direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Karrevenseweg 2, Heijen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0907.BP19093KARRE2HEI-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De initiatiefnemer is voornemens om de woning op het perceel Karrevenseweg 2 in Heijen te saneren en de locatie te transformeren tot bedrijventerrein. Hiermee wordt het laatste hoekje van het omliggende gebied bij bedrijventerrein 'De Grens' betrokken.

De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Karrenvenseweg 2, ten zuidoosten van de kern Heijen en aan de noordwestzijde van bedrijventerrein 'De Grens'. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP19093KARRE2HEI-VA01_0002.png"

Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Karrevenseweg 2 te Heijen. De locatie bevindt zich ten zuiden van de rijksweg A77, ter hoogte van 'afrit 2 Gennep'. Direct ten westen van het plangebied ligt de provinciale weg de N271. Aan de oost- en zuidzijde wordt de locatie omsloten door bedrijventerrein 'De Grens'. Ten noorden van het plangebied ligt een bosperceel. In navolgende afbeelding is een luchtfoto van het plangebied weergegeven met het plangebied rood omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP19093KARRE2HEI-VA01_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het perceel aan de Karrevenseweg 2 is circa 1,1 ha. groot. Op het perceel staat een woonhuis en en een drietal bijgebouwen. Het westelijk deel van de locatie is in gebruik als woonerf met tuin. Het oostelijke deel wordt gebruikt als dierenweide voor het houden van schapen. De woning wordt via de noordoostzijde van het perceel ontsloten via de Karrevenseweg. Vanwege het wegverkeerslawaai is een afschermende geluidswal geplaatst tussen de woning en de provinciale weg. De grondwal is in zijn geheel begroeid met bomen en struiken waardoor de woning niet zichtbaar is vanaf de provinciale weg. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door bosrijk gebied. Ten noorden van de inrit staan een aantal grote Acacia’s die de inrit richting de woning begeleiden.

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer is voornemens om de woning en bijgebouwen aan de Karrevenseweg 2 te saneren en de locatie te transformeren tot bedrijventerrein. Met de ontwikkeling van bedrijventerrein 'De Grens' ten oosten en zuiden van het plangebied is de woning op een enigszins verloren plek komen te liggen ingeklemd tussen bedrijvigheid en zwaar wegverkeer. Met de beoogde ontwikkeling wordt het laatste hoekje van het gebied bij het bedrijventerrein getrokken, waarmee de afronding van het bedrijventerrein is voltooid. Onderstaande afbeelding geeft een mogelijke inrichting van de toekomstige situatie weer. Het schetsontwerp is opgenomen als bijlage 1.
afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP19093KARRE2HEI-VA01_0004.png"

Schetsontwerp toekomstige situatie (bron: Buro SRO)

Met voorliggend schetsontwerp worden twee bedrijfsgebouwen gerealiseerd. Beide gebouwen bestaan uit 2 bouwlagen en hebben een oppervlakte van circa 3.600 m2 en 2.250 m2. De nieuwe bedrijfsbebouwing komt in lijn te liggen met de bedrijfsbebouwing ten zuiden van het plangebied. De bebouwing bestaat uit rechthoekige bouwmassa's, zoals deze veel voorkomen op bedrijventerrein 'De Grens'. Een bouwaccent (3e laag) dat door de rooilijn van het westelijke gebouw heen steekt markeert de zichtlocatie en entree van het bedrijventerrein.

Het bedrijf dat zich in het plangebied wil vestigen organiseert (race) evenementen en wil de locatie gebruiken voor het organiseren (kantoorfunctie) en voor opslag, overslag en sorteren van materialen ten behoeve van de evenementen.

De huidige grondwal wordt verwijderd om de gewenste zichtlocatie mogelijk te maken. Door een brede groenzone langs de N271 aan te houden, blijft er voldoende ruimte over voor een groene invulling aan de westzijde van het plangebied en blijft het laanprincipe gehandhaafd. Daarnaast zal door het toepassen van groen begroeide gevels het groene karakter van de N271 verder benadrukt worden. Deze gevels kunnen met een twee- of driedimensionaal draagsysteem voorzien worden van groen begroeide gevels. De groene gevels zijn op het schetsontwerp ingetekend over een lengte van circa 60 meter langs de zuid-westzijde van bebouwing. Uitgaande van een hoogte van 10 meter betekent dit een groen oppervlak van circa 600 m2. De randen van het perceel krijgen een groene uitstraling door de aanplant van inheemse bomen en streekeigen hagen. Aan de noordzijde van het perceel is ruimte voor waterberging voorzien.

De locatie wordt met twee inritten ontsloten via de Karrevenseweg. De bestaande inrit in de noordoostelijke hoek van het plangebied blijft behouden. De tweede inrit komt in de zuidoostelijke hoek van het plangebied. In totaal is er ruimte voor 84 parkeerplaatsen in het plangebied.

Landschappelijke inpassing

Het plangebied dient landschappelijk ingepast te worden in de omgeving. Vanuit de gemeente Gennep is aangegeven dat vanwege het belang van de hoogwaardige zichtlocatie de landschappelijke inpassing niet geldt voor de zijde van de N271 en de zijde van het bedrijventerrein 'De Grens'. Toch is aan de zijde van 'De Grens' een vijftal bomen voorzien die de entree van het bedrijventerrein markeren. Ook de parkeerplaatsen worden aan deze zijde groen aangekleed door middel van beukenhagen. Aan de zijde van de Karrevenseweg komt een zestal bomen langs de erfgrens. Aan de noord-oostzijde wordt het plangebied begeleid door acacia's. Deze blijven behouden en worden in westelijke richting voortgezet door acacia's aan te planten. Ten noorden van de acacia's wordt een wadi / greppel voor waterberging gerealiseerd. Tot slot zijn op het binnenterrein een aantal kleinere bomen voorzien ter plaatse van het parkeerterrein.

2.3 Duurzaamheid

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.

Planspecifiek

Met voorliggend plan is sprake van zuinig ruimtegebruik, omdat er een woning en een aantal bijgebouwen wordt gesloopt en hiervoor in de plaats twee bedrijfsgebouwen worden teruggebouwd. Tevens wordt het geheel landschappelijk ingepast. Wat betreft waterberging wordt aan de noordzijde van het plangebied een natuurvriendelijke wadi/natte laagte voorzien die kan voorzien in berging van regenwater. Tevens kan het parkeerterrein verlaagd worden aangelegd met infiltreerbare materialen, waardoor regenwater snel in de ondergrond wordt opgenomen. De bebouwing zal ontwikkeld en gebouwd worden volgens de eisen en voorwaarden van het huidige bouwbesluit en daarnaast wordt de mogelijkheid om gasloos te bouwen en het plaatsen van circa 1.350 zonnepanelen op het dak van de bebouwing onderzocht.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Vanuit nationaal beleid zijn er geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

Ladder duurzame verstedelijking

Met voorliggend plan wordt 1,15 hectare bedrijventerrein toegevoegd. Hiermee betreft de ontwikkeling een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom dient de ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen. Door onderzoeksbureau Seinpost is een onderzoek gedaan ten aanzien van de ladder voor duurzame verstedelijking. De gehele ladderonderbouwing is toegevoegd als bijlage 2. Hierin wordt geconcludeerd dat er zowel kwantitatief als kwalitatief een actuele regionale behoefte is aan bedrijventerreinen. Tevens kan geen van de bestaande bedrijventerreinen voorzien in de behoefte van het bedrijf uit voorliggend plan. Geconcludeerd wordt dat de locatie Karrevenseweg 2 als enige geschikt is. De ladder voor duurzame verstedelijking is hiermee succesvol doorlopen.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014, met bijbehorend plan m.e.r., de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal Verkeers en-

Vervoersprogramma vastgesteld.

 

In het POL staat kwaliteit centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg

onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in

kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien.

Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame

verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.

Wat betreft bedrijventerrein is de Limburgse ambitie om te zorgen voor voldoende ruimte om de dynamiek van het gevestigde bedrijfsleven te faciliteren. En om de komst van nieuwe bedrijven naar Limburg mogelijk te maken. De kwaliteit van onze bedrijventerreinen moet aansluiten bij de wensen van het bedrijfsleven.

Centraal in de aanpak staat dynamisch voorraadbeheer per regio. Het POL legt een aantal basisprincipes vast voor de toevoeging van nieuwe terreinen of uitbreiding van bestaande terreinen. Ze moeten, in lijn met de gedachte achter het dynamisch voorraadbeheer, zorgen voor flexibiliteit: goede nieuwe plannen blijven mogelijk maar moeten wel gekoppeld zijn aan het schrappen van capaciteit elders in de regio.

Nieuwe terreinen of uitbreidingen van bestaande terreinen zijn mogelijk als:

  • er binnen de bestaande voorraad geen geschikte ruimte meer is;
  • deze toevoeging additionele kwaliteit toevoegt aan het regionale aanbod. In de regionale visies moet hier uitwerking aan gegeven worden. Dit geldt voor nieuwe terreinen en grotere uitbreidingen van bestaande bedrijventerreinen;
  • beperkte uitbreiding van bestaande terreinen (kavelniveau) voor reeds op het terrein gevestigde bedrijven of lokale, solitair gevestigde bedrijven is onder voorwaarden mogelijk, via maatwerk en met een goede onderbouwing;
  • de ontwikkeling past binnen de geformuleerde algemene verstedelijkingsprincipes (zie hoofdstuk 3), waaronder de ladder van duurzame verstedelijking en de voorkeur voor gebruik van leegstaande (beeldbepalende en monumentale) panden;
  • er tegelijkertijd elders in de regio bestaande voorraad of harde plannen (in vergelijkbare omvang) uit de markt worden genomen;
  • hierover overeenstemming is bereikt in het regionaal programmeringsoverleg werklocaties.

Planspecifiek

Met voorliggend plan wordt het perceel aan de Karrevenseweg 2 getransformeerd tot bedrijventerrein en bij het aangrenzende bedrijventerrein 'De Grens' getrokken. Hiermee wordt het laatste hoekje van het omliggende gebied bij bedrijventerrein 'De Grens' betrokken. De initiatiefnemer heeft reeds twee bedrijven in Noord-Limburg (in Gennep en Lomm) en wil deze samenvoegen in onderhavig plangebied. Het initiatief voldoet aan de algemene verstedelijkingsprincipes, waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.1).

 

Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie buitengebied gemeente Gennep - Borging Kwaliteitsmenu

De Structuurvisie Buitengebied Gemeente Gennep, vastgesteld op 12 februari 2012, bundelt bestaand beleid en maakt tevens een doorvertaling vanuit het Limburgs Kwaliteitsmenu. Volgens de Structuurvisie staat de gemeente Gennep open voor nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied. In de visie wordt onder meer aangegeven aan welke ontwikkelingen in het buitengebied de gemeente in principe medewerking wil verlenen en welke kwaliteitsbijdrage daar tegenover moet staan. Hiervoor is het gemeentelijke kwaliteitsmenu (GKM) opgesteld.

Planspecifiek

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart van de Structuurvisie. Het plangebied is hierop aangeduid als 'veerkrachtige watersystemen' en 'sleutelproject N271'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP19093KARRE2HEI-VA01_0005.png"

Uitsnede kaart Structuurvisie buitengebied gemeente Gennep

De gebieden die zijn aangeduid als ‘veerkrachtige watersystemen’ zijn voornamelijk open grondgebonden landbouwgebieden. Vanuit de ligging binnen het gebied ‘veerkrachtige watersystemen’ gelden de volgende

uitgangspunten:

  • De ontwikkeling van een functie is alleen mogelijk als het aansluit op en ruimte biedt aan voldoende veerkrachtige watersystemen voor de opvang van hoge waterafvoeren, het bestrijden van watertekort en verdroging en het voorkomen van erosie.
  • De veerkrachtige watersystemen vormen een belangrijke continuïteit in het landschap, zowel visueel-ruimtelijk als cultuurhistorisch.

De N271 heeft de potentie om als het ‘uithangbord’ te fungeren van alles wat de regio te bieden heeft. Niet alleen als drager van verkeer en vervoer, maar juist in de combinatie hiervan met ondersteunende voorzieningen, het zichtbaar maken van de huidige cultuur en de cultuurhistorie van de streek langs deze weg en van de landschappelijke kwaliteiten. Voor de N271 en het aangrenzend gebied zijn een aantal maatregelen voorgesteld, waarvan de volgende van invloed (kunnen) zijn op de voorgenomen ontwikkeling in

het plangebied:

3.3.2 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Gennep", vastgesteld op 3 april 2012 door de raad van de gemeente Gennep. In dit geldende bestemmingsplan heeft het plangebied deels de enkelbestemming 'Wonen' en deels de enkelbestemming 'Agrarisch'. Het zuidoostelijke deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. De gehele planlocatie heeft de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Ter plaatse van het plangebied geldt tevens het "Paraplubestemmingsplan Parkeren Gemeente Gennep", vastgesteld op 4 juni 2018.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP19093KARRE2HEI-VA01_0006.png"

Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied Gennep" (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch' is een bedrijventerrein niet toegestaan. Daarom is voorliggend initiatief strijdig met het geldende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft de sloop van een woning en een aantal bijgebouwen en de realisatie van een bedrijventerrein op de locatie. Het plangebied heeft nu de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch'. Met het plan wordt geen gevoelige functie toegevoegd in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Een bodemonderzoek is voor onderhavig plan daarom niet noodzakelijk.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15987820 (aan de Rijksweg N271 ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3)   21,2 µg/m3   18,3 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (slopen bestaande bebouwing en realiseren bedrijventerrein met 2 bedrijfsgebouwen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief omvat de sloop van bestaande bebouwing en de realisatie van een bedrijventerrein (twee bedrijfsgebouwen). Hiermee wordt geen geluidgevoelig object toegevoegd. Daarom is een akoestisch onderzoek niet nodig. De realisatie van een bedrijventerrein kan echter wel gevolgen hebben voor eventuele geluidgevoelige objecten in de omgeving. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.1.5 Milieuzonering.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3  
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

Planspecifiek

Het plangebied grenst aan een bedrijventerrein. In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich geen veehouderijen. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf ligt ten westen van het plangebied op circa 130 meter afstand aan de overkant van de Rijksweg N271. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Tevens worden met voorliggend plan geen veehouderijen in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

In- en uitwaartse zonering

Uitwaartse zonering gaat uit van de milieubelastende functie (een bedrijf of bedrijventerrein) met als doel milieugevoelige functies uit de omgeving te weren. Bij inwaartse zonering wordt vanuit de milieugevoelige functie (bijvoorbeeld een woongebied) een bufferzone gecreëerd.

Planspecifiek

Met voorliggend plan wordt een perceel getransformeerd tot bedrijventerrein en bij het bedrijventerrein 'De Grens' getrokken. Hiermee wordt geen milieugevoelig object toegevoegd (met uitzondering van het aspect geur, dat is behandeld in paragraaf 4.1.4). De transformatie tot bedrijventerrein heeft mogelijk wel effect op omliggende gevoelige objecten.
In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk 'rustige woonwijk en rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. De richtafstanden zijn de afstanden die moeten worden aangehouden tot de gevels van de woningen in een 'rustige woonwijk en rustig buitengebied'. Voor woningen in een 'gemengd gebied' mag deze afstand met één stap/categorie worden verkleind. Op bedrijventerrein 'De Grens' zijn bedrijven met een milieucategorie van 2 t/m 3 toelaatbaar (met een enkele uitzondering voor categorie 4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP19093KARRE2HEI-VA01_0007.png"

Het bedrijf uit voorliggend plan dat zich in het plangebied wil vestigen heeft milieucategorie 2 -3 (opslag, overslag, sorteren van materialen en evenementen organiseren). Hiervoor geeft de handreiking een richtafstanden van minimaal 100 meter in een rustig buitengebied en minimaal 50 meter in gemengd gebied.

De dichtstbijzijnde gevoelige functie is een (bedrijfs)woning op circa 150 meter afstand van het plangebied. Hiermee wordt ruim aan de richtafstand voldaan. Overige (gevoelige) functies liggen op nog grotere afstand van het plangebied.

Ten oosten van het plangebied is een horecafunctie gevestigd (broodjeszaak bij tankstation). Hiervoor geldt een minimale richtafstand van 10 meter. De feitelijke afstand tussen het plangebied en de horecafunctie is circa 30 meter. Hiermee wordt ruim aan de richtafstand voldaan.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief uitvoerbaar is met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP19093KARRE2HEI-VA01_0008.png"

Uitsnede risicokaart met het plangebied blauw omcirkeld

Uit de uitsnede van de risicokaart is op te maken dat ten noorden van het plangebied een basisnetroute ligt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Het betreft de rijksweg A77 op een afstand van circa 450 meter van het plangebied. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze transportroute (200 meter).

Ten westen van het plangebied ligt de provinciale weg N271. Deze weg heeft geen 10-6/jr plaatsgebonden risicocontour en de oriënterende waarde van het groepsrisico bedraagt minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde (bestemmingplan "De Grens", gemeente Gennep).

Op de risicokaart staat ten oosten van het plangebied een LPG-installatie op circa 100 meter afstand. De omgevingsvergunning voor de verkoop van LPG op deze locatie is in 2015 ingetrokken en wordt van de risicokaart verwijderd.

Met voorliggend plan zal geen sprake zijn van permanent verblijf in het bedrijfsgebouw en de personen binnen het plangebied verblijven doorgaans in de bedrijfsbebouwing. Hiermee kan worden aangenomen dat het plan geen significante invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico.

Ten aanzien van de bereikbaarheid van de gebouwen op eigen terrein wordt rekening gehouden met de maatvoeringen en opstelplaats van een brandweervoertuig. Dit wordt verder uitgewerkt bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen. Tevens wordt voorzien in een bluswatervoorziening met een debiet van minimaal 60 m3/uur op eigen terrein.

Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Op particulier terrein is primair de eigenaar van het terrein verantwoordelijk voor de afvoer van het hemelwater. Anders dan bij huishoudelijk afvalwater heeft de gemeente geen zorgplicht om te zorgen voor afvoer van hemelwater. Indien er sprake is van hemelwater dat momenteel nog wordt afgevoerd naar het gemeentelijk rioolstelsel, dient dit te worden afgekoppeld van de bestaande riolering en op eigen terrein, gescheiden van de bestaande riolering, in de bodem te worden geïnfiltreerd. Hemelwater afvloeiende van nieuwe aan- en/of verbouwingen of andere te realiseren verhardingen dient op eigen terrein, gescheiden van de bestaande riolering, in de bodem te worden geïnfiltreerd.

Planspecifiek

Met voorliggend plan wordt de bestaande bebouwing in het plangebied gesloopt (een woning en drie bijgebouwen) en worden de verhardingen verwijderd. De locatie wordt getransformeerd tot bedrijventerrein met twee bedrijfsgebouwen.

Voor een maatgevende bui T=10 dient gerekend te worden met de toename van verhard oppervlak x 0,050 m per m². Uitgaande van circa 8.000 m2 verhard oppervlak (bebouwing en bestrating) is er circa 400 m3 aan waterberging nodig (8.000 x 0,050). Dit kan (deels) aan de noordzijde van het perceel gerealiseerd worden in de vorm van een natuurvriendelijke wadi/natte laagte, die in tijden van zware buien kan voorzien in tijdelijke berging van het regenwater en waar het water langzaam kan infiltreren in de grond. De noordzijde is het laagste punt van het perceel en daardoor een logische locatie voor waterberging. De wadi wordt circa 1 meter diep, heeft een breedte van gemiddeld 4 meter en een lengte van maximaal 105 meter. Daarmee komt het bergend vermogen uit op 420 m3.

Voor een maatgevende bui T=100 dient gerekend te worden met de toename van verhard oppervlak x 0,084 m per m². Uitgaande van circa 8.000 m2 verhard oppervlak (bebouwing en bestrating) is er circa 672 m3 aan waterberging nodig (8.000 x 0,084). Daarom wordt naast de voorziene wadi, een verlaagd parkeerterrein gerealiseerd, waar ook tijdelijk regenwater geborgen kan worden tijdens extreme buien. Door gebruik te maken van goed infiltreerbare materialen wordt het water snel in de ondergrond opgenomen. Een parkeerterrein met 84 parkeerplaatsen is circa 1.700 m2 groot (20 m2 per parkeerplaats, inrit en plek). Op het parkeerterrein kan 340 m3 water worden opgevangen. In totaal kan er 420 + 340 = 760 m3 regenwater worden opgevangen. Daarmee wordt er voldoende mogelijkheid voor waterberging in het plangebied gerealiseerd.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Maasduinen' bevindt zich op circa 230 meter afstand van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP19093KARRE2HEI-VA01_0009.png"

Begrenzing van het Natura 2000-gebied Maasduinen

Om de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied in beeld te brengen is een Aeriusberekening uitgevoerd voor het toekomstig gebruik van het initiatief en de aanleg van deze. Het rapport hiervan is toegevoegd als bijlage 3. Hierin wordt geconcludeerd dat vergeleken met het huidige gebruik het toekomstige gebruik van het plangebied en de aanleg van het initiatief niet leiden tot een toename van de stikstofdepositie groter dan 0,00 mol per hectare per jaar op Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.

Soortenbescherming

Om de gevolgen van soortenbescherming te beoordelen is een Quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 4. Hierin wordt geconcludeerd dat de aanwezigheid van (en verblijfplaatsen) van huismussen en vleermuizen niet kan worden uitgesloten. Ten aanzien van overige beschermde soorten en hun leefgebied vormt de beoogde ontwikkeling geen bezwaar mits enkele maatregelen worden getroffen.

Er is een aanvullend onderzoek uitgevoerd om vast te stellen of het plangebied daadwerkelijk een functie heeft voor huismussen en vleermuizen. Het onderzoeksrapport hiervan is opgenomen als bijlage 5. Hierin wordt geconcludeerd dat het plangebied geen functie heeft voor huismussen. Tevens leidt de beoogde ontwikkeling niet tot een significante aantasting van het leefgebied van vleermuizen. Er behoeft voor zowel huismussen als vleermuizen geen ontheffing van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect ecologie.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De locatie wordt met twee inritten ontsloten via de Karrevenseweg. De bestaande inrit in de noordoostelijke hoek van het plangebied blijft behouden. De tweede inrit komt in de zuidoostelijke hoek van het plangebied.

Indien een laaddock nodig is kan deze aan de noordkant van het plangebied gesitueerd worden. Hierdoor blijft het dock uit het zicht maar is deze wel goed bereikbaar. Manoeuvreren met vrachtwagens gebeurt op eigen terrein.

Wat betreft de toename van de verkeersintensiteit, is een berekening gemaakt op basis van cijfers van de initiatiefnemer. Voor licht verkeer wordt hierbij uitgegaan van 20 verkeersbewegingen per dag van werknemers. Daarnaast zijn er 2 verkeersbewegingen per week van middelzwaar verkeer. Omgerekend is dat circa 0,3 verkeersbewegingen per dag. Tevens worden er 2 verkeersbewegingen van vrachtwagens per 2 weken verwacht. Omgerekend is dat circa 0,15 verkeersbewegingen per dag. Dit zijn in totaal 20,45 verkeersbewegingen per dag. In de huidige situatie is er sprake van 8,2 verkeersbewegingen per dag (voor 1 woning). Met voorliggend plan is er daarmee een toename van 12,25 verkeersbewegingen per dag (20,45 - 8,2). De Karrevenseweg en de omliggende wegen hebben voldoende capaciteit om deze verkeerstoename op te vangen.

Wat betreft parkeren geldt in het plangebied het "Paraplubestemmingsplan Parkeren Gemeente Gennep", vastgesteld op 4 juni 2018. Hierin wordt uitgegaan van de parkeernormen die zijn opgenomen in de gemeentelijke Nota Parkeernormen. Deze normen zijn gebaseerd op de parkeernormen uit de CROW-publicatie 317. Voor de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van de functie 'bedrijf arbeidsextensief / bezoekersextensief', omdat deze het meest overeenkomt met de functie van het beoogde bedrijf (evenementen organiseren en opslag, overslag en sorteren van materialen). Op basis hiervan bedraagt de parkeernorm 1,1 parkeerplaats per 100 m² bruto vloeroppervlak (bvo). Het totale bvo uit voorliggend schetsontwerp bedraagt circa 6.400 m2. De totale parkeerbehoefte komt hiermee op 71 parkeerplaatsen (1,1 x 64 = 70,4). Met het plan komen er 28 parkeerplaatsen langs de zuidzijde van het plangebied en 56 parkeerplaatsen op een parkeerterrein in de noordoostelijke hoek van het plangebied. In totaal worden op de locatie 84 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarmee ruim wordt voldaan aan de parkeernorm.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Gennep. Hierop is te zien dat er binnen en rondom het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP19093KARRE2HEI-VA01_0010.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart gemeente Gennep

Archeologie

De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de archeologische waardenkaart van de gemeente Gennep. Hierop is te zien dat het noordwestelijk deel van het plangebied een lage archeologische verwachting heeft, waarbij geen onderzoek nodig is. Het overige deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Hierbij is een onderzoek verplicht bij bodemingrepen vanaf 2.500 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP19093KARRE2HEI-VA01_0011.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Gennep

Met voorliggend plan wordt de bestaande bebouwing gesloopt en worden twee bedrijfsgebouwen gerealiseerd met een totale oppervlakte van circa 3.000 m2. Daarom is in het kader van de voorgenomen ontwikkeling een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 6. Hierin wordt geconcludeerd dat in de omgeving van het plangebied verschillende archeologische waarden vanaf het Mesolithicum tot de Nieuwe Tijd zijn aangetroffen. In het plangebied zijn echter ook enkele verstoringen te verwachten. Deze verstoringen bevinden zich ter plaatse van wegen, bebouwing en diverse kabels en leidingen in het gebied. Er bestaat echter een onbekendheid over de intactheid van de bodemopbouw. Geadviseerd wordt een aanvullend onderzoek uit te voeren binnen het gehele plangebied, in de vorm van een Inventariserend Veldonderzoek (IVO), verkennende fase, door middel van boringen op de plek waar de bodemingrepen verricht zullen worden.

 

Totdat de archeologische waarde van het plangebied bekend is zal de archeologisch dubbelbestemming gehandhaafd blijven.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voor dit bestemmingsplan is aangesloten bij de plansystematiek van het bestemmingsplan "De Grens" van de gemeente Gennep, vastgesteld op 13 mei 2013.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Bedrijventerrein';
  • 'Groen', met de aanduiding 'waterberging'.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie en het waterschap. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te zijn met het bestemmingsplan. De provincie heeft tijdens de inzagetermijn een zienswijze op het plan ingediend. Deze zienswijze wordt behandeld in paragraaf 6.4.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Voor dit plan wordt geen formele inspraakprocedure gehouden. Het plan is direct als ontwerp ter inzage gelegd.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Karrevenseweg 2, Heijen' heeft van 28 november 2019 tot en met 8 januari 2020 gedurende een termijn van 6 weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is er één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is ingediend door de provincie Limburg.

In deze zienswijze merkt de provincie op dat voor het bestemmingsplan wel een Aeriusberekening is gemaakt voor het toekomstig gebruik van de bedrijfsbebouwing in het bestemmingsplan, maar niet voor de aanleg van deze en de sloop van de huidige bebouwing. Dit is in strijd met de handelingslijn 'Stikstof in bestemmingsplannen’ van de provincie.

De zienswijze leidt niet tot aanpassing van de regels en de verbeelding. Als reactie op deze zienswijze is een nieuwe voortoets opgesteld voor het bestemmingsplan, waarin zowel de stikstofdepositie van het toekomstig gebruik als van de aanlegfase is meegenomen. Deze voortoets is opgenomen in bijlage 3. Hiermee is voldaan aan het verzoek in de zienswijze.