld of ruimte voor computeronderwijs. Aulafunctie school (grotere activiteiten). Bijeenkomsten van persoonlijke aard (gelimiteerd van aantal binnen afspraken i.h.k.v. horecabeleid en accommodatiebeleid). Horeca (incl. foyerfunctie) ondersteunend aan alle activiteiten van de BMV MSP. Keukenfaciliteiten in het kader van ondersteunende horeca (geen bereidingen behoudens snacks, kleine kaart). Sociaal restaurant (maaltijden elders bereid). Repetitieruimte muziekverenigingen muziekgroepen (binnen wettelijke eisen geluidsuittreding). Tijdelijke opslagruimte (berging) voor activiteiten in de omgeving van de BMV t.b.v. de buurt. Spreekkamerfunctie voor alle verenigingen en organisaties die gebruik maken van de BMV. Vergaderruimten voor alle verenigingen en organisaties die gebruik maken van de BMV. Opvang i.h.k.v. het rampenplan. Opslagruimte (berging) voor verenigingen en organisaties die gebruik maken van de BMV. |
Gymzaal/sportzaal | Gymnastiekonderwijs (bewegingsonderwijs). Binnensport, niet gemotoriseerd. Sportgebonden activiteiten niet gemotoriseerd Culturele opvoeringen scholen en andere bijeenkomsten zoals diploma-uitreikingen. Niet gemotoriseerde culturele en ontspannende activiteiten zoals een vlooienmarkt of boekenmarkt. Buurtbijeenkomsten informerend en ontspannend aanvullend op ontmoetingsfunctie ('t Leiehoes). Opvanglocatie i.h.k.v. rampenplan. Uitvoeringen van sociaal-culturele aard, denk aan concert van de harmonie, een toneeluitvoering van de school of een carnavalsavond. Examens (school en anders). Omkleden en douchen (ook t.b.v. andere onderdelen BMV). |
Buitenomgeving MSP | Speelplaatsfunctie scholen. Sport en spel, algemeen en niet georganiseerd (trapveldje, openbare speelplek). Georganiseerde spelactiviteiten van bijvoorbeeld scouting en kindervakantiewerk. Georganiseerd sporten en ontspanning in kleine groepen. Incidenteel grotere activiteit t.b.v. leefbaarheidsdoelstellingen buurt/wijk. Incidenteel gebruik voor buitenactiviteiten zoals een rommelmarkt, buurtdag, NL-doetdag en activiteit sterkste man. Verzamelplaats ontruimingen. Tijdelijke en ondersteunend opslagfunctie voor activiteiten van BMV en/of voor de buurt. Geen stalling/weekendparkeren/avondparkeren e.d. van vrachtwagens en bestelwagens. |
Algemeen/overig | Receptiefunctie. Beheers-beheerdersfunctie. Sanitaire functie. Garderobefunctie. |
Niet gewenste activiteiten | Niet gewenst zijn religieuze activiteiten en gemotoriseerde activiteiten, zoals crossen, tractortrek. |
Uitgaande van een bvo factor van 1,35 is het ruimtelijk programma:
Functie | BVO | |
Onderwijs | 1644,30 m² | |
KO/BSO | 423,90 m² | |
Zorg-Welzijn-Algemeen | 584,55 m² | |
Sport | 626,95 m² | |
Techniek | 67,50 m² | |
Totaal | 3347,20 m² |
Hoewel nog geen definitief stedenbouwkundig ontwerp is vastgesteld heeft het college op 10 december 2013 besloten tot behoud van het gebouw van 't Leiehoes, als onderdeel van de BMV.
In dit hoofdstuk worden de diverse relevante omgevingsaspecten aangehaald en wordt aangegeven hoe deze in het bestemmingsplan zijn ingepast.
Voor plannen en besluiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (kunnen) hebben, kan een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden opgesteld. In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald voor welke ontwikkelingen een m.e.r. verplicht is.
m.e.r.- beoordeling
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 . Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
Beoordeling noodzakelijkheid m.e.r.(-beoordeling)
Om te bepalen of een m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is, dient bepaald te worden of de ontwikkeling voorkomt in lijst C of lijst D van het Besluit, of de drempelwaarden worden overschreden, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Drempelwaarden Lijst D
In het geval van een stedelijk ontwikkelingsproject is direct een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk als de activiteit gaat om de bouw van 2.000 woningen of meer in een aaneengesloten gebied of als de activiteit een omvang heeft van 100 hectare of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer (activiteit D 11. 2. Bijlage bij het Besluit m.e.r.).
Onderhavige ontwikkeling ligt ver beneneden de drempelwaarden, zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.
Gevoelig gebied
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.
Uit paragraaf 5.5 volgt dat het plangebied niet ligt in een gebied dat beschermd wordt vanuit specifieke natuurwaarden. Het plan ligt daarnaast zodanig ver verwijderd van de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied dat, met inachtneming van de reeds bestaande bebouwing en het reeds bestaande gebruik, van externe werking geen sprake kan zijn.
Verder behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt en ligt het niet in een Belvedèregebied. Het plangebied betreft ook geen landschappelijk waardevol gebied. Verder geldt in het gebied overwegend een lage archeologisch verwachtingswaarde, danwel is het gebied vrijgegeven en is verder archeologisch onderzoek niet aan de orde.
Milieugevolgen
In onderhavig hoofdstuk worden de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er als gevolg van de ontwikkeling geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.
Conclusie
Zoals beschreven in de voorafgaande alinea's zijn er geen 'belangrijke nadelige milieugevolgen' te verwachten en is het daarom niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
De Wet geluidhinder bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet plaatsvinden naar de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen vanwege de invloed van wegverkeerslawaai. Tevens dient daarbij onderzoek te worden gedaan naar de doeltreffendheid van verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat eventueel optredende geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai de wettelijke waarden te boven gaat. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten immers de ten hoogst toelaatbare waarden voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen vanwege het wegverkeerslawaai in acht worden genomen (artikel 76, eerste lid, Wet geluidhinder).
Onderhavig plan heeft betrekking op de realisatie van een geluidgevoelig gebouw vanwege de gewenste onderwijsvoorzieningen en kinderdagverblijf. Het plangebied is echter gelegen in een 30 km-zone. De aangrenzende wegen betreffen derhalve niet-zoneplichtige wegen. In deze zones worden vanuit de Wet geluidhinder geen eisen gesteld aan de geluidbelasting.
Volledigheidshalve is echter door Cauberg Huygen-DPA de mogelijke geluidhinder vanwege wegverkeerslawaai ten gevolge van de Limburgiastraat, Amsterdamstraat, Eindhovenstraat en de Zutphenstraat -30 km/u wegen- op het plan onderzocht (Brede Maatschappelijke Voorziening (BMV) in de wijk MSP te Heerlen: Akoestisch onderzoek weg- en industrielawaai perceel Limburgiastraat/Amsterdamstraat te Heerlen, referentie 20120499-03).
Uit de resultaten van het betreffende onderdeel van het akoestisch onderzoek blijkt het volgende:
Geluidbelasting
De geluidbelasting op de gevels van de BMV ten gevolge van het wegverkeer op de 30 km-uur wegen bedraagt 39 tot maximaal 60 dB Lden. Afhankelijk van de locatie binnen het bouwvlak van de geluidgevoelige bestemmingen van de BMV wordt een aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevel(s) uitgevoerd . Een volgens het Bouwbesluit minimaal vereiste geluidwering van 20 dB is immers niet toereikend om het gewenste en vereiste binnenniveau in de geluidgevoelige ruimtes te waarborgen (bijvoorbeeld voor woningen geldt 33 dB als maximaal toelaatbaar binnenniveau).
Verkeersaantrekkende werking
Door de komst van de BMV neemt de geluidbelasting op bestaande woningen met maximaal 1,7 dB toe. Aangezien de Wet geluidhinder niet van toepassing is op 30 km/h wegen is er dus geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Deze toename dient echter wel verantwoord te worden in het kader van een goed woon- en leefklimaat.
Het document "Gezondheidseffectscreening Stad & Milieu" versie 1.5, juli 2010 opgesteld door de Ministeries van VROM en VWS geeft een mogelijkheid om de gezondheid mee te wegen in ruimtelijke plannen. Onderstaande tabel is afkomstig uit "Gezondheidseffectscreening".
![]() |
Tabel Gezondheidseffectscreening |
In het genoemde geluidrapport "Brede Maatschappelijke Voorziening (BMV) in de wijk MSP te Heerlen" zijn de geluidbelastingen berekend in de autonome situatie en wanneer de BMV is gerealiseerd. In onderstaande tabel zijn conform de systematiek van de Gezondheidseffectscreening, GES-scores verbonden aan de bestaande woningen waar sprake is van een toename van 1,5 dB of meer als gevolg van de komst van de BMV én de woningen waar ook de geluidbelasting toeneemt in de nachtperiode.
![]() |
Tabel GES-scores |
Indien de geluidbelastingtoename als gevolg van de komst van de BMV in Lden bekeken wordt dan is er een verschuiving in de GES-score met 1 punt (de GES-score 3 ontbreekt in de tabel). Het aantal ernstig gehinderden neemt van 5-9% toe naar 9-14%. Wanneer naar de geluidbelastingen en GES-score voor Light gekeken wordt (slaapverstoring) blijkt de toename aan geluid niet zo groot te zijn en blijft de GES-score hetzelfde. Het aantal ernstig slaapgestoorden neemt dus niet toe. De woningen waar sprake is van 5-7% ernstig slaapgestoorden waren dit ook al voor de komst van de BMV. De meeste woningen vallen in de categorie 2-3% ernstig slaapgestoorden.
Conclusie: alleen in de dagperiode neemt de GES-score met 1 categorie toe. Deze toename in geluidbelasting wordt niet zo ernstig geacht dat de Brede Maatschappelijke Voorziening niet gerealiseerd kan worden. Een toename van maximaal 1,7 dB is voor het menselijk oor niet tot nauwelijks hoorbaar. De sociale en maatschappelijke voordelen van de BVM wegen op tegen de toename van 1,7 dB aan geluid in de dagperiode.
In de bijlagen van deze toelichting is de volledige tabel opgenomen die ten grondslag ligt aan bovenstaande tabel.
Het volledige akoestisch onderzoek is als een afzonderlijke bijlage bij dit bestemmingsplan raadpleegbaar.
Railverkeer is niet relevant voor onderhavig plangebied. Industrielawaai als bedoeld in de Wet geluidhinder is evenmin aan de orde.
In paragraaf 5.9 wordt nader ingegaan op het effect van de BMV op de omgeving. In deze paragraaf wordt ook ingegaan op de overige onderzoeksresultaten van het hiervoor genoemde akoestisch onderzoek.
In het kader van de Watertoets moet elk bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatiespecifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevant beleid samengevat.
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Heerlen in het stroomgebied van de Maas is gelegen.
Het stroomgebiedbeheersplan Maas is op 27 november 2009 vastgesteld en heeft een looptijd tot eind 2015. Een belangrijk onderdeel van het SGBP is een maatregelenprogramma. Het maatregelenprogramma bestaat enerzijds uit maatregelen die worden genomen in het kader van reeds bestaande nationale en/of Europese wetgeving (bijvoorbeeld Europese Nitraatrichtlijn) en anderzijds een groot aantal regionale en locatiegebonden maatregelen.
Waterwet
De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening.
Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.
Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets
De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden overlegd met de waterbeheerder.
In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.
Nationaal Waterplan 2009-2015
Onderdeel van de hiervoor genoemde Waterwet is het zesjaarlijkse Nationaal Waterplan. Dit plan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding (1998) en heeft de status van structuurvisie binnen de Wet ruimtelijke ordening. Tevens maken de (vier) stroomgebiedsbeheersplannen (SGBP's) onderdeel uit van het Nationaal Waterplan. Op deze wijze ontstaat er een heldere koppeling tussen Europees beleid (KRW) en Rijksbeleid.
Duurzaam waterbeheer is het devies van het Nationaal Waterplan. Gemeenten hebben hierin specifieke taken op het gebied van omgaan met afvalwater, hemelwater en grondwater. Daarnaast kunnen gemeenten faciliterend optreden bij het nemen van bepaalde ruimtelijke maatregelen. Gemeenten en waterschappen informeren de provincies over voortgang van het uitvoeringsbeleid en knelpunten bij de uitvoering. Het Beleidsplan Stedelijk Watermanagement van de gemeente Heerlen speelt daar een belangrijke rol in (zie paragraaf 5.3.2).
Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water
Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2008) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord.
Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn:
Provinciaal Waterplan Limburg 2010-2015
Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2010-2015 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid. De operationele uitwerking vindt plaats via POL-aanvullingen en beleidsregels. Samen met deze uitwerkingen vormt het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2010-2015 het nieuwe provinciale waterhuishoudingsplan.
Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015
Het Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015 is het centrale beleidsplan van het waterschap. Het bevat de beleidsvoornemens voor de periode 2010-2015. Daarnaast wordt een globale doorkijk geboden naar de verdere toekomst.
Het watersysteem moet op de toekomst worden voorbereid. In het Nationaal Bestuursakkoord Water is afgesproken dat het watersysteem in 2015 op orde moet zijn. Daarvoor moet het waterschap nog aanzienlijke inspanningen leveren. Voor een belangrijk deel gebeurt dit in de planperiode van dit beheersplan. Bij de waterkeringszorg staat veiligheid voorop. De waterkeringen langs de Maas blijven daarvoor op de afgesproken hoogte en sterkte. Tevens zorgt het waterschap voor een goede bescherming van de bebouwde omgeving tegen wateroverlast. Een omvangrijke stedelijke wateropgave maakt hier deel vanuit.
Water is ook een belangrijke drager van het landschap en het ecologisch functioneren. Het waterschap realiseert zich ook ten volle dat een gezond ecosysteem een absolute randvoorwaarde is voor de leefbaarheid maar ook het economisch belangrijke recreatie en toerisme. Met onder andere een verdere verbetering van de waterkwaliteit (zuiveren) en een natuurlijke inrichting van beken wordt getracht om de doelstellingen vanuit de Kaderrichtlijn Water zoveel mogelijk te realiseren.
Beleidsplan Stedelijk Watermanagement gemeente Heerlen 2011-2015
Vanuit de Wet milieubeheer zijn gemeenten wettelijk verplicht een vigerend rioleringsplan te hebben. Het Beleidsplan Stedelijk Watermanagement van de gemeente Heerlen is daar het gevolg van en heeft een looptijd van 2011 tot en met 2015. Het BSW is de opvolger van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2006-2010.
Het BSW heeft een strategisch en beleidsmatig karakter, en vormt de basis voor het bestuur bij besluiten over de aanpak van aanleg en beheer van het stedelijk watermanagement binnen de planperiode.
Hoofddoelstelling van het BSW is invulling geven aan de gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, overtollig hemel water en overtollig grondwater. Het BSW geeft inzicht in:
Algemeen
Op grond van de bodemkaart van Nederland (kaartbladen Sittard 60 West en Oost en Heerlen 62 West en Oost) en/of de geologische kaart van Zuid-Limburg (oppervlaktekaart) blijkt dat de bodem ter plaatse bestaat uit leem.
Het maaiveld ter plaatse van de Amsterdamstraat bevindt zich op circa 112 m +NAP. Ter hoogte van de Zutphenstraat ligt het maaiveld op circa 113 +NAP.
Het freatisch grondwater bevindt zich op circa 102 m +NAP, overeenkomend met circa 10 á 11 m-mv.
Het maaiveld ter plaatse van de Limburgiastraat 162 t/m 172 bevindt zich op circa 110 m +NAP tot 112 m +NAP ter hoogte van de Amsterdamstraat. Het freatisch grondwater bevindt zich hier op circa 101 m +NAP, overeenkomend met circa 6 tot 11 m-mv.
In de nabijheid van de locatie is geen peilbuis gelegen van het gemeentelijk grondwatermeetnet derhalve is er geen actuele informatie bekend.
De grondwaterstromingsrichting is globaal noord-westelijk gericht. Gezien de diversiteit in bodemopbouw binnen de gemeente Heerlen (voorkomen van verschillende breuklijnen, zilverzandwinningen, enz.) kan geen uitspraak gedaan worden omtrent de exacte lokale grondwaterstromingsrichting.
Voor zover bekend vinden er geen geregistreerde grondwateronttrekkingen plaats in de omgeving van de locatie.
Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken in de omgeving blijkt de navolgende bodemopbouw: zwak zandige leem.
Geohydrologie en grondwater
Blijkens de POL2006-kaarten 'Blauwe Waarden' en 'Kristallen Waarden' is het plangebied niet gelegen binnen een gebied met bijzondere waarden. Op basis van de kaart 'Blauwe Waarden' blijkt dat de Caumerbeek op enige afstand ten westen van het plangebied is aangewezen als beek met een algemeen ecologische functie, met aan weerszijden een strook behorend tot de Provinciale Ontwikkelingszone Groen. Gezien de afstand tot deze beek wordt hierop geen invloed uitgeoefend.
Door Geonius Geotechniek is een infiltratieonderzoek uitgevoerd in het plangebied (briefrapport met kenmerk GA-140083.B01., d.d. 14 maart 2014). Tijdens het grondonderzoek is in de boorgaten naar de actuele grondwaterstand gepeild. Deze werd op een diepte van circa 9,8 m- maaiveld (circa 102,1 m+ NAP) aangetroffen. Dit betreft een éénmalige opname en dient te worden opgevat als oriënterend gegeven. De proeven zijn boven het grondwaterniveau uitgevoerd volgens de omgekeerde open-boorgatmethode (Porchet). Bijkens de resultaten van het onderzoek kan in het algemeen in het gebied gesproken worden van een vrij goede doorlatendheid.
Het infiltratieonderzoek is als afzonderlijke bijlage bij dit bestemmingsplan raadpleegbaar.
Waterbelangen
In het plangebied of de directe omgeving zijn geen belangrijke wateren, waterkeringen en/of waterregulerende kunstwerken gelegen.
Riolering
Het plangebied wordt voorzien van een (verbeterd) gescheiden rioleringssysteem, dit wil zeggen dat er twee afvoeren voorzien worden, één voor de afvoer van het afvalwater en eventueel vuilwater van daken en één voor de afvoer van hemelwater van (niet vervuilde) verharde en bebouwde oppervlakken.
Regeling bestemmingsplan
In bestemmingsplan BMV MSP worden de waterbelangen gerespecteerd. Uitgangspunt is dat de huidige waterhuishoudkundige situatie van het plangebied ook in het nieuwe bestemmingsplan in stand kan blijven en wordt beschermd tegen ontwikkelingen met een negatief effect.
Bij de uitvoering van nieuwe projecten worden de kwantiteitstrits “vasthouden, bergen en afvoeren”, en de kwaliteitstrits “schoonhouden, scheiden en zuiveren (schoonmaken)” gevolgd. Een van de voorwaarden is het vasthouden/bergen van hemelwater. De capaciteit hiervan bedraagt minimaal 3,5 m³/ 100 m², dit is 35 mm (T=25).
Afgaande op de maximale bouwmogelijkheden in het gebied van 4.720 m² (het bouwvlak heeft een oppervlakte van circa 5.900 m² waarvan 80% bebouwd mag worden) bedraagt de bergingseis circa 165 m³.
Voor het beheer van het hemelwater zijn er binnen het plangebied een aantal mogelijkheden. Allereerst is het mogelijk om de hoeveelheid afstromend hemelwater te vertragen en te beperken door de toepassing van vegetatiedaken. Daarnaast is het mogelijk om (een deel van) het hemelwater op te vangen in een open, bovengrondse voorziening. Aanvullend zal gekozen worden voor een ondergronds systeem van infiltratiekratten, met overloop op het regenwaterriool.
Aangezien de bovengrond leem voorkomt, waardoor infiltratie in de bovengrond wordt bemoeilijkt. Bij diepte-infiltratie zal zo ondiep mogelijk, in een niet watervoerende laag, worden geïnfiltreerd. Uiteraard wordt hierbij een goed functionerende voorzuivering toegepast.
Bij de verdere planuitwerking zullen de bovengenoemde opties verder worden onderzocht en zal gekozen worden voor de best inpasbare opties, waarbij rekening wordt gehouden met de aandachtspunten van het Waterschap Roer en Overmaas. In ieder geval zal bij het creëren van de voorzieningen worden voldaan aan de bergingseis van ca. 165m³.
Bij een bestemmingsplanprocedure moet het bevoegd gezag Wet bodembescherming voldoende inzicht hebben om de vraag te kunnen beantwoorden of de bodem geschikt is voor de in het bestemmingsplan toe te kennen functie.
Bodembeleidsplan
Voor de gemeente Heerlen is sinds 1 januari 2011 het bodembeleidsplan Heerlen van toepassing. In dit bodembeleidsplan wordt het gemeentelijk bodembeleid beschreven en het beleidsplan is derhalve het richtinggevend kader (uiteraard naast de wettelijke regelingen) voor zowel bodembescherming als bodemsanering.
Bij ontwikkelingen wordt getoetst of de bodem voldoet voor de geplande functie. Bij wijziging in gebruik naar eenzelfde gevoelige bestemming is in eerste instantie alleen een vooronderzoek noodzakelijk. Het vooronderzoek bestaat uit een globale toets van het bodeminformatiesysteem op knelpunten en middels de bodemkwaliteitskaart.
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft invulling aan het op duurzaamheid gerichte bodembeleid. De nota bodembeheer beschrijft hoe de gemeente Heerlen invulling geeft aan het Bbk. Op 5 juli 2011 is de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart gemeente Heerlen vastgesteld. Heerlen heeft gekozen voor een zogenaamd gebiedsspecifiek beleid. Op basis van dit beleid zijn Lokale maximale waarden opgesteld. De gemiddelde kwaliteit van de bodem is ingedeeld in drie algemene categorieën te weten: industrie, wonen en achtergrondwaarde. Voor gebieden waar lokale maximale waarden zijn opgesteld gelden de benamingen uit de algemene categorieën niet meer.
In het plangebied zijn vooronderzoeken uitgevoerd. Verkennend bodemonderzoek is ook nog nodig, maar kan pas worden uitgevoerd na sloop. Uit de uitgevoerde vooronderzoeken blijkt dat het terrein met de toekomstige maatschappelijke bestemming asbestverdacht is. Dit vanwege brand op het scoutingterrein en de toekomstige sloopwerkzaamheden.
Vooronderzoek deelgebied maatschappelijke bestemming
Door de gemeente Heerlen (bureau Milieu en Duurzaamheid) is een vooronderzoek conform NEN 5725 uitgevoerd (Standaard vooronderzoek en onderzoeksvoorstel verkennend bodemonderzoek voor de MSP Centrum Zuid te Heerlen, projectnummer HL091704922, d.d. 18 juni 2013).
Uit de samenvatting en conclusies van het vooronderzoek blijkt het volgende:
Asbest
Op grond van het vooronderzoek en inspectie ter plaatse kan de navolgende hypothese worden gesteld: de bestaande bebouwing op de locatie zal worden gesloopt. Gezien de ouderdom van de bestaande bebouwing is waarschijnlijk asbest verwerkt in deze bebouwing. Na sloop van de bebouwing wordt de onderzoekslocatie ten aanzien van asbest als een verdacht terrein beschouwd.
Bodem
Op grond van het vooronderzoek en inspectie ter plaatse kan de navolgende hypothese worden gesteld: de onderzoekslocatie kan als een onverdacht terrein beschouwd worden. Conform NEN-5740 wordt derhalve de volgende hypothese vastgesteld: onverdacht.
Er is geen freatisch grondwater te verwachten binnen 5,0 m-mv. Derhalve kan afgezien worden van het plaatsen van een peilbuis.
Vooronderzoek deelgebied verkeersbestemming
Door de gemeente Heerlen (bureau Milieu en Duurzaamheid) is een vooronderzoek conform NEN 5725 uitgevoerd (Standaard vooronderzoek en onderzoeksvoorstel verkennend bodemonderzoek voor MSP Centrum Noord (groenstroken Limburgiastraat en de Goselingstraat) te Heerlen, projectnummer HL091704844, d.d. 1 juni 2012).
Uit de samenvatting en conclusies van het vooronderzoek blijkt het volgende:
Asbest
Op grond van het vooronderzoek en inspectie ter plaatse kan de navolgende hypothese worden gesteld: de onderzoekslocatie kan met betrekking tot asbest als een onverdacht terrein worden beschouwd, gezien de onderzoekslocatie nooit bebouwd is geweest (wel wordt ter plaatse van asfalt onderzocht op asbest).
Bodem
Op grond van het vooronderzoek en inspectie ter plaatse kan de navolgende hypothese worden gesteld: de onderzoekslocatie kan als een onverdacht terrein beschouwd worden. Conform NEN-5740 wordt derhalve de volgende hypothese vastgesteld: onverdacht.
Er is geen freatisch grondwater te verwachten binnen 5,0 m-mv. Derhalve kan afgezien worden van het plaatsen van een peilbuis.
Indicatief bodemonderzoek
Door Genoius is in navolging op de vooronderzoeken een indicatief bodemonderzoek uitgevoerd (briefrapport met kenmerk MA-100082-141063.br1, d.d. 7 maart 2014). Uit de conclusies van dit onderzoek blijkt het volgende:
De genoemde bodemonderzoeken zijn als afzonderlijke bijlagen bij dit bestemmingsplan raadpleegbaar.
In het plangebied is verkennend natuurwaardenonderzoek uitgevoerd door BRO (Verkennend natuurwaardenonderzoek Centrum MSP – Gemeente Heerlen (LB), projectnummer 211x05918, d.d. 25 mei 2012) gevolgd door een vleermuisonderzoek uitgevoerd door Econsultancy (Vleermuisonderzoek Leiehoes te Heerlen in de gemeente Heerlen, rapportnummer 13045481, d.d. 25 november 2013). De bevindingen uit deze onderzoeken zijn in onderhavige paragraaf verwerkt.
De Europese Unie (EU) wil de biodiversiteit in Europa beschermen met Natura 2000. Dat is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Nederland zijn meer dan 160 natuurgebieden aangemeld. Deze liggen allemaal binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Oorspronkelijk zijn deze gebieden aangewezen als Habitat- of Vogelrichtlijngebied. Al deze gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van planten- en diersoorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.
In Nederland zijn de Europese regels voor gebiedsbescherming vertaald in de Natuurbeschermingswet. De Minister van Economie, Landbouw & Innovatie (EL&I) wijst de gebieden aan. In dat traject kunnen provincies, gemeenten, eigenaren en gebruikers van het aan te wijzen gebied hun zienswijze kenbaar maken. In het aanwijzingsbesluit van het betreffende Natura 2000-gebied wordt de exacte ligging aangegeven, evenals de soorten en habitattypen die in het gebied moeten worden beschermd.
Natuurbeschermingswet
In een straal van 3 kilometer rondom het plangebied liggen twee wettelijke beschermde natuurgebieden, namelijk het Natura 2000-gebied ‘Brunssummerheide’ en het Natura 2000-gebied ‘Geleenbeekdal’. De aangewezen habitattypen en habitatsoorten zijn met name gevoelig voor oppervlakteverlies en versnippering, verzuring, vermesting, verzilting en verdroging.
Het plangebied ligt op redelijke afstand van door de Natuurbeschermingswet beschermde natuurgebieden. Mogelijk verstorende effecten van de ruimtelijke ontwikkeling zoals versnippering, verandering van de waterhuishouding, verstoring door licht, geluid, trillingen en menselijke activiteit zijn over deze afstand uit te sluiten.
Het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn is in Nederland vertaald in de Flora- en Faunawet. Deze wet kent een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. Dat betekent dat iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn (nalaten tot) handelen nadelige gevolgen heeft voor de aanwezige natuurwaarden, verplicht is dit achterwege te laten. Men dient alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem/haar kunnen worden verwacht om nadelige gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Verder dient in geval van een voorgenomen ingreep tijdig vooraf te worden nagegaan of zich (mogelijk) strenger beschermde soorten in het gebied bevinden, of en welk effect de ingreep heeft op deze soorten, of mitigerende danwel compenserende maatregelen moeten worden genomen en of bij het Ministerie van EL&I ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet moet worden aangevraagd.
Conclusies natuurwaardenonderzoek
Uit de resultaten van het verkennende natuurwaardenonderzoek blijkt dat het voorkomen van streng beschermde soorten uit de soortgroepen vaatplanten, grondgebonden zoogdieren, vissen, amfibieën, reptielen en ongewervelde diersoorten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Daarmee is ook een negatief effect op deze soorten redelijkerwijs uit te sluiten. De ingreep zal voor deze soortgroepen geen overtreding van de Flora- en faunawet inhouden.
Het is niet uitgesloten dat de ontwikkeling effect zal hebben op de huidige staat van instandhouding van vleermuizen. Een nader onderzoek naar het voorkomen van verblijfplaatsen van vleermuizen in de te slopen bebouwing in het plangebied, als naar het gebruik van het plangebied door vleermuizen om te foerageren, dient derhalve voorafgaande aan de ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied uitgevoerd te worden.
Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt een zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade voor aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. In dit kader is het in de praktijk niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van aanwezige broedgevallen van vogels. Het is daarom aan te bevelen om benodigde werkzaamheden uit te voeren in de periode dat de kans op broedende vogels het kleinst is. Dit is het geval in de periode september tot maart. Door de aanlegwerkzaamheden buiten het algemene broedseizoen te laten plaatsvinden worden verboden handelingen ten aanzien van vogels redelijkerwijs voorkomen.
Conclusies vleermuisonderzoek
Voor het onderzoek naar vleermuizen zijn in de periode juni tot eind september in totaal vijf aanvullende veldbezoeken uitgevoerd. De veldbezoeken zijn in de avonduren en/of ochtenduren uitgevoerd.
De inventarisatiemethode is conform het protocol voor vleermuisonderzoek (versie 2013), dat is opgesteld door het vleermuisvakberaad van het Netwerk Groene Bureau's en de Zoogdiervereniging, in overleg met Dienst Landelijk Gebied en de Gegevensautoriteit Natuur. De onderzoeksinspanning is gebaseerd op de functies zomerverblijfplaats, kraamverblijf en paarverblijf/zwermplaats voor de gewone dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis.
In ‘t Leiehoes bevindt zich een zomerverblijfplaats van 1 gewone dwergvleermuis. Het dier heeft de daklijst om achter te kruipen en te verblijven en mogelijk is ook de spouwmuur bereikbaar. In principe is de gehele daklijst geschikt. De groenvoorzieningen op het zuidelijke deel van het terrein vormt een foerageergebied voor een één tot twee gewone dwergvleermuizen. Het betreft geen essentieel foerageergebied.
Omdat sprake is van behoud van 't Leiehoes is er geen srake van het verstoren van vaste rust- en verblijfplaats van de vleermuis. Wanneer derhalve bij de renovatie van het gebouw de huidige spouw en daklijsten in tact blijven is een ontheffing en het opstellen van een activiteitenplan in het kader van de Flora- en faunawet niet nodig.
De EHS en de POG vormen samen de ecologische structuur van Limburg. De EHS is het strengste beschermingsregime. Hier geldt het 'nee, tenzij-principe'. Dat betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen niet zijn toegestaan, tenzij geen alternatieve locatie voorhanden is of sprake is van groot maatschappelijk belang. Hierover dient nauw overleg plaats te vinden met de provincie Limburg. Binnen de POG geldt het beschermingsregime 'ja, mits', wat betekent dat ruimtelijke ingrepen zijn toegestaan mits in afdoende mate mitigatie en/of compensatie van natuurwaarden plaatsvindt. Ook hierover dienen afspraken te worden gemaakt met de provincie.
Planologische beschermde natuurwaarden
Het plangebied ligt buiten de door provincie Limburg aangewezen gebieden in het POL. De ontwikkeling heeft hierdoor geen effect op de wezenlijke kenmerken van planologisch beschermde gebieden en tast deze derhalve niet aan.
De genoemde flora- en faunaonderzoeken zijn als afzonderlijk bijlagen bij dit bestemmingsplan raadpleegbaar.
De Wet milieubeheer bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan luchtonderzoek moet plaatsvinden naar de kwaliteit van de omgeving. In het plangebied zijn geen dusdanige nieuwbouwplannen voorzien dat een luchtonderzoek nodig is.
Op basis van artikel 5.16, lid 1, sub c Wet milieubeheer (Wm) kan worden gesteld dat het voorliggende bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In relatie tot de bestaande verkeersaantrekkende werking in het gebied is de toename hiervan per saldo namelijk zodanig dat het aantal verkeersbewegingen "niet in betekenende mate" zal bijdragen aan de heersende luchtkwaliteit. De toename van het aantal verkeersbewegingen zal per saldo namelijk niet mee bedragen dan voor bijvoorbeeld wonen is vastgelegd middels de NIBM-grens voor woningbouwlocaties. Hierbij bedraagt het 3% criterium 3.000 woningen (met de daarbij behorende verkeersgeneratie) bij 2 ontsluitingswegen. Van een dergelijke verkeersgeneratie is in onderhavig plangebied geen sprake.
Er zijn derhalve op basis van artikel 5.16, lid 1 sub c. van de Wm vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Overigens blijkt uit een quickscan middels de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat overal in het plangebied de normen voor luchtkwaliteit worden gerespecteerd.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing.
In de Besluiten en wetten zijn kwaliteitseisen/normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en transportroutes, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze normen zijn gekwantificeerd in de vorm van het zogenaamde plaatsgebonden en groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen.
Het PR kan op de kaart van een gebied worden weergeven met zogeheten risico-contouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting.
Voor het GR geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze waarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Ook bij veranderingen van de hoogte van het GR geldt een verantwoordingsplicht.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
In het externe veiligheidsbeleid is voor bepaalde situaties een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht.
De verantwoording van het groepsrisico is één van de onderdelen van een goede ruimtelijke ordening.
Bereikbaarheid
De brandweer beoordeelt de bereikbaarheid van plangebieden en daaraan verbonden objecten cq inrichtingen aan de hand van de Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid.
Er wordt speciale aandacht gevraagd voor de hoofdaanrijroutes en de wijkontsluitingswegen van de brandweer.
De basis kan gevonden worden in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Er kunnen regels opgenomen worden die aanvullende eisen stellen aan de bluswatervoorziening en/of bereikbaarheid, teneinde ervoor te zorgen dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is.
In de directe nabijheid van het plangebied zijn volgens de Risicokaart Limburg geen bedrijven gelegen die in het kader van externe veiligheid een risico opleveren. Ook ligt het plan niet binnen het invloedsgebied van (verder weg gelegen) bedrijven die onder de werkingssfeer van het Bevi vallen.
Buisleidingen
In de directe nabijheid van het plan zijn geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen gelegen. Het plan ligt niet binnen het invloedsgebied vaneen buisleiding.
Vervoer gevaarlijke stoffen
In de directe nabijheid van het plan zijn geen vervoersassen bekend van gevaarlijke stoffen. Het plangebied wordt niet benut als transportroute voor gevaarlijke stoffen.
Het dichtstbijzijnde spoortraject is het spoor Heerlen - Sittard ten zuiden van het plangebied op een afstand van circa 475 meter. Over deze spoorlijn vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het plaatsgebonden risico beperkt zich tot het spoortracé. Aangezien hier als gevolg van onderhavige ontwikkeling geen (beperkt) kwetsbare objecten worden gevestigd, heeft de betreffende risicocontour geen ruimtelijk relevante consequenties voor het plangebied.
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor betreft maximaal 2670 wagons brandbaar gas (butaan/butadieen of butaan /buteen) per jaar. Dit vervoersplafond wordt vastgelegd via het Basisnet Spoor en het Besluit externe veiligheid transportroutes. Op basis van het Basinet Spoor is sprake van een invloedsgebied voor het groepsrisico van 200 meter vanaf het spoorwegtracé.
Het plangebied is niet gelegen binnen 200 meter van de spoorlijn. Er wordt als gevolg van het plan dan ook geen invloed uitgeoefend op het groepsrisico. Het uitvoeren van een groepsrisicoberekening en het invullen van de verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet aan de orde.
Binnen het plangebied zijn geen technische voorzieningen zoals kabels, leidingen en/of straalpaden gelegen die in het bestemmingsplan 'BMV MSP' opgenomen dienen te worden.
Uitgangspunt voor het nieuwe bestemmingsplan is dat rekening wordt gehouden met een goed woonklimaat voor nabij gelegen woningen. Voorkomen moet worden dat een verandering van bedrijfsactiviteiten hinder gaat opleveren.
De nieuwe maatschappelijke functie is een functie welke volgens de (indicatieve) lijst "Bedrijven en Milieuzonering", uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (2009), een milieuzone heeft ten opzichte van milieugevoelige functies. Uitgaande van de meest belastende functies (zoals gymnastiekzaal en onderwijs) geldt voor de BMV een milieucategorie 2 met een bijbehorende indicatieve milieuzone van 30 meter. In de bestaande situatie (gemeenschapshuis, horeca, detailhandel) geldt een gelijke milieuzone.
De meest nabij gelegen milieugevoelige objecten (i.c. woningen) zijn gelegen binnen deze milieuzone. Als gevolg hiervan is een milieuonderzoek uitgevoerd door Cauberg-Huygen- DPA (Brede Maatschappelijke Voorziening (BMV) in de wijk MSP te Heerlen: Akoestisch onderzoek weg- en industrielawaai perceel Limburgiastraat/Amsterdamstraat te Heerlen, referentie 20120499-03) waarin de bedrijfsmatige activiteiten/ geluiduitstraling van de BMV onderzocht is.
Rekenresultaten VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering
Uit de rekenresultaten van de dag- en avondperiode blijkt het volgende:
Er wordt hiermee voldaan aan de voorgestelde richtwaarden ten aanzien van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau die gelden voor een gebied met gebiedstypering 'gemengd gebied'. Volgens de systematiek van de VNG kan in dit geval aangenomen worden dat op basis van de gehanteerde uitgangspunten sprake is van een ‘goede ruimtelijke ordening’.
Het akoestisch onderzoek is als een afzonderlijke bijlage bij dit bestemmingsplan raadpleegbaar.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. De Wet op de archeologische monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet regelt hoe het Rijk, provincies en gemeenten bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De gemeenten zijn in deze wet tot bevoegd gezag aangewezen en dienen de archeologische belangen op een goede manier te verweven in het ruimtelijk beleid.
In dit kader is op 1 oktober 2013 door de gemeenteraad van Heerlen de 'archeologische verwachtings- en beleidskaart' Heerlen' vastgesteld.
![]() |
![]() |
![]() |
Uitsnede van de 'Archeologische verwachtings- en beleidskaart |
Uit de archeologische verwachtings- en beleidskaart van de gemeente Heerlen blijkt het volgende: de onderzoekslocatie is overwegend gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachting (waardecategorie 5). In deze gebieden is het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet aan de orde.
De gronden ter hoogte van de kruising Limburgiastraat-Amsterdamsestraat hebben een waardecategorie 2. Als zodanig gewaardeerde gronden zijn monumenten: terreinen van zeer hoge waarde. In dit gebied is een archeologisch onderzoek uitgevoerd door RAAP (Trajecten 8 en 9 en kruispunt Limburgiastraat, Colijnstraat, Amsterdamstraat in Heerlen Gemeente Heerlen Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek, RAAP-NOTITIE 4657, d.d. 21 november 2013).
Bureauonderzoek en verkennend booronderzoek
Het doel van dit onderzoek was het verkrijgen van inzicht in de archeologische resten die in beide deelgebieden verwacht worden en de (te verwachte) diepteligging en fysieke kwaliteit van deze resten. Aan de hand hiervan is vervolgens bepaald of de resten daadwerkelijk worden bedreigd door de voorgenomen bodemingrepen. Tijdens het bureauonderzoek bleek dat in 2012 reeds een onderzoek is uitgevoerd voor plangebied MSP-Allee (onderzoeksmelding 53867; Van der Feest, 2012). Beide deelgebieden zijn toentertijd ook in mindere of meerdere mate onderzocht. De resultaten van dit onderzoek zijn in dit onderzoek meegenomen.
Het plangebied ligt op een afbraakwand. De ondiepe ondergrond bestaat uit löss (leem). In de lössafzettingen heeft zich een brikgrond ontwikkeld, die in mindere of meerdere mate zal zijn geërodeerd. In het gebied moet met name rekening worden gehouden met archeologische resten uit de Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen. Daarnaast kunnen archeologische resten uit andere perioden voorkomen.
Het plangebied is reeds in 2012 onderzocht door middel van een verkennend booronderzoek. De bodem op deze locatie blijkt grotendeels verstoord te zijn (Aeres Milieu, Archeologisch bureau- en verkennend veldonderzoek, door middel van boringen MSP-allee (Meezenbroek – Schaesbergerveld – Palemig) te Heerlen, projectnummer AM12068, d.d. 10 oktober 2012).
Conclusies en aanbevelingen
De beoogde ingrepen reiken tot maximaal 120 cm -Mv. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat in beide deelgebieden geen archeologische resten meer worden verwacht tot 120 cm -mv. RAAP ziet vanuit archeologisch oogpunt zodoende geen restricties ten aanzien van de verdere planvorming.
Selectiebesluit bevoegd gezag
Uit het uitgevoerd onderzoek is gebleken dat de gronden in het plangebied, voor zover onderzoek aan de orde was, vrijgegeven kunnen worden en geen verder aanvullend onderzoek nodig is.
Indien bij graafwerkzaamheden (en ook sloop) toch archeologische indicaties worden aangetroffen blijft de verplichting bestaan dit conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 te melden bij de Minister van OCenW en aan de gemeente Heerlen, afdeling Cultureel Erfgoed.
De genoemde archeologische onderzoeken zijn als afzonderlijke bijlagen bij dit bestemmingspan raadpleegbaar.
Rijksbeschermde stadsgezichten
Het plangebied is niet gelegen in een door het Rijk beschermd stadsgezicht.
Rijksmonumenten
In het plangebied bevinden zich geen Rijksmonumenten.
Gemeentelijke monument
Binnen het plangebied zijn geen gemeentelijke monumenten aangewezen.
Op het gebied van cultuurhistorie zijn er derhalve geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plan.
Dit hoofdstuk beschrijft de uitgangspunten en randvoorwaarden die de basis vormen voor het voorliggende bestemmingsplan BMV MSP.
Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP 2012 alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het bestemmingsplan 'BMV MSP' is vervat in de planstukken bestaande uit:
Een van de uitgangspunten van dit plan is dat het een ontwikkelingsplan is, waarbij de gewenste nieuwe planologische situatie wordt vastgelegd.
Daarnaast beperkt dit hoofdstuk zich tot een beschrijving voor de keuzes gemaakt bij de regels.
Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden, die in dit hoofdstuk wordt toegelicht.
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 zijn een aantal noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen, die worden gebruikt in de regels en in artikel 2 is uiteengezet op welke wijze gemeten dient te worden.
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de in het plangebied voorkomende bestemmingen en/of dubbelbestemmingen. Deze regels zijn eveneens opgesteld conform de vaste structuur van hoofdgroepen die de SVBP2012 voorschrijft.
Hoofdstuk 3 betreft de Algemene regels van het bestemmingsplan. Hierin zijn opgenomen de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels en algemene afwijkings-, wijzigings- en procedureregels en de overige regels.
In de Anti-dubbeltelregel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.
In de Algemene bouwregels zijn regelingen opgenomen ten behoeve van nutsvoorzieningen, het splitsen van woningen, ondergronds bouwen en de aanvullende werking van de bouwverordening. In de Algemene gebruiksregels is een bepaling opgenomen ten behoeve van verboden gebruik van gronden en bouwwerken.
De Algemene afwijkingsregels en Algemene wijzigingsregels verschaffen het bevoegd gezag en/of burgemeester en wethouders de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.
In de Overige regels is een bepaling opgenomen ten aanzien van verwijzingen in de regels naar andere wettelijke regelingen. Hiervoor geldt dat deze dienen te worden gelezen zoals deze luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan.
Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen: overgangs- en slotregels.
In de bepaling Overgangsrecht is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.
In de Slotregel is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Deze paragraaf beschrijft de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of doeleinden zijn aangegeven.
In het kader van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) dient een vaste volgorde en indeling van het bestemmingsplan aangehouden te worden. De bestemmingen zijn in hoofdgroepen ondergebracht. Deze zijn hieronder aangegeven.
Binnen de hoofdgroep Maatschappelijk vallen die (hoofd)functies/ gebruiksdoelen die betrekking hebben op maatschappelijk functies, in hoofdzaak gericht op gezondheidszorg, welzijn, onderwijs, religie, verenigingsleven en openbare dienstverlening.
In artikel 1 van de regels is onder het begrip 'maatschappelijk' opgenomen welke gebruiksfuncties in het kader van onderhavig bestemmingsplan toegestaan zijn.
De hoofdgroep Verkeer is van toepassing op alle openbare infrastructurele werken, zoals wegverkeer, spoorverkeer, verblijfsgebieden, parkeerterreinen en openbaar vervoer.
Omdat de verkeersgebieden in onderhavig bestemmingsplan met name gericht zijn op een verblijfsgebied, is conform de standaard systematiek van de gemeente Heerlen gekozen voor een nadere specificering van de bestemmingsbenaming: 'Verkeer-Verblijfsgebied'.
De gemeente Heerlen hanteert de systematiek die de SVBP voorschrijft. Deze geeft aan dat uitsluitend binnen het bouwvlak hoofdgebouwen mogen worden opgericht. Binnen de maatschappelijke bestemming is dan ook een bouwvlak opgenomen voor dat deel van de gronden waar nieuwe bebouwing gewenst is.
Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is een bouwaanduiding opgenomen ('maximum bouwhoogte (m), maximum goothoogte (m)') welke aangeeft hoe hoog de maximale goot- en bouwhoogte binnen het bouwvlak mag zijn. Middels een aanduidingsgrens zijn twee verschillende waarden aan het bouwvlak toegekend.
Het bouwvlak mag voor maximaal 80% bebouwd worden. Hiertoe is binnen het bouwvlak de maatvoeringsaanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' opgenomen.
In dit hoofdstuk juridische regelingen bestemmingsplan worden toegelicht de bij dit plan behorende bestemmingsplanregels.
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 zijn een aantal noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen welke worden gebruikt in de regels en in artikel 2 is uiteengezet op welke wijze gemeten dient te worden.
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de in het plangebied voorkomende bestemmingen en/of dubbelbestemmingen.
De bestemming 'Maatschappelijk' is opgenomen voor de geplande BMV in het plangebied. Er is gezien de veelheid aan functies die in de BMV ondergebracht kunnen worden gekozen voor deze brede bestemming. Binnen deze bestemming zijn diverse gebruiksfuncties onderling uitwisselbaar en toegestaan.
Voor de rondom de BMV gelegen openbare wegen is een verkeersbestemming opgenomen. gezien het verblijfskarakter van deze gronden, is gekozen voor de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied'. Als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen met hoofdzakelijk een functie voor verblijf, alsmede ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden. Binnen deze bestemming zijn onder andere ook parkeer- en groenvoorzieningen toegestaan.
Hoofdstuk 3 betreft de Algemene regels van het bestemmingsplan. Hierin zijn opgenomen de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels en algemene afwijkings-, wijzigings- en procedureregels en de overige regels.
In de Anti-dubbeltelregel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.
In de Algemene bouwregels zijn regelingen opgenomen ten behoeve van nutsvoorzieningen, ondergronds bouwen en de aanvullende werking van de bouwverordening. In de Algemene gebruiksregels is een bepaling opgenomen ten behoeve van verboden gebruik van gronden en bouwwerken.
De Algemene afwijkingsregels en Algemene wijzigingsregels verschaffen het bevoegd gezag en/of burgemeester en wethouders de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.
In de Overige regels is een bepaling opgenomen ten aanzien van verwijzingen in de regels naart andere wettelijke regelingen. Hiervoor geldt dat deze dienen te worden gelezen zoals deze luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan.
Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen: overgangs- en slotregels.
In de bepaling Overgangsrecht is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.
In de Slotregel is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Door het verdwijnen van het algemeen bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht kan de vestiging van een bordeel niet meer verboden worden. Het is derhalve noodzakelijk om middels beleid en een adequate planologische regeling de vestiging van prostitutiebedrijven te reguleren. De planologische regeling heeft betrekking op de bestemmingen die - volgens de jurisprudentie - het gebruik ten behoeve van prostitutie niet geheel uitsluiten. Gedoeld wordt op de bestemmingen die wonen, horeca, dienstverlening en bedrijven toelaten.
De gemeenten in Parkstad Limburg hebben een gezamenlijk regionale visie met betrekking tot het prostitutiebeleid ontwikkeld. Het opstellen van de “Parkstadnota regionale visie prostitutiebeleid” werd noodzakelijk geacht omdat een zeer stringent lokaal beleid kan leiden tot verplaatsing van de in de gemeenten aanwezige prostitutiebedrijven naar omringende gemeenten, die een minder stringent beleid voeren. Door regionaal beleid wordt voorkomen dat ongewenste bewegingen ontstaan in de vestiging van prostitutiebedrijven en kunnen gemeenten beargumenteerd bepaalde vormen van prostitutiebedrijven uitsluiten.
In de “Beleidsnota Seksinrichtingen, sekswinkels en escortbedrijven Heerlen” (oktober 2000) is het gemeentelijk beleid neergelegd. In deze nota is ruimtelijk beleid geïntegreerd in het totale beleid. Eén van de zes hoofddoelstellingen die ten grondslag lagen bij de opheffing van het algemeen bordeelverbod was: de beheersing en regulering van exploitatie van prostitutie.
In de huidige situatie liggen er 9 locaties voor seksinrichtingen verspreid over het gemeentelijk grondgebied. Voor deze locaties is een parapluplan opgesteld, bestemmingsplan prostitutie (onherroepelijk per 24 april 2007).
In onderhavig plan is geen sprake van bestaande seksinrichtingen, danwel bestemmingen waarin dit gebruik uitgesloten danwel toegestaan zou moeten worden.
Het bestemmingsplan heeft verscheidene functies.
De belangrijkste functie betreft wellicht de normerende functie.
Het bestemmingsplan geeft bindende regels voor het gebruik van de in het betreffende plan opgenomen gronden. Dit betreft gebruik in ruime zin. Niet enkel het feitelijke gebruik, maar ook de bebouwing van deze gronden en het gebruik van opstallen worden door het bestemmingsplan gereguleerd.
Om recht te doen aan deze functie, is tijdens het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan ruime aandacht te besteed aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels.
Er is sprake van een inzichtelijke en realistische juridische regeling. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel is. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Daarnaast is er sprake van een ondubbelzinnige en juridisch juiste regeling, die voor eenieder duidelijk is en weinig procesrisico kent.
Binnen de gemeente Heerlen vormt de handhaving van bestemmingsplannen een expliciet onderdeel van het handhavingsbeleid en is opgenomen in de beleidsnota
"Handhaving bouw- en ruimtelijke regelgeving". In deze nota wordt onder meer aandacht besteed aan de wijze, waarop handhaving zal plaatsvinden. Uitgangspunt is dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden. Verder wordt in deze nota de wijze van prioritering weergegeven. Op basis van jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma's vindt vervolgens het uitvoeren van toezicht en daadwerkelijke handhaving plaats.
Bij het overtreden van de regels van het bestemmingsplan kan het college de volgende sanctionerende maatregelen toepassen: bestuursrechtelijke handhaven (bestuursdwang of dwangsom) of strafrechtelijk handhaven (economisch delict).
In het Besluit ruimtelijke onderbouwing (Bro) is in artikel 6.2.1 een opsomming gegeven van de bouwplannen die worden beschouwd als bouwplan in de zin van 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) waarvoor een exploitatieplan dient te worden vastgesteld indien kostenverhaal niet anderszins is geregeld.
Onderhavig plan maakt het mogelijk om één of meer andere hoofdgebouwen te realiseren op gronden die in eigendom van de gemeente Heerlen zijn. In zoverre is er sprake van een in artikel 6.2.1 Bro aangewezen bouwplan.
De uitbreidingsmogelijkheden op de gronden die in eigendom zijn bij de Stichting Multi-Functioneel Centrum Schaesbergerveld-Meezenbroek, zijn zo beperkt dat hier géén sprake is van een in artikel 6.2.1 Bro aangewezen bouwplan.
Door BRO Tegelen is een planschaderisicoanalyse uitgevoerd (rapportnummer 211x06811 d.d. 25-02-2014). Voor eventuele planschade is door de gemeente een reservering opgenomen.
De Brede Maatschappelijke voorziening zal voor rekening en risico van de gemeente Heerlen gerealiseerd worden. Hiertoe heeft de raad van Heerlen in de begroting voor 2014 voldoende middelen ter beschikking gesteld.
Gezien het bovenstaande is de economische uitvoerbaarheid verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.
Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:
Een voorontwerp bestemmingsplan ligt op grond van de Inspraakverordening van de gemeente Heerlen gedurende zes weken voor eenieder ter inzage. Gedurende deze termijn kan men een inspraakreactie indienen bij het college van burgemeester en wethouders. Tevens wordt het voorontwerpbestemmingsplan in verband met het vooroverleg naar diverse instanties gestuurd.
De ingediende vooroverlegreacties zijn verwerkt. Het bestemmingsplan wordt vervolgens behandeld in de vergadering van het College van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.
De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.
Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Specifiek voor onderhavig plan geldt dat het voorontwerp bestemmingsplan 'BMV MSP' in het kader van het wettelijke vooroverleg is besproken met de betreffende instanties en is gepresenteerd aan de wijk middels een inloopavond. Er heeft in de voorontwerp-fase geen inspraak plaatsgevonden.
Het voorontwerp plan is in verband met het wettelijke verplichte vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro op 27 maart 2014 naar die instanties gestuurd die een belang hebben in het desbetreffende plangebied. Zij zijn daarmee voorafgaand aan terinzagelegging van het bestemmingsplan in de gelegenheid gesteld om te reageren op het toekomstig planologisch regime.
Op 13 maart 2014 zijn de omwonenden van het plangebied en wijken Schaesbergerveld en Meezenbroek tijdens een informatieavond op de hoogte gebracht van het plan. Een aantal bezoekers heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een reactiekaartje in te vullen.
Het 'Verslag vooroverleg en informatieavond bestemmingsplan ‘BMV MSP’' (dat als afzonderlijke bijlage bij dit bestemmingsplan raadpleegbaar is) bevat een overzicht van de (vooroverleg)reacties en de meningsvorming over de wijze van verwerken van deze reacties in het plan.
Het ontwerp bestemmingsplan 'BMV MSP' heeft vanaf 12 juni voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen.
In totaliteit zijn 2 zienswijzen binnengekomen. Deze zienswijzen zijn samengevat en opgenomen in Verslag zienswijzen en hoorzitting. Daarbij is ook het gemeentelijk standpunt opgenomen.
De ingediende zienswijzen hebben geleid tot een aanvulling van paragraaf 2.1.2., de motivering met betrekking tot de ladder voor duurzame verstedelijking is verder uitgebreid.
Het gewijzigde bestemmingsplan 'BMV MSP' is op 30 september 2014 vastgesteld door de gemeenteraad.