Plan: | Nijmeegseweg ong Gennep |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0907.BP20100NIJMWGONGNP-VA01 |
Het voornemen bestaat om op het perceel aan de Nijmeegseweg in Gennep, tussen de huisnummers 33 en 41, twee halfvrijstaande woningen te realiseren. Deze ontwikkeling is op basis van het vigerende bestemmingsplan niet rechtstreeks toegestaan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is daarom dit bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied ligt aan de Nijmeegseweg in Gennep, tussen de huisnummers 33 en 41, aan de noordwestzijde van de kern Ottersum. Op afbeelding 1 is de ligging van het plangebied weergegeven op een topografische kaart.
Afbeelding 1. Ligging plangebied (rode pijl) op een topografische kaart (bron: PDOK viewer).
Op afbeelding 2 is de grens van het plangebied geprojecteerd op een kadastrale ondergrond. Het plangebied betreft het perceel kadastraal bekend als Gennep, sectie C, nummer 1151 en heeft een oppervlakte van 1.455 m².
Afbeelding 2. Plangebied (blauw omlijnd) op een kadastrale ondergrond (bron: PDOK viewer).
Ter plaatse van het plangebied geldt bestemmingsplan ‘Kern Ottersum 2011’, dat op 14 mei 2012 door de gemeenteraad van Gennep is vastgesteld. Ter hoogte van het plangebied is de (enkel)bestemming 'Wonen-1' van toepassing. De als zodanig aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor wonen, met dien verstande dat hoofdgebouwen gebouwd dienen te worden binnen een bouwvlak. Binnen het plangebied is echter geen bouwvlak opgenomen, waardoor de realisatie van de beoogde woningen niet is toegestaan.
Verder geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. De als zodanig aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 50 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Aangezien geen sprake is van een verstoring van een dergelijke omvang, vormt deze dubbelbestemming geen belemmering.
Afbeelding 3. Uitsnede verbeelding vigerende bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).
In dit rapport wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het beleidskader dat van toepassing is op de beoogde ontwikkeling. Hoofdstuk 4 gaat in op diverse, voor het plan relevante, planologische en milieutechnische aspecten. De juridische aspecten en de haalbaarheid van het plan staan achtereenvolgens beschreven in de hoofdstukken 5 en 6. Deze toelichting wordt afgesloten met hoofdstuk 7 waarin de bestemmingsplanprocedure wordt beschreven.
In de huidige situatie is sprake van een braakliggend perceel, te midden van bestaande woonbebouwing. Het perceel vormt daarmee bij uitstek een geschikte inbreidingslocatie binnen het bebouwingslint aan de noordwestzijde van de kern Ottersum. Aan de zuidkant grenst het plangebied aan de Nijmeegseweg, die de kern Ottersum aan de zuidoostzijde verbindt met de kern Milsbeek.
Afbeelding 4. Luchtfoto bestaande situatie met het plangebied rood omlijnd (bron: PDOK Viewer).
In de toekomstige situatie worden binnen het plangebied twee halfvrijstaande woningen gerealiseerd. Op afbeelding 5 is een impressie weergegeven van de beoogde toekomstige situatie.
Afbeelding 5. Impressie toekomstige situatie binnen het plangebied.
In de regels van dit bestemmingsplan is een goot- en bouwhoogte mogelijk gemaakt van respectievelijk maximaal 6 en 10 meter, overeenkomstig de toegestane hoogtes voor omliggende woningen. De afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens dient aan één zijde minimaal 4 meter te bedragen.
Het parkeren zal overeenkomstig de gemeentelijke parkeernormen plaatsvinden op eigen terrein. Hiervoor is op het perceel voldoende ruimte aanwezig.
In de op 13 maart 2012 vastgestelde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Voor het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling geldt dat sprake is van een lokale ontwikkeling, waarbij geen nationale belangen uit de SVIR in het geding zijn.
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Per 1 juli 2017 luidt het tweede lid van art. 3.1.6 als volgt: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
In het voorliggende geval is slechts sprake van de realisatie van twee halfvrijstaande woningen. De Raad van State (201302867/1/R4 ) beschouwt dergelijke kleine initiatieven niet als stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet van toepassing op het voorliggende initiatief.
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Met uitzondering van enkele onderdelen is het Barro eind december 2011 in werking getreden. Hierna zijn nog enkele aanvullingen/wijzigingen in werking getreden.
In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in bestemmingsplannen. Het gaat om de volgende nationale belangen:
Geen van de bovengenoemde belangen zijn bij het voorliggende initiatief in het geding. Er is kortom geen sprake van strijdigheid met de beleidsregels zoals deze zijn opgenomen in het Barro.
Het plangebied ligt op circa 1 km ten oosten van de Maas. Voor activiteiten en/of werkzaamheden binnen het rivierbed van de Maas dient een integrale watervergunning te worden afgegeven (voor enkele uitzonderingsgevallen dient slechts een melding te worden verricht). Voor de toetsing van het rivierkundig belang gelden de criteria zoals neergelegd in de Beleidsregels grote rivieren. Het doel van de Beleidsregels grote rivieren is om de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming onmogelijk maken.
Op basis van de kaarten behorende bij de Beleidsregels grote rivieren, valt het plangebied binnen het gedeelte van het rivierbed waar op basis van artikel 6.16 van het Waterbesluit paragraaf 6 van hoofdstuk 6 van het Waterbesluit niet van toepassing is. De vergunningsplicht voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken (zoals beschreven in artikel 6.12 van het Waterbesluit) is hier niet van toepassing. Vanuit de Beleidsregels grote rivieren bestaan er kortom geen belemmeringen voor de beoogde woningbouw.
Als gevolg van de ligging in het rivierbed kan er wel hoogwater optreden. Bij schade als gevolg hiervan kan geen schadevergoeding verhaald worden op het Rijk. Initiatiefnemer bouwt op eigen risico en voor eigen verantwoordelijkheid.
Afbeelding 6. Kaart behorende bij de Beleidsregels grote rivieren, met het plangebied aangeduid met een zwarte pijl.
Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL 2014) is op 12 december 2014 door Provinciale Staten van de provincie Limburg vastgesteld. Het POL2014 heeft vier wettelijke functies, te weten de functie van structuurvisie (op grond van de Wet ruimtelijke ordening), de functie van provinciaal milieubeleidsplan (op basis van de Wet milieubeheer), een regionaal waterplan (gebaseerd op de Waterwet), en een Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (welke zijn grondslag vindt in de Planwet verkeer en vervoer). Het POL 2014 bestaat uit een beleidsdocument en 12 themagerichte kaarten.
In het POL 2014 is het plangebied op de kaart 'Zonering Limburg' aangewezen als 'Overig bebouwd gebied'. Binnen dit gebied dienen ontwikkelingen als de realisatie van woningen bij uitstek plaats te vinden. Vanuit het POL2014 bestaan er kortom geen belemmeringen voor de beoogde woningbouw.
Afbeelding 7. Uitsnede POL-kaart 1 Zonering Limburg met ligging plangebied (rode lijn) (bron: POL 2014).
De provincie Limburg heeft op 12 december 2014 ook de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van het POL2014 juridische binding te geven.
Op basis van de Omgevingsverordening Limburg ligt het plangebied niet binnen (milieu)beschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap.
In artikel 2.4.2 is ten aanzien van wonen in de regio Noord-Limburg het volgende opgenomen:
In het voorliggende geval is sprake van een ontwikkeling passend binnen de meest recente regionale en lokale woningbouwkaders, zoals beschreven in paragraaf 3.3 en 3.4.
De voorgenomen ontwikkeling past kortom binnen de beleidskaders van de Omgevingsverordening Limburg 2014.
De Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg is door de gemeenteraad van Gennep vastgesteld op 19 april 2016. De structuurvisie geeft richting aan de kwalitatieve en kwantitatieve opgave waar de acht gemeenten in de regio Noord-Limburg (Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Peel en Maas, Venlo en Venray) zich de komende jaren voor gesteld zien ten aanzien van volkshuisvesting. Daarnaast geeft de structuurvisie richting aan de wijze waarop het aantal woningbouwplannen wordt afgestemd op de (toekomstige) woningbehoefte. De belangrijkste pijler van het beleidsstuk is bouwen naar behoefte. Dit betekent dat het woningbouwprogramma van de gemeente niet meer nieuwbouwplannen mag omvatten dan de voorspelde groei in huishoudens.
De meeste Noord-Limburgse gemeenten kennen een overschot aan woningbouwplannen. Tot 2020 dienen zij dit overschot met 40% terug te brengen. Dit is ook het geval voor de gemeente Gennep. De groei in huishoudens wordt hier, volgens de huishoudensprognose van Progneff 2015, tot 2030 geschat op 345 woningen, terwijl er per 1 januari 2015 645 woningbouwplannen waren. De gemeente kende aan het begin van 2015 dus een overschot aan 300 woningbouwplannen. Tot 2020 moeten er 120 woningbouwplannen (40%) uit dit overschot worden geschrapt. De gemeente heeft daarop al actie ondernomen, waardoor de gemeente inmiddels voldoet aan de reductieopgave tot 2020. Het voorgaande is terug te vinden in het Genneps herprogrammeringsvoorstel 2015 - 2030 dat vastgesteld is door het college op 29 november 2016. Inmiddels heeft de gemeente Gennep 250 woningbouwplannen geschrapt, waardoor voldaan wordt aan de eisen vanuit de regio.
Sinds het vaststellen van de regionale structuurvisie hebben zich verder veranderingen voorgedaan op de woningmarkt. De structuurvisie geeft geen goed beeld (meer) van de actuele woningbouwbehoefte. In het voorliggende geval is sprake van een ontwikkeling op een inbreidingslocatie binnen de bebouwde kom. Het betreft een initiatief waarvoor door de gemeente op basis van de in 2019 vastgestelde 'Beleidsregel woningbouw op een inbreidingslocatie' ruimte is gecreëerd, door hiervoor maximaal 5 contingenten per jaar beschikbaar te stellen. Hiermee wordt invulling gegeven aan een concrete (particuliere) behoefte. Daarmee past het initiatief binnen de algemene uitgangspunten van de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.
Op 23 september 2019 heeft de gemeenteraad van de gemeente Gennep de nieuwe omgevingsvisie 'Samen maken we Gennep' vastgesteld. De omgevingsvisie is opgesteld vooruitlopend op de invoering van de omgevingswet en geeft richting aan het beleid voor de komende tijd. In de omgevingsvisie zijn vier speerpunten opgenomen:
Voorliggend plan voorziet in de ontwikkeling van kwalitatief hoogwaardige woningbouw op een inbreidingslocatie binnen een bestaand bebouwingslint aan de noordwestzijde van de kern Ottersum. Vanuit de omgevingsvisie zijn er geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Op 3 juli 2017 heeft de gemeenteraad de Lokale Woonvisie 'Samen sturen op kwaliteit 2017 - 2021 vastgesteld. Daarbij is ook een amendement aangenomen dat aandacht vraagt voor woningbouw in kleine kernen waar sprake is van ondercapaciteit. De gemeente ziet het als haar taak om vraag en aanbod op de woningmarkt voor de korte en lange termijn met elkaar in balans te brengen. Dit betekent dat er keuzes gemaakt moeten worden en dat sturing op kwantiteit en kwaliteit nodig is. Dat kan de gemeente echter niet alleen, dat gaat in overleg met inwoners, woningcorporaties, ontwikkelaars, makelaars en zorgaanbieders. Samen wordt gestuurd op kwaliteit.
De lokale woonvisie geeft verder invulling aan de regionale afspraken die zijn vastgelegd in de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg. Uit deze afspraken is een reductieopgave naar voren gekomen dat de gemeente Gennep 120 woningen moet schrappen. Maatschappelijke en demografische ontwikkelingen leiden namelijk tot een veranderende woningvraag. Er moet vrije ruimte worden gecreëerd in de woningbouwprogrammering om alternatieve (nieuw)bouwinitiatieven, die inspelen op die veranderende vraag mogelijk te maken, net als maatwerkoplossingen voor bestaand vastgoed. Deze initiatieven moeten worden beoordeeld aan de hand van het in de Lokale Woonvisie opgenomen afwegingskader.
In de woonvisie is voor de kern Ottersum aangegeven dat sprake is van een kwantitatieve mismatch omdat het aantal woningbouwplannen slechts de helft van de behoefte dekt. Ten aanzien van het kwalitatieve aspect wordt aangegeven dat behoefte is aan dure koopwoningen (> 250.000 euro). Met het voorliggende initiatief wordt invulling gegeven aan het tekort aan woningbouwplannen en de behoefte aan duurdere koopwoningen (>250.000 euro). Het initiatief sluit kortom aan bij de uitgangspunten van de lokale woonvisie.
Op 11 maart 2019 is de 'Beleidsregel woningbouw op inbreidingslocaties gemeente Gennep 2019' vastgesteld. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gennep wil op basis hiervan inwoners in de gelegenheid stellen om op eigen grond een woning te bouwen. De woning(en) moet(en) worden gebouwd binnen de bebouwde kom en een gat in de bestaande bebouwingswand opvullen. Per jaar geldt een maximum van vijf woningen voor de gehele gemeente en er kunnen maximaal twee woningen per locatie worden toegestaan.
Het voorliggende initiatief past binnen de uitgangspunten van de 'Beleidsregel woningbouw op inbreidingslocaties gemeente Gennep 2019'. Er is sprake van twee halfvrijstaande woningen op een inbreidingslocatie binnen de bebouwde kom.
De gemeente Gennep heeft samen met de gemeente Mook en Middelaar een Landschapsontwikkelingsplan opgesteld. Het Landschapsontwikkelingsplan geldt als een belangrijk hulpmiddel voor het garanderen en verbeteren van de kwaliteit van het landschap. Het landschapsontwikkelingsplan geeft de visie van de gemeente weer op het landschap, de bestaande kwaliteiten en gewenste ontwikkeling. In het landschapsontwikkelingsplan zijn verschillende deelgebieden onderscheiden.
Het plangebied ligt in het deelgebied 'Ontginningsgebied'. Het ontginningsgebied is een overwegend open gebied met een duidelijk agrarisch karakter, het werklandschap van de boer. De rationele verkavelingslijnen en ontginningswegen zijn duidelijk zichtbaar in het landschap door de begeleidende laanbeplanting. Dit gebied is echter alles behalve eentonig. Opvallend open velden worden afgewisseld met verspreide boerderijen met een weelderige erfbeplanting. Het ontginningsgebied wordt doorsneden door een aantal beken. De beken vormen de aanleiding voor enkele ecologische verbindingszones die tevens ruimte bieden aan extensieve recreatieve routes.
Afbeelding 8. Uitsnede kaart landschapsontwikkelingsplan (bron: gemeente Gennep).
Op de kaart behorende bij het landschapsontwikkelingsplan is langs de Nijmeegseweg de aanduiding 'duurzame laanbeplanting' opgenomen. Aan de overzijde van het plangebied is een bomenrij aanwezig. Hierop wordt met de voorgenomen ontwikkeling echter geen invloed uitgeoefend. Vanuit het landschapsontwikkelingsplan zijn er kortom geen bezwaren voor de beoogde ontwikkeling.
Op 14 september 2015 is de Nota Parkeernormen 2015 door de gemeenteraad van Gennep vastgesteld. De nota beoogt het vastleggen van de parkeernormen in de gemeente Gennep en het bepalen van een transparant en eenduidig toepassingskader. Aan de hand van de parkeernormen kan de parkeerbehoefte van toekomstige ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen berekend worden. Het parkeerbeleid heeft tot doel de bereikbaarheid en leefbaarheid in de gemeente Gennep te waarborgen.
De Nota Parkeernormen vindt zijn ruimtelijke verankering via het in 2018 vastgestelde parapluplan Parkeren en in de regels van dit bestemmingsplan. Voldaan wordt aan de parkeernormen uit het parapluplan.
In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2019 is onder andere beschreven welke doelen de gemeente met betrekking tot riolering, regen- en grondwater heeft gesteld om te komen tot een duurzaam watersysteem. De gemeente heeft hierbij een wettelijk vastgelegde zorgplicht voor stedelijk afvalwater, afvloeiend regenwater en grondwater. Om deze zorgplichten goed in te vullen heeft de gemeente het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Gennep (VGRP) voor de periode 2014 tot 2019 opgesteld. Voor elke zorgplicht zijn in het VGRP doelstellingen vastgelegd. Deze doelstellingen zijn gelijk aan de doelen uit het voorgaand Gemeentelijk Rioleringsplan:
In de in het VGRP beschreven strategie is bepaald hoe met de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen moet worden omgegaan, om de hierboven beschreven doelstellingen te bereiken.
Het plan voorziet in het toevoegen van twee woningen. Het afvalwater wordt aangesloten op het gemeentelijk riool. Infiltratie van hemelwater zal plaatsvinden op het eigen terrein. De ontwikkeling sluit daarmee aan op de kader vanuit het gemeentelijk rioleringsplan.
In het kader van voorliggende ontwikkeling is conform het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh) een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van zoneringsplichtige geluidbronnen waarvan de zone het plangebied overlapt. Onderstaand wordt kort ingegaan op de onderzoeksresultaten. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport dat als Bijlage 3 bij deze toelichting is opgenomen.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeurswaarde ten gevolge van wegverkeer op de Horsestraat ter plaatse van het plangebied wordt gerespecteerd. De geluidbelasting ten gevolge van de Nijmeegseweg bedraagt ten hoogste 58 dB ter hoogte van de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak. De voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder wordt hiermee overschreden.
De maximale ontheffingswaarde wordt gerespecteerd. Maatregelen teneinde de geluidbelasting te verlagen zijn onderzocht en stuiten op overwegende bezwaren. De ontwikkeling is daarom alleen mogelijk als het bevoegd gezag, de gemeente Gennep, hogere waarden vaststelt voor de woningen.
In het kader van een aanvraag voor een hogere waarde dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden uit het gemeentelijk beleid:
Gelijktijdig met de bestemmingsplanprocedure zal ook een hogere grenswaardenprocedure worden doorlopen, waarbij voor beide woningen een hogere waarden wordt vastgesteld van 58 dB.
Door middel van een aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevel moet in het kader van de omgevingsvergunning aangetoond worden dat de vereiste karakteristieke geluidwering van de gevel voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012. Op grond van het Bouwbesluit 2012 worden namelijk eisen gesteld aan de akoestische binnenwaarde bij woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai. Bij het bepalen van de vereiste gevelgeluidwering wordt rekening gehouden met de berekende geluidbelasting op de gevels van de woningen. De hoogste berekende geluidbelasting vanwege verkeer op de Nijmeegseweg bedraagt 63 dB exclusief aftrek ex artikel 110g Wet. Op basis hiervan
dient conform het Bouwbesluit te worden voldaan aan een minimale geluidwering van 30 dB(A).
Door middel van een onderzoek naar de geluidwering van de gevel moet aangetoond worden dat de
karakteristieke geluidwering van de gevel voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012. Het onderzoek naar de gevelgeluidwering dient te worden uitgevoerd in het kader van de aanvraag van de
omgevingsvergunning.
Met inachtneming van de bovengenoemde aspecten, vormt het aspect geluid vanwege de omliggende wegen geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Woningen vormen geen milieubelastende functie. Medewerking aan de realisatie van nieuwe woningen is echter pas mogelijk indien blijkt dat een goed woon- en leefklimaat in de woningen kan worden gegarandeerd en dat daarnaast bedrijven in de omgeving als gevolg van de nieuwe woonfunctie niet in hun activiteiten worden gefrustreerd.
Er dient daarom getoetst te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen woonfunctie en of de nieuwe woonfunctie een belemmering kan vormen voor in de omgeving gelegen bedrijvigheid. Toetsing vindt over het algemeen plaats met behulp van de richtafstanden zoals deze voor functies zijn opgenomen in brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
Rondom het plangebied is met name sprake van woonpercelen. Op circa 50 meter ten zuidoosten is sprake van volumineuze detailhandel. Op circa 60 meter ten zuiden van het plangebied ligt een tuincentrum. Voor beide inrichtingen geldt milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter. Aan deze afstand wordt voldaan.
Op meer dan 15 meter ten noorden van het plangebied ligt een perceel met een agrarische bestemming, waarvoor tevens de aanduiding 'intensieve veehouderij' is opgenomen. Voor intensieve veehouderijen is maximaal milieucategorie 4.1 van toepassing met een richtafstand van 200 meter. Aan deze afstand wordt niet voldaan. Aangezien echter reeds woningen korterbij gelegen zijn, worden de bedrijfsactiviteiten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling niet beperkt. Op het aspect geur wordt in paragraaf 4.3 nader ingegaan.
Op basis van het bovenstaande kan kortom worden geconcludeerd dat er vanuit het aspect milieuzonering geen belemmeringen bestaan. In de toekomstige woningen zal naar verwachting sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een onderzoek naar geurhinder uitgevoerd. Onderstaand wordt kort ingegaan op de resultaten van het onderzoek. Voor meer informatie wordt verwezen naar de volledige onderzoeksrapportage die als Bijlage 1 is opgenomen bij deze toelichting.
In het onderzoek is het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied beoordeeld. Hierbij is gekeken naar zowel de voorgrond geurbelasting als gevolg van de veehouderij aan de Horsestraat 15 als de achtergrond geurbelasting als gevolg van de cumulatieve geurhinder van alle omliggende veehouderijen. Daarnaast is onderzocht of planologische geurrechten van de veehouderij aan de Horsestraat 15 niet aangetast worden.
Vergunde en planologische rechten
De vergunde geurbelasting van het bedrijf aan de Horsestraat 15 op het plangebied bedraagt op de rand van het plangebied 3,9 OUE/m³. Hiermee wordt niet voldaan aan de geurnorm van 3,0 OUE/m³ conform de wettelijke normen voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom. Daarom is in het onderzoek onderzocht waar wel aan de wettelijke geurnorm voldaan wordt. Dit is ten zuiden van de rode lijn in onderstaande afbeelding.
![]() |
Afbeelding 9. Uitkomst voorgrondgeurberekening van de veehouderij aan de Horsestraat 15, weergegeven op het plangebied. |
Geconcludeerd is dat het initiatief de vergunde rechten van de betreffende veehouderij enkel niet aantast, indien geurgevoelige objecten ten zuiden van de rode lijn in bovenstaande afbeelding gesitueerd worden.
Van aantasting van de planologische geurrechten kan slechts sprake zijn indien de nieuw te realiseren geurgevoelige objecten de maatgevende beperking vormen voor een veehouderij. In deze situatie zijn tussen de veehouderij en het plangebied reeds bestaande geurgevoelige objecten gelegen. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling geen inbreuk maakt op planologische geurruimte van de veehouderij aan de Horsestraat 15. Evenmin maakt de planontwikkeling inbreuk op de planologische geurruimte van de veehouderij aan de Nijmeegseweg 43.
Woon- en leefklimaat
De voorgrondbelasting bedraagt ter plaatse van het perceel ten hoogste 3,9 OUE/m³ en ter plaatse waar een geurgevoelig object gebouwd mag worden ten hoogste 3,0 OUE/m³. Hiermee is het woon- en leefklimaat als gevolg van de voorgrondbelasting te kwalificeren als 'goed' tot 'zeer goed'.
De achtergrondconcentratie op de locatie betreft tussen de 3 en 7 OUE/m³. Het woon- en leefklimaat op basis van de achtergrondbelasting ter plaatse van de bouwplannen is derhalve te kwalificeren als 'goed'.
In de regels en op de verbeelding is verankerd dat ten noorden van de op afbeelding 9 weergegeven rode lijn, geen geurgevoelige objecten zijn toegestaan waardoor extra beperkingen kunnen optreden voor de geurhinder veroorzakende inrichting(en). Met inachtneming van deze uitgangspunten vormt het aspect geur geen belemmering voor ontwikkeling van de woningen binnen het plangebied.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten:
Het plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Het groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans op overleven. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Risicovolle activiteiten
De provincie Limburg heeft een risicokaart samengesteld waarop de meest belangrijke
risicoveroorzakende bedrijven, objecten en transportroutes zijn aangegeven. Het gaat hierbij onder meer om risico’s van opslag van patronen, stofexplosies, opslag van gasflessen, ammoniakinstallaties, (LPG)-tankstations, transport van gevaarlijke stoffen enzovoorts.
Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Binnen de 10-6-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.
Afbeelding 10. Uitsnede risicokaart omgeving plangebied , met het plangebied rood gemarkeerd (bron: www.risicokaart.nl).
Inrichtingen
Het externe veiligheidsbeleid voor handelingen met en opslag van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), welke in 2004 in werking zijn getreden.
Binnen en in de nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig welke vallen onder de werking van het Bevi.
Buisleidingen
Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb), welke op 1 januari 2011 in werking zijn getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Binnen het plangebied en de directe omgeving zijn geen buisleidingen gelegen, die bedoeld zijn voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Transportroutes
Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen over onder meer wegen, spoorlijnen en vaarwegen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
Transportroutes over water
Op een afstand van circa 1.080 meter ten westen van het plangebied bevindt zich de Maas. De Maas maakt deel uit van de Maascorridor waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Deze vaarweg is opgenomen in Bijlage III Tabel Basisnet water, van de Regeling basisnet.
Op basis van de afstanden die in de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) worden genoemd blijkt dat het maximale invloedsgebied van gevaarlijke stoffen die over water vervoerd worden 1.070 meter bedraagt (GT3-stoffen, toxisch gas). Het plangebied ligt dus niet binnen het invloedsgebied van de Maas. De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over water vormen vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Transportroutes over de weg
Zowel over de N291 die direct aan het plangebied grenst, als de N271 op meer dan 250 meter afstand van het plangebied, vindt op basis van de risicokaart in beperkte mate transport van gevaarlijke stoffen plaats. De genoemde wegen zijn niet opgenomen in het Basisnet weg, maar zijn aangeduid als regionale weg voor het transport van gevaarlijke stoffen. De wegen zijn niet opgenomen in de meest recente telgegevens van Rijkswaterstaat (juni 2019). Hieruit mag worden geconcludeerd dat over deze wegen geen structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico's als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen over de weg vormen hierdoor geen belemmering voor de planvorming. Desalniettemin wordt onderstaand volldigheidshalve ingegaan op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid, zoals te doen gebruikelijk in het kader van een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Zelfredzaamheid: Geadviseerd wordt actief te communiceren over de risico's van gevaarlijke stoffen met de personen binnen het plangebied. Daarbij geldt als handelingsperspectief: schuil in een bouwwerk of vlucht indien de overheid dit aangeeft (o.a. via NL-alert of WAS procedure) van het risico vandaan en hou rekening met de wind. Bij afwezigheid van een schuilmogelijkheid in een bouwwerk is vluchten van het risico vandaan rekening houdend met de wind het beste handelingsperspectief. Dit bevordert de zelfredzaamheid van personen in de nabijheid van risicobronnen.
Bestrijdbaarheid: De mogelijkheden voor rampenbestrijding en hulpverlening zijn locatie specifiek en maken onderdeel uit van de verantwoording in het kader van externe veiligheid. De bereikbaarheid van het plangebied en de aanwezige bluswatervoorzieningen in de omgeving voldoen aan het gemeentelijk beleid bluswater en bereikbaarheid. De opkomsttijd voor de brandweer voldoet aan de normtijd van 8 minuten voor wonen.
Conclusie
Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour 10-6 of het invloedsgebied van een risicovolle inrichting, buisleiding, weg, spoorweg of vaarweg waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied.
In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen. Indien met een ruimtelijk besluit ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dienen de effecten daarvan op de luchtkwaliteit inzichtelijk gemaakt te worden. Als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan dan vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering:
Het Besluit NIBM
In het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen' (Besluit NIBM) is opgenomen wanneer plannen 'NIBM' zijn en niet verder hoeven te worden onderzocht ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Dit is het geval indien de concentratietoename van bepaalde stoffen minder is dan 3%. De belangrijkste bron van stoffen die van invloed zijn op de luchtkwaliteit is verkeer. Hierbij zijn de belangrijkste stoffen fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2).
Voor woningen geldt dat indien sprake is van maximaal 1.500 woningen met minimaal één ontsluitingsweg, dat een project altijd niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dergelijke projecten zijn dus vrijgesteld van nadere toetsing. Aangezien in dit geval slechts sprake is van de toevoeging van twee woningen, draagt het project kortom niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit . Er hoeft voor de luchtkwaliteit geen nadere toets aan de Wet milieubeheer plaats te vinden.
Achtergrondwaarden
In aanvulling op het bovenstaande is tevens bekeken of de kwaliteit van de lucht ter plaatse goed genoeg is voor de realisatie van de gewenste ontwikkeling. De luchtkwaliteit wordt in Nederland gemonitord door middel van het NSL. Volgens de monitoringstool uit het NSL bedraagt de concentratie PM10 ter plaatse minder dan 35 µg/m³, de concentratie PM2,5 µg/m³ minder dan 20 µg/m³ en de concentratie NO2 minder dan 35 µg/m³. In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 en NO2 40 µg/m³. Voor PM2,5 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m³. De luchtkwaliteit ter plaatse is in de huidige situatie daarom voldoende voor de beoogde ontwikkeling.
Binnen het plangebied en de directe omgeving zijn geen relevante kabels en leidingen aanwezig waarmee rekening dient te worden gehouden.
Ten behoeve van de bestemmingswijziging naar een woonbestemming is een bodemonderzoek uitgevoerd. Onderstaand wordt kort ingegaan op de conclusies van het onderzoek. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport dat als Bijlage 2 bij deze toelichting is opgenomen.
Uit het verkennend bodemonderzoek is naat voren gekomen dat de resultaten geen aanleiding geven tot het uitvoeren van een aanvullend of nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen woningbouw.
Wel zijn lichte verontreinigingen in de bovengrond aangetroffen, die bij eventuele grondafvoer beperkingen kunnen opleveren ten aanzien van het (her)gebruik van de grond omdat dan veelal andere normen gelden. Ten aanzien van hergebruik van deze grond elders is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de wijze waarop bij de voorgenomen ontwikkeling wordt omgegaan met water. Allereerst wordt kort ingegaan op beleidsmatige aspecten, waarna vervolgens wordt ingegaan op waterhuishoudkundige aspecten in relatie tot de beoogde ontwikkeling.
Beleid
Vanuit beleidsmatig oogpunt heeft het aspect water een steeds belangrijkere rol gekregen. Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2019 (zie paragraaf 3.4.6), het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Limburg, het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014), het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:
- Vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
- Voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).
Verder is voor het plangebied van belang dat het op basis van de Beleidsregels grote rivieren weliswaar binnen het riviergebied van de Maas ligt, maar dat het binnen het gedeelte van het rivierbed ligt waar op basis van artikel 6.16 van het Waterbesluit, paragraaf 6 van hoofdstuk 6 van het Waterbesluit niet van toepassing is. De vergunningsplicht voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken (zoals beschreven in artikel 6.12 van het Waterbesluit) is hier kortom niet van toepassing. Voor meer informatie wordt verwezen naar paragraaf 3.1.4 waarin de ligging binnen het rivierbed reeds is beschreven.
Het plangebied
Het plangebied is op basis van de Omgevingsverordening Limburg 2014 niet gelegen binnen een specifiek aandachtsgebied. Verder is binnen het plangebied en de directe omgeving geen oppervlaktewater aanwezig, waarmee bij de planvorming rekening dient te worden gehouden.
Het afvalwater van de toekomstige woningen zal worden aangesloten op de bestaande riolering. Voor de uitbreiding van het verharde oppervlak (dak, terras, oprit e.d.) dient het hemelwater gescheiden te worden van het afvalwater. Bij voorkeur wordt hemelwater via de oppervlakte geïnfiltreerd op het eigen terrein. Hieraan stelt de gemeente eisen die zijn opgenomen in het geldende Gemeentelijk Rioleringsplan 2020 - 2024. Deze eisen zijn gebaseerd op de eisen uit de Keur van het Wateschap Limburg.
Conform richtlijnen van Waterschap Limburg en paragraaf 4.3.2 van het Gemeentelijk Rioleringsplan2020-2024 gelden onder meer de volgende eisen:
Indien het realiseren van de infiltratievoorziening aantoonbaar technisch niet mogelijk is op eigen terrein, dient de initiatiefnemer een standaard bedrag van € 25,-/m² (excl. BTW) aan oppervlakteverharding te storten in het 'Fonds Hemelwaterinfiltratie' van de gemeente Gennep.
De manier waarop het hemelwater wordt geïnfiltreerd is in dit stadium nog niet voldoende uitgewerkt om dit uitgebreid te kunnen beschrijven. De richtlijnen, zoals hierboven beschreven, dienen in elk geval in acht te worden genomen, zodat de infiltratievoorzieningen voldoende capaciteit hebben om de maatgevende buien op te vangen en te infiltreren in de bodem. De exacte wijze waarop het hemelwater zal worden geïnfiltreerd, zal nader worden uitgewerkt in het kader van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Overleg waterbeheerder
Waterschap Limburg heeft aangegeven dat plannen waarbij de toename van de hoeveelheid verhard oppervlak kleiner dan 2.000 m² bedraagt, niet hoeven te worden voorgelegd aan het watertoetsloket. Aangezien de toename van de hoeveelheid verhard oppervlak minder zal bedragen dan 2.000 m² en er voor het overige geen waterschapsbelangen in het geding zijn, hoeft het bestemmingsplan niet aan
het waterschap te worden voorgelegd.
Op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Gennep en het vigerende bestemmingsplan geldt voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 50 centimeter, dient een rapport te worden overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Aangezien geen sprake is van een verstoring van een dergelijke omvang, vormt deze dubbelbestemming geen belemmering. Wel wordt de dubbelbestemming conform het vigerende bestemmingsplan overgenomen in dit bestemmingsplan.
Afbeelding 11. Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Gennep.
Binnen het plangebied en de directe omgeving zijn op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Gennep geen cultuurhistorisch waardevolle objecten gelegen waarop met de voorgenomen ontwikkeling een negatieve invloed zou kunnen worden uitgeoefend. Vanuit dit kader bestaan er kortom geen belemmeringen.
Afbeelding 12. Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart gemeente Gennep.
Algemeen
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de ‘Wet natuurbescherming’ (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Onderzoek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend flora- en fauna onderzoek uitgevoerd. In de onderstaande tabel zijn de onderzoeksresultaten kort samengevat. Voor meer informatie wordt verwezen naar het als Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen onderzoeksrapport.
Te verwachten negatieve effecten | Te nemen maatregel | |
Beschermde soorten | ||
Flora | Geen | - |
Vogels | Mogelijk, wanneer heggen rondom plangebied verwijderd worden | Behoud van de heggen of nader onderzoek huismus |
Grondgebonden zoogdieren | Ja, aanwezigheid soorten en verblijfplaatsen wezel tijdens werkzaamheden. | Zorgplicht |
Vleermuizen | Geen | - |
Amfibieën | Ja, aanwezigheid soorten tijdens werkzaamheden | Zorgplicht |
Reptielen | Geen | - |
Vissen | Geen | - |
Libellen en dagvlinders | Geen | - |
Overige ongewervelden | Geen | - |
Beschermde gebieden | ||
Natura 2000 | Geen | - |
NNN | Geen | - |
Houtopstanden | Geen | - |
Met betrekking tot beschermde soorten, dient te worden opgemerkt dat de zorgplicht in acht zal worden genomen en dat de heggen langs de zijkanten van het perceel in stand zullen worden gehouden. Verder is geen sprake van een negatieve invloed op beschermde gebieden, waardoor het plan in overeenstemming met de Wet natuurbescherming kan worden uitgevoerd.
Conclusie
Gezien de aard van het plangebied en de beperkte omvang van de ontwikkeling, kunnen gevolgen voor beschermde soorten redelijkerwijs worden uitgesloten. Verder geldt gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling dat geen significant negatieve invloed wordt uitgevoerd op omliggende natuurgebieden zoals Natura 2000-gebieden. Vanuit het aspect ecologie bestaan er kortom geen belemmeringen. Wel dient de algemene zorgplicht in acht te worden genomen.
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden, waarin een nieuwe procedure voor de m.e.r.-beoordeling is opgenomen. Deze procedure geldt voor iedere activiteit die is opgenomen op de D-lijst, ongeacht of de activiteit onder of boven de drempelwaarde van de D-lijst valt.
Woningbouw kan vallen onder onderdeel D (11.2): “de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.”
In het voorliggende geval is echter slechts sprake van de realisatie van een tweetal woningen op een braakliggend perceel te midden van reeds bestaande woonbebouwing. Een dergelijk kleinschalig initiatief op een relatief grote afstand van Natura 2000-gebieden, betreft geen stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Verder is in de overige paragrafen in dit hoofdstuk aangetoond dat de ontwikkeling geen significante invloed heeft op de omgeving. In het kader van de ontwikkeling hoeft daarom geen milieueffectrapport te worden opgesteld en hoeft ook geen verdere m.e.r.-beoordeling te worden doorlopen.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing. Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Opbouw van de regels
De regels zijn opgesteld conform de 'Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012' (SVBP2012). Overeenkomstig de SVBP2012 zijn de regels opgedeeld in vier hoofdstukken, te weten:
Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.
Bestemmingen
De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
De regels van een bepaalde bestemming hoeven niet alle elementen te bevatten, dit kan per bestemming verschillen.
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is.
Voor het gehele plangebied is de bestemming 'Wonen' opgenomen, waarbinnen twee halfvrijstaande woningen zijn toegestaan. Voor de woningen is op de verbeelding een bouwvlak opgenomen.
Verder is overeenkomstig het bestemmingsplan 'Kern Ottersum 2011' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen voor het gehele plangebied.
De Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12.1) verplicht gemeenten gelijktijdig met een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen, indien er sprake is van een bij wet aangewezen bouwplan. De gemeente kan hiervan afwijken door het sluiten van een anterieure overeenkomst met de ontwikkelende partij, op basis waarvan het kostenverhaal anderszins verzekerd is.
Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is een anterieure overeenkomst gesloten. Daarmee is het kostenverhaal verzekerd.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient voor een bestemmingsplan de volgende procedure te worden doorlopen:
Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 23 april 2020 gedurende zes weken, tot en met woensdag 3 juni 2020, ter inzage gelegen. Gedurende de inzagetermijn zijn drie zienswijzen ontvangen. Voor een samenvatting van de zienswijzen en het gemeentelijk standpunt ten aanzien daarvan, wordt verwezen naar de als Bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen Nota van zienswijzen.