Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22c Dorpsstraat 73, Afferden
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0893.TOP24003H22CDO73-VA01

Regels

 
Preambule
Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van de ontwikkeling op de locatie ‘Dorpsstraat 73a, Afferden’ en is als nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22c) opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Bergen (L). Dit hoofdstuk is bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lied, van het Besluit ruimtelijke ordening. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.
 
De in dit op www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk [22c] van het omgevingsplan van de gemeente Bergen. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord ‘Artikel’, na de spatie en direct voor het artikel nummer ‘[22c]’ gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord ‘Bijlage’, na de spatie en direct na voor het nummer van de bijlage ‘[22c]’ gelezen worden.
 
1 Algemene bepalingen
 
Artikel 1 Begripsbepalingen
 
Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende begripsbepalingen:
 
1.1 Begripsbepalingen
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I van het omgevingsplan, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk;
 
Artikel 2 Aanvullende begripsbepalingen
  
2.1 Plan
het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22c Dorpsstraat 73, Afferden met identificatienummer NL.IMRO.0893.TOP24003H22CDO73-VA01 van de gemeente Bergen.
 
2.2 Omgevingsplan
Omgevingsplan van de gemeente Bergen.
 
Artikel 3 Toepassingsbereik
   
3.1 Verhouding ruimtelijke regels omgevingsplan tijdelijk deel
De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
 
3.2 Verhouding met regels in het tijdelijke deel van het omgevingsplan van rechtswege (bruidsschat)
De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
 
3.3 Geometrische afbakening reikwijdte TAM-omgevingsplan
De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie ‘Dorpsstraat 73a, Afferden’ waarvan de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0893.TOP24003H22CDO73-VA01 zoals vastgelegd op www.ruimtelijkeplannen.nl.
 
Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen
 
De meet- en rekenbepalingen, in aanvulling op a bedoeld in artikel 22.24 van dit omgevingsplan, en de volgende meet- en rekeningbepalingen en zijn overeenkomstige toepassing op het meten van waarden die in dit hoofdstuk in m, m² of m³ zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het bepaalde in 4.1 tot en met 4.7.
 
4.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
4.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
4.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
4.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
4.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
4.6 afstand tot de bouwperceelsgrens
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
 
4.7 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
 
Artikel 5 Aanvraagvereisten
 
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.
Artikel 6 Algemeen gebruiksverbod
 
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan die locatie toebedeelde functies en activiteiten.
2 Functies en activiteiten
 
Artikel 7 Wonen
  
7.1 Toepassingsbereik
De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als ‘Wonen’
 
7.2 Functieomschrijving
Een als ‘Wonen’ aangewezen locatie heeft de volgende functies:
  1. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep in hoofd- en bijgebouwen, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep, met een maximum van 60 m²;
  2. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen;
 
met de daarbij behorende:
  1. tuinen en erven;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. voorzieningen van algemeen nut.
 
7.3 Bouwactiviteiten
 
7.3.1 Hoofdgebouwen
In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden tevens de volgende beoordelingsregels voor hoofdgebouwen:
 
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. binnen het bouwvlak, ter plaatse van de aanduiding:
    • vrijstaand, zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
  3. nieuwe woningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse de nader aangeduide locaties "maximum aantal wooneenheden", voor het overige mogen geen nieuwe woningen worden gebouwd behoudens herbouw ter plaatse;
  4. per bouwperceel is maximaal 1 woning toegestaan, splitsing van een bouwperceel ten behoeve van nieuwbouw van een tweede woning is niet toegestaan;
  5. het bebouwingspercentage van het bouwperceel voor hoofdgebouwen, bijgebouwen en andere bouwwerken, welke hoger zijn dan 1 meter gemeten vanaf het aansluitend terrein mag niet meer dan 60 bedragen;
  6. de voorgevel van een hoofdgebouw dient te worden gebouwd in dan wel maximaal 3 meter achter de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak;
  7. de horizontale diepte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 12 meter bedragen, met dien verstande dat de horizontale diepte van een vrijstaand hoofdgebouw niet meer dan 15 meter mag bedragen;
  8. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6,5 meter en de bouwhoogte bedraagt maximaal 9 meter;
 
7.3.2 Bouwen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens
Voor het bouwen van gebouwen in of op de gronden gelegen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens gelden de volgende regels:
  1. op de gronden gelegen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens zijn uitsluitend erkers toegestaan, met dien verstande dat deze niet toegestaan zijn aan de zijgevel, tenzij het een hoekwoning betreft;
  2. de breedte van een erker bedraagt aan de voorzijde maximaal 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  3. de maximale hoogte van een erker bedraagt het vloerpeil van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  4. de maximale diepte van de erker bedraagt maximaal 1,25 meter, met dien verstande dat de erker minimaal 2,5 meter van de perceelsgrens verwijderd is;
  5. op een erker is een afscheiding toegestaan met een hoogte van 1 meter gemeten vanaf de bovenkant erker.
 
7.3.3 Bijgebouwen
In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.27 en 22.36 gelden de volgende regels voor bijgebouwen:
  1. De bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. De maximale goothoogte bedraagt 3,2 meter;
  3. De maximale bouwhoogte bedraagt 5 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’ de aangegeven hoogte als maximum geldt.
  4. Bijgebouwen mogen in op of minimaal 1 meter afstand van de zijdelingse perceelsgrens worden opgericht;
  5. Indien een bijgebouw met één gevel op de perceelgrens wordt opgericht bedraagt de maximale bouwhoogte aan de zijde van de betreffende gevel 3,2 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’ de aangegeven hoogte als maximum geldt.
  6. De minimale afstand tot de naar de weg gekeerde bouwgrens bedraagt 3 meter;
  7. de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen gelegen buiten het hoofdbebouwingsvlak, mits het bebouwingspercentage onder 7.3.1 sub e niet wordt overschreden, bedraagt:
totale oppervlakte per bouwperceel
  
maximale m² gezamenlijke oppervlakte 
 
tot 300 m²  
60 m²  
van 300 tot 500 m²  
80 m²  
van 500 m² tot 750 m²  
90 m²  
van 750 m² tot 1000 m²  
100 m²  
van 1000 m² en meer  
150 m²  
 
7.3.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
In aanvulling op artikel 22.27 en 22.36 gelden de volgende regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens mag maximaal bedragen:
    • voor een gesloten erfafscheiding ten hoogste 1 meter;
    • voor open hekwerken in de zijdelingse perceelsgrens, voor zover niet gesitueerd in de voortuin ten hoogste 2 meter;
    • voor pergola's 2,5 meter.
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde bouwgrens mag maximaal 2 meter bedragen;
  3. de maximale bouwhoogte van een overkapping bedraagt 4 meter, met dien verstande dat er slechts 1 overkapping per bouwperceel gerealiseerd mag worden, met een maximale oppervlakte van 30 m² en enkel opgericht mag worden binnen het bouwvlak;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 meter bedragen.
 
7.4 Maatwerkvoorschriften
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampen bestrijding.
 
7.5 Vergunningsplicht voor afwijken bouwactiviteiten
Burgemeester en wethouders zijn beoogd middels een binnenplanse omgevingsplanactiviteit af te wijken van:
  1. het bepaalde in 7.3.1 sub g ten behoeve van het vergroten van de maximale bouwdiepte van een twee-aaneen gebouwde woning tot maximaal 15 meter, mits de uitbreiding uit één bouwlaag bestaat;
  2. het bepaalde in 7.3.3 sub e ten behoeve van het toestaan van een bouwhoogte van maximaal 5 meter, mits stedenbouwkundig en ruimtelijk toelaatbaar;
  3. het bepaalde 7.3.3 sub f ten behoeve van het toestaan van een afstand van maximaal 1 meter, mits stedenbouwkundig aanvaardbaar en het bijgebouw een ondergeschikte uitstraling ten opzichte van het hoofdgebouw blijft behouden.
 
7.6 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. permanente of tijdelijke bewoning voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft;
  2. bewoning als afhankelijke woonruimte;
  3. kamerbewoning;
  4. seksinrichtingen.
 
7.7 Vergunningsplicht voor het afwijken van de gebruiksactiviteiten
7.7.1 Aan huis verbonden bedrijf
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd middels een binnenplanse omgevingsplanactiviteit af te wijken van het bepaalde in 7.2 sub a. voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf in de hoofd- of bijgebouw, met dien verstande dat:
  1. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven. Dit betekent dat:
    • de woning moet blijven voldoen aan de geldende bouwregelgeving;
    • degene die de gebruiker is van de woning, ook degene is die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent;
    • de bedrijfsvloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan 50 m²;
  2. het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren c.q. geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of de buurt. Dit betekent dat:
    • geen medewerking wordt verleend aan bedrijven die vergunnings- of meldingsplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie niet zal aantasten;
    • activiteiten die in de regel worden uitgeoefend op een industrieterrein of bedrijventerrein niet zijn toegestaan in de woning;
    • geen verstoring mag plaatsvinden in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur;
    • geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte detailhandel ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis verbonden bedrijf mits de te koop aangeboden goederen en / of producten een relatie hebben met het aan huis verbonden bedrijf;
    • voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • geen vanaf het openbaar gebied zichtbare reclame-uitingen worden aangebracht, tenzij het een reclame-uiting betreft die voldoet aan het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening en die niet is aan te merken als een bouwwerk.
 
7.7.2 Mantelzorg
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd middels een binnenplanse omgevingsplanactiviteit af te wijken van het bepaalde in 7.6 sub a en b voor het gebruik van een deel van het hoofdgebouw of bijgebouwen bij een woning als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  2. op het perceel al een woning aanwezig is;
  3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  4. per woning maximaal één vergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
  5. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben, het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is
  6. maximaal 75 m² van hoofdgebouw en/of bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning.
 
3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene bouwactiviteitenregels
  
9.1 Algemene bepalingen m.b.t. ondergronds bouwen
 
9.1.1 Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
 
9.1.2 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
  1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan 35% van het op de digitale verbeelding aangegeven bouwvlak;
  3. in aanvulling op het bepaalde sub a en b is maximaal 1 niet - overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3 meter van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
    • het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijgebouwen in acht wordt genomen;
    • het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
    • per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd;
  4. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt minimaal 2,6 meter en maximaal 4 meter onder peil;
  5. bij het berekenen van de blijkens de digitale verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.
 
9.1.3 Beoordelingsregels voor afwijken van de diepte van ondergrondse bouwwerken
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd middels een binnenplanse omgevingsplanactiviteit een vergunning te verlenen voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarde dat:
  • de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
 
9.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. functiegrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
 
9.3 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
 
9.3.1 Maximale maatvoering
Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
 
9.3.2 Minimale maatvoering
In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
 
9.3.3 Heroprichting
In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 9.3.1 en 9.3.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
  
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
 
10.1 Overige zone – waardevolle houtopstand
 
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – waardevolle houtopstand' dient de bestaande houtopstand te worden behouden, dan wel een kwalitatief vergelijkbaar landschapselement te worden aangelegd.
Artikel 11 Algemene beoordelingsregels
  
11.1 Algemeen
 
Burgemeester en wethouders kunnen middels een binnenplanse omgevingsplanactiviteit afwijken van:
  1. van de voorgeschreven maximum maten, afmetingen, percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de functiebepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. de functiebepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. de functiebepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
  5. de functiebepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 m, onder de volgende voorwaarden:
    1. om te voorkomen dat het gebied van de gemeente Bergen dichtslibt met antennemasten dient primair aannemelijk gemaakt te worden dat binnen de technisch aanvaardbare afstand geen alternatieve oplossing mogelijk is:
      • op een hoog gebouw;
      • op een al aanwezige soortgelijke mast.
    2. wanneer plaatsing op maaiveld onontkoombaar is moet:
      • eerst bekeken worden of plaatsing in een naar aard / functie vergelijkbare omgeving mogelijk is;
      • de mast bij voorkeur zo worden geplaatst dat de dominante verticale verschijningsvorm wordt gecompenseerd door substantiële (horizontale) contravormen;
      • bedrijfshal, een viaduct, een school, een fors utilitair gebouw of gedeeltelijk aan het oog wordt onttrokken door hoog opgaand groen.
    3. wanneer plaatsing in een woonomgeving onontkoombaar is gelden de volgende randvoorwaarden:
      • niet direct in het zicht;
      • de standplaats dient zorgvuldig vorm te worden gegeven;
      • liever een vakwerkconstructie dan een buis.
    4. wanneer plaatsing in het buitengebied wordt overwogen moet:
      • de mast bij voorkeur in een al min of meer bebouwde omgeving worden geplaatst;
      • de mast bij voorkeur in een randzone tussen bomen worden geplaatst.
  6. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers en lichtkappen, mits:
    • de maximale oppervlakte van de vergroting maximaal 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
    • de hoogte maximaal 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.
11.2 Bed and Breakfast
 
Burgemeester en wethouders kunnen middels een binnenplanse omgevingsplanactiviteit afwijken van het plan ten behoeve van een Bed and Breakfast onder de volgende voorwaarden:
  1. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  2. bedoeld gebruik geen hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
  3. bedoeld gebruik geen belemmering voor de omliggende bedrijven mag opleveren;
  4. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
  5. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  6. er mag geen duurzame ontwrichting van de evenwichtige opbouw van de voorzieningenstructuur ontstaan;
  7. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer
  8. er dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  9. de Bed and Breakfast-voorziening dient in bestaande bebouwing gerealiseerd te worden;
  10. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van een Bed and Breakfast in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 60 m².
 
4 Overgangsregels
Artikel 12 Overgangsregels
  
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen middels een binnenplanse omgevingsplanactiviteit afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
12.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
12.3 Hardheidsclausule
 
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende omgevingsplan kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.