direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Moleneind 2a
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0893.BP23010MO2AWEL-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan de Moleneind 2a te Well is de voormalige Pico Bello Club met bijbehorend erf aanwezig. Deze voormalige seksclub heeft al enkele jaren geen vergunning meer. Het gebouw is in 2017 door brand verwoest en sindsdien is het perceel niet meer in gebruik. De gemeente heeft het perceel aangekocht en is voornemens het perceel te herontwikkelen voor wonen bestaande uit maximaal 12 appartementen.

Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling in juridisch-planologische zin mogelijk. Door het bestemmingsplan te herzien kunnen tevens de aanwezige natuurwaarden beter beschermd worden, waardoor sprake is van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van de kern Well en staat kadastraal bekend als gemeente Bergen Limburg, sectie F, nr. 5847. Het plangebied heeft een oppervlakte van 11.675 m² en wordt globaal gezien begrensd door:

  • Noordzijde: de perceelgrens van het woonperceel aan de Klokkemakerstraat 12 en de grens van het kadastrale perceel nr. 6134;
  • Oostzijde: de Provinciale weg (N271) en de perceelgrens van het bedrijf aan het Moleneind 4;
  • Zuidzijde: de perceelsgrenzen van de woonpercelen aan het Sterrenbos 8A, het Sterrenbos 10 en de Klokkemakerstraat 2;
  • Westzijde: de perceelsgrenzen van de woonpercelen aan de Klokkemakerstraat 2 t/m 8.

Navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23010MO2AWEL-ON01_0001.png"

Globale ligging plangebied in groter verband (rode cirkel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23010MO2AWEL-ON01_0002.png"

Globale begrenzing plangebied (witte omkadering, bron: maps.google.nl)

1.3 Geldend(e) bestemmingsplan(nen)

Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Well', zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 18 juni 2013. In het bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemming 'Cultuur en ontspanning'. Daarbij is voorzien in een 'bouwvlak' met de functieaanduiding 'seksinrichting' en een maximum goot- en bouwhoogte van 6,0 m.

Het merendeel van het plangebied (=noordzijde) is daarnaast voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Ecologische hoofdstructuur'. Aan de zuidzijde van het plangebied is een deel van het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23010MO2AWEL-ON01_0003.png"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)

Omdat het beoogde bouwplan niet past binnen de maximum bouwhoogte van 6,0 m en ter plaatse geen woningen mogen worden gerealiseerd, zal de bestemming voor de gronden in het plangebied herzien moeten worden.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.

Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleiding en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.

Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.

Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de westzijde van de provinciale weg N271 (ter plaatse Moleneind genoemd). Het plangebied ligt aan de oostelijke rand van Well, begrensd door het buitengebied van de gemeente Bergen. De directe omgeving wordt gedomineerd door burgerwoningen en aan de overzijde van de N271 door het Nationaal park de Maasduinen.

De voormalige seksclub aanwezig op het perceel heeft al enkele jaren geen vergunning meer en het gebouw staat leeg. Tevens is het aanwezige gebouw in 2017 door brand verwoest en in vervallen staat geraakt.

Het plangebied bestaat grotendeels uit een bosgebied met in het midden de voormalige seksclub. Het gebouw bestaat uit twee bouwlagen zonder kap. Vanaf de N271 is een verharde oprit (klinkers) aanwezig, die leidt naar een naast het gebouw gelegen verharde parkeerplaats.

Op navolgende afbeelding een impressie van de bestaande bebouwing in het plangebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23010MO2AWEL-ON01_0004.png"

Impressie huidige bebouwing plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23010MO2AWEL-ON01_0005.png"

Schematisch impressie bestaande terreininrichting (bebouwing en terreinverharding) met globale aanduiding plangrens (rode omkadering)

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23010MO2AWEL-ON01_0006.png"

Impressie verharde oprit vanaf de N271

In de omgeving van het plangebied zijn voornamelijk burgerwoningen aanwezig, alsmede enkele andere functies. Op navolgende afbeelding is een impressie van de omliggende bebouwing te zien:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23010MO2AWEL-ON01_0007.png"

Impressie omliggende bebouwing met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)

2.2 Toekomstige situatie

De gemeente heeft de wens om in het plangebied de huidige bestemming te herzien naar een woonbestemming. Met de herontwikkeling aan het pand aan de Moleneind 2a wordt een nieuwe, kwalitatieve invulling gegeven aan een locatie aan de N271 en is het niet langer mogelijk ter plaatse een seksinrichting te exploiteren. Met dit initiatief wordt een bijdrage geleverd aan de diversificatie van het woningaanbod in de gemeente Bergen. Tevens wordt er een bijdrage geleverd aan het behouden van de groene dorpsrand, zoals opgenomen in de beeldkwaliteitsvisie N271. Het aanwezige bos zal worden gerespecteerd en hiermee blijft de groene dorpsrand aanwezig.

De herziening van het bestemmingsplan bied kansen voor een kwaliteitsverbetering van de omgeving. Het perceel ligt binnen de Goudgroene natuurzone. Een nieuwe bestemming zal bijdragen aan het verankeren van de bijhorende natuurwaarden. Momenteel heeft het gehele perceel de bestemming 'Cultuur en ontspanning - seksinrichting'. Door de bestemming te herbestemmen naar 'Wonen' en 'Natuur', zal meer recht worden gedaan aan de ligging in de Ecologische hoofdstructuur.

In programmatische zin wordt ingezet op maximaal 12 levensloopbestendige middeldure appartementen in de huur- of koopsector voor kleinere huishoudens, waaraan thans behoefte is binnen de gemeente Bergen. De appartementen worden gelijkvloers uitgevoerd en zijn toegankelijk via een lift, zodat ze geschikt zijn voor ouderen en mindervaliden. Hiermee worden de appartementen wat betreft interne en externe toegankelijkheid als nultredenwoningen gerealiseerd.

Op navolgende afbeelding is een schematische impressie van de ruimtelijke opzet weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23010MO2AWEL-ON01_0008.png"

Het perceel heeft een forse oppervlakte van 11.675 m2. Het aanwezige bouwvlak is nu circa 240 m2. De voorgestelde bebouwing is gepland op de locatie van de nu aanwezige bebouwing en zal een oppervlakte van maximaal circa 440 m2 beslaan. Het vergroten van het bouwvlak zal geen gevolgen hebben voor de aanwezige bomen. Het nieuwe bouwvlak is zo gesitueerd dat verwijdering van bomen niet nodig is.

De nieuwe bebouwing zal uit 3 bouwlagen bestaan, waardoor de bouwhoogte maximaal 11,0 m zal bedragen. Gesteld kan worden dat dit enige invloed kan hebben op de privacy van de omwonenden. Echter is het appartementencomplex omgeven door een fors bos. Aangezien de afstand tot de dichtstbijzijnde woning minimaal 60 m bedraagt, zal de privacy van omwonenden niet in het geding komen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.

De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:

  • Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en leefbaarder maken
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het beleid, zoals beschreven in de voorganger van de NOVI, oftewel de SVIR. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, vervalt het Barro. De regels van het Barro worden dan vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Het BKL wordt de uitwerking, in regelgeving, van het beleid dat in de NOVI staat. Zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is, is het Barro nog van toepassing.

In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.

Conform actuele jurisprudentie wordt een ontwikkeling van 12 woningen of meer gezien als stedelijke ontwikkeling.

Planspecifiek
De voorliggende ontwikkeling maakt in planologische zin maximaal 12 nieuwe woningen mogelijk. Gelet hierop is sprake van een stedelijke ontwikkeling en moet getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Er is sprake van een binnenstedelijke locatie, aangezien het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom. Aan de bestaande bestemming 'Cultuur en ontspanning' wordt geen invulling meer gegeven. Door de voorgenomen herbestemming wordt optimaal gebruik gemaakt van een potentiële binnenstedelijke locatie voor woningbouw. Tevens levert herbestemmen een bijdrage aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

In het kader van de gemeentelijke woningbehoefte heeft Companen een woningbehoefteonderzoek uitgevoerd. Hieruit komt naar voren dat er voldoende kwantitatieve woningbehoefte is om voorliggend plan te realiseren. Tussen 2018 en 2028 zal het aantal huishoudens in de gemeente nog met 200 toenemen, met dit plan kan in een deel van deze woningbehoefte worden voorzien.

Het beoogde woningbouwinitiatief sluit goed aan op de kwalitatieve woningbehoefte zoals die voorkomt uit de Woonvisie voor de gemeente Bergen. Het plan speelt in op de gewenste kwalitatieve ontwikkelingen in het aanbod naar levensloopbestendige appartementen (huur en/of koop, middelduur), met enig comfort en onderhoudsarm.

Gesteld kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de regionale woningbouwprogrammering, zie verder subparagraaf 3.3.1).

3.1.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg

Provinciale Staten hebben op 1 oktober 2021 de nieuwe Provinciale Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. Op 25 oktober is deze visie in werking getreden. De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030 - 2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.

In de Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020 - 2024 wordt nadrukkelijk de verbinding gelegd tussen de (toekomstige) bevolkingssamenstelling en de bestaande woningvoorraad. Uit de regionale analyse die inzicht geeft in de sterke en zwakke segmenten van de woningvoorraad blijkt dat de aandacht met name moet uitgaan naar de bestaande voorraad. De transformatie van de bestaande woningvoorraad naar meer toekomstbestendige woonvormen en woningen speelt ook in Noord-Limburg. Hierbij is speciale aandacht nodig voor het toenemend aantal ouderen, bijzondere doelgroepen (waaronder woonurgenten en internationale werknemers), verduurzaming en de beschikbaarheid van betaalbare woningen. Daarbij kiest de provincie primair voor inbreiding, aanpassing en functieverandering en slechts beperkt voor uitbreiding in de nabijheid van kleine kernen. Uitbreiding via uitleggebieden vindt slechts in uitzonderlijke gevallen plaats, met als uitgangspunt dat de kwantitatieve en kwalitatieve woonbehoefte leidend is.

Planspecifiek
De provincie bekijkt woningbouwontwikkelingen vanuit een brede maatschappelijke context. Dit vraagt een integrale aanpak van locaties en gebieden in de vorm van herstructurering en transformatie/ herbestemming in centra, buurten, wijken, dorpen en het buitengebied. Bij haar keuzes houdt de provincie rekening met samenhangende belangen zoals leegstand bij detailhandel, kantoren, maatschappelijk vastgoed, monumenten, etc. Daarnaast beziet de provincie de woningopgave altijd in samenhang met veiligheid en leefbaarheid.

De beoogde ontwikkeling betreft een inbreidingslocatie waarbij functieverandering plaatsvindt van een incourante functie 'cultuur en ontspanning' waar geen invulling aan wordt gegeven, naar een meer courante functie 'wonen'. Met de voorliggende plannen wordt ingezet op de gewenste aanvulling op het huidige aanbod in deze kern en het geven van een kwaliteitsimpuls ter plaatse van het plangebied en aan de N271.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Naast het POL2014 (inmiddels vervangen door de nieuwe Provinciale Omgevingsvisie Limburg (zie subparagraaf hiervoor) is ook de Omgevingsverordening Limburg 2014 op 12 december 2014 vastgesteld. Deze verordening blijft nog geldig tot dat de nieuwe Omgevingswet in werking treedt. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid uit de omgevingsvisie juridische binding te geven.

Planspecifiek
Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijkt dat het plangebied ligt binnen een beschermingszone ten behoeve van natuur en landschap, namelijk de Goudgroene natuurzone. Binnen de Omgevingsverordening worden deze natuurzones planologisch beschermd door een nee-tenzij bescherming. Hierover wordt in de Omgevingsverordening het volgende aangegeven: "een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied dat deel uitmaakt van de Goudgroene natuurzone, maakt geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten".

Omdat de beoogde woningbouwontwikkeling plaatsvindt ter plaatse van de al bestaande, te slopen bebouwing, en in de bestaande situatie het hele plangebied gebruikt kan worden voor de functie 'cultuur en ontspanning' treden er geen negatieve effecten op voor de kenmerken en waarden van het gebied. Het aantal verkeersbewegingen en het gewijzigde gebruik en de bebouwde oppervlakte zijn niet zodanig dat dit (significant) negatieve effecten oplevert. Bovendien wordt in de toekomstige situatie een groot deel van het plangebied ter bescherming van de huidige natuurwaarden voorzien van de bestemming 'Natuur'.

3.2.3 Conclusie

In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale woonvisie Noord-Limburg 2020 - 2024

De gemeenteraad van Bergen heeft op 21 september 2020 de regiovisie Wonen vastgesteld. De visie is tot stand gekomen door samenwerking tussen alle acht gemeenten in Noord-Limburg. In deze visie ligt veel meer de nadruk op de woningbouwopgave in kwalitatieve zin. Het gaat in algemene zin om het bouwen van de juiste woningen op de juiste locaties, op het goede moment. Er zijn géén belemmeringen om kwalitatief goede plannen die voorzien zijn van een deugdelijke onderbouwing te realiseren.

Om in een concrete situatie een goede afweging te kunnen maken, is in de nieuwe regiovisie een nieuwe kwalitatieve richtlijn opgenomen. Belangrijke uitgangspunten in dit verband zijn:

  • Toevoegen van woningen in principe alleen in de kernen;
  • Benutten koppelkansen om ook andere opgaven aan te pakken (bijvoorbeeld het oplossen van leegstand);
  • Toevoegen van woningen mag niet leiden tot het vergroten van het kwetsbare woningoverschot;
  • Het type toe te voegen woningen moet passen binnen de kwalitatieve behoefte;
  • Nastreven van sociaal duurzame woonconcepten en aansluiting zoeken bij duurzaamheidsdoelen die landelijk, regionaal en lokaal zijn gesteld.

Planspecifiek
Het aandeel appartementen in de gemeente Bergen is relatief laag ten opzichte van het regionale gemiddelde en ook ten opzichte van de andere gemeenten in de regio Maasduinen. Er is een tekort aan woningen voor senioren en starters. Levensloopbestendige woningen zijn daarom zeer welkom.

Via het voorliggende bestemmingsplan wordt de mogelijkheid gecreëerd om ter plaatse van een bedrijfspand dat niet meer exploitabel is, maximaal 12 nieuwe levensloopgeschikte en duurzame woningen te realiseren.

De appartementen zijn gelijkvloers en toegankelijk via een lift. Bovendien kan het project de doorstroming op de woningmarkt in Bergen bevorderen. Diegenen die behoefte hebben aan een levensloopbestendige woning worden door dit project op hun wenken bediend en er komen woningen op de markt die mede geschikt zijn voor een jongere generatie, wat voor de gemeente gelet op de te verwachten demografische ontwikkeling belangrijk is.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Bergen 2030

In de afgelopen jaren is ook in de gemeente Bergen veel veranderd op het gebied van onder andere bevolkingsopbouw, duurzaamheid en economie. Daarom heeft de gemeenteraad op 23 april 2019 de Omgevingsvisie Bergen 2030 vastgesteld. Deze visie bepaalt in welke richting de gemeente zich wil ontwikkelen.

De Omgevingsvisie heeft betrekking op het hele grondgebied van de gemeente Bergen, met uitzondering van het gebied Wells Meer. Concrete aanvragen van overheden, organisaties, ondernemers en burgers toetst Gemeente Bergen voortaan aan de tien navolgende uitgangspunten van deze visie:

  • 1. Waterbeheer op maat;
  • 2. Voorzieningen bereikbaar houden;
  • 3. Verder bouwen aan een gezonde leefomgeving;
  • 4. Energie onafhankelijk in 2030;
  • 5. Woningvoorraad op maat;
  • 6. Versterken natuurwaarden en biodiversiteit;
  • 7. De meest toekomstbestendige gemeente;
  • 8. Leefklimaat in de dorpen verbeteren;
  • 9. Landschap en Landbouw in balans;
  • 10. Kwaliteitsslag en zonering recreatievoorzieningen.

Planspecifiek
Uit de visiekaart blijkt dat de hele bestaande kern van Well is aangemerkt als 'lokale centra voor voorzieningen en zorg in Afferden, Siebengewald, Well & Wellerlooi behouden & versterken' (doel 2). Door het toevoegen van maximaal 12 woningen wordt bijgedragen aan de versterking van Well als lokaal centrum voor voorzieningen.

Daarnaast wordt een bijdrage geleverd aan een woningvoorraad op maat (doel 5): het meer levensloopbestendig en duurzaam maken van de woningvoorraad door maximaal 12 appartementen levensloopbestendig uit te voeren. Er is steeds meer behoefte aan relatief kleine woningen voor ouderen en jongeren in de vorm van appartementen of grondgebonden woningen. De appartementen zijn geschikt voor de huisvesting van senioren, maar ook jongere één- en twee persoonshuishoudens en kleine gezinnen kunnen hier prima wonen. Tevens worden de woningen gerealiseerd zonder gasaansluiting en volgens de meest recente isolatienormen. De realisatie van de woningen draagt daarmee bij aan de ambitie van de gemeente Bergen om in 2030 energie onafhankelijk te worden (doel 4).

Het initiatief kan bijdragen aan de ambitie natuurwaarden en biodiversiteit te versterken (doel 6). Het perceel maakt deel uit van de ecologische hoofdstructuur (EHS) en grenst tevens aan Nationaal Park De Maasduinen. Als huidige bestemming geldt 'Cultuur en ontspanning', door de bestemming grotendeels te wijzigen naar 'Natuur', worden de huidige natuurwaarden verankerd en behouden.

3.4.2 Woonvisie gemeente Bergen 2017 - 2021

De gemeenteraad heeft op 12 december 2017 een gemeentelijke woonvisie vastgesteld waarbij rekening is gehouden met de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg. Er ligt een grote opgave om de bestaande woningvoorraad toekomstbestendig (inspelen op de grote groei van het aantal ouderen) en duurzaam te maken. Bij nieuwe woningbouwinitiatieven richt de gemeente zich sterk op het toevoegen van de juiste woningen (kwalitatieve aanvulling op het bestaande woningaanbod) op de juiste locatie.

Daarnaast heeft de gemeente een opgave om te schrappen in de bestaande planvoorraad. Om een goede afweging te kunnen maken, zowel als het gaat om het schrappen van een deel van de harde planvoorraad als het beoordelen van nieuwe initiatieven, is in de woonvisie een kwalitatief afwegingskader opgenomen. In dit afwegingskader worden kwaliteiten genoemd voor de locatie en voor de woning. Dat betekent dat inbreiding voor uitbreiding gaat en wordt ingezet op het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit (o.a. herbestemmingsmogelijkheden, invulling ‘rotte plekken’ bijdrage aan gevarieerde wijkopbouw). Wat betreft de kwaliteiten van de woning wordt ingezet op levensloopbestendige woningen, duurzaamheid, excellente woonmilieus, consumentgericht ontwikkelen en bijzondere doelgroepen.

Planspecifiek
De locatie Moleneind 2a ligt binnen het bestemmingsplan Well en maakt op basis van de begrenzing van de Wegenwet en de Wegenverkeerswet deel uit van de bebouwde kom van het dorp Well. De locatie kan derhalve gezien worden als een inbreidingslocatie.

Met het voorliggende initiatief worden maximaal 12 appartementen toegevoegd op een herbestemmingslocatie. Aan de bestaande bestemming 'Cultuur en ontspanning' wordt geen invulling meer gegeven. De locatie staat al langere tijd leeg en is door verpaupering een 'rotte plek' aan de N271 geworden. Herbestemmen levert een bijdrage aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en van de N271.

Het doel is om hier een nieuw woongebouw met middeldure koop- en/of huurappartementen te realiseren. De locatie met zijn ruime groene omgeving leent zich hier goed voor.

Er zit de komende jaren nog groei in de 65+ groep. De gemeente zet daarom in op het in samenhang invullen van de woonbehoefte vanuit vooral de ouderendoelgroep. Deze appartementen kunnen zorgen voor doorstroming op onze woningmarkt doordat senioren die graag kleiner willen gaan wonen hun eengezinswoning verlaten. Die woningen komen dan beschikbaar voor gezinnen met kinderen. Om de appartementen geschikt te maken voor de oudere doelgroep, zal het gebouw voorzien worden van een lift.

Onder deze voorwaarden kunnen de appartementen een passende aanvulling vormen op het woningaanbod van Bergen en past dit initiatief binnen de woonvisie van de gemeente.

3.4.3 Conclusie

In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.

3.5 Conclusie

Het plan is passend binnen c.q. niet strijdig aan het beleid van de verschillende overheden.

Hoofdstuk 4 Milieu- & omgevingsaspecten

4.1 Verkeer & parkeren

4.1.1 Parkeren

Op 25 april 2023 heeft de gemeenteraad de Nota parkeernormen (gemeente Bergen L.) vastgesteld. Daarom is op basis van deze nota het aantal benodigde parkeerplaatsen bepaald.

Het plangebied is gelegen in de zone 'rest bebouwde kom' en er wordt worst-case uitgegaan van de categorie 'koop, appartement, middel (60 - 110 m²) met een parkeernorm van 1,9 parkeerplaatsen per appartement. Dit leidt tot de navolgende parkeerbehoefte:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23010MO2AWEL-ON01_0009.png"

De parkeernorm geeft aan wat de parkeerbehoefte van een functie is. Wanneer binnen een gebied meerdere functies aanwezig zijn of worden gebouwd, vallen de pieken in parkeerbehoefte van die functies niet altijd op hetzelfde moment. Bij woningen is de parkeerbehoefte bijvoorbeeld op werkdagen in de avond en nacht maximaal. Het moment waarop alle gecombineerde functies tezamen een maximale parkeerbehoefte genereren wordt de maatgevende parkeerbehoefte genoemd. De maatgevende parkeerbehoefte wordt bepaald aan de hand van de aanwezigheidspercentages. Hierbij wordt bij woningen het bewonersdeel en het bezoekersdeel van de toekomstige parkeerbehoefte van elkaar gescheiden.

Uitgaande van dubbelgebruik van het bewoners- en bezoekersdeel van de 12 beoogde woningen bedraagt de maatgevende parkeerbehoefte 20,2 parkeerplaatsen, afgerond 21 parkeerplaatsen. Er is voldoende ruimte in het plangebied aanwezig om in deze parkeerbehoefte te voorzien. Op de verbeelding is ten behoeve van deze parkeerplaatsen een aanduiding 'parkeren' opgenomen.

4.1.2 Verkeer

De gemeente Bergen (L.) is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'weinig stedelijk' gebied en het plangebied maakt onderdeel uit van de 'rest bebouwde kom'. De voertuiggeneratie van 12 appartementen (koop of huur is nog niet bekend, maar worst-case wordt uitgegaan van de categorie 'koop, appartement, midden). De voertuiggeneratie komt daarmee volgens publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' van het CROW (uitgaande van het gemiddelde van de aangegeven bandbreedte) uit op het navolgende aantal voertuigbewegingen per etmaal:

Nieuw   Aantal   Norm   Totaal  
Koop, appartement, midden   12   6,0   72,0  

De toename van het aantal voertuigbewegingen bedraagt 72 extra voertuigbewegingen per etmaal. Bij de voormalige functie was natuurlijk ook sprake van een voertuigaantrekkende werking, maar omdat het pand is afgebrand, worden deze aantallen 'worst-case' buiten beschouwing gelaten.

Het plangebied wordt ontsloten via de bestaande inrit die uitkomt op de N271.

Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.2 Bodem

4.2.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd, dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).

4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Verkennend bodemonderzoek
Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.

Conclusies
Voor de uitvoering van het verkennend bodemonderzoek volgens NEN 5740 is uitgegaan van een diffuus belaste locatie met heterogeen verdeelde verontreiniging voor wat betreft het bebouwde en verharde terreindeel en de onderzoekshypothese 'onverdacht' voor het bosgebied. Voor het bebouwde en verharde terreindeel is tevens een verkennend bodemonderzoek asbest volgens NEN 5707 in combinatie met NEN 5897 uitgevoerd. In het onderzoek is tevens aandacht geschonken aan de kwaliteit van de funderingslagen onder de toegangsweg en parkeerplaatsen.

Bij de uitvoering van het veldonderzoek zijn voor wat betreft de grond geen waarnemingen gedaan die duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Onder de verharding van de toegangsweg bevindt zich een funderingslaag bestaande uit zandcement, gebroken asfalt en/of ongebroken puin. Op één monsterpunt is in de puinlaag een aantal fragmenten asbestverdacht materiaal aangetroffen.

Uit de resultaten van het laboratoriumonderzoek van de vaste bodem volgt dat hierin incidenteel (zeer) lichte verontreinigingen met PAK voorkomen. Het grondwater is niet verontreinigd. In de bovengrond rondom het pand blijkt het gehalte PFOS verhoogd ten opzichte van de toepassingswaarden voor de functie wonen/industrie.

In het verkennend bodemonderzoek asbest is voor wat betreft de grond in zowel het veld- als laboratoriumonderzoek, in het geheel geen asbest aangetroffen. Het in het verkennend bodemonderzoek van 2018 vastgestelde asbestgehalte van 99 mg/kg d.s. is in dit onderzoek niet bevestigd.

In de funderingslaag van de terreinverharding is op één monsterpunt een aantal fragmenten asbestverdacht materiaal aangetroffen wat resulteert in een gehalte van 350 mg/kg d.s. dat de hergebruiksnorm voor asbest in bouwstoffen overschrijdt. Verder is in de funderingslagen geen asbest aangetroffen.

In de zandfractie van de funderingslaag overschrijden, getoetst als grond, de gehalten minerale olie en zink de maximale waarden voor de bodemkwaliteitsklasse industrie. Het verhoogde gehalte minerale olie is mogelijk te relateren aan asfaltbijmenging. Getoetst als bouwstof is geen sprake van normoverschrijdingen.

Het gebroken asfalt dat op een aantal monsterpunten als fundering onder de terreinverhardingen is aangetroffen is niet-teerhoudend en komt in aanmerking voor hergebruik.

Aanbevelingen
De resultaten van onderhavig bodemonderzoek geven, in combinatie met de resultaten van de in het verleden op de locatie uitgevoerde onderzoeken, voldoende inzicht in de bodemkwaliteit van de projectlocatie. In algemene zin wordt de locatie geschikt geacht voor herontwikkeling van de bebouwing voor bijvoorbeeld woondoeleinden.

Bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden op de locatie dient voor wat betreft de bovengrond rondom de bebouwing vanwege de overschrijding van de toepassingswaarde wonen/industrie voor PFOS, vermenging met andere grondstromen te worden vermeden. Geadviseerd wordt om vooraf een aanvullend bodemonderzoek in te stellen om inzicht te krijgen in de positie en omvang van het grondlichaam met verhoogde gehalten PFOS. Grond met gehalten PFOS boven de toepassingswaarde wonen/industrie is niet elders herbruikbaar.

De funderingslaag van de terreinverhardingen bevat plaatselijk asbest boven de hergebruiksnorm. Het eventueel opbreken van de terreinverhardingen en funderingslagen dient vooraf te worden afgestemd met het betrokken bevoegde gezag en bij de uitvoering dienen passende (veiligheids)maatregelen te worden getroffen. Uitvoering van aanvullend onderzoek ter afbakening van de verontreiniging met asbest kan noodzakelijk zijn. Met asbest verontreinigde materiaalstromen zijn niet herbruikbaar en dienen te worden afgevoerd naar een erkend verwerker.

Aanvullend bodemonderzoek
Naar aanleiding van het verkennend bodemonderzoek is er een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.

Uit het aanvullend onderzoek blijkt dat het oppervlak waarover het gehalte PFOS 3 mg/kg of meer bedraagt circa 110 m² (15 x 7,5 m) is. Bij een laagdikte van 0,5 m geeft dit een verontreinigd bodemvolume van circa 55 m³. Hierin zit ook nog een deel bestrating. Een aandachtspunt bij een sanering is dat aan de rand van de verontreiniging een viertal bomen staat met een diameter van 25 tot 40 cm. Voor de sanering van de verontreiniging tussen deze bomen moeten deze ofwel worden gekapt of moet de grond eventueel met een zuigwagen worden verwijderd. Dit is mede afhankelijk van de toekomstplannen (maar in dit stadium nog niet duidelijk). Als de bomen gehandhaafd blijven is acceptatie van een hoger restgehalte dan 3 µg/kg d.s. mogelijk ook acceptabel maar dat is aan het bevoegd gezag.

Het aspect 'bodem' vormt, na uitvoering van de benodigde sanering, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.3 Geluid

4.3.1 Regelgeving

Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.

De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:

  • waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
  • waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.

Wegverkeerslawaai
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 m uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel 76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23010MO2AWEL-ON01_0010.png"

Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)

De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.

4.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Wegverkeerslawaai
Omdat de nieuwe woningen zijn gelegen in de wettelijk vastgestelde zone van de N271 (ter plaatse genaamd 'Moleneind') is akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. In deze paragraaf zijn de resultaten van dit onderzoek beknopt weergegeven; de volledige rapportage is als bijlage 3 bij de toelichting opgenomen.

Bouwbesluit
De geluidbelasting bedraagt op zijn hoogst 57 dB ter plaatse van de oostgevel. De vereiste karakteristieke geluidwering Ga;k bedraagt dan ten hoogste 57 – 33 = 24 dB (eis uit het bouwbesluit).

Hogere waarden
Een hogere waarde is nodig omdat niet alle berekende geluidsniveaus komend van de gezoneerde wegen in de omgeving onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB liggen. Maatregelen worden niet doelmatig geacht, het verlenen van een hogere waarde blijkt mogelijk. Het (ontwerp)besluit hogere waarden is opgenomen achteraan het akoestisch onderzoek in bijlage 3.

Woon- en leefklimaat
De milieukwaliteit wordt bij het gebouw geclassificeerd als 'Zeer Goed' tot 'Matig'. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van het gebouw wordt als acceptabel aangemerkt. Er kan gesteld worden dat de cumulatieve geluidsbelasting (wegverkeer) een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet in de weg staat.

Railverkeerslawaai
De nieuwe woning is niet gelegen binnen de zone van een spoorlijn. Akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai is derhalve niet benodigd.

Industrielawaai
De nieuwe woning is niet gelegen binnen de zone van een geluidgezoneerd industrieterrein. Akoestisch onderzoek naar industrielawaai is derhalve niet benodigd.

Het aspect 'geluid' vormt, na verlening van de hogere waarden, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Milieuzonering

4.4.1 Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23010MO2AWEL-ON01_0011.png"

Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.

4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse niet-woonfuncties aanwezig. In navolgende tabel zijn de adressen en de maximaal toegestane milieucategorieën van de aanwezige functies aangegeven:

Adres   Inrichting   Toelaatbare milieucategorie   Maatgevende aspect   Richtafstand (m)   Feitelijke afstand (m)  
Moleneind 4-10   J. van Vegchel   2   geluid   30   35  
Sterrenbos 8   Kantoor/ dienstverlening   1   geluid   10   60  

In de directe omgeving komen geen bedrijven voor met een milieucontour die over het plangebied is gelegen. Dit betekent dat de beoogde woningen de betreffende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering schaden en de beoogde woningen omgekeerd geen overlast ondervinden van de omliggende bedrijven. Er is dus sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Regelgeving

De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde). Het gaat hier bijvoorbeeld om woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 nieuwe woningen, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen.
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.

Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.

4.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Beoogd plan betreft een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit wordt bevestigd door de uitgevoerde berekening met de NIBM-tool (versie 22 juli 2023):

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23010MO2AWEL-ON01_0012.png"

Goede ruimtelijke ordening
Om na te gaan wat de (verwachte) situatie van de luchtkwaliteit in het plangebied is bij monitoringsronde 2022, in de monitoringsjaren 2021 en 2030 gebruik gemaakt van de monitoring van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK). In navolgende tabel is de luchtkwaliteit op het meest nabij gelegen rekenpunt langs de N271 weergeven:

  2021 (µg/m³)   2030 (µg/m³)  
NO2   12,7   10,0  
PM10   16,2   13,5  
PM2,5   9,6   7,0  

Uit de tabel valt om te maken dat de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden. Het plan voegt daar ook geen in betekenende mate verslechtering aan toe.

De daggemiddelde norm van 50 µg/m³ voor PM10 mag maximaal 35 dagen per jaar overschreden worden en is voor PM10 belangrijker dan de jaargemiddelde norm van 40 µg/m3. Uit het CIMLK blijkt dat er sprake is van 6 overschrijdingsdagen in zowel 2021 als in 2030, waarmee ruimschoots aan de norm wordt voldaan.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Geur

4.6.1 Regelgeving

Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie navolgende tabel:

    Concentratiegebied   Niet-concentratiegebied  
Binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   maximaal 3 ouE/m³   maximaal 2 ouE/m³  
  andere diercategorieën   minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object   minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object  
Buiten bebouwde kom   diercategorieën Rgv   maximaal 14 ouE/m³   maximaal 8 ouE/m³  
  andere diercategorieën   minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object   minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object  

Geurnormen Wgv

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. De gemeente Bergen beschikt over een dergelijke verordening in de vorm van de Verordening geurhinder en veehouderij 2007.

Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:

  • de geurbelasting wordt bepaald;
  • de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.

Activiteitenbesluit milieubeheer
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

4.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Er is geen sprake van agrarische bedrijven in de directe omgeving met een geurcontour die (deels) over het plangebied gelegen is. Bovendien zijn tussen omliggende agrarische bedrijven en het plangebied al andere gevoelige (woon)bestemmingen gelegen, die maatgevend zijn voor de bedrijfsvoering van de betreffende agrarische bedrijven.

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld.

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden vooral bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.

De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ('Wvgs') ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtsgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden (200 m). Buiten deze zone hoeft in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).

4.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Op navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23010MO2AWEL-ON01_0013.png"

Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering, bron: www.risicokaart.nl)

Inrichtingen c.q. bedrijven
Uit de provinciale risicokaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van aardgastransportleidingen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen
Ten aanzien van de veiligheidsrisico’s in het plangebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg zijn in beginsel de A- en N-wegen van belang; over deze wegen is structureel vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer toegestaan.

Het plangebied ligt op een afstand van circa 45 m tot provinciale weg N271. De N271 is niet aangewezen als Basisnetroute. Op basis van de gegevens van de Risicokaart blijkt dat voor deze weg géén sprake is van PR 10-6-risicocontour. Daarnaast ligt de weg op een dermate afstand van het bouwvlak en het nieuwe woongebouw dat een eventueel aanwezig plasbrandaandachtsgebied niet relevant is.

Het plangebied is wel gelegen binnen het invloedsgebied van de N271. Op basis van de vuistregels uit de HART is echter aangetoond dat zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie de hoogte van het groepsrisico minder van 10 % van de oriëntatiewaarde. Voor de risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de N271 kan ingevolge artikel 7 en 8 van het Besluit externe veiligheid transportroute volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen. De toekomstige bewoners zullen zelf redzaam zijn. Er is in het plangebied geen sprake van het realiseren van een (beperkt) kwetsbaar object.

Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.

Er heeft nog geen afstemming plaatsgevonden met de Veiligheidsregio. Afstemming zal plaatsvinden tijdens de inzage van dit ontwerpplan. Voor de vaststelling van het definitieve plan zal hierover duidelijkheid zijn.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt volgens de ons nu ter beschikking staande gegevens geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Waterhuishouding

4.8.1 Regelgeving

De laatste jaren heeft het waterbeleid een wezenlijk andere oriëntatie gekregen, namelijk van reageren naar anticiperen. In ruimtelijke plannen moet steeds meer aandacht besteed worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid (kwantitatieve en kwalitatieve eigenschappen) en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk.

Beleid Waterschap
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn de Verordening Fysieke Leefomgeving gemeente Bergen (L) 2022, het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) 2020 – 2025, het Waterbeheerprogramma 2022 - 2027 van Waterschap Limburg, de Omgevingsverordening Limburg (2021), het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:

  • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
  • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).

Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de driestapsstrategieën.

Gemeentelijk beleid
Door de gevolgen van klimaatveranderingen wordt de gemeente Bergen kwetsbaarder voor verdroging, extreme hitte en extreme neerslag. In 2020 is het GRP Bergen (L) 2020 - 2025 vastgesteld waarin staat dat in de gemeente Bergen een natuurlijk en klimaatbestendig watersysteem willen creëren. Regenwater vasthouden en een impuls zijn belangrijke uitgangspunten hierbij. Dit beleid is ook verankerd in de gemeentelijke 'Verordening Fysieke leefomgeving gemeente Bergen (L) 2022'. Om wateroverlast door extreme neerslag te voorkomen en verdroging tegen te gaan is het van belang dat zowel op particulier terrein als in openbaar gebied voldoende waterberging wordt gerealiseerd. In de verordening zijn hiervoor concrete regels opgenomen.

4.8.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Huidige situatie

Bestaande situatie bebouwing en verhard oppervlak
In de bestaande situatie bevindt er zich één gebouw in het plangebied van circa 240 m². Daarnaast loopt er een verhard pad richting het gebouw en is er een (deels overgroeid) verhard parkeerterrein aanwezig.

Ligging van beschermingszones, reserveringsgebieden
Op basis van het Omgevingsverordening Limburg blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied of boringsvrije zone. Vanuit grondwaterkwaliteit zijn er dan ook geen belemmeringen.

Huidige verwerking hemelwater
Volgens de indicatieve kaarten van het Waterschap Limburg is de doorlatendheid voor hemelwater ter plaatse zeer goed, met 1,5 tot 10,0 m per dag. Het hemelwater zal ter plaatse goed kunnen infiltreren.

Huidige verwerking afvalwater en waterkwaliteit
Er vindt verwerking van afvalwater plaats in de huidige situatie.

Aanwezig oppervlaktewater
In het plangebied en de directe omgeving is geen primair oppervlaktewater aanwezig. In de toekomst zal hier ook niet in voorzien worden.

Grondwaterstanden en maaiveldhoogte
Op basis van de kaarten behorende bij het Basisregistratie Ondergrond (BRO) is het plangebied aangewezen als Duinvaaggronden; grof zand. De gemiddelde diepte van de grondwaterspiegel is gelegen op meer dan 5,0 m onder het maaiveld.

De bestaande maaiveldhoogte ligt volgens het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) op circa 20,0 à 22,5 m +NAP.

Toekomstige situatie en waterbergingsopgave

Planbeschrijving
In paragraaf 2.2 is de beoogde uitwerking weergegeven van het nieuwe woongebouw, ter plaatse van de bestaande (te slopen) bebouwing. Dit betreft een uitwerking op hoofdlijnen.

Ontwerp nieuw watersysteem

Hemelwater
Wat betreft hemelwater streeft de gemeente Bergen ernaar om bij nieuwbouw en herstructurering regenwater volledig af te koppelen en zoveel mogelijk binnen het plangebied te verwerken conform de Verordening Fysieke Leefomgeving gemeente Bergen (L) 2022 en het gemeentelijk rioleringsplan 2020 – 2025.

Worst-case wordt ervan uitgegaan dat alle terreinverharding voor parkeren in het plangebied nieuw is en daarnaast vindt er een uitbreiding van het bebouwd oppervlak plaats (van circa 245 m² naar maximaal 440 m² (= 100 % van het toekomstige bouwvlak). Voor de toename aan verhard oppervlak wordt uitgegaan van 95 m² terreinverharding en 220 m² aan extra bebouwing. In totaal dus 315 m² aan extra verhard oppervlak dat niet aangesloten wordt op de riolering (afgekoppeld).

Gezien de hoeveelheid extra verhard oppervlak zal er een infiltratievoorziening gerealiseerd moeten worden met een capaciteit van 18,9 m³ (315 m² x 60 mm). De bergingsvoorziening moet binnen 24 uur na de neerslaggebeurtenis opnieuw beschikbaar zijn voor waterberging. Er is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen (zie sublid 4.2.3), dat voorzien moet worden in voldoende waterbergingscapaciteit.

Afvalwater
Het afvalwater van de 12 appartementen zal worden geloosd op de riolering. De huidige aansluiting loopt op dit moment door de tuin van één van de achterburen. Deze oplossing heeft bij de nieuwe ontwikkeling niet onze voorkeur en qua capaciteit is het ook nog de vraag of deze zal volstaan. Daarom zal er een nieuwe riolering worden aangelegd richting de N271. De bestaande riolering zal worden verwijderd.

Er wordt uitgegaan van gemiddeld 129 l afvalwater per dag per persoon (bron: Vewin). Indien wordt uitgegaan 2,13 personen per woning (= gemiddelde huishoudgrootte in Nederland in 2022) zal er per dag circa 3,3 m³ afvalwater worden geloosd op het bestaande rioleringsstelsel ter plaatse Met het aansluiten van het nieuwe woongebouw moet voldaan worden aan de uitgangspunten uit het GRP Bergen (L) 2020 - 2025 uit 2019 en conform Afdeling 3 van de Verordening Fysieke Leefomgeving gemeente Bergen (L) 2022.

Grondwater
De beoogde ontwikkeling is niet van wezenlijke invloed op de grondwaterstand in het plangebied.

Waterkwaliteit en beheer
Het hemelwater dat terecht komt op de bebouwing en verharding wordt beschouwd als schoon wanneer geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt worden. Daarom mogen er uitsluitend niet-uitlogende bouwmaterialen gebruikt voor het nieuwe woongebouw.

Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9 Ecologie

4.9.1 Regelgeving

In 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien moet voor de start van die werkzaamheden ontheffing worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan moet duidelijk zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

  • 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
  • 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
    • c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
      • de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
      • de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
  • 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In het plangebied is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.

Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook moet gelet worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Gebiedsbescherming
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' moet worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

4.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Er is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd voor het plangebied. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.

Soortenbescherming
De beoogde ruimtelijke ingreep leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming. Er zijn geen kapwerkzaamheden voorzien.

Er moeten enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van de algemene zorgplicht, foeragerende vleermuizen, rugstreeppadden en algemene broedvogels. Voorafgaand aan de werkzaamheden moet met aanvullend onderzoek worden vastgesteld of de te slopen bebouwing een relevante functie heeft voor vleermuizen en steenmarter (soortenbescherming). Aanvullend onderzoek naar de steenmarter is niet nodig indien de werkzaamheden worden gestart in de vrijgestelde periode van de steenmarter (15 augustus tot en met februari). Om geen aanvullend onderzoek te hoeven uitvoeren naar de steenmarter, zal bij de start van de uitvoeringswerkzaamheden rekening worden gehouden met deze periode.

Te treffen maatregelen

  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (algemene zorgplicht). Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, moet direct contact opgenomen worden met een ter zake deskundige.
  • Eventueel aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) voorafgaand aan de werkzaamheden gefaseerd verwijderen. Dit om grondgebonden dieren de kans te bieden zelfstandig het plangebied te verlaten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • Het plangebied tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes). Mocht verlichting noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel).
  • Voor rugstreeppad moet het terrein gedurende de ontwikkeling ongeschikt gehouden worden (bijv. aanbrengen puinbed, voorkomen ontstaan puinhopen, egaliseren terrein e.d.) en/of ontoegankelijk gemaakt te worden voor de soort gedurende de bouwwerkzaamheden. Het ontoegankelijk maken moet bij voorkeur voor de migratie- en voortplantingsperiode plaatsvinden. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van 50 cm hoog en minimaal 10 cm ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn om het gebied ontoegankelijk te maken moeten zodanig geplaatst en beheerd worden dat ze hun functie ten allen tijden kunnen vervullen. Zie voor meer instructies bijlage 3 van het onderzoek.
  • De sloopwerkzaamheden opstarten of uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (indicatief medio maart t/m medio juli). Als dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties van algemene broedvogels ruim voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt of ontoegankelijk gemaakt te worden. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Als werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd die mogelijk resulteren in het wegnemen of verstoren van broedgevallen moet voor aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd worden of er broedvogels aanwezig zijn.

Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, maar is wel onderdeel van de Goudgroene natuurzone. De beoogde werkzaamheden zullen echter niet leiden tot aantasting van de kernkwaliteiten van dit gebied. Bovendien zal in de toekomstige situatie een groot deel van het plangebied ter bescherming van de aanwezige natuurwaarden voorzien van de bestemming 'Natuur'.

Gelet op de aard en omvang van de activiteiten die dit plan toelaatwerk, de afstand tot voor stikstofgevoelige beschermde natuurwaarden in Natura 2000- moeten de effecten van stikstofdepositie inzichtelijk worden gemaakt. Uit zeer globale stikstofdepositie berekeningen voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase blijkt echter dat sprake is van een stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha respectievelijk 0,00 mol/ha/j.

Er is daarom een ecologische beoordeling uitgevoerd, gebruikmakend van de rapportage 'Ecologische beoordeling snelheidsverlaging Rijkssnelwegen' (d.d. 16 maart 2020). De snelheidsverlaging op de rijkssnelwegen heeft geleid tot een verandering van verkeersstromen. Voorafgaand aan de verlaging van de maximum snelheid is een inschatting gemaakt van de toename van verkeer op de N271, wat de effecten daarvan zijn en hoe die effecten ecologisch beoordeeld moeten worden. In de 'Ecologische beoordeling snelheidsverlaging Rijkssnelwegen' is op basis van een ecologische onderbouwing geconcludeerd dat de stikstofdepositietoename van 3,05 mol/ha/j op delen van leefgebieden van de zwarte specht en de nachtzwaluw in Natura 2000-gebied Maasduinen niet leidt tot vergunningplicht voor de snelheidsmaatregel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23010MO2AWEL-ON01_0014.png"

*) beïnvloede areaal t.o.v. aanwezig areaal in het betreffende Natura 2000-gebied, bij vogelsoorten is gekeken naar het gehele leefgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23010MO2AWEL-ON01_0015.png"

Lokale toename stikstofdepositie Maasduinen als gevolg van de snelheidsverlaging met globale aanduiding plangebied (rode omcirkeling)

Omdat de verkeerstoename op en in de directe nabijheid van de N271 als gevolg van de voorgenomen woningbouw verwaarloosbaar is ten opzichte van de verkeerstoename als gevolg van de snelheidsverlaging, is ondanks de toename van de stikstofdepositie, geen sprake van de aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied 'Maasduinen'. Op basis van zeer globale berekeningen kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied 'Maasduinen' enkel toeneemt in de directe omgeving van de N271 in de leefgebieden 'Bos van arme zandgronden' (Lg13) en 'Eiken- en beukenbos van lemige zandgronden'. Dit zijn leefgebieden voor de voor het Natura 2000-gebied Maasduinen aangewezen soorten zwarte specht en de nachtzwaluw. Vanwege verstoring door het huidige verkeer op de N271 is ter plekke feitelijk geen sprake van geschikt leefgebied voor de nachtzwaluw en de zwarte specht.

Voor de vaststelling van het definitieve plan zal een meer gedegen stikstofdepositie onderzoek worden uitgevoerd. Hiervoor is reeds opdracht gegeven maar de resultaten zijn nog niet bekend ten tijde van het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan. Bij de toelichting van het vast te stellen bestemmingsplan zal een rapportage van het stikstofdepositieonderzoek worden gevoegd.

Hierop wachten is nu niet verantwoord omdat de voorbereidingsbescherming afloopt als het ontwerp bestemmingsplan niet ter inzage gaat voor het voorbereidingsbesluit voor deze locatie afloopt.

Het aanvullende onderzoek naar vleermuizen is in opdracht gegeven en wordt uitgevoerd in de periode juni t/m september 2024. Er is geen reden om aan te nemen dat een eventuele ontheffing (indien dit uit het aanvullend onderzoek naar voren komt) niet verkregen zou kunnen worden.

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.10 Archeologie & cultuurhistorie

4.10.1 Regelgeving

In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.

Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.

De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2024. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussenliggende periode. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.

Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.

4.10.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Archeologie
In november 2012 heeft de gemeente Bergen de ‘Nota Archeologiebeleid Bergen’ met bijbehorende archeologische beleidsadvieskaart vastgesteld. Op de archeologische beleidsadvieskaart is het grondgebied van de gemeente ingedeeld in zeven categorieën waarbij voor iedere categorie een afzonderlijk beleidsadvies geldt. Voor de categorieën gelden verschillende ondergrenzen voor het verplicht stellen van archeologisch onderzoek bij ruimtelijke ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23010MO2AWEL-ON01_0016.png"

Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart gemeente Bergen met globale ligging plangebied (rode omkadering).

Uit de gemeentelijke archeologische beleidskaart blijkt dat het deel van het plangebied waar bouwwerkzaamheden voorzien zijn, is aangemerkt als categorie 6. Dit betreft gebieden van lage archeologische verwachting. De kans op het aantreffen van archeologische nederzettingen is in deze gebieden/terreinen in vergelijking met andere landschappelijke zones, lager. Op deze gebieden zijn geen ondergrenzen of vergunningstelsel van toepassing vanuit het gemeentelijke bestemmingsplan. Nader archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

De zuidzijde van het plangebied valt in categorie 3. Dit betreft gebieden met een hoge archeologische waarde. Ter plaatse is de archeologische dubbelbestemming uit het geldende bestemmingsplan overgenomen.

Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Cultuurhistorie
Er komen geen cultuurhistorische waarden voor in het plangebied. Wel is het plangebied op de gemeentelijke kaart met groenelementen aangeduid als 'woonbos (2,56 ha)' bestaande uit zomereiken en gemengde soorten als afscheiding tussen Well en de voormalige club Pico Bello. Dit woonbos blijft echter behouden. Er worden geen bomen gekapt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP23010MO2AWEL-ON01_0017.png"

4.10.3 Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.11 Leidingen

4.11.1 Regelgeving

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgastransportleiding met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

4.11.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In (de directe omgeving) van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones moeten worden opgenomen.

4.12 Vormvrije MER-beoordeling

4.12.1 Regelgeving

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

4.12.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De voorgenomen activiteiten in dit bestemmingsplan liggen ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen desondanks niet alleen aan de onderzoeksverplichting uit het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningsvrije bouwwerken opgenomen.

Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

5.1.1 Inleidende regels

Begrippen 
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten 
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde.

5.1.2 Opbouw bestemmingen

Bestemmingsomschrijving 
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels 
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Afwijken van de bouwregels 
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.

Afwijken van de gebruiksregels 
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

5.1.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel 
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels 
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.

Algemene gebruiksregels
Deze regels bevatten een verbodsbepaling ten aanzien van gebruik in strijd met het bestemmingsplan.

Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling zijn regels opgenomen ten aanzien van afwijkingsmogelijkheden die voor het hele plangebied gelden en die Burgemeester en wethouders de benodigde flexibiliteit bieden ten aanzien van het bestemmingsplan.

Algemene wijzigingsregels 
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Overige regels
Deze bepaling bevat regels omtrent landschappelijke waarden en parkeren.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels 
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2 Bestemmingen

Het bestemmingsplan kent twee enkelbestemmingen en twee dubbelbestemmingen:

Artikel 3 Natuur
De gronden met de natuurbestemming zijn bedoeld voor duurzame instandhouding van natuurgebieden, behoud, versterking en/of ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuurwaarden, in samenhang met de waterhuishouding alsmede voor extensief recreatief medegebruik.

Het realiseren van gebouwen is binnen deze bestemming niet toegestaan. Alleen ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' is een toegangspad toegestaan. Het realiseren van parkeerplaatsen is zowel toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' als de aanduiding 'parkeren'.

Artikel 4 Wonen
Binnen de woonbestemming mag een appartementengebouw worden opgericht, met een maximum bouwhoogte en maximum aantal wooneenheden.

Gebruik
In tegenstelling tot wat gebruikelijk is binnen de gemeente, ontbreekt de mogelijkheid om een beroep aan huis uit te oefenen in het plangebied. Dit heeft te maken met de stikstofdepositie die voortkomt uit deze activiteiten en de stikstofgevoeligheid van het Natura 2000-gebied 'Maasduinen' dat op korte afstand van het plangebied ligt.

Bouwmogelijkheden
Gebouwen moeten worden opgericht in het aangegeven bouwvlak. De maximum bouwhoogte van het hoofdgebouw is aangegeven op de verbeelding.

Erfafscheidingen
Erf- en terreinafscheidingen zijn -met uitzondering van enkele uitzonderingen- aan de wegzijde toegestaan tot een maximum bouwhoogte van 1,0 m. Voor het overige zijn deze toegestaan tot een bouwhoogte van 2,0 m.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
Aan de zuidzijde van het plangebied bevinden zich gronden met een archeologische waarde. Op basis van de gemeentelijke archeologische beleidskaart zijn vier dubbelbestemmingen opgenomen om deze archeologische verwachtingen en bekende AMK-terreinen te beschermen. In de archeologische beleidskaart zijn ondergrenzen bepaald ten aanzien van archeologisch onderzoek. Deze ondergrens is in de dubbelbestemming opgenomen.

Artikel 6 Waarde - Ecologische hoofdstructuur
De gronden voorzien van deze dubbelbestemming zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en verbetering van het Nationaal Natuurnetwerk (NNN). Deze dubbelbestemming is overgenomen in het plangebied ter bescherming van de natuurlijke waarden rondom het nieuwe woongebouw.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaatsvinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Het voorliggende plan staat een ontwikkeling in de zin van artikel 6.2.1 Bro toe.

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waar sprake is van een ontwikkeling in de zin van artikel 6.2.1 Bro, een exploitatieplan vaststelt tenzij kostenverhaal op een andere wijze is verzekerd.

De gemeente heeft alle gronden op deze locatie in eigendom. De gemeente zal het plan verder in samenwerking met een bouwpartij ontwikkelen. Daartoe zal een samenwerkingsovereenkomst worden gesloten.

Voor de ontwikkeling van deze locatie voert de gemeente een grondexploitatie. Hierin zijn opgenomen de aankoop van de gronden, de kosten voor het bouwrijp maken van de grond, de gemeentelijke plankosten en overige kosten. Deze kosten zijn gedekt door de opbrengst van de gronduitgifte en gemeentelijke middelen.

De financieel-economische uitvoerbaarheid is hiermee in voldoende mate verzekerd.

6.2 Overleg

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Te zijner tijd zullen eventueel ingediende vooroverlegreacties hier of in een separate nota van een gemeentelijke reactie worden voorzien.

6.3 Inspraak

Zienswijzen
Te zijner tijd zullen eventueel ingediende zienswijzen hier of in een separate nota van een gemeentelijke reactie worden voorzien.