Plan: | Horsestraat 33 Ottersum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0907.WZ14043HORSES33OTS-VA01 |
De heer J. Weijers, hierna initiatiefnemer, is als een van de erven, eigenaar van een woning aan de Horsestraat 33. De erven willen het pand verkopen, maar de bestemming is 'Agrarisch' waardoor dat lastig is. Door de bestemming te wijzigen naar 'Wonen' is verkoop makkelijker.
Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied ligt aan de Horsestraat, buiten de bebouwde kom van Ottersum. Onderstaande afbeelding geeft dit globaal aan.
![]() |
|
Ligging plangebied (bron:openstreepmap.org) |
Het wijzigingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een wijzigingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het wijzigingsplan. Een wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
Omdat bij de voorbereiding van het wijzigingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012 en bij het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Gennep", waar onderhavig plan een wijziging van is.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het betreft een tweetal percelen die bij elkaar horen, te weten GNP, C1768 ten westen en OTS, E57 ten oosten van de Horsestraat. Deze zijn gelegen aan de Horsestraat in het buitengebied ten noorden van Ottersum. De boerderij ligt op een hoger gelegen stroomrug nabij het beekdal van de Aaldonkse Beek, aan één van de rustige landwegen die vanaf de dorpskern het buitengebied in voeren. Deze landwegen vormen tezamen een netwerk dat door de tijd als kapstok fungeerde voor agrarische ontwikkelingen, hetgeen zichtbaar is door de vele (voormalige) boerderijcomplexen die hier aan te treffen zijn. Op de luchtfoto hieronder is deze situatie in beeld gebracht, waarbij onderscheid is gemaakt tussen de volledige percelen, waarop de compensatieregeling van toepassing is en dat deel ervan waarop dit wijzigingsplan betrekking heeft.
![]() |
|
bron: Google Earth |
Het betreft hier een historisch ensemble van gebouwen welke hun oorsprong vinden in de agrarische functie die ze ooit vervulden. Het hoofdgebouw is een langgevelboerderij die dateert van het einde van de 18de eeuw en in het begin van de 20ste eeuw zijn laatste grondige verbouwing onderging. De rest van de gebouwen is van recenter datum, zoals de voormalige varkensstal die begin 20ste eeuw is opgericht en een schuur en overkapping uit het begin van de jaren '60. Deze laatste twee opstallen bevinden zich op het bijhorende perceel aan de overzijde van de Horsestraat.
Van een agrarische functie is geen sprake meer; de locatie wordt al vele jaren benut als woonhuis. De bestemming is sindsdien niet aangepast. De aard en omvang van de gebouwen maakt uitoefening van een hedendaags agrarisch bedrijf op deze plek evenwel praktisch onmogelijk. De bouwmogelijkheden zijn ingevolge het geldende bestemmingsplan ook dusdanig beperkt dat de agrarische functie hier ook om die reden niet uitvoerbaar is.
Het feit dat de bebouwing wel geschikt is gebleven voor bewoning, heeft bijgedragen aan de instandhouding van deze historisch waardevolle compositie.
De wens van de initiatiefnemer is wijziging van de bestemming van "Agrarisch" naar "Wonen". Hierdoor is verkoop makkelijker. Dat draagt bij aan de aantrekkingskracht van de locatie en zal daarmee een positieve uitwerking hebben op de mogelijkheden tot behoud en instandhouding van het erfgoed. Immers, zonder bewoning / gebruik van de locatie komt ook het onderhoud van opstallen en omliggende gronden sterk onder druk te staan.
Het wijzigen van de bestemming naar Wonen draagt derhalve bij aan het behouden van dit pand met de waarden die het heeft.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte(SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De structuurvisie benoemt 13 onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het merendeel van die onderwerpen betreft specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol, de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Een onderwerp dat niet aan bepaalde gebieden gebonden is, is duurzame verstedelijking. Voor dit onderwerp introduceert het Rijk de 'ladder voor duurzame verstedelijking' waarmee zorgvuldig ruimtegebruik door optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en het voorkomen van overprogrammering worden nagestreefd. Provincies en gemeenten dienen in hun ruimtelijke besluiten te motiveren of een nieuwe stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte voorziet. Als dat het geval is dient gekeken te worden of deze in bestaand stedelijk gebied past (inbreiding). Pas als dat niet het geval is komt uitbreiding in beeld onder voorwaarde van een optimale ontsluiting door verschillende vervoersmodaliteiten.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee het SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Planspecifiek
De SVIR en het Barro richten zich op onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. De grote rivieren zijn aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het Barro geeft regels aan voor gebieden die zijn gereserveerd voor waterstaatkundige functies. Onderstaande afbeelding geeft het AMvB besluitgebied Algemene en overige bepalingen voor de grote rivieren weer. Het plangebied ligt in het besluitvlak Rivierbed.
Gezien het feit dat er, behalve een functiewijziging, geen veranderingen aan de locatie worden aangebracht en zodoende het bergend vermogen niet wordt aangetast is dit van geen belang voor het voorliggend initiatief.
![]() |
|
Uitsnede www.ruimtelijkeplannen.nl met besluitsubvlakken rivierbed (lichtblauwe arcering) en stroomvoerend deel rivierbed (donkerblauwe arcering). |
Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) is geïntroduceerd als streekplan, waterhuishoudingsplan, milieubeleidsplan, verkeer- en vervoersplan. Daarnaast bevat het plan de fysieke componenten van het economisch en sociaal-cultureel beleid. Het POL is nadien geactualiseerd in 2006 en in 2008 en 2011 nogmaals naar aanleiding van de invoering van de Wet ruimtelijke ordening. Sindsdien geldt het plan niet meer als streekplan maar als structuurvisie als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Inspelend op de aanwezige kwaliteiten en ontwikkelingsmogelijkheden worden tien perspectieven onderscheiden. Elke zone of deelgebied in Limburg hoort, qua kenmerken en ontwikkelingsrichting, tot één van die perspectieven. Bijgevoegd is een uitsnede van de perspectievenkaart van het POL2011.
![]() |
|
Uitsnede perspectievenkaart POL actualisatie 2011 |
Planspecifiek
Het plangebied van onderhavige ontwikkeling is gelegen in "P3 Ruimte voor veerkrachtige watersystemen". Dit perspectief heeft betrekking op de meer open delen van beekdalen, winterbed van de Maas en steilere hellingen. De betreffende gebieden hebben een relatief open karakter en zijn ingericht voor gebruik door vooral grondgebonden landbouw. Lokaal komt ook niet-grondgebonden landbouw voor. Met name langs waterplassen, maar ook verspreid over het gebied P3 zijn veel toeristische voorzieningen aanwezig. De ontwikkeling van deze functies in deze gebieden is mogelijk mits dit aansluit op het bieden van ruimte aan een voldoende veerkrachtig watersysteem voor de opvang van hoge waterafvoeren, het bestrijden van watertekort en verdroging en het voorkomen van erosie, en gepaard gaat met een goede landschappelijke inpassing en “compensatie” van verloren gaande omgevingskwaliteiten.
De veerkrachtige watersystemen vormen een belangrijke continuïteit in het landschap zowel visueelruimtelijk als cultuurhistorisch, en bieden een goed houvast voor investeringen in landschapsontwikkeling. De verwevenheid van functies, kenmerkend voor deze gebieden, wordt zo behouden en versterkt. Deze verwevenheid van functies maakt dat binnen deze gebieden niet altijd de hoogste kwaliteitseisen ten aanzien van bodem en water aan de orde (kunnen) zijn.Onderhavig initiatief past binnen de beoogde variëteit aan functies in het gebied.
Onderhavig initiatief dient gepaard te gaan met een goede landschappelijke inpassing en compensatie. Het initiatief voldoet hieraan. Zie hiervoor het uitgewerkte inpassingsplan welk als bijlage 3 bij de regels van dit wijzigingsplan is gevoegd.
Voor het overige staan er in het POL2011 geen uitspraken die het initiatief in de weg staan.
Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Gennep", vastgesteld 3 april 2012.
Volgens dat plan geldt hier de bestemming "Argrarisch". Daarbij gelden de dubbelbestemmingen "Waterstaat - Bergend regime" en "Waarde - Archeologie 4" en de gebiedsaanduiduing "Reconstructiewetzone - Verwevingsgebied". Verder heeft het bouwvlak de functieaanduiding "Argrarisch bedrijf".
![]() |
|
Het plangebied in het vigerend bestemmingsplan "Buitengebied Gennep" |
In de bestemming Agrarisch is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om tot 'Wonen' te komen. Daarbij gelden de volgende regels:
Hetgeen onder punt 1 wordt geëist komt hierna aan bod. Het agrarische bedrijf (eis 2) is al lang geleden gestaakt. Het aantal woningen neemt niet toe (eis 3) en er is al niet meer dan 400 m2 aan bijgebouwen aanwezig (eis 4). Er is door dit plan sprake van een kwaliteitsverbetering door het inpassingsplan dat gemaakt is ter compensatie van de functieverandering (eis 5) en er worden geen bedrijven gehinderd (zie hoofdstuk 4) (eis 6). Tot slot worden via voorliggend plan de bepalingen van artikel 22 (Wonen) toegepast. Voorliggend plan past daarmee binnen deze wijzigingsregels.
Structuurvisie Buitengebied Gemeente Gennep
De Structuurvisie Buitengebied Gemeente Gennep bundelt bestaand beleid en maakt tevens een doorvertaling vanuit het Limburgs Kwaliteitsmenu. Het doel van/de aanleiding voor de structuurvisie is mede om nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied mogelijk te maken en tegelijkertijd de kwaliteit van het buitengebied te versterken. De structuurvisie vormt daarmee de verbindende schakel tussen het hoge abstractieniveau van de Regiovisie en het concrete niveau van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. Het gemeentelijk kwaliteitsmenu maakt onderdeel uit van het integrale afwegingskader voor het buitengebied.
Bij een aantal ontwikkelingen wordt een kwaliteitsbijdrage gevraagd. Via de kwaliteitsbijdrage wordt de ingreep in de ruimtelijke omgeving gecompenseerd. Met de kwaliteitsbijdrage kan dan kwaliteitsverbeterende maatregelen uitgevoerd worden zodat per saldo sprake is van een kwaliteitsverbetering. Die kwaliteitsverbetering vindt plaats in hetzelfde buitengebied in de gemeente. Het betreft de volgende projecten:
De kwaliteitsbijdrage is afhankelijk van de soort ontwikkeling en het gebied waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Al naar gelang de ontwikkeling kan het nodig zijn dat een geldbedrag gestort wordt in het fonds Kwaliteitsverbetering Buitengebied.
De ontwikkelingen worden ingedeeld in een aantal 'sectoren'. Per sector gelden verschillende richtlijnen welke gevolgd moeten worden. Deze worden in de bijlage bij de structuurvisie uitgewerkt.
Planspecifiek
Het initiatief aan de Horsestraat 33 bestaat uit een bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen voor een bestaande boerderij die al geruime tijd in gebruik is als woning. Onderhavig plangebied valt binnen de structuurvisie in het gebied 'Kerngebied Open Agrarisch Landschap' en het initiatief valt in de module 'Overige (gebouwde) functies'.Ten aanzien van 'Overige gebouwde functies' in het 'Kerngebied Open Agrarisch Landschap' heeft de gemeente een 'Neutrale Grondhouding'. Voor een functieverandering naar wonen stelt de gemeente Gennep een kwaliteitsbenadering voor, waarbij uitgegaan wordt van maatwerk. Zodoende is conform het Limburgs Kwaliteitsmenu een inpassingsplan en landschappelijke compensatie vereist. Deze is uitgevoerd en er is daarbij aansluiting gezocht bij de solitaire woningbouw zoals deze het landschap kenmerkt. Er is een inrichtingsschets met toelichting opgesteld waaruit blijkt dat de bestaande kwaliteiten worden behouden en versterkt, in lijn met het beleid borging Gemeentelijke Kwaliteitsmenu. Dit is als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Het plan is ter beoordeling voorgelegd aan de onafhankelijke Commissie Gemeentelijk KwaliteitsMenu. Laatstgenoemde is akkoord met voorliggend initiatief.
Conclusie
Voorliggend initiatief is in lijn met het beleid uit de Structuurvisie Buitengebied Gemeente Gennep
De uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In het kader van een wijzigingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet slechts in de voortzetting van reeds jaren aanwezige bewoning middels een bestemmingswijziging. Ondanks het feit dat de functie van het plangebied reeds wonen is, vereist een formele bestemmingswijziging inzicht in de bodemkwaliteit.
Aan de hand van het ingevulde formulier historisch bodemonderzoek en gelet op het feit dat er in het geraadpleegde BIS en bodemloket geen aanwijzingen zijn dat er in het plangebied mogelijk sprake is van (een geval van) ernstige bodemverontreiniging, kan er op basis van de beschikbare informatie met redelijk voldoende zekerheid worden aangegeven dat er sprake is van een onverdachte locatie (mogelijk geval van ernstige verontreiniging). Hierbij dient tevens te worden opgemerkt dat het plangebied is gelegen binnen de bodemkwaliteitszone Achtergrondwaarde van de huidige BKK, en dat met de voorgenomen bestemmingswijziging feitelijk enkel het reeds bestaande gebruik wonen wordt geformaliseerd en de bestaande bebouwing en inrichting blijft gehandhaafd.
Gelet op he bovenstaande wordt het (laten) uitvoeren van een historisch en of een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht.
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Het voorliggende initiatief voorziet in een voortzetting van de bestaande activiteit (wonen). Verder luchtonderzoek is niet nodig.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Uit het milieumodel van de gemeente Gennep blijkt dat de (bedrijfs)woning aan de Horsestraat minder dan 48 dB geluid op de gevel ontvangt. Om deze reden is een vergergaand akoestisch onderzoek niet nodig en zijn er vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen voor het wijzigen van de bestemming.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
Het plangebied ligt in een agrarisch gebied, waarin enkele agrarische bedrijven zijn gesitueerd. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf ligt op circa 190 meter afstand (op het adres Aaldonksestraat 4), maar dit betreft evenwel geen grootschalig bedrijf. Voorts zijn er vele woningen in het gebied aanwezig waarmee omliggende bedrijven al rekening moeten houden. Voor elk bedrijf geldt voorts dat er al bestaande woningen, met de bestemming 'Wonen', dichter bij zijn gelegen dat deze woning. Het initiatief wordt daarmee op het gebied van milieuzonering uitvoerbaar geacht.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van die website.
![]() |
|
Uitsnede Risicokaart (bron: risicokaart.nl) |
Op de risicokaart is te zien dat het plangebied zich bevindt in het overstromingsgebied van de Maas, met een overstromingskans van 1 op 250 per jaar. Door de iets hogere ligging van het plangebied zijn overstromingen niet aan de orde.
Verder bevinden er zich in de omgeving van het plangebied geen bedrijven of inrichtingen die risico opleveren voor het beoogde gebruik van de locatie. Het aspect externe veiligheid staat daarom niet aan uitvoering van dit plan in de weg.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Planspecifiek
In onderhavig initiatief is sprake van het bestendigen van een bestaande situatie middels een wijziging van de bestemming. Het beëindigen van de agrarische functie is reeds jaren geleden uitgevoerd. Verder neemt in het onderhavige plan het verhard oppervlak niet toe. Tevens neemt het bergend vermogen niet af. Het initiatief heeft dan ook geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding in het gebied.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. In onderhavig initiatief is sprake van het bestendigen van een bestaande situatie middels een wijziging van de bestemming. De boerderij wordt al jaren gebruikt als niets anders dan een woning. Het wijzigen van de bestemming heeft geen impact op de verkeersafwikkeling in het gebied. Gesteld kan worden dat een verdere toetsing van de impact van het plan op verkeerskundige aspecten niet benodigd is.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/ geraadpleegd. Onderstaand een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.
![]() |
|
bron: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/ |
Gebiedsbescherming
In de afbeelding is met groen aangegeven de Ecologische HoofdStructuur, met rood de Natura 2000 gebieden en met geel de beschermde monumenten. Er is te zien dat het plangebied (rode cirkel) zich op ruime afstand van deze gebieden bevindt met tussenliggend agrarisch gebied, de provinciale weg en de dorpkom van Ottersum. Op basis hiervan kan redelijkerwijs worden gesteld dat het plan bezien vanuit gebiedsbescherming uitvoerbaar is.
Soortenbescherming
Onderhavig plan betreft geen nieuwbouw, maar het opknappen en intern verbouwen van bestaande bebouwing. Er zijn hierbij geen ingrepen voorzien die invloed hebben op de soortenbescherming. Het verwijderen van bebouwing blijft beperkt tot de sloop van een schuurtje. Er zijn geen aanwijzingen en redelijkerwijs is het niet te verwachten dat hierin zich beschermde soorten bevinden. Gezien het voorgaande is het verrichten van een specifiek onderzoek naar flora en fauna niet nodig. Conclusie is dat er voor dit aspect geen belemmeringen zijn.
In elk wijzigingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Archeologie
Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.
Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Planspecifiek
archeologie
In het plangebied is in het vigerend bestemmingsplan sprake van een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4. In het bestemmingsplan wordt verwezen naar de archeologische beleidskaart, waarvan een uitsnede is bijgevoegd. Waarde 4 wil zeggen dat er onderzoek gepleegd dient te worden bij ontwikkelingen groter dan 2500 m2.
![]() |
|
Uitsnede Archeologische Beleidskaart Gennep. |
In onderhavig initiatief is geen sprake van enige vorm van bodemingrepen, aangezien er niet gebouwd wordt. Archeologisch onderzoek is niet vereist.
cultuurhistorie
Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is deze wijziging zeer gewenst. Het betreft hier een historisch ensemble van gebouwen welke hun oorsprong vinden in de agrarische functie die ze ooit vervulden. Het hoofdgebouw is een langgevelboerderij die dateert van het einde van de 18de eeuw en in het begin van de 20ste eeuw zijn laatste grondige verbouwing onderging. In de aanhoudende schaalvergroting van het platteland is ook deze boerderij haar functie kwijtgeraakt. Het juridisch mogelijk maken van de woonfunctie op deze locatie maakt het mogelijk om de waardevolle bebouwing te behouden. Hierdoor wordt bestendiging van de aanwezige kwaliteiten het meest zeker gesteld.
Het initiatief betreft geen aangewezen bouwplan. De legesverordening is van toepassing. Met de initiatiefnemer is een exploitatieovereenkomst afgesloten waarin afspraken zijn gemaakt over de landschappelijke inpassing, compensatie ruimtelijke kwaliteit en waarin planschade is afgewenteld op initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding. Dit plan behelst een particulier initiatief, waarmee er voor de gemeente geen verdere financiële gevolgen bestaan.
Voor het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan . Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voorliggend wijzigingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dit plan kent geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Op dit wijzigingsplan is de Wro van toepassing en gelden daarom ten aanzien van de te volgen procedure de onderstaande regels. Op een ontwerp - wijzigingsplan is, ingevolge de artikel 3.9a, Wro, de Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Het ontwerp - wijzigingsplan ligt gedurende zes weken ter inzage en is digitaal raadpleegbaar via RO-Online (www.ruimtelijkeplannen.nl). Gedurende de periode van ter inzage legging kunnen belanghebbenden zienswijzen indienen bij burgemeester en wethouders.
Binnen acht weken na afloop van de zienswijzentermijn, nemen burgemeester en wethouders een besluit omtrent de wijziging. De kennisgeving van het besluit tot vaststelling van de wijziging geschiedt langs elektronische weg. Tegen een besluit omtrent vaststelling staat rechtsreeks beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn om beroep in te dienen vangt aan met ingang van de dag dat het vaststellingsbesluit ter inzage is gelegd.
Het wijzigingsplan geeft invulling aan een binnenplanse wijzigingsmogelijkheid binnen het bestemmingsplan "Buitengebied Gennep". Hiervoor is geen vooroverleg verplicht met de provincie en het Waterschap.
Het voorliggend wijzigingsplan geeft invulling aan de wijzigingsregels die reeds in het bestemmingsplan "Buitengebied Gennep" is opgenomen. Hierdoor gaat het bestemmingsplan direct als ontwerp ter inzage.
In een separate bijlage zijn de zienswijzen op het ontwerpwijzigingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.