direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bergse Heide Nieuw Bergen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer is voornemens om, na sloop van de bestaande agrarische bedrijfsopstanden, te komen tot een nieuwe invulling van de percelen aan de Bergse Heide te Nieuw Bergen. Hier zullen 35 woningen worden gerealiseerd, waarvan 5 vrijstaande woningen, 12 tweekappers en 18 aaneengesloten woningen. De verbindingsweg tussen de Bergse Heide en Oude Bergse Heide zal beperkt worden aangepast en aan de zuidzijde van de Bergse Heide zal een nieuwe perceelontsluitingsstructuur worden aangelegd. In het plan is ook een substantiële hoeveelheid groen voorzien.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen heeft op 23 september 2022 besloten om in principe mee te werken aan deze ruimtelijke ontwikkeling. Hierbij zijn geen bijzondere voorwaarden gesteld, maar wordt gerefereerd aan de algemene eisen die aan nieuwe woningbouwplannen worden gesteld en die volgen uit het provinciale en gemeentelijke beleid en wet- en regelgeving.

Het voorliggende bestemmingsplan 'Bergse Heide Nieuw Bergen ' voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project, waarin bovenstaande voorwaarden worden beschouwd.

Inwerkingtreding Omgevingswet

Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet inwerking getreden. De Omgevingswet heeft de wet- en regelgeving die betrekking had op de fysieke leefomgeving gebundeld. Wetten en regels waar in voorliggende toelichting naar verwezen wordt zullen deels door inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn vervallen. De bepalingen uit de vervallen wetten en regels zijn deels terug te vinden in het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit bouwwerken leefomgeving en het Omgevingsplan gemeente Bergen (L).

De wet- en regelgeving van voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is te raadplegen op www.wetten.overheid.nl door bij [regeling geldig op] '31 december 2023' in te voeren.

Overgangsrecht

Voor onderhavig plan is voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een ontwerpplan ter inzage is gelegd. Ingevolgde artikel 4.6, tweede lid, sub a, onder 1, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft het oude recht van toepassing tot het plan van kracht is.

Het plan wordt, zodra het van kracht is, ingevolge artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet onderdeel van het gemeentelijk omgevingsplan.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Bergse Heide 3 te Nieuw Bergen, kadastraal bekend als gemeente Bergen, sectie T nummers 614, 1345, 1346 en 1347, ten oosten van de provinciale weg (N271), die in noord-zuidrichting door Nieuw Bergen loopt. Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan de kern Nieuw Bergen. De omvang van het plangebied bedraagt circa 14.870 m2. Op onderstaande luchtfoto en uitsnede uit de kadastrale kaart is de ligging van de locatie weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0001.jpg"

Afbeelding 1: Ligging plangebied

De topografische perceelsgrenzen zijn op onderstaande afbeelding weergegeven, waarbij de globale omvang van het plangebied is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0002.jpg"

Afbeelding 2: perceelsgrens plangebied in omgeving

1.3 Voorgaand bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

Naam bestemmingsplan   Bestemming en aanduidingen   Vaststelling Raad  
bestemmingsplan Buitengebied, 1e herziening   - bestemming agrarisch met waarden
- bouwvlak
- erf
- dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 3 en 5  
13 december 2022  

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0003.jpg"

Afbeelding 3: Uitsnede verbeelding

Binnen de vigerende agrarische bedrijfsbestemming is de herinrichting van de locatie met woningen niet toegestaan. Het bestemmingsplan kent ook geen binnenplanse wijzigingsmogelijkheden.

Om de gewenste functiewijziging mogelijk te maken zal het bestemmingsplan herzien dienen te worden.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van de huidige fysieke omgeving en de ruimtelijke ontwikkeling zelf. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de milieu-planologische aspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is neergelegd in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure inclusief de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijke ontwikkeling

2.1 Huidige bebouwingssituatie en functie

Het plangebied is bebouwd ten behoeve van een (voormalig) agrarisch bedrijf, waarvan de bebouwing dateert van 1938. De bedrijfsgebouwen hebben een gezamenlijke oppervlakte van bijna 600 m2 .

In een deel van de bedrijfsbebouwing was tot voor kort een boerderijwinkel bevestigd.

De huidige bebouwingssituatie laat zich als volgt visualiseren:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0004.jpg"

Figuur 4: bedrijfsgebouwen met omliggende gronden

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0005.jpg"

Figuur 5: verbindingspad tussen Bergse Heide en Oude Bergse Heide met weiland

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0006.jpg"

Figuur 6: agrarische bedrijfswoning

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0007.jpg"

Figuur 7: tuin bij agrarische bedrijfswoning

2.2 Nieuwe plannen

2.2.1 Bebouwing en gebruik

Na sloop van de bestaande agrarische bedrijfsopstanden, zal gekomen worden tot een nieuwe invulling van de percelen aan de Bergse Heide te Nieuw Bergen. Hier zullen 35 woningen worden gerealiseerd, waarvan 5 vrijstaande woningen, 12 tweekappers en 18 aaneengesloten woningen. De verbindingsweg tussen de Bergse Heide en Oude Bergse Heide zal worden aangepast en aan de zuidzij van de Bergse Heide zal een nieuwe perceelontsluitingsstructuur worden aangelegd. In het plan is ook een substantiële hoeveelheid groen voorzien.

Op onderstaande afbeelding is de voorgenomen inrichting van het plangebied te zien, waarbij de ruimere woonkavels de kleinere kavels omsluiten. Hierdoor wordt naar het buitengebied toe een open structuur gerealiseerd die vloeiend over gaan in de richting van de omliggende functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0008.jpg"

Figuur 8: herontwikkeling plangebied met impressies voor de woningen

2.2.2 Verkeer en parkeren

Verkeer

Binnen onderhavig bestemmingsplan zal de nieuwe woonfunctie leiden tot extra verkeersbewegingen van bewoners en bezoekers.

In een schematisch overzicht ziet de toekomstige verkeersgeneratie op basis van de toekomstige bestemming, uitgaande van de typering van de omgeving 'rest bebouwde kom; weinig stedelijk', zoals gebruikt in het CROW, er als volgt uit:

toekomstige bestemming   aantal   verkeersbewegingen per woning   Totaal  
Burgerwoning   35   8,6   301  

Uit dit overzicht blijkt dat het aantal verkeersbewegingen flink zal toenemen. Daar staat tegenover dat er geen verkeersbewegingen meer zullen zijn behorende bij het agrarische bedrijf en boerderijwinkel. Bij een boerderijwinkel ligt het aantal verkeersbewegingen per dag gemiddeld op 100 stuks. Aan een agrarisch bedrijf zijn ook zwaardere verkeersbewegingen verbonden, waarbij gedacht moet worden aan tractoren met opleggers en vrachtwagens.

Per saldo zal de verkeersgeneratie dus toenemen met circa 200 voertuigbewegingen per etmaal. De Bergse Heide in de richting van de N271 en de ontsluiting richting Oude Bergse Heide dienen verbeterd respectievelijk verhard te worden. Om de wijk op een goede manier te ontsluiten en de extra verkeersbewegingen op te vangen wordt de bestaande verbinding tussen de Bergse Hei en Oude Bergse Hei opgewaarderd naar een passende wijkontslutingsweg. Daarbij zal de Bergse Heide zal op 2 plekken worden afgesloten voor gemotoriseerde voertuigen, zodat deze smalle weg minimaal extra zal worden belast. Onderstaand is de ontsluitingsstructuur weergegeven voor onderhavig plangebied en ook het toekomstige plangebied aan de oostzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0009.jpg"

Met deze verbetering van de ontsluitingsstructuur kan het (extra) verkeer goed verwerkt worden en ter plaatse van de N271 opgaan in de huidige verkeersstroom.

De nabij het plangebied (op minder dan 250 meter) gelegen bushaltes 'Bergse Heide' zorgen voor het vervoer van personen via lijn 83 (Nijmegen-Mook-Milsbeek-Gennep-Bergen-Arcen-Venlo). De bereikbaarheid van het plangebied via het openbaar vervoer is dan ook goed.

Parkeren

De nieuwe functie leidt eveneens tot parkeerbehoefte. Parkeren geschiedt geheel op eigen terrein.

Ter plaatse van het nieuwe woningbouwproject zal voldaan moeten worden aan de parkeernorm (basis: Parkeernota Bergen). Hierbij geldt, uitgaande van de typering van de omgeving 'rest bebouwde kom', een norm van 2 parkeerplaatsen per vrijstaande koopwoning, 1,9 parkeerplaatsen per tweekapper (koop) en 1,7 parkeerplaatsen per tussen/hoekwoning (koop). Per woning bedraagt het aandeel bezoekers 0,3. Dit betekent dit dat er 5 x 2 (10) + 12 x 1,9 (22,8) + 18 x 1,7 (30,6) = 63,4 + 35 x 0,3 = 73,9 (74) parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd.

Alle vrijstaande woningen en tweekappers zullen 2 parkeerplaatsen op eigen erf krijgen. Voor de aaneengebouwde woningen zullen 26 parkeerplaatsen in het openbaar gebied worden gerealiseerd en 4 eindwoningen hebben de mogelijkheid om 1 voertuig naast de woning te parkeren. In totaal komt dit neer op 81 parkeerplaatsen.

Op onderstaande afbeelding is te zien waar deze parkeergelegenheden gerealiseerd zullen gaan worden. De exacte situering is uiteraard afhankelijk van de projectie en vormgeving van de woningen op het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0010.jpg"

Figuur 12: parkeren

2.2.3 Landschappelijke inpassing

Het inrichtingsplan is de leidraad om de landschappelijke inpassing van het plangebied verder ter hand te nemen. Hierin zullen de bestaande bomen aan de noordzijde van de Bergse Heide worden opgenomen als zijnde 'te behouden'; ditzelfde geldt voor een aantal bomen in de zuidwesthoek van het plangebied.

Voor het plangebied is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. Hierin is het volgende streefbeeld weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0011.jpg"

Figuur 13: landschappelijke inpassing

Om te waarborgen dat dit op kwalitatief goede wijze zijn beslag gaat krijgen, is ter plaatse van de landschappelijke inpassing de bestemming 'Groen' toegekend en is een voorwaardelijke verplichting in de planregels opgenomen. Hierin is vermeld dat het gebruik van de gronden met de bestemming 'Wonen' en daarbij behorende gebouw(en) uitsluitend is toegestaan onder de voorwaarde dat de gronden met de bestemming 'Groen' binnen 24 maanden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan, landschappelijk ingepast zijn, conform de door het bevoegd gezag geaccordeerde landschappelijke inrichtingsschets, en deze inpassing duurzaam in stand wordt gehouden, met dien verstande dat de van de landschappelijke inpassing deel uitmakende de windsingel binnen 12 maanden na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan is gerealiseerd en vervolgens in stand wordt gehouden, in verband met de spuitzoneproblematiek waarover meer in paragraaf 4.8 van deze onderbouwing.

2.2.4 Duurzaamheid en klimaatadaptatie

De gemeente Bergen streeft naar het zo klimaatvriendelijk en zo veel als mogelijk energie-neutraal bouwen. Een en ander volgens het "cradle to cradle" principe. Het toepassen van bouwmaterialen en bouwtechnieken die hier invulling aan geven heeft de voorkeur.

Het Bouwbesluit 2012 stelt dat per januari 2021 nieuwbouw bijna energieneutraal (BENG) moet zijn: er is vrijwel geen energie nodig, energie die nog nodig is komt uit groene bronnen.

De binnen het plangebied te realiseren woningen zullen in ieder geval 'bijna energieneutraal' zijn. In het bestemmingsplan kunnen alleen regels worden opgenomen die bijdragen aan 'een goede ruimtelijke ordening'. Voor de uitleg van dit begrip is in de rechtspraak het criterium ‘ruimtelijk relevant’ ontwikkeld. Alleen regels die ruimtelijk relevant zijn, kunnen in het bestemmingsplan opgenomen worden. Algemeen erkend wordt dat energietransitie een ruimtelijke impact heeft, maar de visie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraak van 14 september 2016 (201601970) is dat hiertoe geen regels in het bestemmingsplan kunnen worden opgenomen indien deze niet stedenbouwkundig van aard zijn. In het Bouwbesluit 2012 zijn regels vastgelegd die bij de bouw van woningen in acht genomen moeten worden en deze regeling had een uitputtend karakter. Daarom is er geen ruimte om in een bestemmingsplan nadere regels te stellen met betrekking tot energiezuinigheid.

In onderhavig plan zijn de volgende duurzaamheidsmaatregelen voorzien cq daar waar een afweging mogelijk is, worden overwogen:

  • de woningen worden niet aangesloten op gas (elektrisch koken);
  • de woningen zullen worden aangesloten op een warmtepomp ter verwarming en koeling van de woningen;
  • de woningen zullen een substantiële hoeveelheid energie opwekken middels zonnepanelen;
  • de woningen worden zeer goed geïsoleerd en hebben een zeer lage warmtevraag;
  • hemelwater wordt opgevangen in wadi's en binnen het plangebied geïnfiltreerd (zie ook
  • hoofdstuk 5 van deze plantoelichting);
  • de wadi's zullen aangeplant worden met gras-bloemenmengsel waardoor de biodiversiteit wordt bevorderd;
  • door het behoud en toevoeging van (hoogstam)bomen wordt gezorgd voor een groene omgeving met voldoende schaduw in de zomer waardoor hittestress wordt verminderd.

2.2.5 Privacy en bezonning

Voor een onaanvaardbare aantasting van privacy bij belendende percelen hoeft niet gevreesd te worden. De afstand tussen het meest nabijgelegen nieuw te bouwen woning in het noorden van het plangebied en de bestaande woning aan de Oude Bergse Heide 9 bedraagt circa 15 meter. Deze bestaande woning is qua gevelopeningen en tuin georiënteerd op de verbindingsweg; vanuit deze woning wordt het zicht op het plangebied belemmerd door eigen bijgebouwen en een dubbele rij haagbeplanting. De woning aan de Bergse Heide 2 zal het meeste zicht krijgen op de tegen de erfgrens geprojecteerde tweekappers. Door aan deze zijde te voorzien in een substantiële erfafscheiding waarbij de voorkeur uitgaat naar een natuurlijker afscheiding, wordt zoveel mogelijk inkijk in de tuin en de woning voorkomen.

De afstanden tot omliggende bestaande woonpercelen zijn zodanig ruim dat niet gesteld kan worden dat de nieuwe woningen tot gevolg hebben dat de lichtinval/bezonning onaanvaardbaar zal worden aangetast.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vastgesteld op 11 september 2020, is een onderdeel van de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk tot een strategische visie op de fysieke leefomgeving. Het doel is om alle onderdelen van de fysieke leefomgeving met elkaar in samenhang te brengen. Ook gemeenten en provincies maken een omgevingsvisie vanwege deze nieuwe wet.

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie

Het klimaat verandert. De gevolgen hiervan worden steeds duidelijker merkbaar. Denk aan de steeds drogere zomers, de hevigere regenval en stijgende zeespiegel. Op deze en andere gevolgen van de klimaatverandering moet tijdig worden ingespeeld. Tegelijkertijd moet de overstap worden gemaakt naar duurzame energie. Het is de bedoeling dat ons land in 2050 een duurzame energievoorziening heeft. Iedereen draagt hier zelf aan bij door bijvoorbeeld zoveel mogelijk woningen aardgasvrij te maken. Maar er zullen ook aanpassingen nodig zijn, bijvoorbeeld met windenergie, die moeten worden ingepast in het landschap. Mensen in de omgeving moeten ook voordelen ervaren van geplaatste windmolens.

  • De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden

Nederland heeft een sterke internationale concurrentiepositie. Vanuit die positie wordt gewerkt aan een nieuw economisch verdienmodel dat duurzaam is en circulair. Door grondstoffen te hergebruiken in de bouw bijvoorbeeld. De overstap naar duurzame energie en het zorgen voor een gezond milieu zijn belangrijk. Ook zullen bedrijven zich hier goed moeten kunnen vestigen met voldoende ruimte voor bedrijvigheid. Daarvoor is het van belang om alle verschillende aspecten te betrekken die hierbij een rol spelen, zodat duurzaam geld verdiend kan blijven.

  • Onze steden en regio’s sterker en leefbaarder maken

Veel mensen zijn op zoek naar een geschikte, betaalbare woning. Iedereen wil graag wonen in een prettige omgeving. Een omgeving met voldoende groen en met aandacht voor veiligheid en gezondheid. Denk bijvoorbeeld aan groen en fonteinen op plekken waar het erg warm kan worden (hittestress). Tegelijkertijd is het belangrijk dat de woningen goed bereikbaar zijn door goede fiets- en wandelpaden en aansluiting op het wegennet en het openbaar vervoer. Kortom, het gaat niet alleen om voldoende woningen, maar ook om een aantrekkelijke woonomgeving.

  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen

In sommige regio’s staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als het waterpeil omhoog wordt gebracht, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd moeten de kwaliteiten van het landschap worden behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege het cultureel erfgoed.

In paragraaf 2.2 van onderhavige plantoelichting zijn de aspecten duurzaamheid, kwaliteit van leefomgeving, bereikbaarheid, groen en water uitgebreid aan de orde gesteld. Tevens in relatie met hoofdstuk 4 kan gesteld worden dat in onderhavig bouwproject voldoende aandacht is voor de afwegingen die op basis van de nationale omgevingsvisie dienen te worden gemaakt.

3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat: 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.

In casu is er sprake van een toevoeging van 35 woningen, hetgeen een stedelijke ontwikkeling betreft waarop de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is.

Omdat er wel behoefte is aan nieuwe woningen in de kern Nieuw Bergen, maar er binnenstedelijk geen ruimte meer is, kiest de gemeente ervoor om de kern in zuidelijke richting, aan beide zijden van de Bergse Heide, uit te breiden. Dat er binnenstedelijk geen ruimte meer is, wordt ondersteund door kaart 14 'Duurzame verstedelijking en bestuursafspraken' uit de Omgevingsverordening Limburg 2014 (geconsolideerde versie, d.d. 22 november 2019) en de ontwerp 'Omgevingsverordening Limburg (d.d. 25 mei 2021)', zoals opgenomen in paragraaf 3.2.2 van deze plantoelichting. Deze nieuwe Omgevingsverordening is inmiddels gelijktijdig met de Omgevingswet in werking. Tevens valt uit deze provinciale kaarten op te maken dat deze gronden geen bijzondere landschaps- en/of natuurwaarden hebben. De voorkeur van de gemeente gaat om dezes reden sterk uit naar uitbreiding in zuidelijke richting, tevens omdat hiermee een agrarische bedrijf tegen de kern wordt opgeheven.

In het ‘Woningbehoefteonderzoek Bergen’, daterend van 6 november 2018 is op basis van de demografische trends, de verhuisbewegingen uit het recente verleden en de woonwensen voor de toekomst de kwalitatieve woningbouwopgave voor de gemeente Bergen in beeld gebracht. Daarmee wordt duidelijk welke marktsegmenten aan de woningvoorraad moeten worden toegevoegd om vraag en aanbod in balans te krijgen. Er is hierbij aangegeven wat de kwalitatieve behoefte is uitgaande van een totale woningbehoefte van 90 woningen en wat de extra opgave is, uitgaande van de woningbehoefte bij voortzetting van de huidige migratietrend (90+120=210 woningen). Daarnaast is een indicatie van de kwalitatieve woningbehoefte per kern opgenomen.

Voor de kern Nieuw Bergen is het beeld als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0014.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0015.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0016.jpg"

Geconcludeerd wordt dat het aantal huishoudens (en daarmee de woningvraag) in Nieuw Bergen de komende jaren nog flink zal toenemen. De verhuisbewegingen laten zien dat Nieuw Bergen van alle kernen de meeste aantrekkingskracht heeft op zowel vestigers van buiten de gemeente als mensen die binnen de gemeente verhuizen. Het is reëel om daarom het grootste deel van de gemeentelijke woningbouwopgave in deze kern te realiseren.

Tegelijkertijd neemt de gemiddelde huishoudensgrootte verder af (landelijke tendens). Daarmee lijkt de vraag naar iets kleinere woningen (in de koop: rij- en hoekwoningen) toe te nemen. Daarnaast blijft er ook enige vraag naar ruimere koopwoningen.

Nieuw Bergen is vanwege het voorzieningenniveau een van de kernen in de gemeente waar de komende jaren een (bescheiden) vraag naar vrije sector huur kan ontstaan. Deze vraag komt met name van senioren die levensloopgeschikt willen wonen en (in mindere mate) van starters die nog te weinig mogelijkheden hebben voor een koopwoning.

Tegen het licht van dit woningbehoefteonderzoek kan geconcludeerd worden dat als gevolg van de realisatie van onderhavig woningbouwproject voor 35 woningen er geen leegstand zal ontstaan, nu de vraag naar woningen in de kern Nieuw Bergen groot is.

De ontwikkeling van de locatie Bergse Heide past binnen de huidige beleidskaders. Woningbouw is noodzakelijk om de druk op de markt te verlichten. Daarnaast levert het project een belangrijke bijdrage aan realisatie van woningbouw voor de toenemende groep ouderen in de gemeente Bergen. Hiermee levert de ontwikkeling een belangrijke bijdrage aan het bevorderen van de doorstroming op de woningmarkt en biedt het de mogelijkheid voor ouderen om te blijven wonen in de kern Nieuw- Bergen. Daarnaast is binnen het planvoornemen aandacht voor realisatie van aanbod voor zowel jongeren als gezinnen.

Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er op gemeenteniveau ruimte is voor toevoeging van 35 woningen in de programmering.

De woningbehoefte in Nieuw Bergen is voor de periode 2018-2028 geraamd op circa 90 woningen. De realisatie van 35 woningen op de locatie Bergse Heide past binnen deze bandbreedte.

In het programma zijn 11 grondgebonden koopwoningen opgenomen die geschikt zijn voor ouderen en daarmee inspelen op de behoefte aan grondgebonden seniorenwoningen. Daarnaast zijn er 13 starterswoningen voorzien. Voor deze doelgroep is het vrijkomend aanbod zeer beperkt en zijn er weinig betaalbare alternatieven voorhanden. Ook de 12 tweekappers spelen in op het segment waar de tekorten in zijn.

Binnen de kern Nieuw Bergen zijn momenteel geen alternatieve binnenstedelijke locaties beschikbaar om te kunnen voorzien in de woningbehoefte, zonder dat dit ten koste gaat van waardevol groen die de woonkern extra kwaliteit geeft.

Door voor de woningtoevoegingen een locatie te kiezen die deels in en deels direct grenzend aan de woonkern is gelegen en waarvoor een agrarisch bedrijf wordt gesaneerd, wordt dus voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan voldoet daarmee aan de eisen die artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro stelt.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:

  • rond rijksvaarwegen wordt ruimte geborgd voor de veiligheid van scheepvaart;
  • rond de Maastakken wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming;
  • rond verschillende hoofdwegen en op enkele locaties wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
  • op verschillende locaties wordt ruimte gereserveerd voor (kern)energiecentrales en zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
  • de provincies wordt opgedragen de ecologische hoofdstructuur te beschermen;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
  • in het IJsselmeer wordt verstedelijkingsruimte beperkt mogelijk gemaakt;
  • het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes worden ruimtelijk beschermd;
  • rond militaire radarposten worden voorwaarden gesteld aan windmolens en hoge bebouwing.

Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening.

Op onderhavig plangebied werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.

In de Omgevingsverordening legt de Provincie regels vast voor onder meer natuur, milieu, (grond-)water, ontgronding, wegen, ruimte (verstedelijking, woon- en werklocaties, agrarische bedrijven).

Het ontwerp van de Omgevingsvisie en het ontwerp van de bijbehorende Omgevingsverordening zijn in augustus 2020 ter inzage gelegd en de Omgevingsvisie is op 1 oktober 2021 door Provinciale Staten vastgesteld. Met betrekking tot het aspect Wonen is de volgende ambitie in de Omgevingsvisie neergelegd:

  • Omdat de woonbehoeften veranderen, maar ook omdat er lokale en regionale verschillen zijn in de opgaven ten aanzien van wonen en leefomgeving, zijn deze meer gerichte uitwerkingen in provinciale, regionale en/of gemeentelijke programma’s, agenda’s en instrumenten noodzakelijk. Vanuit de wetgever is onze provinciale rol wat betreft dit thema beperkt. Vanwege het brede maatschappelijke belang van de opgave kiest de provincie voor een agenderende, stimulerende, meesturende en verbindende rol.
  • Wij bekijken woningbouwontwikkelingen vanuit een brede maatschappelijke context. Dit vraagt een integrale aanpak van locaties en gebieden in de vorm van herstructurering en transformatie/herbestemming in centra, buurten, wijken, dorpen en het buitengebied. Bij onze keuzes houden we rekening met samen hangende belangen zoals leegstand bij detailhandel, kantoren, maatschappelijk vastgoed, monumenten, etc. Daarnaast bezien we de woningopgave altijd in samenhang met veiligheid en leefbaarheid. Met het stimuleren van de verduurzamingsopgave en het levensloopbestendig maken van bestaande en nieuwe woningen zien wij meekoppelkansen voor een klimaatbestendige en klimaatadaptieve woonomgeving.
  • We vinden het belangrijk dat eerst de kwaliteit van het feitelijk bestaand bebouwd gebied op orde wordt gemaakt. Via het principe van de Ladder voor duurzame verstedelijking benutten we de ruimte in bestaand bebouwd gebied optimaal, zowel kwantitatief als kwalitatief. Dat betekent dat eerst leegstaand vastgoed hergebruikt en herbestemd wordt in lijn met de Limburgse principes. Daarvoor werken we samen met andere beleidsvelden.
  • Wonen is in beginsel alleen maar toegestaan in bestaand bebouwd gebied. Hierop kunnen – tijdelijke – uitzonderingen worden gemaakt in de vorm van flexibele woonvormen. Tijdelijk permanente bewoning toestaan in recreatieparken voor de huisvesting van internationale werknemers en/of woonurgenten voor de duur van maximaal tien jaar en onder (nader te bepalen) voorwaarden als verdienmodel voor toekomstige herontwikkeling of sanering van het park, of het herbestemmen van monumentale bebouwing in het buitengebied zijn hiervan voorbeelden (zie hiervoor ook het hoofdstuk economie).

Bij planvorming voor uitbreiding van de woningvoorraad wordt de ladder voor duurzame verstedelijking en de voorkeur voor gebruik van leegstaand vastgoed consequent gehanteerd. Toevoegingen aan de Limburgse woningmarkt moeten niet alleen van de juiste soort zijn (voldoen aan de specifieke lokale woningbehoefte) en op de juiste locatie zijn, maar moeten in veel gevallen ook gepaard gaan met sloop, zodat de kwantitatieve verhouding in balans blijft. Onder verwijzing naar de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan gesteld worden dat het initiatief, dat aan 3 zijden wordt omsloten door de woonbebouwing in de kern en waarbinnen in drie woningtypes wordt voorzien om zoveel mogelijk woningzoekenden te kunnen bedienen, past binnen het provinciale beleid en de provinciale ambities.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg

Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet.

Hoewel de op 17 december 2021 vastgestelde Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers. Artikel 12.1 van de omgevingsverordening heeft betrekking op de planvoorraad 'wonen'. Hierin is bepaald dat de motivering bij een omgevingsplan dat betrekking heeft op de realisatie van een of meerdere woningen beschrijft dat:

  • a. rekening is gehouden met de hoofdstukken 3 (Limburgse principes en algemene zonering) en 5 (wonen en leefomgeving) van de provinciale omgevingsvisie;
  • b. sprake is van behoefte in kwaliteit en kwantiteit op basis van actueel onafhankelijk regionaal behoefteonderzoek;
  • c. over de behoefte aan realisatie van deze woningen overeenstemming bestaat binnen de regio Noord-Limburg of Midden-Limburg of Zuid- Limburg. De regio’s bepalen eigenstandig de regionale overeenstemming, organiseren hun eigen regionale overleggen en dragen zorg voor actuele regionale woonvisies en regionale onderzoeken;
  • d. het omgevingsplan is opgenomen in de Limburgse systematiek van monitoring, bedoeld in afdeling 14.5;
  • e. realisatie van de woningen beoogd is binnen 5 jaar na vaststelling van het omgevingsplan en dat, als deze termijn niet wordt gehaald, hoe en wanneer de mogelijkheid tot realisatie van deze woningen komt te vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0017.jpg"

Figuur 14: uitsnede kaart 'duurzame verstedelijking' uit Omgevingsverordening

De omgevingsvisie bepaalt dat bij planvorming voor uitbreiding van de woningvoorraad de ladder voor duurzame verstedelijking en de voorkeur voor gebruik van leegstaand vastgoed consequent wordt gehanteerd. Toevoegingen aan de Limburgse woningmarkt moeten niet alleen van de juiste soort zijn (voldoen aan de specifieke lokale woningbehoefte) en op de juiste locatie zijn, maar moeten in veel gevallen ook gepaard gaan met sloop, zodat de kwantitatieve verhouding in balans blijft. In de kern van Nieuw Bergen is geen fysieke ruimte om het gewenste programma te kunnen ontwikkelen, waardoor aansluitend aan de kern onderhavige locatie is gevonden, waarvoor in de plaats een agrarische bedrijfsbestemming wordt wegbestemd en feitelijk ook gesloopt.

Zoals in paragraaf 3.3 ( Structuurvisie Wonen Midden-Limburg) van onderhavige plantoelichting is vermeld, is er in casu sprake van bouwen naar reële behoefte (zie ook bijlage 1, Ladder voor duurzame verstedelijking) en worden woningen toegevoegd waaraan blijkens de meest recente prognoses zoals vermeld in de paragraaf Limburgse Agenda Wonen 2020 – 2023 ( paragraaf 3.2.3) ook daadwerkelijk behoefte is.

Voor het plangebied zijn er verder geen beperking opgenomen. Het project is dan ook niet strijdig met de Omgevingsverordening Limburg.

3.2.3 Limburgse Agenda Wonen 2020 – 2023

In juni 2020 is de Limburgse Agenda Wonen 2020-2023 vastgesteld. Hierin geeft de provincie Limburg aan hoe zij een bijdrage wil leveren aan een gezonde woningmarkt die met haar aanbod voldoende inspeelt op onderstaande aspecten:

  • De huidige en toekomstige woonbehoeften. Er wordt gebouwd dan wel ver- of herbouwd al naar gelang de behoefte, daar waar tekorten zich - al dan niet tijdelijk - voordoen.
  • In een gezonde woningmarkt vindt doorstroming plaats en kunnen mensen een wooncarrière maken.
  • In een gezonde woningmarkt vallen geen mensen tussen wal en schip, woningen zijn toegankelijk en betaalbaar.
  • Een gezonde woningmarkt heeft “geen” overschotten die leiden tot leegstand (behoudens de benodigde frictieleegstand van 2%).
  • Flexibiliteit is noodzakelijk om zo het verschil te kunnen maken voor mensen die snel huisvesting nodig hebben, maar daar niet jaren op kunnen wachten.
  • Eigen keuze (en initiatief) is belangrijk. Een woning past bij de leefstijl van de bewoner, die zelf tot op zekere hoogte bepaalt hoe, in welke samenstelling en waar hij of zij wil leven.
  • De woonomgeving is minstens zo belangrijk, evenals de mogelijkheden die de bewoner heeft en krijgt om niet alleen invloed uit te oefenen op zijn woning, maar ook op de woonomgeving.

Op basis van de demografische ontwikkelingen wordt geconstateerd dat (voor Limburg als geheel) voor de korte termijn nog behoefte aan extra woningen is, maar rond 2030 kunnen overschotten worden verwacht. Getalsmatig liggen hiervoor meer dan genoeg plannen klaar, maar kwalitatief liggen niet overal de juiste plannen (kijkend naar de behoefte) op de plank. Zo is er een grote behoefte aan woonconcepten voor ouderen en speciale doelgroepen, met name in de middenhuur en sociale huur. De behoefte aan woonruimte is bovendien gedifferentieerder. Er is behoefte aan meer verschillende soorten van huisvesting, op daarbij passende locaties, ook voor tijdelijke bewoning. Lokaal zijn er grote verschillen waar te nemen, dus dat vergt maatwerk per gemeente en daarbinnen per wijk, buurt of locatie.

Binnen de bestaande bouw is er een grote opgave om woningen duurzamer en levensloopbestendiger te maken. Betaalbaarheid van woningen staat onder druk. De woon- en leefomgeving is medebepalend voor het woongeluk. In de wijk komen vele effecten van beleid en ambities samen. Het is van belang om dat steeds in samenhang te bezien, samen met de vele partijen en partners die bij het wonen betrokken zijn.

Conform de gepubliceerde huishoudensprognose van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) / Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) (Pearl, 2019) groeit het aantal Limburgse huishoudens tot 2031 (met circa. 15.000 huishoudens), daarna volgt een afname van het aantal huishoudens tot het aantal dat we ongeveer nu kennen in 2050. Dit beeld van eerst een (lichte) toename en daarna een (lichte) afname geldt voor Noord-, Midden- en Zuid-Limburg. De prognose van Etil (Progneff 2019 update2) valt lager uit; het aantal Limburgse huishoudens groeit tot 2027 (met bijna 13.000 huishoudens), waarna een daling van de huishoudens ingezet wordt.

Opvallend is dat (al circa 10 jaar) de nieuwe prognoses van de verschillende prognosemakers steeds naar boven worden bijgesteld. Dit komt met name door de stijgende migratiestromen. Deze migratiestromen zijn zeer lastig te voorspellen omdat ze sterk afhankelijk zijn van ontwikkelingen op mondiaal niveau.

Onderhavig initiatief zet onder andere in op de bouw van levensloopbestendige woningen en sociale koopwoningen en zorgt verder met de gezinswoningen voor doorstroom op de woningmarkt, waardoor tegemoet kan worden gekomen aan de extra vraag naar woningen welke, blijkens voornoemde prognoses, toch steeds hoger ligt dan verwacht.

3.3 Regionale Woonvisie 2020-2024

Op 21 september 2020 heeft de gemeente Bergen de nieuwe Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024 vastgesteld. Deze woonvisie geeft richting aan het woonbeleid voor de komende 4 jaar. Het is de 2e visie die door de 8 Noord-Limburgse gemeenten in gezamenlijkheid is opgesteld. In deze visie wordt teruggekeken naar de vorige visie: waar komen we vandaan en wat willen we meenemen naar de nieuwe visie? En zijn er ook zaken die veranderd zijn? Het 'wonen’ is steeds meer verweven met andere beleidsvelden in het economische én het sociaal domein. In het hoofdstuk 'analyse: trends en ontwikkelingen' wordt aangegeven wat de huishoudensontwikkeling is. Demografie blijft immers een belangrijke onderlegger voor het woonbeleid. Prognoses geven een handvat om in te spelen op de toekomstige ontwikkeling van onze bevolking. Hierbij gaat het zeker niet alleen om aantallen, maar ook om de samenstelling van onze bevolking. Uit de analyse die inzicht geeft in de sterke en zwakke segmenten van de woningvoorraad, blijkt dat de aandacht met name moet uitgaan naar de bestaande voorraad. Ook zijn allerlei trends en ontwikkelingen die de context waarbinnen wordt gewerkt, beïnvloeden en de druk op de leefbaarheid vergroten. Denk hierbij aan grote ontwikkelingen zoals de energietransitie en de vergaande extramuralisering van de zorg.

Vanuit deze analyse is er dan ook een aantal opgaven dat kan worden samengevat in:

  • Mismatch woningbehoefte en woningvoorraad: Het gaat hierbij om zowel de bestaande woningvoorraad, als nieuwbouw. Er wordt geconstateerd dat de samenstelling van onze bevolking verandert. Men wordt ouder en er is een grote toename van het aantal 1- persoonshuishoudens. Dit brengt een andere woonvraag met zich mee. Deze vraag sluit maar deels aan op wat we in de bestaande voorraad hebben. De opgave ligt dan ook bij het aanpassen van de bestaande voorraad. De nieuwbouw die wordt toegevoegd dient toegespitst te worden op de toekomstige woningbehoefte. Hierbij wordt nog meer dan voorheen gekeken naar de kwalitatieve vraag en het bevorderen van de doorstroming op de regionale woningmarkt. Bij nieuwbouw is de kwalitatieve toets daarom leidend en in mindere mate de kwantitatieve toets.
  • Zoektocht om alle doelgroepen een plek te geven binnen onze woningmarkt: In onze regio komen verschillende doelgroepen nadrukkelijker naar voren. Die moeten allemaal een plek krijgen binnen onze woningmarkt en maatschappij. Denk hierbij aan zorgdoelgroepen (vanuit beschermd wonen naar de reguliere woningmarkt) en internationale werknemers die zich hier voor langere tijd willen vestigen. Voor een deel zijn bijzondere doelgroepen afhankelijk van de sociale huursector. De druk op dit segment lijkt dan ook toe te nemen. Niet alleen qua aantallen, maar juist door een concentratie van mensen die door allerlei oorzaken hun weg maar moeilijk kunnen vinden in onze maatschappij. Dit brengt druk op de leefbaarheid met zich mee.

Toets aan regionale Woonvisie:

De uitgangspunten van deze woonvisie betreffen:

  • Toevoegen van woningen in principe alleen in de kernen
  • Koppelkansen
  • Toevoegen van woningen leidt niet tot het vergroten van het kwetsbare woningoverschot
  • Het type toe te voegen woning moet passen binnen de kwalitatieve behoefte
  • We streven sociaal duurzame woonconcepten na en zoeken aansluiting op de duurzaamheidsdoelen die landelijk, regionaal en lokaal gesteld zijn
  • om de acute vraag van vandaag te faciliteren is het mogelijk om ook starterswoningen toe te voegen.

Planspecifiek:

De woningen worden toegevoegd in en grenzend aan de woonkern Nieuw Bergen; het plangebied wordt aan drie zijden omsloten door burgerwoningen. Met de realisatie van de nieuwbouwwoningen zal een agrarische bedrijfslocatie worden opgeheven, waardoor ter plaatse een beter woon- en leefklimaat wordt bewerkstelligd (koppelkans).

De geplande woningen worden gerealiseerd voor bewoning door woningzoekenden op de Bergense woningmarkt; de ligging op relatief korte afstand van centrumvoorzieningen is daarbij een pre. Ook binnen de gemeente Bergen overstijgt de vraag naar woningen nog altijd het aanbod en zal dit naar verwachting nog zeker 10 jaar duren. De vraag naar starters- en levensloopgeschikte woningen is het grootst. Hierdoor ontstaat ook doorstroom op de woningmarkt; ouderen die kleiner willen gaan wonen, laten een grotere gezinswoning achter. Dit is de reden waarom ruim de helft van het aantal te realiseren woningen bestaat uit kleinere aaneengesloten woningen geschikt voor kleine huishoudens.

Zoals in paragraaf 2.2.4 al is verwoord, zullen de woningen voldoen aan de actuele duurzaamheidseisen; de nieuw-bebouwde omgeving zal worden ingericht met het oog op klimaatadaptatie en het tegengaan van hittestress.

Het project is derhalve passend in de gedachtengang zoals verwoord in de regionale Woonvisie Noord-Limburg.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Bergen 2030

Op 23 april 2019 heeft de gemeenteraad van Bergen de Omgevingsvisie Bergen 2030 vastgesteld. Door nadrukkelijk de koppeling te leggen tussen de aanwezige groene kwaliteiten en de kansen op het gebied van duurzaamheid wil Bergen zich nog meer dan voorheen profileren als ‘toekomstbestendige gemeente’. De ‘meest toekomstbestendige gemeente van Nederland’ vormt het hart van Nationaal Park De Maasduinen, biedt een aantrekkelijke omgevingskwaliteit voor wonen, werken en recreëren en voorziet in de eigen energiebehoefte. Daar horen dorpen bij die alle ruimte krijgen om hun eigen identiteit te behouden en te versterken. (Nieuwe) ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het realiseren van een aantrekkelijke omgevingskwaliteit via ruimtelijke kwaliteitsverbetering en landschappelijke inpassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0018.jpg"

Figuur 15: uitsnede kaart Omgevingsvisie Bergen 2030

Binnen deze visie is het projectgebied getypeerd als ‘centraal voorzieningencentrum Nieuw Bergen’ en 'mozaïekzone met kleinschalig landschap op overgang van laag- naar middenterras'.

De gemeente Bergen had op 1 januari 2018 13.110 inwoners, bij zo’n 5.600 huishoudens. Hoewel Bergen in een krimpregio ligt, is de voorspelde krimp tot nu toe uitgebleven. Wel is duidelijk sprake van vergrijzing. Tegelijkertijd treedt ontgroening op doordat jongeren wegtrekken, bijvoorbeeld om elders te gaan studeren. Hierdoor neemt het aandeel ouderen nog sterker toe dan op basis van normale bevolkingsontwikkeling verwacht zou mogen worden. Wat betreft het aantal huishoudens is in de periode tot 2028 nog sprake van groei. Daarna zal naar verwachting een daling inzetten (hoewel op basis van de prognoses anno 2023 de vraag naar woningen onverkort groot blijft en gezien het aantal mensen van buiten de regio/buiten Nederland die zich hier vaker permanent gaan vestigen kan de vraag gesteld worden of er ooit nog sprake zal zijn van een substantiële daling in de vraag). Op basis van deze cijfers heeft de gemeente Bergen tot 2028 nog ruimte voor de bouw van 200 woningen. De woningopgave voor Bergen - en daarmee het beleid op het gebied van woningbouw - verschuift als gevolg van deze ontwikkelingen meer en meer naar een kwalitatieve en zal dus steeds meer gericht zijn op het zo goed mogelijk laten aansluiten van de bestaande woningvoorraad op een veranderende vraag.

De voor Bergen voorspelde krimp vormde tijdens het participatietraject bij het opstellen van de Omgevingsvisie een belangrijk onderwerp. Vrijwel alle betrokkenen zijn het er over eens dat Bergen krimp niet als een vaststaand gegeven moet zien. Het gaat dan nog niet eens om de exacte cijfers, maar vooral om het beantwoorden van de vraag wat je moet doen om aantrekkelijk te blijven als woongemeente.

Concreet worden de volgende stappen gezet:

  • Bergen wil ook andere woonmilieus aanbieden dan alleen ruime woningen binnen de kernen. Mensen geven aan op zoek te zijn naar moderne, luxe woningen, bij voorkeur aan de randen of net buiten de dorpen. Hiervoor wil Bergen kleinschalige mogelijkheden bieden in het mozaïeklandschap tussen Nationaal Park De Maasduinen en de N271, echter altijd op voorwaarde dat rode ontwikkelingen leiden tot aanvullende landschappelijke kwaliteiten. Kwaliteit gaat in alle gevallen boven kwantiteit. Hiermee wordt aangesloten op het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM).
  • Er zijn tijdens de participatie verschillende suggesties gedaan om meer jongeren aan de gemeente te binden. Uiteraard moeten geschikte woningen aanwezig zijn. Daarnaast wordt de oplossing ook gezocht in ruimere mogelijkheden (voor jongeren) om een eigen bedrijf te beginnen, bijvoorbeeld door waar mogelijk soepel met regels om te gaan. De aanwezigheid van snel internet is in alle gevallen cruciaal.

Op onderstaande afbeelding uit de Omgevingsvisie is te zien dat voor nieuwe woonfuncties ook gekeken wordt naar locaties nabij de kernen en de N271 in het mozaïeklandschap:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0019.jpg"

Figuur 16: kaart 'Wonen' uit Omgevingsvisie

Onderhavige locatie ligt deels (noordzijde van Bergse Heide) in de kern (centraal voorzieningencentrum) en deels in het mozaïeklandschap ten zuiden van de kern en ten oosten van de N271. Hiermee is voor nieuw te realiseren woningen dus een locatie gevonden die passend is binnen de Omgevingsvisie.

Het project ziet op meerdere woningtypes, waarbij het merendeel (18 woningen) in het goedkopere segment zullen worden gerealiseerd; deze woningen zijn zeer geschikt voor starters op de woningmarkt of alleenstaanden. Hiermee wordt voldaan aan de vraag uit de markt.

3.4.2 Woonvisie Bergen

Op 20 december 2017 heeft de gemeenteraad het 'Perspectief op goed wonen in Bergen, Woonvisie gemeente Bergen 2017-2021' vastgesteld.

Centraal staat de doelstelling: aantrekkelijk woon- en leefklimaat passend bij (veranderende) vraag van de consument, nu en straks. Om die doelstelling en de hierboven geformuleerde visie te bereiken, formuleert de gemeente Bergen 3 pijlers waarin het woonbeleid verder is uitgewerkt. De pijlers maken helder waar een aantrekkelijk woon- en leefklimaat uit bestaat:

1. De juiste woning op de juiste plek.

2. Kwaliteit woon- en leefomgeving in de dorpen: wonen-welzijn-zorg en duurzaamheid.

3. Samen werken aan een aantrekkelijke gemeente.

Planspecifiek:

Uit de vorige paragraaf waarin is gekeken naar de juiste plek voor toevoeging van woningen, is geconstateerd dat, deels gelegen in de kern Nieuw Bergen en deels grenzend aan deze kern, de juiste plek is om het woongebied uit te breiden. Door het op deze locatie saneren van een agrarisch bedrijf en het hiervoor in de plaats realiseren van woningen in een ruime opzet, wordt er een positieve impuls gegeven aan de woon- en leefomgeving: de hinder als gevolg van een agrarisch bedrijf nabij burgerwoningen gaat tot het verleden behoren en hier komt een met veel groen ingepast woonwijkje voor in de plaats, dat passend is tussen de bestaande woningen die het plangebied aan drie zijden omsluiten.

Binnen het plangebied is veel ruimte voor groen; door dit groen mede te situeren langs de ontsluiting in noordelijke richting, kan dit ook een ontmoetingsplek voor de bewoners worden, waar mensen samenkomen en een praatje maken. Hierdoor ontstaat een dorps karakter dat de sociale cohesie in een woonbuurt positief beïnvloed.

Hiermee wordt voldaan aan de Woonvisie Bergen.

 

3.4.3 Landschapsvisie Maasdal Bergen

Op 10 december 2020 is de 'Landschapsvisie Maasdal Bergen - Unieke twee-eenheid van Maas en Duinen' vastgesteld.

Doel van de landschapsvisie is het behouden en versterken van de landschappelijke kwaliteiten in het Maasdal door richting te geven aan ontwikkelingen en deze op elkaar af te stemmen. De gemeente Bergen wil het Maasdal ontwikkelen tot een aantrekkelijk en vitaal landschap.

De Landschapsvisie begint met de constatering dat het Maasdal niet los gezien kan worden van de Maasduinen. Ruimtelijk en functioneel vullen beide gebieden elkaar aan en samen vormen ze een twee-eenheid. Voor de toeristische profilering van de gemeente is dit een sterke troef. Door landschappelijke contrasten te versterken en recreatieve verbindingen te leggen, kan de twee-eenheid beter beleefbaar worden.

De Landschapsvisie formuleert vijf centrale ambities die verbonden zijn aan vijf landschappelijke lagen:

  • 1. Behoud en versterk de landschappelijk basisstructuur van terrassen en geulen, die kenmerkend is voor dit deel van het Maasdal en de ruimtelijke ontwikkeling heeft bepaald. Diepe ontgrondingen zijn in principe ongewenst, maar ondiepe, reliëfvolgende afgravingen ten behoeve van rivierverruiming kunnen deze structuur juist versterken. Dit kan gecombineerd worden met natuurontwikkeling en kleiwinning voor de dijken. De laaggelegen geulen lenen zich bij uitstek voor groene rivieren en bijzondere kwelnatuur en zouden een open karakter moeten houden.
  • 2. Bouw voort op de rijke cultuurhistorie van het gebied en geef vorm aan een gevarieerd, kleinschalig cultuurlandschap, met bijzondere aandacht voor herstel van het Maasheggenlandschap, dat beschermd is als Unesco Biosfeergebied. Mede op basis van onderzoek door de Vereniging Nederlands Cultuurlandschap wordt voorgesteld om aaneengesloten heggenlandschappen te realiseren bij Afferden en rond Bergen en Aijen, met passende beheervergoedingen.
  • 3. Maak een aantrekkelijk en samenhangend netwerk van recreatieve routes en poorten, tussen Maasdal en Maasduinen: Maasdalroute, Maasduinroute en dwarsverbindingen voor fietsers, steilrandroute en kleine dorpsommetjes voor wandelaars.
  • 4. Stimuleer de ontwikkeling van natuurinclusieve landbouw. Voorwaarden hiervoor zijn dat de boer gemotiveerd is en dat er een goed verdienmodel is.
  • 5. Zorg voor vitale dorpen en maak hier parels in het landschap van, met passende toeristisch-recreatieve voorzieningen, fraaie dorpsranden, een goede toegankelijkheid en voldoende privacy voor de bewoners.

De dorpen Bergen en Nieuw Bergen staan voor de twee-eenheid van Maas en Duinen en zijn iconisch voor het hele gebied. Het versterken van contrasten én het leggen van verbindingen staat centraal in de gebiedsuitwerking. De verbindende weg (Kerkstraat) heeft nu 1 bomenrij, maar zou op termijn een statige laan kunnen worden. Verder van de dorpen af worden de kavels groter en is ruimte voor natuurinclusieve landbouw. Gestreefd wordt naar een samenhangend beheer van de lage en de hoge gronden.

Op onderstaande uitsnedes uit de landschapsvisie is aangegeven hoe het gebied ten westen van de N271 ingericht zal gaan worden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0020.jpg"

Figuur 17: uitsnede uit landschapsvisie

In de lijn van deze visie zal de landschappelijke inpassing van het plangebied ingevuld gaan worden; daar waar mogelijk en wenselijk zal worden aangesloten op bovenstaand inrichtingsplan.

3.4.4 Beeldkwaliteitsvisie N271

Op 16 september 2021 is het 'Beeldkwaliteitsvisie N271' vastgesteld door de gemeenteraad van Bergen. Aanleiding hiervoor was de vraag van de gemeenteraad om een integrale visie te maken voor de ‘Poort van Nieuw Bergen’. Het college heeft daarop besloten een visie voor de gehele N271, het gedeelte dat in de gemeente Bergen ligt, te ontwikkelen.

In deze visie zijn de dijkversterking, de nieuwe rotonde bij Well en woningbouwontwikkelingen meegenomen. De visie helpt om de N271 en omgeving door te ontwikkelen naar een aantrekkelijk en vitaal landschap en zorgt voor samenhang en structuur.

De N271 heeft grote cultuurhistorische betekenis als oude Rijksweg en historische ontwikkelas van het gebied en loopt als een autonome lijn door het reliëfrijke landschap van Noord-Limburg, op de overgang van hoog naar laag. De N271 is de belangrijkste verkeersader van de regio, en verbindt verschillende woonkernen met elkaar. De N271 loopt langs en door talrijke natuurgebieden en ontsluit het Nationaal Park De Maasduinen voor recreanten. De weg is een belevingsroute met panoramische zichten op het Maasdal, door bossen en open gebieden en langs bezienswaardigheden zoals kastelen, historische dorpjes en boerderijen.

De aanleg van een nieuwe rotonde bij de aantakking van de Wezerweg en Kasteellaan is aanleiding geweest om na te denken over de entree van Well. Er speelt ook de herontwikkeling van het horecabedrijf aan Sterrenbos 1 naar een woonbestemming. Verder ligt hier nu een redelijk onaantrekkelijke parkeerplaats. Dit is de plek waar het dorp zich presenteert aan de Rijksweg en waar de Wezerweg (route richting het Nationaal Park De Maasduinen) en de Kasteellaan (richting Well) op een aantrekkelijke manier met elkaar verknoopt moeten worden.

Op onderstaande afbeelding uit het Beeldkwaliteitsvisie is de omgeving van Bergse Heide opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0021.jpg"

Figuur 18: uitsnede kaart Beeldkwaliteitsvisie

Onderhavig bestemmingsplan heeft geen impact op de inrichting zoals geschetst in de Beeldkwaliteitsvisie N271; de groene inrichting van het plangebied zal aansluiten op deze visie.

 

Hoofdstuk 4 Milieu-planologische aspecten

4.1 Milieu effect rapport

In het Besluit milieueffectrapportage is de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Een belangrijke wijziging welke in 2017 is doorgevoerd betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0022.jpg"

Uit bijlage onderdeel D, Besluit milieueffectrapportage.

De voorgenomen activiteiten in dit bestemmingsplan liggen met het toevoegen van maximaal 35 woningen ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Ook met de verwachte toevoeging van nog eens 17 woningen aan Bergse Heide 7 wordt met het totaal in de directe omgeving nieuw te realiseren aantal woningen ruimschoots onder de drempelwaarde gebleven.

De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen desondanks niet alleen aan de onderzoeksverplichting uit het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.

4.2 Geluidhinder

Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

Het plangebied is georiënteerd op de Bergse Heide, waar een maximumsnelheid van 30 km/uur is toegestaan, maar is ook in de directe omgeving van de N271 (met een geluidszone van 250 m) gelegen. Het plangebied ligt geheel binnen die geluidszone.

Indien de afstand van een project tot de Rijksweg groter dan 50 meter is, dan blijkt uit gemeentelijke ervaring (geluidsonderzoeken van de afgelopen jaren) dat het verkeersgeluid van die weg geen invloed heeft op het bouwplan.

Spoorweglawaai

In de nabijheid van het plangebied is geen spoorlijn gesitueerd. De spoorlijn, Venlo-Nijmegen bevindt zich op een afstand van ruim 4 km ten westen van het plangebied.

Het aspect 'geluid' vormt, na afronding van het onderzoek naar de te treffen gevelmaatregelen, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.3 Bodem- en grondwaterkwaliteit

In het kader van het onderhavige plan wordt binnen het plangebied een nieuwe bodemgevoelige functie toegelaten.

Voordat door middel van een bestemmingsplan de nieuwe functie mogelijk wordt gemaakt zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.

Op 11 november 2023 (laatstelijk aangevuld/aangepast op 1 april 2024) heeft M&A Bodem en Asbest BV het verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierin is het volgende geconstateerd:

"Gezien de analyseresultaten en de interpretatie hiervan kan de hypothese "onverdachte, niet lijnvormige locatie" worden aanvaard, gezien het feit dat geen locatiespecifieke verontreinigingen zijn aangetroffen.

De verhoging met kwik in een gedeelte van het grondwater is niet verklaarbaar. Mogelijk gaat het hier om een piek in de analyses. Gezien het gehalte is geen nader onderzoek noodzakelijk.

De hergebruiksmogelijkheden voor de grond, die eventueel vrijkomt bij toekomstige bouwactiviteiten, kunnen, indicatief gezien, als multifunctioneel worden beschouwd. Hergebruik dient te geschieden conform het Besluit bodemkwaliteit en het beleid van de gemeente Bergen.

Ook voor PFAS / PFOA / PFOS gelden geen belemmeringen voor hergebruik.

Op de locatie is sprake geweest van potentiële bronnen van verontreiniging. De ondergrondse hbo-tank is reeds in de 80'er jaren verwijderd in eigen beheer. De bestrijdingsmiddelenakst en 2 olievaten stonden binnen en op een betonvloer, zodat de kans op een bodemverontreiniging hiervan uiterst gering is.

Geconcludeerd wordt dat er geen directe belemmeringen zijn tegen de voorgenomen bouw van woningen op de onderzoekslocatie uit oogpunt van de chemische bodemgesteldheid."

De rapportage is als bijlage bij de planstukken gevoegd.

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Kleine en grote projecten

De regels inzake luchtkwaliteit kennen het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

4.4.2 Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Het gaat hierbij om de volgende categorieën:

  • a. inrichtingen
  • b. infrastructuur
  • c. kantoorlocaties
  • d. woningbouwlocaties

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).

Het onderhavige project valt met de realisatie van 35 woningen onder de Regeling NIBM, ook als dit project samen wordt beschouwd met de 17 te verwachte woningen aan Bergse Heide 7.

De woningen zijn echter ook objecten die moeten voldoen aan het blootstellingscriterium. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg is om een goed woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen.

Volgens de kaarten van het RIVM is de actuele concentratie PM10 in Bergen tussen 10 en 15 µg/m3, evenals de concentratie NO2. In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 40 µg/m3. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m3.

De daggemiddelde norm van 50 µg/m³ voor PM10 mag maximaal 35 dagen per jaar overschreden worden en is voor PM10 belangrijker dan de jaargemiddelde norm van 40 µg/m3. De daggemiddelde norm komt overeen met ongeveer 32 µg/m3 jaargemiddeld (Bron: www.rivm.nl).

Met een actuele waarde (d.d. 8 maart 2023) onder de 15 µg/m³ wordt bij nieuwe gevoelige ontwikkelingen, ook voor deze daggemiddelde norm voor PM10, ruimschoots aan deze lagere norm voldaan. Dit wordt bevestigd door de resultaten uit de NSL-monitoringstool (Bron: www.nsl-monitoring.nl) waarbij ter hoogte van de toetspunten langs de N271 ter hoogte van het plangebied voor 2021 wat betreft het aantal overschrijdingsdagen voor PM10 ook sprake is van minder dan 35 overschrijdingsdagen; het aantal overschrijdingsdagen bedraagt 6.

Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit in Bergen goed te noemen.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.5 Natuur

4.5.1 Gebiedsbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied te zien ten opzichte van Natura 2000-gebieden. Het lichtgroene vlak betreft het Natura 2000-gebied Maasduinen (op een afstand van ruim 300 m van het plangebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0023.jpg"

Figuur 19: Ligging ten opzichte van Natura 2000-gebieden

Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Bij een projecteffect kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar zorgt het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie en worden negatieve effecten uitgesloten.

De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden plaats door de verkeersbewegingen ten behoeve van de aanvoer van materialen en personen en de inzet van mobiele werktuigen tijdens de constructie ten behoeve van de realisatie van het plan. De relevante emissies tijdens de gebruiksfase vinden plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plan. Ter plaatse van het huidige agrarische bedrijf zal een vermindering van de milieudruk plaatsvinden, waardoor de planwijziging ook positieve effecten heeft op het milieu en dus op Natura 2000-gebieden.

De berekening van het effect van de beoogde situatie is verricht met behulp van het programma AERIUS Calculator door Reland Advies uitgevoerd voor wat betreft de aanleg- en gebruiksfase (zie bijlage 3).

Het projecteffect voor de realisatie en gebruik van 35 woningen op Natura 2000-gebieden is 0,00 mol/ha(/jaar). Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen ontheffing benodigd is voor het aspect stikstof.

In de volgende paragraaf zal ingegaan worden op mogelijke aantasting van flora en fauna.

4.5.2 Soortenbescherming

Met de Wet natuurbescherming (Wn) wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen. In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen. Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders. Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.

Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.

De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.

Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:

  • er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
  • er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
  • en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.

Quickscan flora en fauna

Het plangebied is in gebruik als agrarisch bedrijf annex boerderijwinkel met bedrijfswoning en bijbehorende bedrijfsgebouwen. De gehele bebouwing zal worden gesloopt om plaats te maken voor de nieuwbouw.

Water is binnen het plangebied niet aanwezig. Wel bevinden zich aan de randen van het plangebied bomen en struiken, welke deels behouden blijven en deels gerooid zullen worden.

Omdat de bedrijfsbebouwing geheel zal worden gesloopt en er ook beplanting zal moeten wijken, is het noodzakelijk dat ecologisch veldwerk zal worden verricht om te beoordelen of er broedplaatsen van vogels, vleermuisverblijfplaatsen of andere fauna of flora is.

Hiertoe is op 21 mei 2024 een ecologisch rapport opgemaakt door M&A Omgeving BV. Er is het volgende geconstateerd:

"Door het literatuuronderzoek van de inventarisatie is aangetoond dat het mogelijk is dat in het gebied beschermde flora of fauna (voornamelijk vleermuizen, broed- en wintervogels) voor kunnen komen (zie inventarisatie Natuurloket).

In de nabijheid van het perceel zijn tijdens de veldbezoeken in maart 2023 echter geen waarnemingen gedaan van schaarse soorten. Ook rondom het perceel zijn bij de inventarisaties geen waarnemingen gedaan van beschermde soorten (waaronder jaarrond beschermde soorten, zoals bijvoorbeeld Huismussen, (nesten van) Gierzwaluwen, uilen en vleermuissoorten.

De veldonderzoeken, uitgevoerd in de dag- en avondperiode op 20 maart 2023, zijn binnen het broedvogelseizoen uitgevoerd. Desondanks is er speciale aandacht besteed aan andere kenmerken van broedende vogelsoorten. Onder andere uitwerpselen van broedvogelsoorten, achtergebleven nestmaterialen en vraatsporen zijn kenmerken waarop speciaal is gelet.

De veldonderzoeken kunnen daarom als vrij uitvoerig worden beschouwd.

Bij de inventarisaties is ook aandacht besteed aan verblijfplaatsen van vleermuizen en nestkasten en -mogelijkheden in het gebied. Bij de inventarisatie van de vleermuizen is extra aandacht besteed aan mestsporen, keutels en vraatsporen.

De kieren en openingen in de te slopen bebouwing zijn onderzocht met een camera (Novascope) en hierbij zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor verblijfplaatsen van fauna.

De afstanden tot de ecologische verbindingszones en waardevolle natuurgebieden zijn voldoende groot om te kunnen stellen dat de ontwikkelingen in het plangebied geen negatieve invloed zullen hebben op deze gebieden.

Door de sloop van de bebouwing en de realisatie van de woonbestemming en de bouw van woningen op de locatie, wordt het karakter van het gebied enigszins beïnvloed. Er verdwijnen echter geen verblijfs- of broedmogelijkheden, gezien de resultaten van de veldonderzoeken. Er wordt in het plangebied één boom gekapt, maar in de plaats hiervoor is een groenplan opgesteld. Er worden op de locatie diverse bomen, struiken en hagen aangeplant. Dit is een positief effect voor de natuurwaarden.

Bij de werkzaamheden dient niettemin aandacht te worden besteed aan eventuele verstoring van natuurwaarden in het algemeen. Door extra zorg hieraan de besteden tijdens de sloop- en bouwwerkzaamheden, wordt vermeden dat de dieren hiervan teveel hinder zullen ondervinden.

De zorgmaatregelen bestaan in elk geval uit de volgende aspecten:

1. Voor algemeen voorkomende broedvogels (waarvan het nest gedurende broedperiode beschermd is) dienen mitigerende maatregelen getroffen te worden:

• Voer eventuele snoeiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit. Het broedseizoen loopt ongeveer van 15 maart tot 15 juli, maar kan afhankelijk van het weer en andere factoren verschuiven.

• Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen te werken, dienen geschikte broedlocaties voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt te worden gemaakt en gehouden te worden totdat de werkzaamheden zijn afgerond.

• Indien werkzaamheden starten binnen het broedseizoen, dienen de aanbevelingen in deze rapportage in acht te worden genomen.

2. Door de voorgenomen werkzaamheden bestaat de kans dat holen van algemene soorten als konijn, egel en diverse muizensoorten worden vergraven. De volgende maatregelen zijn nodig om rekening te houden met deze soorten:

• Indien verstoring plaatsvindt, dient een passende vluchtroute beschikbaar te zijn. Dit geldt in het bijzonder voor grondgebonden zoogdieren (zoals muizen en egels), maar ook voor vogels, om verkeersslachtoffers te voorkomen. Werk vanaf één zijde en bij voorkeur van een drukke naar een rustige locatie toe, zoals een open veld of ruigte. Werk ook op een aangepast tempo, zodat dieren kunnen vluchten.

• Kunstmatige verlichting werkt verstorend op zoogdieren en andere fauna. Werk daarom niet tussen zonsondergang en zonsopkomst.

• Voorkom of beperk daarnaast de toepassing van kunstlicht en de verstrooiing van licht buiten de projectlocatie. Voorkom ook het direct schijnen op wateroppervlakken en groenelementen, zoals bosschages en ruigtes (met name voor vleermuizen).

3. Gelet op de algemene zorgplicht dienen voorafgaand aan de werkzaamheden alle maatregelen te worden getroffen om nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Dit geldt altijd en voor alle planten- en diersoorten.

• Ook voor mogelijke aanwezigheid van egel en vestiging van de rugstreeppad dient de zorgplicht in acht te worden genomen. Voorkom opslag van materialen waaronder dieren kunnen gaan verblijven. Het ontstaan van poeltjes en plassen op het terrein dient gedurende het zomerhalfjaar (vanaf april) te worden voorkomen. Als deze soorten worden waargenomen, dienen zij zichzelf in veiligheid te kunnen brengen.

4. Indien een soort die niet in de quickscan wordt genoemd in het terrein wordt geconstateerd bij aanvang van de werkzaamheden, dient hier passend op te worden gereageerd. Het is hierbij nodig om contact op te nemen met een ter zake kundige en een maatregel toe te passen, zodat de wet niet wordt overtreden.

Op grond van deze inventarisatie gelden er geen belemmeringen voor de plannen op grond van de natuurwaarden. "

Het ecologisch onderzoek is als bijlage aan de planstukken toegevoegd.

Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in artikel 3.5 van de Wn is opgenomen.

Door sloop-, graaf- en/of verbouwingswerkzaamheden buiten de periode van maart tot augustus te starten, is de kans op verstoring van broedende vogels het kleinst. Ook buiten deze periode mogen broedende vogels niet worden verstoord en moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Risicovolle inrichtingen (Bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.

Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde.

Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

De nieuwe woningen zijn te kwalificeren als een kwetsbaar object. Volgens de risicokaart van de provincie Limburg ligt in de directe omgeving (in een straal van 1 km) van het plangebied slechts één risicovolle inrichting. Dit betreft een brandstofverkooppunt met lpg aan de Rijksweg 27 te Bergen (Groothandel in brandstoffen en andere minerale olieproducten). De vergunde jaardoorzet voor LPG bedraagt 500-1000 m3. De bijbehorende plaatsgebonden risicocontour bedraagt 35 m en de contour waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico dient plaats te vinden bedraagt 150 m. De feitelijke afstand tot het plangebied bedraagt ruim 180 m, waardoor er wat betreft risicovolle inrichtingen geen verantwoording hoeft plaats te vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0024.jpg"

Figuur 20: uitsnede Signaleringskaart externe veiligheid

4.6.2 Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

De dichtstbijzijnde weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de provinciale weg N271. De PR-contour 10-6/jr bedraagt hier 0 m; het plangebied voor zover het de nieuwe maatschappelijke functie betreft, ligt op een afstand van ongeveer 25 m van deze weg.

Nu het bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat binnen 200 m van een transportroute is gelegen, dient in het kader van de verantwoording van het groepsrisico te worden ingegaan op:

  • a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid), en
  • b. voor zover dat plan betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet (zelfredzaamheid).

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om de taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten, gelet op de ligging op een steenworp afstand van de provinciale weg. Tevens zijn er binnen en nabij het plangebied voldoende opstelmogelijkheden en is de bereikbaarheid voor voertuigen van de hulpverleningsdiensten goed te noemen. In de verdere uitwerking van het bouwplan zal hier ook nadrukkelijk aandacht voor zijn.

Als bluswatervoorziening zal gebruik moeten worden gemaakt van de bestaande voorzieningen/brandkranen.

Mobiliteit van de aanwezigen: Binnen het plangebied worden woningen gerealiseerd. Er mag vanuit worden gegaan dat de bewoners zelfredzaam zijn en zich bij een calamiteit zelfstandig in veiligheid kunnen brengen.

Mogelijkheden voor ontvluchten/schuilen: Bij incidenten zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten. Binnen het invloedsgebied van een BLEVE-scenario is vluchten het uitgangspunt waarbij gerealiseerd dient te worden dat indien daadwerkelijk een BLEVE dreigt, de vluchttijd bijzonder kort is. Feit blijft dat in geval van een calamiteit een vroegtijdige alarmering van levensbelang is om ervoor te zorgen dat de aanwezigen veilig kunnen vluchten. De mogelijkheden om te kunnen vluchten nemen toe door uitgangen en vluchtroutes zoveel mogelijk loodrecht van de risicobron af te richten. Op die manier worden vluchtende personen afgeschermd door het gebouw zelf en overige bebouwing die tussen de N271 en de woningen zijn gelegen.

Risicocommunicatie: In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid kan worden verbeterd door maatregelen zoals een waarschuwings- en alarmeringssysteem. Nu er sprake is van reguliere woningen is het algemene systeem van NL-Alert voldoende als waarschuwingssysteem.

De raad van de gemeente Bergen dient in het kader van de ruimtelijke procedure advies in te winnen bij het bestuur van de Veiligheidsregio en een standpunt in te nemen aangaande de verantwoording van het groepsrisico.

De dichtstbijzijnde waterweg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de Maascorridor. De PR-contour 10-6/jr bedraagt ook hier 0 m; het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 1,7 km van de Maascorridor. Transport van gevaarlijke stoffen over de Maas vormt geen belemmering voor dit project.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.7 Milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.

4.7.1 Bedrijven en Milieuzonering; Staat van bedrijfsactiviteiten

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

4.7.2 Invloed milieuhinder op het plangebied

Het plangebied ligt in cq tegen de kern van Nieuw Bergen, op relatief korte afstand van de N271. In de zuidelijke rand van de kern van Nieuw Bergen overheerst de woonfunctie duidelijk.

Als gevolg van onderhavig plan zal de agrarische bedrijfsbestemming gewijzigd worden in een bestemming Wonen. Als gevolg van deze bestemmingsherziening komt de agrarische bedrijfsbestemming te vervallen, hetgeen een positief effect heeft op het woon- en leefklimaat in de omgeving; immers, met het vervallen van de agrarische bedrijfsbestemming wordt een einde gemaakt aan mogelijke hinder als gevolg van geur, stof, geluid en gevaar welke samenhangt met een agrarisch bedrijf.

Andersom vormen omliggende functies geen belemmering voor de nieuwe woningen; er valt géén milieuzone over het plangebied; alle functies die niet regulier wonen betreffen zijn gelegen op een afstand van meer dan 100 m uit de grens van het plangebied.

Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.8 Spuitzone

Akkerbouwgewassen en ook containerteelten worden beschermd door middel van gewasbeschermingsmiddelen. Bij het toebrengen van deze middelen kan de spuitvloeistof ten gevolge van luchtstroming verplaatst worden naar omliggende percelen. Dit wordt 'drift' genoemd. Voor wat betreft het spuiten van gewassen zijn geen wettelijke voorschriften over de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop bomen en andere gewassen in de open lucht worden gekweekt, en nabijgelegen gevoelige objecten. Het ontbreken van dergelijke voorschriften laat echter onverlet dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen dient plaats te vinden, waarbij de aan te houden afstand tussen akkerbouwgronden en gevoelige objecten zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar leefklimaat kan worden gegarandeerd. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder overwogen dat toepassing van de vuistregel om een afstand aan te houden van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk is (uitspraak van 27 mei 2015 in zaak nr. 201410309/1/R6). Dit brengt echter niet reeds met zich dat een kortere afstand in dit geval niet redelijk zou kunnen zijn. Dit hangt mede samen met de hoogte van de gewassen (hoe hoger, des te meer sprake er kan zijn van drift), windrichting, soort bestrijdingsmiddelen en frequentie van spuiten.

De heersende windrichting in de regio is zuid-west, zoals uit onderstaande gegevens van het KNMI blijkt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0025.png"

Afbeelding: bron Klimaatviewer KNMI

Binnen een afstand van 50 m rondom de huisvestingslocatie bevindt zich een akkers waar met gewasbeschermingsmiddelen wordt gespoten. Gelet op de heersende windrichting zal het merendeel van de vanuit de akker komende wind langs het plangebied waaien.

Met de wettelijke verplichting om op de totale spuittechniek 75% driftreductie toe te passen in combinatie met een afstand van 10 m van de akker tot de woningen en de filterende werking van een gemengde haag op de rand van de akker en het nieuwe woongebied kunnen negatieve gezondheidseffecten tot een minimum worden beperkt.

Deze gemengde haag heeft een driftwerende functie, is dichtbegroeid en heeft een minimale hoogte van 2,00 meter. Daarmee vormt het een stevige groene rand op de grens met de open akker. De gemengde haag (op 50 cm van de grens planten) wordt met 4 stuks per meter en aanplantmaat van 100-150 cm aangelegd en snel opgroeien tot een hoogte van 2,00 meter. Het beheer van de haag ligt, net als bij het andere openbare groen, bij de gemeente Bergen; deze zal jaarlijks na 1 juli snoeien.

Deze windsingel in de vorm van een gemengde haag wordt gezien als een optimale manier om drift te beperken. De hoogte van de windhaag dient minimaal 1 meter hoger te zijn dan de hoogte van de gewassen op het aangrenzende perceel, hetgeen met 2 m ook het geval is.

Om te waarborgen dat deze driftreducerende maatregel ook daarwerkelijk wordt gerealiseerd, is een voorwaardelijke verplichting in de planregels opgenomen. Hierin is vermeld dat het gebruik van de gronden met de bestemming 'Wonen' en daarbij behorende gebouw(en) uitsluitend is toegestaan onder de voorwaarde dat de gronden met de bestemming 'Groen' binnen 24 maanden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan, landschappelijk ingepast zijn, conform de door het bevoegd gezag geaccordeerde landschappelijke inrichtingsschets, en deze inpassing duurzaam in stand wordt gehouden, met dien verstande dat de van de landschappelijke inpassing deel uitmakende de windsingel binnen 12 maanden na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan is gerealiseerd en vervolgens in stand wordt gehouden.

4.9 Geurhinder

Geur kan hinder veroorzaken in de leefomgeving. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) kent bescherming toe aan geurgevoelige objecten. Hierbij gaat het in het algemeen om een gebied bestemd voor wonen en verblijf. De woningen betreffen geurgevoelige objecten.

In een straal van 800 m rondom het plangebied liggen geen intensieve veehouderijen. De afstand van het plangebied tot aan het bouwvlak van de meest nabijgelegen niet intensieve veehouderij bedraagt ruim 450 meter (Rijksweg 40); dit betreft een paardenhouderij waarvoor vaste afstanden gelden; deze vaste afstanden (100 meter binnen de bebouwde kom en 50 meter buiten de bebouwde kom) worden ruimschoots gehaald.

Gesteld kan worden dat intensieve veehouderijen op deze grote afstand geen nadelige effecten hebben op het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied voor wat betreft geur.

Daarnaast leveren de nieuwe woningen geen extra belemmeringen voor de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor de veehouderijen op omdat bestaande woningen al dichterbij de betreffende veehouderijen zijn gelegen en daarmee maatgevend zijn voor de huidige ontwikkelingsmogelijkheden van deze veehouderijen.

4.10 Geiten

Het aantal geiten is in Limburg is toegenomen van ca. 46.000 in 2016 naar 61.000 dieren in 2018. In 2018 gaat het daarbij om 44.000 melkgeiten (72%). Het aantal gespecialiseerde melkgeitenhouderijen nam toe van 22 in 2016 naar 25 in 2018. Ook Bergen e.o. herbergt enkele gespecialiseerde geitenhouderijen.

Uit de studies Veehouderij en Gezondheid van Omwonenden blijkt dat mensen die binnen 2 km rondom geitenhouderijen wonen een grotere kans hebben op een longontsteking. Wat deze toename veroorzaakt is nog onduidelijk. Er loopt onderzoek naar de oorzaken van de longontstekingen.

De provincie Limburg heeft gelet op die gezondheidseffecten in mei 2019 een voorbereidingsbesluit genomen op basis waarvan het verboden is om het direct aan de inwerkingtreding van dat voorbereidingsbesluit voorafgaande bestaande gebruik van bouwwerken of gronden binnen het gehele grondgebied van de provincie Limburg te wijzigen in gebruik ten behoeve van het houden van geiten. Onder wijzigen wordt ook verstaan een uitbreiding van het direct aan de inwerkingtreding van dit voorbereidingsbesluit voorafgaande aanwezige aantal geiten binnen een inrichting. Dit verbod is niet van toepassing op inrichtingen waar minder dan tien geiten zullen worden gehouden.

In een straal van circa 5 km rondom het plangebied bevinden zich geen geitenhouderijen.

4.11 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Dit vloeit voort uit het Europese Verdrag van Valetta (1992) inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed en de Wet op de archeologische monumentenzorg. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld. In gebieden met een lage indicatieve archeologische waarde is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden.

Op 13 november 2012 heeft de gemeenteraad de “Nota Archeologie beleid Bergen” vastgesteld. Hiermee is de Wet op de archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in het gemeentelijke beleid. Op basis van de inventarisaties is een archeologisch en cultuurhistorisch verwachtingsmodel opgesteld.

Op de archeologische beleidskaart (zie onderstaand) is het plangebied aangeduid als categorie 3 en 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0026.jpg" Figuur 21: uitsnede archeologische beleidskaart

Categorie 3 betreft gebieden van hoge archeologisch waarde, waarbij een onderzoeksplicht geldt bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 250 m2.

Categorie 5-gebieden hebben een middelhoge archeologisch verwachting of betreffen naoorlogse woonwijken en industrieterreinen met hoge verwachting. Er geldt een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 2.500 m2.

Als gevolg van deze archeologische verwachtingswaarde is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Op 4 april 2023 is het archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door RAAP. Hierin is het volgende geconstateerd en geadviseerd:

'Het plangebied ligt langs het stroomdal van de Maas uit het laat weichselien op een rivierterras uit het Bølling/Allerød interstadiaal. Vooral in het vroeg holoceen is hier door de wind een strook rivierduinen over afgezet. Het booronderzoek heeft uitgewezen dat er onder een laag dekzand Maasafzettingen aanwezig zijn. In het dekzand is aanvankelijk een humuspodzolgrond ontstaan. Door landbouwkundig gebruik is de bovengrond omgezet in een bewerkte A-horizont. Plaatselijk is deze dikker dan 50 cm, zodat sprake is van een hoge enkeerdgrond. Twee delen van het plangebied zijn afgegraven (zandwinning) waardoor de bodem diep verstoord is.

Het plangebied maakt deel uit van een archeologische monument: de oude bewoningskern van Langstraat, uit de periode late middeleeuwen-nieuwe tijd. Er bevinden zich geen archeologische vindplaatsen in of nabij het plangebied. De meest nabije vindplaatsen betreffen de vondst van mesolithische stenen werktuigen (op een afstand van 870 m ten zuiden van het plangebied), en vondsten van aardewerk die mogelijk op een grafveld uit de late bronstijd-ijzertijd wijzen (720 m naar het noordoosten).

Er geldt een middelhoge verwachting voor kampementen van jager-verzamelaars uit het laat paleolithicum-mesolithicum en voor landbouwers uit de periode neolithicum-nieuwe tijd (bewoning, begraving, economische en rituele activiteiten). Meer specifiek, kunnen er nog resten van de historische bebouwing (vanaf minstens 1802) worden verwacht.

Advies

Geadviseerd wordt bodemingrepen dieper dan het intacte niveau te voorkomen, bijvoorbeeld door ingrepen af te stemmen op de roerdiepte. Indien dit niet mogelijk is, dan wordt verder archeologisch onderzoek nodig geacht, in de vorm van een proefsleuvenonderzoek, met uitzondering van de zones die reeds zijn vergraven.

Gravend onderzoek dient te worden uitgevoerd conform een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).'

In onderhavig bestemmingsplan is de huidige dubbelbestemming ter bescherming van de archeologische waarden vooralsnog overgenomen. Indien hangende de bestemmingsplanprocedure het plangebied of delen hiervan worden vrijgegeven, kan deze dubbelbestemming alsnog worden verwijderd.

Cultuurhistorie

De provincie Limburg hecht veel waarde aan de cultuurhistorie van de provincie. De provincie wil dan ook dat er verstandig omgegaan wordt met cultuurhistorische bouwwerken en landschappen. In het POL2014 is derhalve opgenomen dat het behouden, ontwikkelen en beheren van beschermde historische bouwwerken, hoofdlijnen van jonge en oude cultuurlandschappen en historische landschapselementen moet worden nagestreefd. Het beleid ten aanzien van cultuurhistorie zoals dit in het POL2014 is weergegeven, is gestoeld op de nota Belvedère, met als uitgangspunt 'behoud door ontwikkeling'.

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan (en andere ruimtelijke besluiten) opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Op onderstaande provinciale kaart zijn de cultuurhistorische waarden van de gronden rondom het plangebied in beeld gebracht. Zowel de N271 als de Bergse Heide zijn gekenmerkt als historisch waardevolle wegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0027.jpg"

Figuur 22: Cultuurhistorische waardenkaart

In het Landschapsplan van de gemeente Bergen (L.) zijn diverse landschapselementen beschreven. Als kenmerkende en in principe te behouden cultuurhistorische landschapselementen kunnen in Bergen de volgende componenten worden genoemd:

  • elementen uit de archeologie, zoals Celtic fields en oude nederzettingen;
  • de begrenzingen van velden en kampen;
  • oude ontginnings- en perceelsgrenzen;
  • oude wegtracé’s, veldwegen en dergelijke;
  • bomen die al relatief oud zijn; bijvoorbeeld meer dan 100 jaar;
  • veldkruisen en kleine kapellen.

Op onderstaande uitsnede van deze cultuurhistorische waardenkaart is te zien dat het plangebied deels is gelegen op een oude akker.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0028.jpg"

Figuur 23: Landschappelijke elementen uit cultuurhistorische waardenkaart gemeente Bergen (2017)

Op deze oude akker rust op basis van het vigerende bestemmingsplan het agrarisch bouwvlak.

De voorgenomen ontwikkeling heeft gezien de aard van de ontwikkeling en de afstand tot op grotere afstand gelegen gemeentelijke- en Rijksmonumenten geen negatieve invloed op cultuurhistorisch waardevolle elementen.

Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.12 Kabels, leidingen en straalpaden

4.12.1 Gas-, olie-, brandstof- of watertransportleidingen en hoogspanningskabels

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor buisleidingen; exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn en gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.

In de omgeving van het plangebied liggen geen leidingen die impact kunnen hebben op het plangebied.

4.12.2 Obstakelbeheer- en radarverstoringsgebied

Het plangebied bevindt zich niet binnen een straalpad van telecomvoorzieningen of een radarverstoringsgebied, zodat de bouw- en gebruiksmogelijkheden die dit plan biedt, geen belemmering vormen en vice versa.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Beleidsaspecten


Deze paragraaf vormt de toelichting hoe het waterbeleid en geldende normen zijn vertaald naar de waterhuishoudkundige inrichting in de bestemming.

Het klimaat verandert. We verwachten meer hevige en meer langdurige neerslag in de toekomst.
Daarom is de kern van het waterbeleid van de 21e eeuw: 'ruimte maken voor water'. Naast de kans op meer wateroverlast neemt ook de kans op langdurige periodes van droogte toe.

5.1.1 Waterschap beleid: Waterschap Limburg

In het waterbeheerplan (WBP) en Keur van het Waterschap Limburg staan de regels van het Waterschap Limburg.

Waterbeheerprogramma (WBP)

Met het waterbeheerprogramma (WBP) geeft Waterschap Limburg richting aan het waterbeheer in de periode 2022 - 2027:

  • Programma Waterveiligheid: bescherming tegen overstromingen vanuit de Maas. Het afgekoppelde regenwater zorgt voor minder vervuilende riooloverstorten. Het verbetert de doorstroming en daarmee de kwaliteit van stadswateren. Doordat een groot deel van het water lokaal infiltreert in groenstroken en tuinen, wordt voorkomen dat oppervlakkig afstromend regenwater onderweg vervuild raakt en zo het ontvangende oppervlaktewater belast.
  • Klimaatadaptatie: balans tussen water afvoeren én water vasthouden. Zo zorgt bijvoorbeeld verdamping in de stad voor minder hittestress. Daarmee zijn de sponswerking van de gebouwde omgeving en de kwaliteit van het oppervlaktewater vergroot. Ook op dit gebied moet samengewerkt worden om werk met werk te kunnen maken (efficiency), om instrumenten van derden te benutten teneinde onze eigen opgave te realiseren (zoals omgevingsplannen) en voor de inpassing in de omgeving.
  • Waterkwaliteit en ecologie: het water binnen de gemeente moet schoon zijn en wateren zijn natuurlijk ingericht.
  • We maken een stevig begin met de (bron)aanpak van de problemen met medicijnresten en opkomende stoffen (zoals PFAS en microplastics) in het oppervlaktewater.
  • Zuiveren en waterketen: zuiveren rioolwater en grondstoffen terugwinnen en gebruiken.

Voor het plangebied is vooral klimaatadaptatie van belang. Om de klimaatverandering een stap voor te blijven, is nu het moment om de plannen gereed te hebben en te starten met de uitvoering. Daarom is klimaat adaptief denken en handelen de basis van al het werk van het Waterschap en dat verwacht zij ook van haar partners. De speerpunten zijn:

  • Samen klimaat adaptief inrichten van stad en land;
  • Aanpakken grootste wateroverlastknelpunten;
  • Risico gestuurd peilbeheer en onderhoud;
  • Elke druppel vasthouden en pas afvoeren als het moet.

Bij nieuwbouw is het afkoppelen van regenwater inmiddels vanzelfsprekend. De voorkeursvolgorde bij afkoppelen is vasthouden - bergen - afvoeren, waarbij infiltreren in de bodem voorgaat op lozen op oppervlaktewater. Ook opvangen en gebruiken voor huis en tuin is een duurzame oplossing. In klei- en lössgronden en in sterk hellend gebied vraagt infiltreren een grotere inspanning. In kleine tuinen is dan vaak te weinig ruimte. Gezamenlijke centrale infiltratievoorzieningen in de wijk kunnen dan een oplossing bieden. Vanzelfsprekend geldt bij afkoppelen en infiltreren dat dit geen overlast elders mag veroorzaken. Ook belangrijk is de kwaliteit van het afgekoppelde regenwater. Alleen met het doorlopen van de trits schoon houden - scheiden - zuiveren is lozen op de bodem of op watergangen acceptabel.

Keur 2019
Per 1 april 2019 is er een nieuwe keur in werking getreden. In de keur staan regels over wat er wel en niet mag in en rondom het water in Limburg. Voor de meest voorkomende vergunningplichtige activiteiten zijn er beleidsregels. In deze beleidsregels staat met welke criteria een vergunningsaanvraag wordt beoordeeld.

Volgens artikel 1.12 Uitvoeringsregels van het Keur van het Waterschap blijkt dat het waterschap het bevoegd gezag is vanaf 10 hectare. Het totale oppervlak van het plangebied is 14.092 m2.
Daarom is niet het Waterschap, maar de gemeente bevoegd gezag.

5.1.2 Gemeentelijk beleid: gemeente Bergen

Door de gevolgen van klimaatveranderingen wordt de gemeente Bergen kwetsbaarder voor verdroging, extreme hitte en extreme neerslag. In 2020 is het GRP Bergen (L) 2020-2025 vastgesteld waarin staat dat in de gemeente Bergen een natuurlijk en klimaatbestendig watersysteem willen creëren. Regenwater vasthouden en een impuls zijn belangrijke uitgangspunten hierbij. Dit beleid is ook verankerd in de gemeentelijke verordening 'Verordening Fysieke leefomgeving gemeente Bergen (L) 2022'. Om wateroverlast door extreme neerslag te voorkomen en verdroging tegen te gaan is het van belang dat zowel op particulier terrein als in openbaar gebied voldoende waterberging wordt gerealiseerd. In de verordening zijn hiervoor concrete regels opgenomen.

Daarnaast heeft de gemeente Bergen het Gemeentelijk Rioleringsplan Bergen (L). De wettelijke basis van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) is vastgelegd in drie wetten.

De taken en verplichtingen die de gemeente op het gebied van riolering heeft, zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm artikel 10.33). Een van de verplichtingen uit de Wet milieubeheer betreft het opstellen van een gemeentelijk rioleringsplan (GRP). In het GRP moet inzichtelijk zijn gemaakt welke voorzieningen op het gebied van riolering in beheer zijn, welke effecten deze voorzieningen op het milieu hebben en welke kosten met het beheer en onderhoud hiervan gemoeid zijn, rekening houdend met toekomstige vervanging en/of verbetering. In de Wet milieubeheer is ook de zorgplicht voor het inzamelen en transporteren van afvalwater vastgelegd.

De Waterwet is sinds 2009 in werking getreden en beschrijft het brede pakket aan zorgtaken van de gemeente. Vanuit de Waterwet heeft de gemeente een zorgplicht voor afvalwater, hemelwater en grondwater.

Verordening Fysieke leefomgeving gemeente Bergen (L) 2022:

In artikel 3.8 van de verordening wordt bepaald dat in nieuwbouw geen aansluiting op het openbaar riool gerealiseerd mag worden, tenzij er een hemelwatervoorziening is. Deze hemelwatervoorziening moet 60 liter per m2 kunnen bergen. Uitgangspunt is dat als er een bui valt van 60 mm (is 60 liter per m2) dit geen afstroming veroorzaakt naar belendende percelen (inclusief de openbare ruimte). Al het hemelwater wordt vastgehouden op het eigen perceel.

Gemeentelijk Rioleringsplan Bergen (L)

Ambitie en doelen

In het nieuwe GRP wordt het beleid van de afgelopen jaren gecontinueerd. De doelstellingen voor de komende planperiode zijn:

  • 6. Zorgen voor inzameling van het binnen gemeentelijk gebied geproduceerd afvalwater.
  • 7. Zorgen voor doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater (voor zover niet verzorgd door particulieren).
  • 8. Beperken van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming in het openbaar gemeentelijk gebied.
  • 9. Zorgen voor het transport van het ingezamelde water naar een geschikt lozingspunt; hierbij:
      • Ongewenste emissies naar oppervlaktewater, bodem, grondwater voorkomen
      • Zo min mogelijk overlast voor de omgeving veroorzaken (in de breedste zin van het woord).
  • 1. Doelmatig beheer en een goed gebruik van de riolering.
  • 2. Zorgen voor het klimaat adaptief maken van de riolering in samenhang met de inrichting van de openbare ruimte.

Afvoercapaciteit:
Om gezondheidsrisico's van rioolwater te beperken en wateroverlast te voorkomen, dient de gemengde riolering over voldoende afvoercapaciteit te beschikken om een regenbui te kunnen verwerken. Het rioolstelsel moet dan ook hydraulisch op orde te zijn, wat betekent dat:

  • De riolering als systeem (theoretisch) voldoet aan de hydraulische norm (bui 09 Leidraad Riolering, een bui die eens per 5 jaar voorkomt)

De gemeente Bergen blijft inzetten op het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering, daarnaast blijft zij ook particulieren stimuleren om af te koppelen. Met afkoppelen wordt het hemelwater van de gemengde riolering afgehaald en het systeem gescheiden in en schoon- en vuilwatersysteem. Het totaal aangesloten hemelwater op de gemengde riolering wordt hiermee verkleind en daarmee de kans op het intreden van vuilwater in gebouwen en het overstorten van vuilwater op het oppervlaktewater. Door afkoppelen neemt dan ook de kans op gezondheidsrisico's voor mens en natuur af. Daarnaast biedt (grootschalig) afkoppelen een economisch voordeel voor de waterschappen door een kleiner aanbod van afvalwater (minder investering) en aanvoer van een constanter debiet en kwaliteit van afvalwater (zuiveringsrendement gaat omhoog). Tevens wordt de betrokkenheid van inwoners en het gevoel van verantwoordelijkheid ten aanzien van klimaatadaptatie hiermee vergroot.

Bijkomend economisch voordeel voor de gemeente zijn minder transport kosten (lager energieverbruik gemalen). Het intensief afkoppelen zorgt voor meer berging in het stelsel en dit creëert meer ruimte voor de zwaardere buien in de toekomst.

Hemelwater (artikel 3.5 Waterwet):

  • De verantwoordelijkheid voor de afvoer van hemelwater ligt in beginsel bij de burger. De burger draagt in eerste instantie zelf zorg voor het verwerken van hemelwater op het eigen perceel. Dit kan door hergebruik, infiltreren in de bodem, bergen in bijvoorbeeld een vijver of afvoeren naar oppervlaktewater. Waar dit redelijkerwijs niet mogelijk is, moet de gemeente de zorgplicht op een doelmatige manier overnemen.

Nieuwbouw (zowel uitbreiding als inbreiding)

Voor nieuwbouw (en herbouw) geldt dat het afvalwater en hemelwater gescheiden moet worden ingezameld. Hemelwater dient voor zover mogelijk op het eigen terrein verwerkt te worden.

De gemeente hanteert de volgende beleidsregels voor zowel particulieren / bedrijven als voor het openbaar gebied. Deze ontwerpnormen zijn conform afspraken uit het samenwerkingsverband Noord en Midden Limburg:

  • Bij nieuwbouw dient het regen- en afvalwater altijd gescheiden aangeboden te worden, conform bouwbesluit 2012;
  • Bij ruimtelijke ontwikkelingen van meer dan 2.000 m2 verhard oppervlak, dient altijd overleg te worden gepleegd met gemeente, waterbeheerders en initiatiefnemer via de watertoets;
  • In nieuwbouwwijken is afkoppelen verplicht. Bij bouwplannen met een verhard oppervlak van meer dan 2.000 m2 worden door de gemeente een programma van eisen, randvoorwaarden en ontwerpgrondslagen voor de waterhuishouding vastgesteld;
  • Bij inbreidingslocaties dient in eerste instantie het hemelwater op eigen terrein geïnfiltreerd te worden. De voorziening dient over voldoende berging te beschikken, waarbij een overloop op maaiveld richting straat of naar oppervlaktewater is toegestaan, mits geen verslechtering ten opzichte van de huidige situatie ontstaat;
  • Bij alle nieuwbouw of uitbreidingsplannen moet een risicoanalyse opgesteld worden waarbij wordt aangegeven wat de risico's zijn bij een extreme bui gelijk aan 84 mm;
  • Bij alle bouwplannen dienen de bouwpeilen op 0,3 m boven wegniveau te zijn zodat water niet vanuit d e straat de woning kan bereiken.
  • In gebieden waar een druk- of persriool aanwezig is (vooral buiten de bebouwde kom) bedoeld voor de inzameling van alleen afvalwater, is het niet toegestaan om hemelwater op de riolering aan te sluiten. De pompcapaciteit en de afmetingen van de druk- en persleidingen zijn niet berekend op de afvoer van hemelwater. Perceeleigenaren moeten het hemelwater op eigen terrein verwerken.

Klimaat:

De gemeente Bergen richt zich op:

  • Het bovenstrooms treffen van maatregelen om benedenstrooms overlast en/of hinder te voorkomen van afstromend water. Afstromend water kan hierbij zowel hemelwater als vuilwater zijn.
  • Het afkoppelen en vasthouden van hemelwater op locaties waar het niet tot overlast of schade leidt.
  • Groenvoorzieningen inzetten als bergingsvoorziening voor afstromend hemelwater, door de groenvoorziening lager te plaatsen dan de weg en banden eventueel de verlagen. Een aandachtspunt hierbij is de relatie met strooiroutes en de hogere beheer en onderhoudsfrequentie.
  • Toepassen van waterpasseerbare verharding bij parkeervoorzieningen.
  • Het zo veel mogelijk vervangen van niet-functionele verharding door groen (waar doelmatig) Waar doelmatig speeltuinen inzetten voor waterberging, aandachtspunt hierbij is de kwaliteit van het water (geen afvalwater af laten stromen naar speeltuinen) en het water mag slechts gedurende een korte periode aanwezig zijn.

De opgave van het waterschap is om te voldoen aan een beschermingsnorm van 1x per 100 jaar voor bebouwde kernen voor wat betreft inundaties uit het regionale oppervlaktewatersysteem (Nationaal Bestuursakkoord Water). Afhankelijk van een maatschappelijke kosten-baten afweging kan een lagere bescherming worden geboden. De provincie stelt het beschermingsniveau vast.

Bestemmingsplanfase

Als een bestemmingsplan wordt gewijzigd, dient er een Watertoets uitgevoerd te worden. Bij elk nieuw bestemmingsplan wordt de grondwatersituatie meegenomen in de waterparagraaf. De benodigde maatregelen om grondwaterproblemen te voorkomen worden daarbij vastgelegd in regels voor diverse bestemmingen. De gemeente staat geen bebouwing toe op locaties waar dit vanuit het watersysteem tot schade leidt of beperkingen geeft aan het natuurlijke watersysteem.

Het gaat daarbij niet alleen om regels ten aanzien van zetting en drooglegging, maar ook ten aanzien van drainagesystemen en ontwateringsdiepte. Het streven van de gemeente is om bij nieuwbouw 'grondwaterneutraal' te bouwen. Dit houdt in dat het grondwaterpeil niet beïnvloed mag worden.

Beheer rioleringsgegevens bij nieuw aanleg

De revisiegegevens van nieuw aangelegde riolering zullen uiterlijk twee weken na de oplevering van een nieuwbouwproject worden verwerkt. Hiermee voldoet de gemeente aan de regels van WION. De beheergegevens zijn actueel.

5.2 Huidige situatie

5.2.1 Bestaande situatie bebouwing en verhard oppervlak

Bij onderhavig plangebied zijn er erfverhardingen, bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning met tuin. De oppervlakte van de bestaande erfverharding bedraagt circa 300 m2. De te slopen bebouwing heeft een omvang van circa 600 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0029.jpg"

  Uitsnede verbeelding actuele situatie met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)

5.2.2 Ligging van beschermingszones, reserveringsgebieden.

Er liggen geen beschermingszones of reserveringsgebieden in het plangebied, omdat er geen oppervlaktewater in het plangebied is.

5.2.3 Huidige verwerking hemelwater

Het hemelwater wordt dat neerslaat op de bestaande bebouwing en erfverharding wordt op eigen terrein geïnfiltreerd.

De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het plangebied bedraagt volgens de kaart inzake de bodemdoorlatendheid (K-waarde) van de gemeente Bergen van het waterschap 1,5 - 10 m/dag. Uit het ter plaatse uitgevoerde onderzoek naar de waterdoorlatendheid (zie bijlage 6) is een iets lagere doorlatendheid geconstateerd (0,7 - 1,1).

5.2.4 Huidige verwerking afvalwater en waterkwaliteit

Op dit moment wordt afvalwater verwerkt door de bedrijfsgebouwen afvoer via de gemeentelijke riolering.

Voor een afbeelding van de huidige situatie, zie onder paragraaf 5.2.1.

5.2.5 Aanwezig oppervlaktewater

In de omgeving van het plangebied bevindt zich een primaire waterloop in de vorm van de Bergerheidelossing en de Heukelomsebeek, die aan de westzijde van het plangebied stromen; de Bergerheidelossing kruist de N271 en buigt naar het noorden af, zoals ook uit onderstaande uitsnede van de legger van het waterschap blijkt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23024BE3NBG-VA01_0030.jpg"

Figuur: uitsnede legger

De afstand tot deze waterlopen is weliswaar ruim, maar de riolering waarop het plangebied naar verwachting zal worden aangesloten, heeft een overstort op de Bergseheidelossing; ingeval de riolering de hoeveelheid af te voeren water niet meer kan verwerken, wordt dit water op voornoemde waterloop geloosd. Op die momenten zal ook het afvalwater afkomstig van de toe te voegen 35 woningen in deze waterloop terecht komen. Er wordt nader onderzocht of een alternatieve en minder belastende aansluiting tot de mogelijkheden behoort. Bij het aanvragen van de omgevingsvergunningen zal dit verder uitgewerkt dienen te zijn.

5.2.6 Grondwaterstanden en maaiveldhoogte
5.2.6.1 Grondwaterstand

De bodem bestaat voornamelijk uit middel fijn tot uiterst fijn zand, gemengd met of onderbroken door lagen met klei of zandige klei. De gemiddelde hoogste grondwaterstand bedraagt ± 2 m -mv.

5.2.6.2 Maaiveldhoogte

Het maaiveld ligt op een hoogte van gemiddeld 15 m boven NAP.

5.3 Toekomstige situatie en waterbergingsopgave

5.3.1 Beschrijving plan

Toekomstige uitbreiding totale verharding: 2720 m2

  • Nieuw verhard dakoppervlak (vlak): 730 m2
  • Nieuw verhard dakoppervlak (schuin): 1990 m2

Totale verharding wegen (onderverdelen in: wegen, voetpaden, parkeerplaatsen)

  • Nieuwe verharding t.p.v. ontsluitingsstructuur en parkeren: 2749 m2 (waarvan 659 m2 waterdoorlatend zal worden uitgevoerd (grasbetonklinkers))
  • Nieuwe verharding tuinen: 125 m2x 35 = 4375 m2

De grootte van het totale plangebied bedraagt, inclusief het deel van de openbare weg (Bergse Heide) die tot het plangebied behoort, circa 14.870 m2.

Op de inrichtingstekening van het plangebied, bijgevoegd als bijlage 7, is de oppervlakte van de nieuwe openbare verharding als volgt gespecificeerd:

bestrating rijweg (incl. Bergse Heide)   1355 m2 (+ circa 510 m2 bestrating Bergse Heide)  
bestrating stoep   735 m2  
bestrating grasklinkers (inrit en parkeren)   659 m2  
Totaal   2749 m2 (+ circa 510 m2 bestrating Bergse Heide)  

Hiertoe zal een 'hoeveelhedentekening' worden uitgewerkt en bij de omgevingsvergunningaanvraag worden ingediend.

Het gehele afvoerend verhard oppervlak zal worden afgekoppeld en het hemelwater zal infiltreren in de bodem.

5.3.2 Ontwerp nieuw watersysteem
5.3.2.1 Hemelwater

Na de sloop van de bestaande bebouwing en verwijderen van bestaande erfverharding zullen 35 woningen worden gerealiseerd, inclusief een ontsluitingsroute.

Binnen het plangebied vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats van circa 35 x 200 m2 = 7000 m2 aan nieuwe bebouwing en erfverharding op eigen woonpercelen; de te verharden oppervlakte ter plaatse van de nieuwe infrastructuur (openbaar gebied) bedraagt circa 3140 m2.

Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de infiltratievoorziening ten behoeve van de nieuwbouw dient (op basis van de Verordening fysieke leefomgeving 2022 gemeente Bergen) te worden uitgegaan van een neerslaggebeurtenis van 60 mm neerslag/m2 verhard oppervlak.

Bij een bebouwd en verhard oppervlak van gemiddeld 200 m2 per woning en een niet-doorlatende openbare verharding van 3259 m2 betekent dit een gemiddeld volume van 200 x 0,06 m = 12 m3 aan hemelwateropvang per woonperceel en 3259 x 0,06 m = 195,54 m3 aan hemelwateropvang in het openbaar gebied.

35 woonpercelen   gemiddeld 12 m3 HWI/woonperceel   420 m3  
openbare verharding     195,54 m3  
Totaal op te vangen     615,54 m3  

Voor de hoeveelheid hemelwater, gerelateerd aan het feitelijk te realiseren afvoerend oppervlak, zullen voor de afwatering van het hemelwater dat neerslaat in het openbaar gebied binnen het plangebied wadi's worden gerealiseerd, welke onderdeel gaan uitmaken van de landschappelijke inrichting binnen de bestemming Groen. De wadi's beslaan samen een oppervlak van circa 460 m2; bij een gemiddelde diepte van 0,75 m kan hier 345 m3 hemelwater geborgen worden en ter plaatse infiltreren.

Voor de hoeveelheid hemelwater, gerelateerd aan het feitelijk te realiseren afvoerend oppervlak ter plaatse van de woonpercelen zullen bij de woningen kratten, grindkoffers of infiltratievoorzieningen met vergelijkbare werking worden aangebracht.

Op de in de vorige subparagraaf aangehaalde 'hoeveelhedentekening' zal tevens worden uitgewerkt welke verharding op welke wadi afwatert en waar overstort van overtollig hemelwater plaatsvindt; voor vergunningverlening dient dit in beeld gebracht te zijn.

Hiermee wordt dan voorzien in voldoende hemelwateropvang- en infiltratiecapaciteit.

De verplichting om op eigen perceel te voorzien in voldoende capaciteit voor de infiltratie van hemelwater is opgenomen in artikel 9.1 van de planregels.

Voor de hoeveelheid hemelwater, gerelateerd aan het feitelijk te realiseren afvoerend oppervlak, zullen binnen het plangebied wadi's worden aangelegd welke onderdeel gaan uitmaken van de landschappelijke inrichting en kratten, grindkoffers of infiltratievoorzieningen met vergelijkbare werking voor het resterende te infiltreren volume.

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning zal gespecificeerd worden hoe de gesloten infiltratievoorziening eruit zal komen te zien. Hiermee kan dan voorzien worden in voldoende hemelwateropvang- en infiltratiecapaciteit.

Zandopvang en bladopvang = zorgt voor emissiereductie. Reiniging 2x per jaar.

Op 21 mei 2024 is door M&A Advies een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd naar de waterdoorlatendheid van de bodem. Hieruit is het volgende gebleken dat:

'de in het veld gemeten infiltratie-snelheid voldoende is om het hemelwater, onder de bestaande omstandigheden, succesvol af te voeren naar de bodem.

Het matig fijne tot matig grove zandpakket is voldoende doorlatend voor de infiltratie van water in de bodem. De k-waarde is hoog genoeg om de infiltratie voldoende snel te laten verlopen. In de berekening is de vertikale infiltratiesnelheid niet meegrekend, vanwege het feit dat deze traag verliep. Deze zal echter in de praktijk wel een kleine bijdrage hebben op de totale infiltratie, zodat de infiltratie van hemelwater in de praktijk sneller zal verlopen.

Afhankelijk van de te realiseren bebouwing en verharding kan een voorziening worden gekwantificeerd, waarmee het hemelwater naar de bodem kan worden geïnfiltreerd. Hierbij dient rekening te worden gehouden met een gemiddelde infiltratiesnelheid van 1 m per dag. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) bedraagt voor de locatie 2 m-mv, zodat de voorziening hier boven gerealiseerd dient te worden.

De voorziening dient in de aanvraag omgevingsvergunning te worden aangegeven.

Per m2 bebouwing en verharding dient 60 liter water te worden geborgen en geïnfiltreerd.'

De rapportage is als bijlage aan de planstukken toegevoegd.

5.3.2.2 Afvalwater

Het afvalwater afkomstig van het plangebied betreft puur huishoudelijk afvalwater dat via de gemeentelijke riolering zal worden afgevoerd. In Nederland wordt per inwoner gemiddeld 125 liter water per dag gebruik, waarvan bijna 100% al afvalwater ook weer in de riolering terecht komt. Binnen het plangebied worden 35 woningen gerealiseerd. Uitgaande van een gemiddeld aantal bewoners per woning van 2,2 (gebaseerd op de meest recente cijfers van het CBS), zullen er binnen het plangebied 35 x 2,2 = 77 personen woonachtig zijn, die samen 77 x 125 liter = 9625 liter afvalwater produceren. Hierop dient de riolering binnen het plangebied te worden uitgerust en er dient nagagaan te worden of het gemeentelijke hoofdriool deze extra hoeveelheid afvalwater kan verwerken. Voordat onderhavig bestemmingsplan wordt vastgesteld dient duidelijk te zijn dat het gemeentelijke hoofdriool het afvalwater in deze mate kan verwerken danwel op welke wijze een ondercapaciteit wordt opgelost.

Op bijgevoegde inrichtingsschets (bijlage 7) is het aantal en type woningen opgenomen.

5.3.3 Grondwater

Het plan heeft naar verwachting geen invloed op de grondwaterstand nu de hoogste gemiddelde grondwaterstand zich op 2 m onder maaiveld bevindt.

5.3.4 Waterkwaliteit & beheer

Zoals in paragraaf 5.2.5 al aan de orde is geweest, heeft de gemeentelijke riolering waarop het plangebied naar verwachting zal worden aangesloten, een overstort op de Bergseheidelossing. Ingeval de riolering de hoeveelheid af te voeren water niet meer kan verwerken, wordt dit water op voornoemde waterloop geloosd. Op die momenten zal ook het afvalwater afkomstig van de toe te voegen 35 woningen in deze waterloop terecht komen, hetgeen zijn weerslag heeft op de kwaliteit van het water. Er wordt nader onderzocht of een alternatieve en minder belastende aansluiting tot de mogelijkheden behoort. Bij het aanvragen van de omgevingsvergunningen zal dit verder uitgewerkt dienen te zijn. Als er een alternatief wordt gevonden dan blijft de kwaliteit van het water in de Bergseheidelossing gelijk aan de huidige kwaliteit. Wanneer blijkt dat de waterkwaliteit toch kan worden beïnvloed door onderhavige ontwikkeling, zal initiatiefnemer in overleg treden met het Waterschap Limburg.

5.4 Toepassing wateruitgangspunten op het plangebied

De verplichting om op eigen perceel te voorzien in voldoende capaciteit voor de infiltratie van hemelwater, is opgenomen in artikel 9.1 van de planregels.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • plantoelichting
  • planregels;
  • verbeelding.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied. De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:

  • Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
  • PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.

6.2 Planmethodiek

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.

6.3 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.

6.4 Planregels

De planregels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels. Hiermee worden de op de verbeelding opgenomen bestemmingen geregeld;
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de antidubbeltelbepaling, algemene bouwregels en algemene ontheffingsregels;
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.

Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.

6.4.1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)

In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/ Bouwverordening overgenomen.

Wijze van meten (artikel 2)

Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken / percelen gemeten moeten worden.

6.4.2 Bestemmingsregels

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Wijzigingsbevoegdheid

Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien nodig worden vervolgens de andere aan de grond toegekende functies genoemd.

In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voorzover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, bijgebouwen en aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een bouwvergunning aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is.

Op de verbeelding worden bebouwingsgrenzen opgenomen die samen een bouwvlak vormen. Op een aantal plaatsen valt de bebouwingsgrens samen met de bestemmingsgrens. In dat geval dient de bestemmingsgrens tevens als bebouwingsgrens te worden gezien.

In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.


Artikel 3 Groen

Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen, voorzieningen van algemeen nut, evenementen, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen, bermen en beplanting, paden, bestaande erfontsluitingen, ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' voor een nieuwe erfontsluiting, speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, kunstwerken, bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.


Artikel 4 Verkeer

Binnen deze bestemming zijn wegen, straten, paden en pleinen met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie, voet- en rijwielpaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen, evenementen, terrassen, straatmeubilair en kunstwerken toegestaan.

Artikel 5: Wonen

De gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep in hoofd- en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep, met een maximum van 60 m² en waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen.

Artikel 6 Waarde- Archeologie 3 en 5 (dubbelbestemming)

Indien een ontwikkeling binnen deze dubbelbestemming plaatsvindt, dient getoetst te worden of archeologische waarden verstoord kunnen worden.

6.4.3 Algemene regels

In de Anti-dubbeltelregel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een bouwvergunning waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.

In de Algemene bouwregels zijn bepalingen over ondergrondse werken, en ondergrondse bouwwerken opgenomen. Deze regelen de uitvoering van alle werken en bouwwerken onder peil. Daarnaast is aangegeven dat ondergeschikte bouwdelen binnen de aangegeven grenzen buiten beschouwing worden gelaten. Ook is een bepaling opgenomen ten aanzien van bestaande afstanden en andere maten.

In de Algemene gebruiksregels is een verbodsbepaling opgenomen ten aanzien van gebruik in strijd met het bestemmingsplan.

In de Algemene afwijkingsregels en de Algemene wijzigingsregels zijn regels opgenomen ten aanzien van afwijkings- en wijzigingsmogelijkheden die voor het gehele plangebied gelden en die burgemeester en wethouders de benodigde flexibiliteit bieden ten aanzien van het bestemmingsplan.

In de Overige regels zijn regels opgenomen ten aanzien van de voorrang tussen dubbelbestemmingen onderling en over andere wettelijke regelingen.

6.4.4 Overgangs- en slotregels

Tot slot zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen, met daarin de citeertitel van het bestemmingsplan, 'Bergse Heide Nieuw Bergen'.


Hoofdstuk 7 Procedure en maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaatsvinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Het voorliggende plan staat een ontwikkeling in de zin van artikel 6.2.1 Bro toe.

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waar sprake is van een ontwikkeling in de zin van artikel 6.2.1 Bro, een exploitatieplan vaststelt tenzij kostenverhaal op een andere wijze is verzekerd.

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van initiatiefnemer. De gronden zijn in eigendom van initiatiefnemer die het project zelf financiert en een sluitende begroting heeft met de verkoop van kavels en woningen.

Kostenverhaal is geregeld in een tussen de gemeente Bergen en de initiatiefnemer afgesloten anterieure overeenkomst. Door de vaststelling van deze anterieure overeenkomst is het verhaal van de gemeentelijke kosten van de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden afdoende verzekerd.

Tenslotte is in deze overeenkomst ook een planschadeverhaalsbeding zoals bedoeld in art. 6.4a Wro opgenomen. Hiermee is gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Bergen komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.

7.2 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

7.2.1 Procedure

Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.

Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:

  • 1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;
  • 2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;
  • 3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;
  • 4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;
  • 5. de gemeenteraad dient binnen 12 weken, na de ter inzage termijn beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door Gedeputeerde Staten (GS) een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan GS.

Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.

Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.

Voor onderhavig plan is voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een ontwerpplan ter inzage is gelegd. Ingevolgde artikel 4.6, derde lid, sub b, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft het oude recht van toepassing op een beroep tegen onderhavig plan.

7.2.2 Omgevingsdialoog

Initiatiefnemer heeft omwonenden van het projectgebied op 11 oktober 2022 in en plenaire bijeenkomst in kennis gesteld van zijn plannen. Het verslag van de omgevingsdialoog is ter hand gesteld aan het bevoegd gezag.

7.2.3 Overleg

In het kader van het project heeft onder meer overleg plaatsgevonden met het Waterschap Limburg en de provincie Limburg en is advies gevraagd aan het bestuur van de Veiligheidsregio Limburg-Noord.

De provincie Limburg heeft te kennen gegeven geen aanleiding te zien om zienswijzen tegen onderhavig bestemmingsplan in te dienen.

7.2.4 Zienswijzen

Het ontwerp-besluit tot herziening van het bestemmingsplan heeft van 21 december 2023 tot en met 31 januari 2024 voor een ieder ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode zijn vijf zienswijzen ingediend. Ter behandeling van de zienswijzen is een zienswijzennota opgesteld.