direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bosserheide 29
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0893.BPBosserheide29-OH01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Aan Bosserheide 29 in Well ligt een voormalig kassenbedrijf, dat tegenwoordig in gebruik is als caravanstalling. De eigenaar wil een deel van de oude kassen die er nog staan afbreken en er nieuwe bedrijfsruimte op een grotere oppervlakte voor terug bouwen, zodat de caravanstalling wordt uitgebreid.

De voorgestelde ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan, omdat er buiten het bouwvlak wordt gebouwd. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Bosserheide 29 in het buitengebied van Well. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BPBosserheide29-OH01_0002.jpg"

Ligging plangebied (openstreetmaps.org)

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. Met de bestemming wordt geregeld wat de functie van de grond is. Ook geeft het bestemmingsplan aan wat er gebouwd mag worden, waarvoor de gebouwen gebruikt mogen worden en is het een toetsingskader voor omgevingsvergunningen. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting en is opgesteld volgens de laatste afspraken over de RO Standaarden 2012.

Verbeelding

De verbeelding, een kaart, laat tot op perceelsniveau zien welke bestemmingen er gelden. Met aanduidingen kan meer informatie worden gegeven over wat is toegestaan, bijvoorbeeld met bouwvlakken of maatvoeringen.


Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden.


Opzet van de toelichting

In deze toelichting is het volgende opgenomen:

  • een beschrijving van de bestaande situatie en van het voorgenomen initiatief (hoofdstuk 2);
  • een samenvatting van het relevante Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid (hoofdstuk 3);
  • in hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het plan getoetst op grond van het geldende beleid en de relevante milieuwetgeving. Ook wordt beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • hoofdstuk 5 geeft de verantwoording van de keuze van bestemmingen en wat er met de bestemmingen wordt beoogd;
  • het verslag van de procedure (hoofdstuk 6): de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

De toelichting voldoet hiermee aan de eisen die worden gesteld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Bij de voorbereiding van dit plan is het niet nodig om een milieueffectrapport, als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, op te stellen. In hoofdstuk 4 is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met aanwezige waarden van de gronden, de effecten op het aangrenzende gebied en de wijze waarop milieukwaliteitseisen (volgens hoofdstuk 5 Wet milieubeheer) bij het plan zijn betrokken.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Bosserheide in het buitengebied ten noorden van de kern Well. De locatie ligt aan de provinciale weg N271. In de directe omgeving is een gevarieerdheid aan functies op korte afstand van elkaar: bedrijven, wonen, agrarische bedrijvigheid en natuur. Op enige honderden meters van de locatie ligt een uitgestrekte natuurzone waar nationaal Park De Maasduinen, de Gemeentebossen van Bergen en De Grote Muijs deel van uitmaken. Ook het Reindersmeer ligt in deze zone.

Direct naast de locatie staan aan alle kanten vrijstaande woningen. Aan de noordwestkant en aan de zuidoostkant zijn agrarisch percelen (grasland/ paardenweide). Aan de oostzijde is bos.

De locatie is een voormalig kassencomplex dat wordt gebruikt voor de stalling van caravans. Een deel van de kassen (de "breedkappers") die aan de voorzijde van het terrein staan, zijn voorzien van een gesloten dak. De "venlo-kassen" die nog op het achterste deel van het terrein staan, zijn nog in de oorspronkelijke staat. Aan de zijde van de N271 is een ambulancepost aanwezig.

Langs een groot deel van de perceelsgrens staat een brede laurierhaag. Achteraan op het perceel is een weide aanwezig, die enkele jaren geleden nog als paardenweide in gebruik was.

De hemelwaterafvoer van de bebouwing komt uit op een retentievijver en op het naastgelegen agrarisch perceel waar het kan infiltreren in de bodem.

Bijgevoegde afbeelding geeft dit globaal aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BPBosserheide29-OH01_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied

Bijgevoegde foto's geven een impressie van de locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BPBosserheide29-OH01_0004.jpg"

Braakliggend terrein achter de Venlo-kassen

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BPBosserheide29-OH01_0005.jpg"

Deel van het terrein en het weiland ten zuidoosten van de bedrijfsgebouwen

2.2 Toekomstige situatie

Omdat de Venlo-kassen niet geschikt zijn voor omvorming tot bedrijfshal ten behoeve van stalling van caravans, zoals dat met de breedkappers eerder wel is gebeurd, zullen deze kassen worden gerenoveerd of gesloopt en nieuwe gesloten kassen (breedkappers) teruggebouwd. Dit gaat om een oppervlakte van circa 2.000 m2. Tevens zal er een oppervlakte van circa 2.100 m2 aan gesloten kassen (breedkappers) worden teruggebouwd op het weiland, op 10 meter afstand vanaf de westelijke kassen voor de ontsluiting en 3 meter van de achterste perceelsgrens af. Het bouwvlak wordt hiervoor uitgebreid, tot op 3 meter van de achterste perceelsgrens. De nieuwe bebouwing/gerenoveerde kassen hebben dezelfde vorm en uitstraling als het gedeelte dat blijft staan. Op het dak van de nieuwe bebouwing/gerenoveerde kassen worden zonnepanelen geplaatst. De nieuwe bedrijfshallen wordt uitsluitend gebruikt ten behoeve van caravanstalling en enige statische opslag. Het bedrijf is volledig geautomatiseerd. Er zijn geen medewerkers. Klanten rijden zelf met de caravan het gebouw in en uit.

De nieuwe bedrijfshallen zullen vanaf de noordzijde worden ontsloten op de Bosserheide, middels de bestaande entree. De ontsluiting van de caravanstalling vindt niet plaats via de provinciale weg. De bedrijfswoning en ambulancepost blijven wel gebruik maken van de bestaande ontsluiting aan de provinciale weg. Het perceel is al landschappelijk ingepast door middel van bomen en hagen op de perceelsgrens. Deze zullen in de toekomst behouden blijven en waar nodig aangevuld worden. Bestaande laurierkers aan de achterste perceelgrens wordt verwijderd en vervangen door een struweelhaag. Ook bestaande laurierkers aan de noordzijde en de bestaande coniferenhaag ten noorden van het bestaande bedrijfsgebouw worden verwijderd en worden vervangen door een nieuwe beukenhaag. Tussen de bedrijfsgronden en het zuidelijk gelegen grasveld wordt een nieuwe struweelhaag gerealiseerd. De afvoer van het hemelwater van de nieuwe bebouwing zal plaatsvinden in de bestaande bergingssloot. Het naastgelegen grasveld doet dienst als overloopgebied, waar overtollig water kan infiltreren. Navolgende afbeelding toont de toekomstige situatie. Het landschappelijk inrichtingsplan is met legenda opgenomen in bijlage 2 bij de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BPBosserheide29-OH01_0006.png"

Uitsnede landschappelijk inrichtingsplan

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro, namelijk die voor Natuurnetwerk Nederland. In paragraaf 3.2 wordt hier nader op ingegaan.

Ladder duurzame verstedelijking

Er is sprake van een uitbreiding van het bouwvlak van een bedrijf buiten het bestaand stedelijk gebied en daarmee een stedelijke ontwikkeling. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een aparte onderbouwing geschreven waarin de ontwikkeling aan de Ladder duurzame verstedelijking is getoetst. Deze onderbouwing is als bijlage 1 opgenomen bij deze toelichting.

Op basis van de overwegingen uit de onderbouwing wordt geconcludeerd dat er sprake is van een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte binnen het verzorgingsgebied. Verder wordt aangetoond dat verplaatsing van het bestaande bedrijf naar een locatie binnen het bestaand stedelijk gebied redelijkerwijs niet gerealiseerd kan worden en dat het nieuw ruimtebeslag in dit geval beperkt is. Het initiatief wordt daarmee passend geacht binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het POL 2014, met bijbehorend plan m.e.r., de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal Verkeers en- Vervoersprogramma vastgesteld.

In het POL staat kwaliteit centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.

Noord-Limburg kenmerkt zich door een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Er dient een transformatie van de bestaande woningvoorraad plaats te vinden, aangezien er nauwelijks bevolkingsgroei meer is. Daarbij zal primair worden gekozen voor inbreiding, aanpassing en functieverandering en slechts beperkte uitbreiding in de nabijheid van kleine kernen. Uitbreiding via uitleggebieden slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, met als uitgangspunt bouwen voor eigen behoefte. Hierbij is aandacht voor huisvesting van bijzondere doelgroepen (woonurgenten) en de aanpak van leegstand.

Er wordt de komende jaren een hausse aan vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing verwacht. Het proces van functieverlies speelt al langere tijd, maar het aanbod van leegstaand vastgoed blijft toenemen en de vraag blijft achterwege. Er wordt naar gestreefd dat de vrijkomende agrarische bebouwing zoveel mogelijk wordt hergebruikt door de land- en tuinbouw, ter voorkoming van verdere verstening in het buitengebied. Maar het is zeker niet te verwachten dat alle leegstand zo kan worden opgelost. In dat geval is sloop (bijvoorbeeld van verouderde stallen, schuren en overige voorzieningen) gewenst, om leegstand, verval en mogelijk ook illegaal gebruik te voorkomen.

Qua natuur is het de ambitie om de biodiversiteit in stand te houden. Dat vraagt om een robuust grensoverschrijdend natuur- en waternetwerk van goede kwaliteit, dat ook de effecten van de klimaatverandering voor flora en fauna kan opvangen. Dat netwerk fungeert bovendien als belangrijke recreatiezone, als drager van de landschappelijke structuur en als een belangrijke pijler onder een goed vestigingsklimaat in Limburg. Daarnaast is het de ambitie dat natuur en natuurbeleid sterk verankerd zijn in de samenleving.

Planspecifiek

De planlocatie is op de POL kaart 'Zonering Limburg' aangeduid als 'Buitengebied'. Hierbinnen is ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Er worden geen uitspraken gedaan over niet-agrarische bedrijven in het buitengebied. Het gebied ten noordoosten van de locatie maakt deel uit van de 'Goudgroene Natuurzone' en het verderop gelegen natuurgebied maakt deel uit van Natuurnetwerk Nederland en is bovendien Nationaal Park.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BPBosserheide29-OH01_0007.jpg"

Uitsnede uit de kaart van de provinciale omgevingsvisie. De donkerder groene kleur is 'goudgroene natuurzone' en het paars gearceerde is Natuur Netwerk Nederland (bron POL-viewer)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) heeft geen externe werking. Omdat de ontwikkeling niet plaatsvindt binnen het NNN is er geen sprake van belemmeringen voor de ontwikkeling.

De ontwikkeling is daarmee passend binnen het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie+ 2014

De gemeenteraad heeft op 1 juli 2014 de Structuurvisie+ 2014 'Bouwen aan de toekomst' gewijzigd vastgesteld. De structuurvisie is volgens de Wet ruimtelijke ordening verplicht voor alle gemeenten, en geeft richting aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie is niet rechtstreeks bindend. De structuurvisie is de basis voor besluiten die wél bindend zijn, zoals bestemmingsplannen.

De structuurvisie+ 2014 is een actualisatie van de Structuurvisie+ die in 2006 is vastgesteld door de gemeenteraad. In de afgelopen jaren is namelijk veel veranderd. Een aantal projecten uit de vorige structuurvisie zijn gerealiseerd, andere projecten spelen niet meer. Ook zijn er nieuwe projecten in voorbereiding die in 2006 nog niet bekend waren. Daarnaast is in 2010 de Strategische Regiovisie Maasduinen tot stand gekomen. Deze vormt de basis voor het visiedeel van deze structuurvisie.

Er zijn vier speerpunten van beleid:

  • Investeren in exclusieve woonprogramma's en behoud van voorzieningen;
  • Ontwikkelen van bijzondere zorgcomplexen en zorgconcepten;
  • Ontwikkelen van bijzonder toeristisch-recreatief product;
  • Investeren in duurzame landbouw.

Planspecifiek

De planlocatie ligt in het overgangsgebied tussen Maasdal en Maasduinen. Dit gebied is van oudsher het meest dynamische gebied in de gemeente Bergen. De N271 vormt de belangrijkste verbinding van noord naar zuid en heeft tot gevolg dat er veel potentiële ontwikkelingsruimte in deze zone is. In deze zone wil de gemeente economische en stedelijke ontwikkelingen concentreren. De N271 wordt gezien als een belangrijke ader, maar ook een verbindende factor. De uitbreiding van het bedrijf past binnen de ontwikkeling die de gemeente in deze zone nastreeft. De Structuurvisie+ 2014 staat de ontwikkeling van het initiatief niet in de weg.

Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2018' van gemeente Bergen, dat is vastgesteld op 6 februari 2018. Hieronder is een uitsnede te zien van de verbeeldingen die voor het plangebied en de omgeving van toepassing zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BPBosserheide29-OH01_0008.jpg"

Uitsnede geldend bestemmingsplan met plangebied rood omlijnd (ruimtelijke plannen)

Op de verbeelding is te zien dat de locatie de enkelbestemming 'Bedrijf' heeft en dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' op vrijwel het hele perceel ligt. Op de locatie liggen twee gekoppelde bouwvlakken. Op een deel van het gebied ligt de aanduiding 'Wetgevingszone - wijzigingsgebied 3', waar het mogelijk is het bouwvlak te vergroten.

De gewenste ontwikkeling past binnen de bestemming, maar het bouwvlak is niet groot genoeg.

In hoeverre de aanduiding de aanduiding 'Waarde - Archeologie 5' van invloed is op de gewenste ontwikkeling wordt geschreven in paragraaf 4.5.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Het initiatief betreft het slopen/renoveren van verouderde kassen en het bouwen van een bedrijfshal ten behoeve van caravanstalling en statische opslag over een grotere oppervlakte, waarvoor vergroting van het bouwvlak nodig is. Het toekomstige gebruik is al toegestaan. Er is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd om aan te tonen dat het plan uitvoerbaar is. Hierin is geconcludeerd dat er voor de omgevingsvergunning voor het bouwen een aanvullend onderzoek uitgevoerd dient te worden voor verschillende deellocaties. Voor het bestemmingsplan is het onderzoek voldoende, aangezien het gebruik van de locatie niet wijzigt.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3. Voor PM2,5 (fijner fijnstof) bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m3. In Nederland wordt daar al aan voldaan.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Het initiatief betreft vervangende nieuwbouw en uitbreiding van een bestaand bedrijf voor caravanstalling. Het aantal verkeerbewegingen zal door deze ontwikkeling slechts zeer beperkt toenemen.

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de GCN-kaarten van het RIVM. Door de waarden voor de locatie te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit de GCN-kaarten zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)   PM2,5(Fijn stof)  
Concentratie 2017 (µg/m3)   15-20 µg/m3   < 18 µg/m3   10-12 µg/m3
 
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  
Te verwachten waarden 2030   < 10 µg/m3   < 18 µg/m3   < 10 µg/m3  

Uit de tabel blijkt dat ter plaatse de grenswaarde met betrekking tot fijnstof en stikstofdioxide niet worden overschreden. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Bijdrage initiatief

Voor het plan is de NIBM-tool ingevuld op basis van de extra verkeersgeneratie, zoals toegelicht in paragraaf 4.4. Op basis van de NIBM-tool is het initiatief ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten beperkte toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BPBosserheide29-OH01_0009.png"

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Dit bestemmingsplan betreft het vergroten van het bouwvlak, zodat binnen de bestemming 'Bedrijf' een uitbreiding van een bedrijf voor caravanstalling mogelijk wordt. Er worden geen geluidsgevoelige functies gerealiseerd. Ten aanzien van het aspect geluid is het plan uitvoerbaar.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel. Op 18 december 2007 is door de gemeente Bergen de Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld.

Binnen de in de geurverordening aangeduide gebieden is een andere waarde van toepassing dan de desbetreffende waarde genoemd in artikel 3, eerste lid van de Wet geurhinder en veehouderij. Het betreft de volgende gebieden:

  • Bebouwde kom stedelijk: 2,0 Ou/m³
  • Cluster Groote Horst: 3,0 Ou/m³
  • Overige buurtschappen en clusters in het buitengebied: 7,0 Ou/m³
  • Uitbreiding Jozefstraat: 5,0 Ou/m³
  • Uitbreiding Siebengewald-Zuid: 9,0 Ou/m³
  • Ruimte voor Ruimte locatie Ericaweg: 6,0 Ou/m³
  • Grote campings: 14,0 Ou/m³
  • Landbouwontwikkelingsgebied (Log) deelgebied I: 20,0 Ou/m³

Planspecifiek

Het bestaande gebouw en nieuwe bebouwing worden in gebruik genomen voor statische opslag en (geautomatiseerde) caravanstalling. Er zal in de nieuwe bedrijfshallen geen sprake zijn van langdurig verblijf door mensen en er wordt daarmee geen geurgevoelige functie toegevoegd. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

In- en uitwaartse zonering

Uitwaartse zonering gaat uit van de milieubelastende functie (een bedrijf of bedrijventerrein) met als doel milieugevoelige functies uit de omgeving te weren. Bij inwaartse zonering wordt vanuit de milieugevoelige functie (bijvoorbeeld een woongebied) een bufferzone gecreëerd.

Planspecifiek

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het vergroten van het bouwvlak op een terrein dat als de bestemming 'Bedrijf' heeft. Omdat het hier geen wijziging of uitbreiding van de bestemming betreft is er geen nader onderzoek nodig. Het plan is uitvoerbaar op het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (> 1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Het initiatief betreft geen wijziging van het gebruik. Het bestaande gebouw en de nieuwe bebouwing worden in gebruik genomen voor statische opslag en (geautomatiseerde) caravanstalling. Er zal in de nieuwe bedrijfshallen geen sprake zijn van langdurig verblijf door mensen en het aantal aanwezige personen in het plangebied zal niet toenemen. Er wordt daarmee geen kwetsbaar object toegevoegd. Nadere uitwerking van het onderwerp externe veiligheid is niet nodig.

Het plan is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Bergen

Het beleid voor hemelwater afkomstig van nieuwbouw in Bergen volgt het beleid van het Waterschap: hemelwater afkomstig van daken en verhardingen dient conform de watertoets op particulier terrein in de bodem te worden geïnfiltreerd of –als niet mogelijk- worden gebufferd en vertraagd worden afgevoerd naar een hemelwaterriool of oppervlaktewater.

Het plangebied valt in het werkgebied van Waterschap Limburg. In het werkgebied van het voormalige waterschap Peel en Maasvallei geldt in landelijk gebied een vrijstelling van compensatie van de toename van verhard oppervlak als het totaal aaneengesloten oppervlak verharding niet meer bedraagt dan 5.000 m².

Planspecifiek

In de huidige situatie vindt de afvoer van hemelwater plaats via een bergingssloot en gedeeltelijk op het overloopgebied ten zuiden van het bedrijfsperceel, waar het in de bodem kan infiltreren.

Het plan voorziet in een toename van verhard oppervlak van circa 2.200 m2 aan dakoppervlak en circa 630 m² verharding ten behoeve van de ontsluiting. In de toekomstige situatie zal de afvoer van hemelwater van de daken van de nieuwbouw en de nieuwe verharding ook via de bestaande bergingssloot en het overloopgebied plaatsvinden. Omdat de toename van de verharding minder bedraagt dan 5.000 m² is het niet nodig de toename aan verharding te compenseren.

Het plan is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op circa 240 meter afstand van het Natura 2000-gebied Maasduinen. Om te bepalen wat het effect van stikstofdepositie vanwege de ontwikkeling is op de Maasduinen, is een Aeriusberekening uitgevoerd. Hierbij wordt uitgegaan van de toename aan verkeersbewegingen. In paragraaf 4.4 is de piekbelasting van verkeersbewegingen per dag berekend. Voor stikstof is het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied over het gehele jaar van belang. Dit zijn 390 verkeersbewegingen van en naar de 65 nieuwe stallingsplaatsen en 1.080 verkeersbewegingen van en naar de 15 24-uurs boxen. Dit komt neer op 1.470 verkeersbewegingen per jaar. Rekening houdend met een foutmarge is in de Aeriusberekening uitgegaan van 1.600 verkeersbewegingen per jaar. De bedrijfshallen worden niet verwarmd en zorgen daardoor zelf niet voor uitstoot van stikstof. De Aeriusberekening is opgenomen in bijlage 3. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling geen bijdrage van stikstofdepositie (0 mol/ha/j) op nabijgelegen natuurgebieden tot gevolg heeft. Op het gebied van gebiedsbescherming is het plan daarmee uitvoerbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BPBosserheide29-OH01_0010.png"

Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied Maasduinen

Soortenbescherming

De ontwikkeling betreft het slopen/renoveren van kassen en het terugbouwen van bedrijfsbebouwing, deels op een bestaand weiland. Een verkennend onderzoek flora en fauna is uitgevoerd en opgenomen in bijlage 4. Hierin is geconcludeerd dat het plan niet leidt tot aantasting van beschermde soorten. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van de hazelworm, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De te nemen maatregelen zijn hieronder opgesomd:

  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te bieden in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur minimaal verlichten en hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel) en de werkzaamheden in de periode april-oktober tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes).
  • Gedurende de werkzaamheden dient het terrein ongeschikt of ontoegankelijk gehouden te worden voor rugstreeppad. Belangrijk is dat er geen vergraafbaar zand en ondiepe plassen binnen het plangebied aanwezig zijn. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van minimaal 50 cm hoog en minimaal 10 cm ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn om het gebied ontoegankelijk te maken moeten zodanig geplaatst en beheerd worden dat ze hun functie te allen tijde kunnen vervullen.
  • De start van de verwijdering van de aarden wal rondom de noordoostelijke zijde van het terrein dient plaats te vinden in de vrijstellingsperiode van de hazelworm (d.w.z. juli t/m september) .
  • De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (indicatief medio maart t/m medio juli). Indien dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden. Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd of er een broedgeval wordt geconstateerd dienen de werkzaamheden in overleg met een ecoloog te worden aangepast om verstoring te voorkomen.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. In de toekomstige situatie wordt voor de bedrijfswoning en de ambulancepost gebruik gemaakt van de bestaande ontsluiting van het plangebied. Voor de uitbreiding van de caravanstalling wordt er gebruik gemaakt van de bestaande entree aan de noordzijde van het terrein. Klanten kunnen via deze inrit zelf het terrein en de bedrijfshal in rijden om hun caravan op te halen of te brengen.

 

De uitbreiding van de caravanstalling zal leiden tot een geringe toename van het aantal verkeersbewegingen door de klanten die een paar maal per seizoen hun caravan komen halen of brengen. In de uitbreiding zal ruimte zijn voor circa 65 caravans. Het brengen en halen van caravans vindt voornamelijk op zaterdag plaats. Klanten komen gemiddeld 4 tot 8 keer per jaar de caravan halen/brengen. Gemiddeld 6 keer halen/brengen per jaar per klant voor 65 stallingsplaatsen levert (6 x 65 =) 390 verkeersbewegingen per jaar op. Per maand komt dit neer op circa (390 / 12 =) 33 verkeersbewegingen en per zaterdag (33 / 4 =) 8 verkeersbewegingen. Omdat in de drukke periodes van het jaar de stalling ook op dinsdagen en/of donderdagen geopend is, zal de werkelijke toename van het aantal verkeersbewegingen per dag nog lager uitvallen.

Naast de reguliere stallingsplaatsen komen er in de uitbreiding 15 24-uurs boxen die dagelijks toegankelijk zijn. Iedere box wordt 2 tot 3 maal per maand bezocht door de klant (4 - 6 verkeersbewegingen). Dat komt neer op circa (6 x 15 / 30 =) 3 verkeersbeweging per dag voor de 24-uurs boxen.

De caravanstalling is volledig geautomatiseerd. Er is dus geen sprake van medewerkers, die voor verkeersbewegingen zorgen.

In totaal is er daarmee sprake van een toename van circa 11 verkeersbewegingen per dag. Dit is een beperkte toename, die de Bosserheide goed aan kan.

 

Aangezien er voor de caravanstalling geen medewerkers zijn, is er geen sprake van een toegenomen parkeerbehoefte. Het bestaande aantal parkeerplaatsen aan de voorzijde van het pand blijft intact.

Het initiatief is daarmee uitvoerbaar ten aanzien van verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

In het Landschapsplan van de gemeente Bergen zijn diverse landschapselementen beschreven. Als kenmerkende en in principe te behouden cultuurhistorische landschapselementen kunnen in Bergen de volgende componenten worden genoemd:

  • elementen uit de archeologie, zoals Celtic fields en oude nederzettingen;
  • de begrenzingen van velden en kampen;
  • oude ontginnings- en perceelsgrenzen;
  • oude wegtracé's, veldwegen en dergelijke;
  • bomen die al relatief oud zijn; bijvoorbeeld meer dan 100 jaar;
  • veldkruisen en kleine kapellen.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Archeologie

De gemeente Bergen beschikt over eigen archeologiebeleid bestaande uit een beleidskaart en een beleidsnota. Dit beleid is in 2012 vastgesteld door de gemeenteraad. Op basis van de inventarisaties is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Dit model doet een uitspraak over de meest waarschijnlijke locaties voor vindplaatsen van (pre-) historische samenlevingen. Het model vindt haar weerslag in een archeologische verwachtingskaart waarop door middel van vlakken (verwachtingszones) inzicht in de archeologische verwachtingen voor de gemeente wordt gegeven. De verwachtingskaart is vertaald naar de beleidskaart.

Om te onderzoeken of er sprake is van verwachte archeologische waarden, is de Archeologische Beleidskaart geraadpleegd. Bijgevoegd is een uitsnede van de kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BPBosserheide29-OH01_0011.jpg"

Uitsnede Archeologische Beleidskaart.

Op de kaart is te zien dat het plangebied valt in Categorie 5, gebieden van middelhoge archeologische verwachting. Hier geldt een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 2500 m².

De geplande bodemverstoringen zijn minder dan 2500 m2, waardoor onder de oppervlakte van de onderzoeksplicht wordt gebleven. Verstoring van eventueel aanwezige archeologische waarden is niet aannemelijk. Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie

Uit onderstaande uitsnede van de landschapskaart met daarop cultuurhistorische waarden is af te leiden dat er in de directe nabijheid van het plangebied een aantal solitaire bomen van 100 jaar en ouder voorkomen. Deze blijven met dit plan behouden. In en rondom het plangebied is geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aanwezig, die door dit plan negatief beïnvloed kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BPBosserheide29-OH01_0012.png"

Uitsnede landschapskaart cultuurhistorische waarden

De uitvoerbaarheid ten aanzien van cultuurhistorie en archeologie is hiermee aangetoond.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

De initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om het initiatief te realiseren. Daarmee is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012). Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht (niet juridisch bindend), maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Met de regels van voorliggend bestemmingsplan is aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2018', vastgesteld 26 september 2017. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Bedrijf' voor het gehele plangebied. Hierbinnen is het bouwvlak uitgebreid. De aanduiding 'caravanstalling en statische opslag' is opgenomen voor de renovatie en nieuwe bebouwing van de bedrijfshallen. Hier is uitsluitend een bedrijf ten behoeve van caravanstalling en statische opslag toegestaan. Daarnaast zijn de overige aanduidingen overgenomen uit het geldende plan: 'caravanstalling' voor het te behouden deel van de bestaande bedrijfsbebouwing, 'specifieke vorm van bedrijf - regionale ambulance voorziening' en 'zend-/ontvangstinstallatie'.
  • 'Waarde - Archeologie 5' voor de bescherming en veiligstelling van de in deze gronden verwachte archeologische waarden. Deze dubbelbestemming ligt op vrijwel het gehele plangebied.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de belanghebbende instanties.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Voor het plan is gezien de aard en beperkte omvang van de voorgenomen ontwikkeling geen formele inspraakprocedure gehouden.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 3 oktober 2019 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is 1 zienswijze ingediend. Deze zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

6.5 Verslag beroep

Tegen het vastgestelde bestemmingsplan is beroep ingesteld. Naar aanleiding hiervan is een aanvullende motivering aangereikt. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft naar aanleiding van het beroep en de aanvullende motivering een uitspraak gedaan, waarbij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan gedeeltelijk is vernietigd. De Afdeling voorziet zelf in de zaak en heeft bepaald dat het bestemmingsplan op onderdelen gewijzigd moest worden. Deze wijzigingen zijn in het bestemmingsplan verwerkt. In bijlage 5 zijn de aanvullende motivering en de uitspraak opgenomen.