Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Ericaweg 5
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0893.BP23011ER5BUI-VA01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan
het bestemmingsplan Ericaweg 5 met identificatienummer NL.IMRO.0893.BP23011ER5BUI-VA01 van de gemeente Bergen (L.).
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aanduiding
Een geometrische bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 
 
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aangebouwd bijbehorend bouwwerk
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.6 aan-huis-verbonden bedrijf
het door de bewoner van de (bedrijfs)woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een (bedrijfs)woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.
 
1.7 aan-huis-verbonden-beroep
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een (bedrijfs)woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
 
1.8 afhankelijke woonruimte
een (aangebouwd) bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding gehuisvest is.
 
1.9 ambachtelijk bedrijf
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht.
 
1.10 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).
 
 
1.11 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.12 bed & breakfast
het bieden van recreatief nachtverblijf, kortdurend, in de vorm van logies met ontbijt, in het hoofdgebouw of in één van de bestaande bijbehorende bouwwerken.
 
1.13 bedrijf
elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze regels eveneens als bedrijf aangemerkt.
 
1.14 bestaand
  1. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan of mag worden gebouwd op grond van een bouwvergunning of omgevingsvergunning;
  2. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
  
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.17 beeldbepalende (monumentale) bomen: 
een uit stedenbouwkundig, landschappelijk, cultuurhistorisch, natuurlijk of ecologisch oogpunt belangrijke boom. Meestal solitaire, goed geproportioneerde boom (soms in semi-bosverband of op een erf) met een leeftijd van vaak meer dan 100 jaar en een grote omvang; daardoor visueel zeer opvallend.
 
1.18 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
 
1.19 bijzondere huisvesting
huisvesting in een woning zonder dat sprake is van een regulier huishouden, zoals kamerverhuur, huisvesting van seizoenarbeiders en bijzondere woonvormen voor mensen met sociale, lichamelijke of geestelijke beperkingen waarvoor de woningen beschikken over speciale voorzieningen danwel waarbij de bewoners professionele ondersteuning kunnen krijgen om zelfstandig te kunnen wonen.
 
1.20 bos
een grondoppervlakte waarvan bomen en houtachtige struiken de belangrijkste structuur uitmaken, waartoe een eigen flora en fauna behoort, en die verder als levensgemeenschap gekarakteriseerd wordt door bestendigheid, wederzijdse beïnvloeding en inwerking op de omgeving.
 
1.21 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.23 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd en dat een oppervlakte beslaat van meer dan 50% van het grondvlak van het hoofdgebouw, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
 
1.24 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.25 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.26 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.27 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk en/of gebied of beplanting toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van gronden en gebouwen, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het wegenpatronen of de architectuur; onder cultuurhistorische waarden worden mede verstaan:
  1. de stedenbouwkundige waarden of waarden van de gebouwde (of: bebouwde) omgeving;
  2. de landschapswaarden, natuurlijke waarden, aardkundige waarden of historisch-geografische waarden.
 
1.28 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.29 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover het bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt.
 
1.30 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.31 groenvoorziening
ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, bermen, erfbeplantingen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren.
 
1.32 herbouw
het oprichten van bebouwing op een bouwperceel waar op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bebouwing van dezelfde bestemming als de op te richten bebouwing aanwezig was.
 
1.33 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.34 houtsingel
cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol lijnvormig landschapselement bestaande uit inheemse boom- en struikbeplanting, waarvan bomen het hoofdbestanddeel vormen, al dan niet dienende ter eigendomsmarkering en/of perceelsscheiding.
 
1.35 houtwal
cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol lijnvormig landschapselement bestaande uit een wallichaam van enkele meters breed voorzien van een inheemse boom- en struikbeplanting, waarvan bomen het hoofdbestanddeel vormen, al dan niet dienende ter eigendomsmarkering en/of perceelsscheiding.
 
1.36 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
 
1.37 hydrologisch neutrale ontwikkeling
ontwikkeling waarbij maatregelen worden getroffen zodat deze geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding ten opzichte van de uitgangssituatie. Dit betekent in ieder geval dat in de nieuwe situatie geen hemelwater wordt afgevoerd, maar dat dit lokaal wordt geïnfiltreerd en/of gebruikt.
 
1.38 inrichtingsplan
een plan, bestaande uit één of meer kaartbeelden, indien nodig vergezeld van een toelichtende tekst, waarin de landschappelijke inpassing en, voor zover vereist, de ruimtelijke kwaliteitsverbetering zijn vastgelegd in relatie tot de nieuwe bouw- en/of gebruiksmogelijkheden.
 
1.39 kwaliteitscommissie
De commissie (of diens opvolger) belast met de advisering van het bevoegd gezag over de landschappelijke inpassing van (bouw-)activiteiten en compensatie- maatregelen. Een en ander zoals vastgelegd in de Bouwverordening.
 
1.40 laanbeplanting 
een eenzijdige, tweezijdige en soms dubbele rijbeplanting van opgaande bomen langs een weg; bijna altijd uniform qua soort en leeftijd.
 
1.41 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur. De volgende (landschaps)elementen maken hier in elk gevel deel van uit: houtsingels, houtwallen, laanbeplantingen, oude akkers en monumentale, beeldbepalende bomen.
 
1.42 landschappelijke inpassing
inpassing in het omringende landschap door bij de situering van bebouwing in te spelen op de landschappelijke kenmerken en/of door het gebruik van beplanting die past bij het landschapstype ter plaatse, om de bebouwing minder nadrukkelijk in het landschap te plaatsen.
 
1.43 levensloopbestendige woning
een woning die geschikt is voor bewoning in alle levensfasen, dus die ook rolstoeltoegankelijk is voor mensen met een lichamelijke beperking, waarbij alle primaire leefruimten (woonkamer, keuken, slaapkamer en badkamer met toilet) zich op de begane grond bevinden en waarbij deze leefruimten zowel inpandig als vanuit het aansluitende terrein drempelvrij toegankelijk zijn.
 
1.44 milieucategorie
een aan een bedrijfsactiviteit toegekende categorie volgens de in de bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.
 
1.45 milieuhygiënische uitvoerbaarheid
overkoepelend begrip voor milieuaspecten zoals bodem, geluid, geurhinder, luchtkwaliteit en externe veiligheid aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, zodat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse is geborgd.
 
1.46 natuurlijke waarden
waarden in verband met de aanwezigheid van of potentiële mogelijkheden voor bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid, zeldzaamheid, natuurlijkheid, ongestoordheid en kenmerkend voor het gebied.
 
1.47 nieuwbouw
het oprichten van bebouwing op een bouwperceel waar op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen bebouwing van dezelfde bestemming als de op te richten bebouwing aanwezig was.
 
1.48 opslag
het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel.
 
1.49 onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven straatpeil is gelegen.
 
1.50 ondergonds bouwwerk 
een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.
 
1.51 ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden
werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die onder peil plaatsvinden.
 
1.52 onderkomens
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, chalets, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf.
 
1.53 oude akkers
agrarische gronden, tenminste sedert de middeleeuwen in gebruik als akker, zowel in combinatie als grote velden of als kleinere kampen; altijd gelegen op de drogere en van nature meest voedselrijke grond.
 
1.54 overkapping
een overig bouwwerk omsloten door maximaal drie wanden waarvan maximaal één eigen wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.
 
1.55 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enig omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.56 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
 
1.57 peil
  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de kruinstrook van die weg;
  2. in andere gevallen en voor overige bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  3. voor stacaravans: de bovenzijde begane grondvloer.
 
1.58 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf.
 
1.59 ruimtelijke kwaliteitsverbetering
verbetering van de kwaliteit van het buitengebied als tegenprestatie voor een ruimtelijke ontwikkeling, die verder gaat dan een landschappelijke inpassing van die ruimtelijke ontwikkeling, door het treffen van fysieke maatregelen die de stedenbouwkundige, landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en/of recreatieve waarden van het buitengebied versterken, waaronder de aanleg van natuur, de aanleg of het herstel van landschapselementen, de renovatie van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, de sloop van bebouwing en het verwijderen van verharding.
 
1.60 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.61 standplaats 
onder een standplaats wordt verstaan:
  • vaste standplaats: een plaats die op een vaste dag in de week, vaste dagen in de week, of de gehele week zijn aangewezen voor het innemen gedurende het hele jaar. De frequentie van het aantal dagen in de week is ondergeschikt, maar kent wel een minimum van één volledige dag.
  • incidentele standplaats: een plaats op een locatie die voor een vooraf bepaalde duur van maximaal 28 dagen per kalenderjaar op één of meerdere dagen, maximaal 6 aaneengesloten, in de week wordt ingenomen.
 
1.62 stedenbouwkundig beeld
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.
 
1.63 stedenbouwkundige waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met stedenbouwkundige elementen, zoals situatie en infrastructuur, alsmede de ligging van bouwwerken in dat gebied (tot uitdrukking komend in de bouwmassa, hoogtematen, dakvorm en gevelopbouw).
 
1.64 tuin
niet bebouwde grond, die is ingericht met planten zoals gras, bloemen, struiken en bomen en waarvan de volgende voorzieningen deel kunnen uitmaken: paden, verhardingen, vijvers, sloten en parkeervoorzieningen.
 
1.65 voorgevel
  1. de naar de weg gekeerde, en op de weg georiënteerde zijde van een gebouw;
  2. indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel: de naar de weg gekeerde gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
  3. met dien verstande dat in afwijking van het voorgaande onder a en b, de gevel ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn', de betreffende gevel als voorgevel wordt aangemerkt.
 
1.66 voorgevelrooilijn
de denkbeeldige lijn die getrokken kan worden langs de voorgevel van het hoofdgebouw.
 
1.67 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, en inlaten.
 
1.68 wonen
het bewonen van een woning door niet meer dan één afzonderlijk huishouden. 
 
1.69 woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
                                

  
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand tot de zijdelingse bouw perceelgrens
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-) gebouw, waar die afstand het kortst is.
 
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.3 bouwhoogte van een windmolen
  • horizontale as-turbine: de som van de mastlengte (=ashoogte) en de 'straal' (=diameter x 0,5) van de rotor.
  • verticale as-turbine: de som van de mastlengte (=ashoogte) en de rotorhoogte.
  • ashoogte: de hoogte gemeten vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein.
 
2.4 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.7 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren).
 
2.8 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
 
2.9 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.10 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, regenpijpen, stoeptreden, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.
  
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
 
  1. wonen;
  2. aan-huis-verbonden bedrijven uit milieucategorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, met de daarbij behorende voorzieningen, in het hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerk;
  3. aan-huis-verbonden beroepen met de daarbij behorende voorzieningen, in het hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerk;
  4. erven en tuinen;
  5. groenvoorzieningen en water;
  6. paden en wegen;
  7. landschappelijke inpassing en instandhouding voor zover sprake is van een van de locaties zoals genoemd in artikel 6.2 en overeenkomstig de in dat artikel genoemde inpassingsplannen;
3.2 Bouwregels
Er mogen op deze gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
3.2.1 Woningen
Voor het bouwen van een woning gelden de volgende regels:
 
  1. per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan, indien een bouwvlak is opgenomen dient de woning in het bouwvlak te zijn gesitueerd;
  2. de inhoud van een woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, mag niet meer bedragen dan 800 m3, tenzij de inhoud van de bestaande woning reeds groter is in welk geval de bestaande vergunde inhoud als maximum geldt;
  3. de goothoogte van een woning mag niet meer bedragen dan 6,5 m;
  4. de bouwhoogte van een woning mag niet meer bedragen dan 10 m;
  5. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 5 m te bedragen;
  6. de woning moet worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15°;
  7. in geval van herbouw dient het aantal woningen gelijk te blijven en dient de woning op dezelfde locatie terug gebouwd te worden.
  8. in geval van nieuwbouw dient de voorgevel van een woning te worden gebouwd op minimaal 3 m achter de naar de weg gekeerde grens van het bestemmingsvlak;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - levensloopbestendige woning' zijn uitsluitend levensloopbestendige woningen toegestaan;
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende regels:
 
  1. de oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 125 m2, tenzij de inhoud van de bestaande vrijstaande bijbehorende bouwwerken reeds groter is in welk geval de bestaande vergunde inhoud als maximum geldt;
  2. bijbehorende bouwwerken mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de woning worden opgericht;
  3. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  4. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m;
  5. de bijbehorende bouwwerken moeten worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15°.
  6. voor overkappingen gelden de volgende regels:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag, aanvullend op de oppervlakte zoals bepaald onder a en b, niet meer bedragen dan 30 m2;
    2. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan 4 m;
  7. in afwijking van het bepaalde onder a geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouwen 12' dat de oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 160 m².
3.2.3 Overige bouwwerken
Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:
 
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 m;
  3. voor overkappingen gelden de regels zoals opgenomen in 3.2.2.
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, niet zijnde zonnepanelen, mag niet meer bedragen dan 5 m.
 
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
 
  1. tegenprestaties gericht op verbetering van de gebiedskwaliteit.
  2. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van de bebouwing;
  3. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  4. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
  5. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Vergroten woning en bijbehorende bouwwerken
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 en 3.2.2 voor het vergroten van de inhoud van een woning en/of het vergroten van de toegestane oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, onder de voorwaarden dat:
 
  1. het bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' voor ten hoogste 20% wordt bebouwd, tot een absoluut maximum van 1.000 m2;
  2. de verruiming van de bouwmogelijkheden aanvaardbaar is uit stedenbouwkundig, landschappelijk, natuurlijk en cultuurhistorisch oogpunt;
  3. sprake is van een goede landschappelijke inpassing en van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering die in verhouding staat tot de verruiming van de bouwmogelijkheden, waarvoor geldt dat:
    1. ten behoeve van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitsverbetering een inrichtingsplan wordt opgesteld waarmee burgemeester en wethouders instemmen;
    2. het inrichtingsplan dient te voldoen aan het keuzemenu voor ontwerpprincipes cultuurhistorische waarden en landschapselementen zoals opgenomen in de bijlage 3 bij deze regels;
    3. burgemeester en wethouders ten behoeve van de beoordeling van het inrichtingsplan advies kunnen inwinnen bij de Kwaliteitscommissie.
  4. de bebouwing zoveel mogelijk wordt geconcentreerd;
  5. de verruiming van de bouwmogelijkheden vanuit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is.
  6. de verruiming van de bouwmogelijkheden niet leidt tot extra belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven;
  7. de natuurlijke waarden niet worden aangetast;
  8. sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.
3.4.2 Verplaatsing woning
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder g voor het verplaatsen van de locatie van de woning bij herbouw, onder de voorwaarden dat:
 
  1. dit vanuit stedenbouwkundig en planologisch oogpunt aanvaardbaar is;
  2. dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden;
  3. er geen extra belemmeringen ontstaan voor omliggende (agrarische) bedrijven;
  4. voldaan wordt aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder.
3.4.3 Verkleinen afstand zijdelingse perceelsgrens
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder e ten behoeve van het verkleinen van de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrens, onder voorwaarden dat:
 
  1. dit vanuit stedenbouwkundig en planologisch oogpunt aanvaardbaar is;
  2. dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden;
  3. er geen extra belemmeringen ontstaan voor omliggende (agrarische) bedrijven;
  4. voldaan wordt aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder.
3.4.4 Bouwen voor de voorgevelrooilijn
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder b ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken voor de voorgevelrooilijn, onder voorwaarden dat:
 
  1. dit vanuit stedenbouwkundig en planologisch oogpunt aanvaardbaar is;
  2. dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden;
  3. ten behoeve van de beoordeling van de stedenbouwkundige en planologische aanvaardbaarheid en landschappelijke waarde, advies kan worden ingewonnen bij de Kwaliteitscommissie;
  4. er geen extra belemmeringen ontstaan voor omliggende (agrarische) bedrijven;
  5. voldaan wordt aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder.
3.4.5 Zonnepanelen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.3 ten behoeve van het bouwen van zonnepanelen bij de woning, onder voorwaarden dat:
 
  1. grondgebonden zonnepanelen uitsluitend zijn toestaan binnen de gebieden die zijn aangemerkt als zone 2 en 3 zoals opgenomen op de in bijlage 4 bij deze regels opgenomen 'geschiktheidskaart zonne- en windenergie Bergen' danwel diens rechtsgeldige opvolger;
  2. aangetoond dient te worden dat de zonnepanelen niet op het dak kunnen worden geplaatst vanwege de constructie of beschikbare ruimte;
  3. de oppervlakte aan zonnepanelen niet meer mag bedragen dan noodzakelijk om in de eigen energiebehoefte te voorzien;
  4. voorzien wordt in een passende landschappelijke inpassing;
  5. er geen hinder ontstaat voor nabijgelegen woningen en het verkeer.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Aan-huis-verbonden-bedrijf
De oppervlakte van aan-huis-verbonden bedrijven mag niet meer bedragen dan 60 m2 en dient qua aard en uitstraling ondergeschikt te zijn aan het wonen.
 
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Aan-huis-verbonden bedrijf en nevenactiviteiten
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1:
 
  1. ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-verbonden bedrijven uit milieucategorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, dan wel een bedrijf dat gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is aan deze bedrijfsactiviteiten;
  2. ten behoeve van het uitoefenen van ondergeschikte nevenactiviteiten in de zin van een bed & breakfast;
 
 met dien verstande dat:
 
  1. de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van de gronden niet onevenredig worden aangetast;
  2. een en ander uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  3. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
  4. het een nevenactiviteit betreft en de woonfunctie de overheersende functie blijft;
  5. geen beperking ontstaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven en woningen;
  6. de oppervlakte die voor alle nevenactiviteiten tezamen wordt benut, mag maximaal 30% van het totale oppervlak van de gebouwen bedragen;
  7. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  8. er zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
  9. parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
  10. geen buitenopslag en/of buitenstalling plaatsvindt;
  11. voor bed & breakfast daarnaast de volgende voorwaarden gelden:
    • er is geen sprake van zelfstandige ruimten/units met eigen keukenblok;
    • er is een gemeenschappelijke ruimte beschikbaar voor het nuttigen van het ontbijt;
    • degene die gebruik maakt van de hoofdbestemming, is ook degene die de bed & breakfast exploiteert;
    • het aantal kamers bedraagt maximaal 3 en het aantal bedden binnen de voorziening bedraagt maximaal 6;
    • de maximale oppervlakte van een kamer bedraagt 50 m2 ;
    • de bed & breakfast mag worden opgericht in het hoofdgebouw of een bestaand bijbehorend bouwwerk.
   
3.6.2 Paardenbakken
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het realiseren van een paardenbak, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
 
  1. per bouwperceel is maximaal één paardenbak toegestaan;
  2. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, waarbij in ieder geval een afstand van minimaal 30 m wordt aangehouden ten opzichte van (bedrijfs)woningen van derden;
  3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van het gebied;
  4. er wordt zorggedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
  5. voor afrasteringen gelden de volgende bepalingen:
    1. de bouwhoogte van afrasteringen mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
    2. afrasteringen worden uitgevoerd in een open constructie.
3.6.3 Bijzondere huisvesting
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het gebruik van het hoofdgebouw voor bijzondere huisvesting, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
 
  1. het aantal te huisvesten werknemers maximaal 10 bedraagt;
  2. parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
3 Algemene regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene bouwregels
5.1 Ondergrondse werken en werkzaamheden
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
5.2 Ondergrondse bouwwerken
5.2.1 Bouwregels
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
 
  1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak; indien geen bouwvlak is opgenomen, dan zijn ondergrondse bouwwerken uitsluitend toegestaan onder het hoofdgebouw;
  2. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
  3. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 meter onder peil, met dien verstande dat een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding tot maximaal 6 meter onder peil gebouwd mag worden.
5.2.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 5.2.1 onder c omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 6,5 meter onder peil onder de voorwaarden dat:
 
  1. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  2. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
5.2.3 Zwembaden
Op een bouwperceel is maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
 
  1. het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3 meter van de zijdelingse en van de achterste perceelsgrens;
  2. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
  3. de oppervlakte van het zwembad mag maximaal 50 m² bedragen;
  4. de diepte van het zwembad bedraagt maximaal 3 meter onder peil.
5.2.4 Hydrologisch neutraal bouwen
Het bebouwen van de gronden is slechts toegestaan indien dit geen negatieve hydrologische gevolgen heeft voor de omliggende gronden. De aanleg van een waterhuishoudkundige voorziening dient op eigen terrein plaats te vinden en in stand te worden gehouden.
 
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
6.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval verstaan:
 
  1. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een erotisch (getint) bedrijf of (straat)prostitutie;
  2. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens als coffeeshop;
  3. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte, tenzij dit op grond van de bestemming is toegestaan;
  4. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  5. het inpandig of in de openlucht opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  6. het inpandig of in de openlucht opslaan en/of opgeslagen houden van goederen behoudens voor zover inherent is aan het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  7. het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor tijdelijke of permanente bewoning, tenzij dit op grond van de bestemming is toegestaan.
  8. het innemen van een ligplaats met een vaartuig, waarbij ter plaatse sprake is van horeca-activiteiten, of met een vaartuig dat gebruikt wordt ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie.
6.2 Landschappelijke inpassing (voorwaardelijke bepaling)
6.2.1 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Voor de hierna genoemde locaties is het gebruik van de toegevoegde bouw- en/of gebruiksmogelijkheden ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan, zoals dat gold op de datum van het besluit over het inpassingsplan zoals opgenomen in de tabel landschappelijke inpassing bij deze regels uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat sprake is van een landschappelijke inpassing en/of van sloop van bebouwing overeenkomstig het inpassingsplan zoals genoemd in de tabel landschappelijke inpassing bij deze regels, waarbij het volgende in acht moet worden genomen:
  1. De inpassing wordt gerealiseerd overeenkomstig het inpassingsplan en uiterlijk op de datum genoemd in de volgende tabel en wordt vervolgens in stand gehouden;
  2. De sloop vindt plaats overeenkomstig het inpassingsplan en uiterlijk op de datum genoemd in de volgende tabel.
 
Tabel landschappelijke inpassing
locatie/adres
datum besluit inpassingsplan
inpassingsplan en/of sloopverplichting
dient te zijn gerealiseerd op
Ericaweg 512 maart 2024
sloop en/of inpassing dient te geschieden overeenkomstig het inpassingsplan, zoals bij deze regels gevoegd als bijlage 2
Inpassing 2 jaar na onherroepelijk worden bestemmingsplan. Sloop voor 31-12-2027
6.2.2 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen een inpassingsplan dat is opgenomen als bijlage 2 bij deze planregels wijzigen en daarmee een alternatieve landschappelijke inpassing of een alternatieve sloopverplichting toestaan, mits de gewijzigde inpassing of sloopverplichting in ruimtelijk opzicht en/of qua omvang minimaal gelijkwaardig is aan de inpassing of sloopverplichting zoals opgenomen in het inpassingsplan in de bijlage 2 bij deze regels.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  
  1. de in de regels gegeven (inhouds)maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de regels, en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft tot een maximale afmeting van 3 m;
  3. de regels ten aanzien van de dakhelling van de kap van gebouwen, indien het stedenbouwkundig beeld zich hiervoor leent ten behoeve van een bijzonder gebouw;
  4. de regels ten aanzien van de (bouw)hoogte van overige bouwwerken, en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken wordt vergroot:
    1. ten behoeve van de bouw van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 65 m boven NAP, onder de voorwaarden dat:
      1. deze passen binnen het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld ter plaatse;
    2. ten behoeve van speelvoorzieningen, beeldende kunst en dergelijke tot maximaal 10 m;
    3. ten behoeve van de bouw van andere overige bouwwerken tot 8 m;
  5. de situering en de begrenzing van bouwpercelen dan wel bouwvlakken of bestemmingsvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de ingekomen aanvragen nodig zijn ter uitvoering van een plan, mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, dan wel bouwvlak, met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.
  6. het gebruiken van bouwwerken en gronden, waarop krachtens de regels van dit bestemmingsplan niet mag worden gebouwd, ten behoeve van de realisering van voorzieningen voor duurzame-energieopwekking, zoals passieve, actieve en fotovoltaïsche zonne-energie en kleinschalige windmolens, waarbij geldt dat:
    1. de energieopwekking voor eigen gebruik is;
    2. de voorzieningen voor duurzame-energieopwekking worden opgericht binnen een zone van maximaal 100 m aansluitend aan een agrarisch bouwvlak danwel het bestemmingsvlak 'Bedrijf', 'Recreatie', 'Sport' of 'Wonen';
    3. de bouwhoogte van windmolens maximaal 15 m mag bedragen;
    4. de bouwhoogte van overige voorzieningen voor duurzame-energieopwekking maximaal 5 m mag bedragen;
    5. grondgebonden zonnepanelen uitsluitend zijn toestaan binnen de gebieden die zijn aangemerkt als zone 2 en 3 zoals opgenomen op de in bijlage 8 bij deze regels opgenomen 'geschiktheidskaart zonne- en windenergie Bergen' danwel diens rechtsgeldige opvolger;
    6. windmolens dienen te worden uitgeschakeld bij een snelheid van < 6 m/s;
    7. er geen onevenredige aantasting plaats mag vinden van de belangen van omwonenden;
    8. er geen onevenredige aantasting plaats mag vinden van landschappelijke, natuurlijke en/ of cultuurhistorische waarden.
    
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
 
  1. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2 m en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2 m en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Artikel 9 Algemene procedureregels
9.1 Procedureregels afwijken bij omgevingsvergunning
Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
9.2 Procedureregels bij wijzigen
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging is de procedure als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
9.3 Procedureregels bij het stellen van nadere eisen aan een omgevingsvergunning
Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen is de volgende procedure van toepassing.
 
  1. het ontwerpbesluit, met bijbehorende stukken, ligt gedurende twee weken in het gemeentehuis ter inzage;
  2. van de ter inzage legging wordt tevoren in één of meer dag- of nieuws- of huis-aan-huisbladen kennisgegeven;
  3. de bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen in;
  4. gedurende de in lid a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen;
  5. indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit met redenen omkleed;
  6. Burgemeester en Wethouders maken aan hen, die zienswijzen naar voren hebben gebracht, de beslissing op die zienswijzen bekend.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
  3. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan Ericaweg 5.