Maaspark Well

Status: ontwerp
Identificatie: NL.IMRO.0893.BP22014MPWWEL-ON01
Plantype: bestemmingsplan

Inhoud

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Glastuinbouw

Artikel 4 Agrarisch met waarden

Artikel 5 Bedrijf

Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorziening

Artikel 7 Bos

Artikel 8 Groen

Artikel 9 Maatschappelijk - Religie

Artikel 10 Natuur

Artikel 11 Recreatie - Camping

Artikel 12 Recreatie - Dagrecreatie

Artikel 13 Recreatie - Jachthaven

Artikel 14 Tuin

Artikel 15 Verkeer

Artikel 16 Water

Artikel 17 Wonen

Artikel 18 Leiding - Gas

Artikel 19 Waarde - Archeologie 4

Artikel 20 Waarde - Archeologie 5

Artikel 21 Waarde - Cultuurhistorie schootsveld

Artikel 22 Waterstaat - Beschermingszone waterkering

Artikel 23 Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed

Artikel 24 Waterstaat - Waterbergend rivierbed

Artikel 25 Waterstaat - Waterkering

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 26 Anti-dubbeltelregel

Artikel 27 Algemene bouwregels

Artikel 28 Algemene gebruiksregels

Artikel 29 Algemene aanduidingsregels

Artikel 30 Algemene afwijkingsregels

Artikel 31 Algemene wijzigingsregels

Artikel 32 Algemene procedureregels

Artikel 33 Overige regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 34 Overgangsrecht

Artikel 35 Slotregel

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

 

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Maaspark Well' met identificatienummer NL.IMRO.0893.BP22014MPWWEL-ON01 van de gemeente Bergen.

 

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

 

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

1.5 aangebouwd bijbehorend bouwwerk

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

1.6 aan-huis-verbonden bedrijf

het door de bewoner van de (bedrijfs)woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een (bedrijfs)woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.

 

1.7 aan-huis-verbonden-beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een (bedrijfs)woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

 

1.8 afhankelijke woonruimte

een (aangebouwd) bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding gehuisvest is.

 

1.9 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

 

gemengd agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf met activiteiten die door de aard functioneel aan het buitengebied gebonden zijn, of waarvan de activiteiten zijn gericht op het buitengebied, zoals een agrarisch technisch hulpbedrijf, gebruiksgerichte paardenhouderij en recreatieve activiteit.

 

1.10 agrarisch hulpbedrijf

een niet-industrieel bedrijf voor productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven, respectievelijk voor ver- of bewerking, op- of overslag, vervoer of verhandeling van agrarische producten.

 

1.11 ambachtelijk bedrijf

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht.

 

1.12 ammoniakemissie van een dierenverblijf

de amoniakemissie van een dierenverblijf, bepaald op basis van diercategorieën en dieraantallen, huisvestingssystemen, additionele technieken, emissiereducerende technieken en voer- en managementmaatregelen.

 

1.13 ammoniakemissie van een veehouderijlocatie

de som van de ammoniakemissie van alle bij een veehouderij-inrichting behorende dierenverblijven.

 

1.14 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

 

1.15 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).

 

1.16 archeologisch onderzoek

een onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een certificaat ex artikel 5.1 van de
Erfgoedwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm van de Nederlandse Archeologie (KNA). Een archeologisch onderzoek is slechts afgerond zodra een archeologisch rapport ter goedkeuring aan de gemeente kan worden overlegd.

 

1.17 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

1.18 bebouwingspercentage

een op de verbeelding of in de regels aangeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak of bouwperceel aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd door gebouwen en overkappingen.

 

1.19 bed & breakfast

het bieden van recreatief nachtverblijf, kortdurend, in de vorm van logies met ontbijt, in het hoofdgebouw of in één van de bestaande bijbehorende bouwwerken.

 

1.20 bedrijf:

elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze regels eveneens als bedrijf aangemerkt.

 

1.21 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten;

 

1.22 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering, in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is.

 

1.23 beeldbepalende (monumentale) bomen:

een uit stedenbouwkundig, landschappelijk, cultuurhistorisch, natuurlijk of ecologisch oogpunt belangrijke boom. Meestal solitaire, goed geproportioneerde boom (soms in semi-bosverband of op een erf) met een leeftijd van vaak meer dan 100 jaar en een grote omvang; daardoor visueel zeer opvallend.

 

1.24 beperkt kwetsbaar object:

objecten als zodanig bedoeld in artikel 1 eerste lid, onderdeel b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder woningen, gebouwen die bestemd zijn voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, hotels, winkels, restaurants en cafés, kantoren, sport- en recreatieterreinen en vergelijkbare functies.

 

1.25 bestaand

  1. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan of mag worden gebouwd op grond van een bouwvergunning of omgevingsvergunning;

  2. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

 

1.26 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

 

 

1.27 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

1.28 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

 

1.29 bijbehorende voorziening

zaken ter ondersteuning van een adequate bedrijfsvoering, zoals een mestbe- en verwerkingsinstallatie voor het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf, luchtwassers, wasplaatsen, weg- en waterbouwkundige voorzieningen danwel energievoorzieningen.

 

1.30 bijzondere huisvesting

huisvesting in een woning zonder dat sprake is van een regulier huishouden, zoals kamerverhuur, huisvesting van seizoensarbeiders en bijzondere woonvormen voor mensen met sociale, lichamelijke of geestelijke beperkingen waarvoor de woningen beschikken over speciale voorzieningen danwel waarbij de bewoners professionele ondersteuning kunnen krijgen om zelfstandig te kunnen wonen.

 

1.31 boerderijwinkel

een winkel bij een agrarisch bedrijf, waar eigen geproduceerde agrarische producten worden verkocht.

 

1.32 boogkas

een constructie van metaal of een ander materiaal met een hoogte van maximaal 4 m, dat met plastic of in gebruik daarmee overeenkomend materiaal is afgedekt ter vervroeging of verlenging van het teeltseizoen van tuinbouw- of fruitteeltproducten. Onder een boogkas wordt tevens een draagluchthal verstaan.

 

1.33 bos

een grondoppervlakte waarvan bomen en houtachtige struiken de belangrijkste structuur uitmaken, waartoe een eigen flora en fauna behoort, en die verder als levensgemeenschap gekarakteriseerd wordt door bestendigheid, wederzijdse beïnvloeding en inwerking op de omgeving.

 

1.34 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

1.35 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

 

 

 

1.36 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd en dat een oppervlakte beslaat van meer dan 50% van het grondvlak van het hoofdgebouw, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

 

1.37 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

1.38 bouwperceelsgrens

een grens van een bouwperceel.

 

1.39 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

 

1.40 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

1.41 chalet

een onderkomen met een lichte constructie welke niet vast op/in de grond gefundeerd is, in zijn geheel of enkele delen kan worden verplaatst en niet als stacaravan aangemerkt kan worden.

 

1.42 containervelden

werk niet zijnde bouwwerk bestaande uit grond afgedekt met plastic, antiworteldoek en/of beton, eventueel in combinatie met andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten.

 

1.43 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk en/of gebied of beplanting toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van gronden en gebouwen, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het wegenpatronen of de architectuur; onder cultuurhistorische waarden worden mede verstaan:

  1. de stedenbouwkundige waarden of waarden van de gebouwde (of: bebouwde) omgeving;

  2. de landschapswaarden, natuurlijke waarden, aardkundige waarden of historisch-geografische waarden.

 

1.44 dagbesteding

het bieden van de mogelijkheid tot zorg aan zorgvragers, door middel van een werkgemeenschap van sociaal therapeutische aard en in de vorm van dagopvang en dagbesteding waarbij nachtverblijf is uitgesloten.

 

1.45 dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van ontspanning in de vorm van sport, spel en verblijf, zonder dat daarbij sprake is van overnachting.

 

1.46 dagvoorziening

een voorziening gericht op het bieden van dagbestedingsactiviteiten voor mensen die door een beperking begeleiding nodig hebben om te kunnen functioneren in de maatschappij, waarbij het gaat om actieve, belevingsgerichte buitenactiviteiten, zoals het verzorgen van paarden en honden en het onderhouden van groenten-, fruit- en bloementuintjes.

 

1.47 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

1.48 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan het publiek, zoals een kapsalon, reisbureau, uitzendbureau, bankfiliaal, wasserette of apotheek, eventueel met bijbehorend kantoor, magazijn of ambacht, met uitzondering van garagebedrijf, horeca en seksinrichtingen.

 

1.49 dierenverblijf

gebouw of overkapping waarbinnen of waaronder landbouwhuisdieren worden gehouden, inclusief daartoe behorende voorzieningen zoals luchtwassers.

 

1.50 dove gevel

een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN 5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (in geval van weg- en railverkeerslawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

 

1.51 energieopwekking voor eigen gebruik

Het opwekken van duurzame energie teneinde (geheel of gedeeltelijk) te kunnen voorzien in het energieverbruik van de ter plaatse toegelaten gebruiksactiviteiten van het ter plaatste gevestigde huishouden c.q. bedrijf.

 

1.52 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover het bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt.

 

1.53 erf- en terreinafscheiding met een open constructie (niet zijnde gaasnet hekwerk)

een erf- of terreinafscheiding met een constructie die voor ten minste 80% open is, zoals palen met draad en hekwerken met planken waarbij voldoende ruimte tussen de planken vrij blijft.

 

1.54 extensief recreatief medegebruik

recreatie met weinig dynamiek die nauwelijks druk uitoefent op de omgeving, zoals wandelen, vissen en fietsen, met de daarbij behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, bankjes, of een loopbrug.

 

1.55 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

1.56 gebruiksgerichte paardenhouderij

het houden van paarden en pony´s ten behoeve van het gebruiken van deze dieren, zoals ten behoeve van pensionstallen, verhuurbedrijven, rijscholen en maneges.

 

1.57 geluidsgevoelig object

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder.

 

1.58 geluidwerende voorziening

geluidsreducerende constructie of bouwwerk in de vorm van voorzieningen zoals geluidsschermen, geluidswallen of aan deze constructies gelijk te stellen bouwwerken of constructies.

 

1.59 gemeenschappelijke voorzieningen

voorzieningen ten dienste van en ondergeschikt aan de verblijfsrecreatieve functie, zoals een ontvangstruimte, ruimte voor vermaak, sport- en speelvoorzieningen en/of sanitaire voorzieningen.

 

1.60 geomorfologische waarden

landschappelijke waarden, die samenhangen met de ontstaansgeschiedenis van de grond en die herkenbaar zijn in het bodemreliëf.

 

1.61 glastuinbouw

de teelt van tuinbouwgewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van kassen.

 

1.62 groepsaccommodatie

recreatief verblijf voor overnachting door personen die elders hun hoofdverblijf hebben, in een accommodatie die naar afmetingen en inrichting specifiek bedoeld is voor een grotere groep van personen, tot uitdrukking komend in onder andere gezamenlijke faciliteiten voor logies, dagverblijf en maaltijdbereiding.

 

 

 

1.63 groenvoorziening

ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, bermen, erfbeplantingen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren.

 

1.64 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals een melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een productiegerichte paardenhouderij of een vollegronds tuinbouwbedrijf.

 

1.65 herbouw

het oprichten van bebouwing op een bouwperceel waar op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bebouwing van dezelfde bestemming als de op te richten bebouwing aanwezig was.

 

1.66 hobbymatig houden van dieren

het niet bedrijfsmatig houden van dieren in een vorm die niet is gericht op productie en dus ook niet op economisch gewin, maar die plaatsvindt voor educatieve of recreatieve doeleinden of uit liefhebberij.

 

1.67 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

 

1.68 horecabedrijf

een bedrijf of paracommerciële instelling waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt. Bij horecabedrijven wordt gebruik gemaakt van een categorie indeling. Categorie 1 is de lichtste categorie (verstrekken kleine etenswaren), categorie 5 is de zwaarste categorie (hotel). De categorieënindeling ziet er als volgt uit:

 

categorie 1:

horeca activiteiten, die qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen of verbreding van agrarische bedrijfsvoering en waar naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren en alleen alcoholvrije drank worden verstrekt.

 

categorie 2:

een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden. Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood en broodjeszaken, lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum en eetwinkels. In hoofdzaak wordt hier alcoholvrije drank verstrekt.

 

categorie 3:

een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar en restaurant.

 

categorie 4:

een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en andere kleine etenswaren. Daaronder worden begrepen: discotheek / dancing, nachtcafé en een zalencentrum (met nachtvergunning).

 

categorie 5:

een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf, al dan niet in combinatie met een restaurant. Daaronder worden begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesvertrekken.

 

1.69 houtsingel

cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol lijnvormig landschapselement bestaande uit inheemse boom- en struikbeplanting, waarvan bomen het hoofdbestanddeel vormen, al dan niet dienende ter eigendomsmarkering en/of perceelsscheiding.

 

1.70 houtwal

cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol lijnvormig landschapselement bestaande uit een wallichaam van enkele meters breed voorzien van een inheemse boom- en struikbeplanting, waarvan bomen het hoofdbestanddeel vormen, al dan niet dienende ter eigendomsmarkering en/of perceelsscheiding.

 

1.71 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

 

1.72 hydrologisch neutrale ontwikkeling

ontwikkeling waarbij maatregelen worden getroffen zodat deze geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding ten opzichte van de uitgangssituatie. Dit betekent in ieder geval dat in de nieuwe situatie geen hemelwater wordt afgevoerd, maar dat dit lokaal wordt geïnfiltreerd en/of gebruikt.

 

1.73 inrichting

inrichting als bedoeld in artikel 1.1, vierde lid van de Wet milieubeheer.

 

1.74 inrichtingsplan

een plan, bestaande uit één of meer kaartbeelden, indien nodig vergezeld van een toelichtende tekst, waarin de landschappelijke inpassing en, voor zover vereist, de ruimtelijke kwaliteitsverbetering zijn vastgelegd in relatie tot de nieuwe bouw- en/of gebruiksmogelijkheden.

 

1.75 intensieve veehouderij

het hebben van een bedrijfsmatige tak van varkens, kippen, vleeskuikens, stieren voor roodvleesproductie, eenden, konijnen, kalkoenen of parelhoenders.

 

1.76 jachthaven

een haven met de daarbij behorende grond, waar bedrijfsmatig voor pleziervaartuigen overwegend gelegenheid wordt gegeven voor het aanleggen en afmeren en waar berging en onderhoud wordt geboden die samenhangen met de pleziervaartuigen evenals daaraan ondergeschikte detailhandel.

 

1.77 kampeeraccommodatie

een bouwwerk, ter beschikking gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf, niet zijnde een hotel, een pension of een woning, anders dan een zomerhuis.

 

1.78 kampeermiddel

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, een chalet of een trekkershut, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

1.79 kampeerterrein

een terrein met daarbij behorende voorzieningen, ter beschikking gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf of voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen.

 

1.80 kantoor

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor het verlenen van diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen, die een administratief karakter hebben dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, al dan niet in rechtstreekse aanraking met het publiek.

 

1.81 karakteristiek

herkenbaar, markant, wegens schoonheid en/of cultuurhistorische en/of architectonische waarde van belang.

 

1.82 kas

een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal en dienend tot kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen evenals in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen. Schuurkassen en boogkassen hoger dan 4 m worden beschouwd als een kas.

 

1.83 kunstwerk

een overig bouwwerk ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

 

1.84 kwaliteitscommissie

De commissie (of diens opvolger) belast met de advisering van het bevoegd gezag over de landschappelijke inpassing van (bouw-)activiteiten en compensatie- maatregelen. Een en ander zoals vastgelegd in de Bouwverordening.

 

1.85 kwetsbaar object

objecten als zodanig bedoeld in artikel 1 eerste lid, onderdeel I van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder woningen, gebouwen die bestemd zijn voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, hotels, winkels, restaurants en cafés, kantoren, sport- en recreatieterreinen en vergelijkbare functies.

 

1.86 laanbeplanting

een eenzijdige, tweezijdige en soms dubbele rijbeplanting van opgaande bomen langs een weg; bijna altijd uniform qua soort en leeftijd.

 

1.87 landbouwhuisdieren

dieren die worden gehouden voor productiedoeleinden, bijvoorbeeld voor de productie van melk, vlees, wol, veren of eieren, of die worden gehouden in verband met het berijden ervan, en waarvoor in de Regeling ammoniak en veehouderij emissiefactoren zijn vastgesteld.

 

1.88 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur. De volgende (landschaps)elementen maken hier in elk gevel deel van uit: houtsingels, houtwallen, laanbeplantingen, oude akkers en monumentale, beeldbepalende bomen.

 

1.89 landschappelijke inpassing

inpassing in het omringende landschap door bij de situering van bebouwing in te spelen op de landschappelijke kenmerken en/of door het ebruik van beplanting die past bij het landschapstype ter plaatse, om de bebouwing minder nadrukkelijk in het landschap te plaatsen.

 

1.90 landbouwschuur

een gebouw waarin opslag ten behoeve van het omliggende agrarisch gebruik plaats vindt en geen sprake is van het houden van dieren.

 

1.91 ligplaats

een plaats in het water, die door een (plezier)vaartuig voor een langere periode wordt ingenomen ten behoeve van een gebruik ter plaatse of waar het vaartuig (gewoonlijk) wordt gestald gedurende de periode dat het niet wordt gebruikt voor deelname aan het vaarverkeer.

 

1.92 maatschappelijke voorzieningen

sociale, culturele, onderwijs-, levensbeschouwelijke en (para)medische voorzieningen, voorzieningen voor sport- en recreatiebeoefening in verenigingsverband en voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening.

1.93 mestbassin

een reservoir of een aarden put bekleed met folie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven en wordt omgeven door een grondwal ten behoeve van de opslag van drijfmest.

 

1.94 mestsilo

een bouwwerk dat is bestemd voor de opslag van dunne dierlijke meststoffen.

 

1.95 milieucategorie

een aan een bedrijfsactiviteit toegekende categorie volgens de in de bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.

 

1.96 milieuhygiënische uitvoerbaarheid

overkoepelend begrip voor milieuaspecten zoals bodem, geluid, geurhinder, luchtkwaliteit en externe veiligheid aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, zodat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse is geborgd.

 

1.97 minicamping

een camping met maximaal 25 standplaatsen, niet bestemd voor stacaravans, behorende bij een burgerwoning of agrarisch bedrijf zonder vaste voorzieningen.

 

1.98 monument

een monument is ingevolge de Erfgoedwet een onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed. Het gaat dan om gebouwen die als monumentwaardig worden beschouwd.

1.99 natuurlijke waarden

waarden in verband met de aanwezigheid van of potentiële mogelijkheden voor bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid, zeldzaamheid, natuurlijkheid, ongestoordheid en kenmerkend voor het gebied.

 

1.100 natuurgebied

een gebied met opvallende eigenschappen als het gaat om flora, fauna, geologische of landschappelijke gesteldheid, zoals tot uiting komt in een grote uitgestrektheid of bioversiteit. Voorbeelden zijn beschermde landschappen en nationale parken.

 

1.101 niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel, zoals een intensief veehouderijbedrijf of een intensief kwekerijbedrijf.

 

1.102 nieuwbouw

het oprichten van bebouwing op een bouwperceel waar op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen bebouwing van dezelfde bestemming als de op te richten bebouwing aanwezig was.

 

1.103 nutsvoorziening

een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport, de telecommunicatie, het transport van drinkwater en afvalwater en daarmee vergelijkbare voorzieningen, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuis en een verdeelstation.

 

1.104 opslag

het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel.

 

1.105 onderbouw

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven straatpeil is gelegen.

 

1.106 ondergeschikte detailhandel

detailhandel die als activiteit naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt is aan de volgens het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie.

 

1.107 ondergeschikte horeca

horeca die als activiteit naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt is aan de volgens het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie.

 

1.108 ondergonds bouwwerk

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.

 

1.109 ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden

werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die onder peil plaatsvinden.

 

1.110 onderkomens

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, chalets, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf.

 

1.111 oude akkers

agrarische gronden, tenminste sedert de middeleeuwen in gebruik als akker, zowel in combinatie als grote velden of als kleinere kampen; altijd gelegen op de drogere en van nature meest voedselrijke grond.

 

1.112 overkapping

een overig bouwwerk omsloten door maximaal drie wanden waarvan maximaal één eigen wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.

 

1.113 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enig omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

 

1.114 paardenbak

een onoverdekt terrein, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen, al dan niet voorzien van een omheining, bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden.

 

1.115 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

 

1.116 paracommerciële instelling

niet-commerciëeel ‘rechtspersoon’ zoals stichtingen of verenigingen die zich in de eerste plaats richten op het stimuleren van activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard. Horeca-activiteiten behoren dus niet tot hoofdactiviteiten.

 

1.117 parkeervoorzieningen

elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd vervoer.

 

1.118 paviljoen

eem horecabedrijf waarbij geen bedrijfswonining en verblijfsrecreatie is toegestaan.

 

1.119 peil

  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de kruinstrook van die weg;

  2. voor bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'peil': de hoogte ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil (NAP) zoals aangegeven door middel van de aanduiding 'peil';

  3. in andere gevallen en voor overige bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

  4. voor stacaravans: de bovenzijde beganegrondvloer.

 

1.120 permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf.

 

1.121 pension

een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf, al dan niet in combinatie met een restaurant.

 

1.122 plattelandswinkel

winkel waarin verkoop plaatsvindt van agrarische producten die ter plekke of in de directe omgeving van de plattelandswinkel vervaardigd of bewerkt worden.

 

1.123 plattelandswoning

een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarisch bedrijf, die door een derde bewoond mag worden en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het (voorheen) bijbehorend agrarisch bedrijf; e.e.a. zoals bedoeld in artikel 1.1a van de Wabo.

 

1.124 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

 

1.125 productiegerichte paardenhouderij

het houden van paarden en pony´s ten behoeve van het produceren van deze dieren, geschikt voor bepaalde taken zoals hengstenstations, opfokbedrijven, handelsstallen en africht- en trainingsstallen.

 

1.126 recreatiewoning

een gebouw of gedeelte van een gebouw dat periodiek dient als recreatief nachtverblijf voor recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben.

 

1.127 reëel agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat nu of op redelijke termijn voldoende werk en inkomen kan opleveren voor één volwaardige arbeidskracht die in duurzaam hoofdberoep aan het bedrijf is verbonden.

 

1.128 relatie

twee of meer als zodanig op de verbeelding aangeduide vlakken, die gezamenlijk als één vlak in aanmerking genomen moeten worden.

 

1.129 reliëf

afwisseling van hoogten en laagten in het landschap ontstaan door natuurlijke processen, in de vorm van steilranden, terraswanden, kliffen, stootoevers, steilwanden, rivierduinen en dergelijke.

 

1.130 ruimtelijke kwaliteitsverbetering

verbetering van de kwaliteit van het buitengebied als tegenprestatie voor een ruimtelijke ontwikkeling, die verder gaat dan een landschappelijke inpassing van die ruimtelijke ontwikkeling, door het treffen van fysieke maatregelen die de stedenbouwkundige, landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en/of recreatieve waarden van het buitengebied versterken, waaronder de aanleg van natuur, de aanleg of het herstel van landschapselementen, de renovatie van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, de sloop van bebouwing en het verwijderen van verharding.

 

1.131 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

 

1.132 stacaravan

een zelfstandig verrijdbaar bouwwerk, bestaande uit een lichte constructie en uit lichte materialen met wielas, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf, die gedurende meerdere jaren op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en als kampeermiddel valt aan te merken.

 

1.133 schuilgelegenheid

een overdekte ruimte die aan maximaal drie zijden is omsloten door wanden, waarvan dieren gebruik moeten kunnen maken in geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter uit oogpunt van dierenwelzijn.

 

1.134 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

1.135 standplaats voor kampeermiddel

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.

 

1.136 teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen die toegepast worden om de teelt van groente, fruit, bomen of potplanten te bevorderen en te beschermen. Voorbeelden van teeltondersteunende voorzieningen zijn: aardbeiteelttafels, afdekfolies, antiworteldoek, boomteelt- hekken, containervelden, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, ondersteunende kas, schaduwhallen en vraatnetten. Onder teeltondersteunende voorzieningen worden geen kassen verstaan.

 

1.137 terras (horeca categorie 1)

een ruimte in de open lucht, behorende bij de hoofdbestemming, waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding kleinere etenswaren en alcoholvrije drank wordt verstrekt.

 

1.138 terras (horeca categorie 2, 3 en 5)

een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

 

1.139 theehuis/theetuin

een aan de hoofdfunctie ondergeschikt horecabedrijf dat slechts beperkt is tot het verstrekken van alcoholvrije dranken en het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleinere etenswaren.

 

1.140 tijdelijke teeltondersteunende voorziening

teeltondersteunende voorzieningen welke zo lang als de teelt dit vereist aanwezig zijn, met een maximum van zes maanden per jaar.

 

1.141 trekkershut

een houten blokhut die periodiek dient als recreatief nachtverblijf voor recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben.

 

1.142 tuin

niet bebouwde grond, die is ingericht met planten zoals gras, bloemen, struiken en bomen en waarvan de volgende voorzieningen deel kunnen uitmaken: paden, verhardingen, vijvers, sloten en parkeervoorzieningen.

 

1.143 veehouderij

een inrichting bestemd voor het fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren.

 

1.144 verblijfsrecreatie

recreatief verblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen, recreatie- woningen en/of recreatieverblijven, door personen die elders hun hoofdverblijf hebben.

 

1.145 voorgevel

  1. de naar de weg gekeerde, en op de weg georiënteerde zijde van een gebouw;

  2. indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel: de naar de weg gekeerde gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

 

1.146 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn die getrokken kan worden langs de voorgevel van het hoofdgebouw.

 

1.147 waterbassin

een voorziening, al dan niet een bouwwerk zijnde, ten behoeve van de opslag of buffering van water.

 

1.148 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, en inlaten.

 

1.149 watersport

watersport sport die in of op het water uitgeoefend wordt.

 

1.150 waterstaatkundige voorzieningen

werken, waaronder begrepen kunstwerken, die verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, en remmingswerken.

 

1.151 wonen

het bewonen van een woning door niet meer dan één afzonderlijk huishouden

 

1.152 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

 

1.153 woonunit

een geprefabriceerd, demontabel en/of relatief eenvoudig te verwijderen gebouw, bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht (met de basisvoorzieningen) ten dienste van woonverblijf.

 

1.154 woonwagen

een voor bewoning bestemd gebouw, dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

 

 

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 afstand tot de zijdelingse bouw perceelgrens

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

 

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.3 bouwhoogte van een windmolen

  • horizontale as-turbine: de som van de mastlengte (=ashoogte) en de ‘straal’ (=diameter x 0,5) van de rotor.

  • verticale as-turbine: de som van de mastlengte (=ashoogte) en de rotorhoogte.

 

Ashoogte: de hoogte gemeten vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein.

 

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

2.7 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren).

 

2.8 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

 

2.9 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

 

 

2.10 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, regenpijpen, stoeptreden, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.

 

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

 

Artikel 3 Agrarisch - Glastuinbouw

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

 

3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. glastuinbouwbedrijven voor alle typen glastuinbouwteelt (waaronder groenten, bloemen en planten, substraat, belicht en niet-belicht),

  2. agrarisch grondgebruik;

  3. beweiden van grasland;

  4. kassen, klimaathallen, of andere opstallen van glas, alsmede bedrijfsgebouwen en overige bijbehorende voorzieningen als opslagtanks en waterbassins;

  5. een boerderijwinkel tot een oppervlak van maximaal 30 m2;

  6. ondergeschikte horeca uit categorie 1 tot een oppervlak van maximaal 30 m², alsmede een terras tot een oppervlak van maximaal 30 m2;

  7. extensief (dag)recreatief medegebruik;

  8. groenvoorzieningen en water;

  9. paden en wegen;

  10. waterhuishoudkundige voorzieningen;

  11. bij de bedrijfswoning behorend erf en tuin;

  12. behoud en herstel van cultuurhistorische waarden zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 2 opgenomen Kaart Cultuurhistorische waarden en omschreven in de in de bijlage 3 opgenomen Tabel Cultuurhistorische waarden, waarbij het bepaalde in artikel 33.1 van toepassing is;

  13. behoud en herstel van elementen met landschappelijke waarde zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 4 opgenomen Kaart Landschappelijke waarden, waarbij het bepaalde in artikel 33.2 van toepassing is.

 

3.1.2 Bedrijfswoning

Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan, met inbegrip van aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven uit milieucategorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, met de daarbij behorende voorzieningen.

 

3.1.3 Specifieke vorm van agrarisch - paardenbak

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - paardenbak’ zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een paardenbak.

 

3.1.4 Specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een plattelandswoning.

 

 

 

 

3.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

 

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten dienste van agrarische bedrijven gelden de volgende regels:

  1. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

  2. ten hoogste 30% van het bouwvlak mag met gebouwen en overkappingen, geen kassen of (bedrijfs)woningen zijnde, worden bebouwd, met een maximum van 1.500 m2;

  3. de voorgevels van gebouwen moet in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;

  4. de goothoogte van gebouwen en overkappingen, niet zijnde kassen, mag niet meer bedragen dan 6,5 m;

  5. de goothoogte van kassen mag niet meer bedragen dan 8 m;

  6. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen, inclusief kassen, mag niet meer bedragen dan 10 m;

  7. de gebouwen moeten worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15o.

 

3.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  2. per bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;

  3. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

  4. de voorgevel van een bedrijfswoning moet in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;

  5. in geval van herbouw dient het aantal woningen gelijk te blijven en dient de bedrijfswoning op de bestaande locatie terug gebouwd te worden;

  6. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6,5 m;

  7. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m;

  8. een bedrijfswoning moet worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15o;

  9. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 800 m3, tenzij de inhoud van de bestaande bedrijfswoning reeds groter is in welk geval de bestaande inhoud als maximum geldt;

  10. in afwijking van het bepaalde onder h geldt de inhoudslimiet van 800 m3 niet voor langgevelboerderijen en voor cultuurhistorisch en/ of architectonisch waardevolle bebouwing die qua bouwmassa één geheel vormt met het hoofdgebouw, met dien verstande dat deze bedrijfsruimten bij de woning mogen worden getrokken, waarbij het aantal woningen gelijk dient te blijven.

 

3.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  1. de oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen, mag niet meer bedragen dan 125 m2;

  2. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag, aanvullend op de oppervlakte zoals bepaald onder a, niet meer bedragen dan 30 m2;

  3. bijbehorende bouwwerken mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden opgericht;

  4. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,5 m;

  5. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m;

  6. bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen, moeten worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15o;

 

3.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. warmwater(opslag)tanks, warmtekrachtkoppelingen, watersilo's, waterbassins en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;

  2. de bouwhoogte van warmwater(opslag)tanks, warmtekrachtkoppelingen en watersilo's mag niet meer bedragen dan 12 m;

  3. de bouwhoogte van waterbassins mag niet meer bedragen dan 4,5 m;

  4. binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte van erfafscheidingen:

  1. voor de voorgevelrooilijn niet meer bedragen dan 1 m;

  2. achter de voorgevelrooilijn niet meer bedragen dan 2 m;

  1. buiten het bouwvlak mogen erfafscheidingen of hekwerken worden opgericht waarbij geldt dat:

  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;

  2. de erfafscheidingen of hekwerken dienen te bestaan uit een open constructie.

  1. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 m;

  2. het bouwen van grondgebonden zonnepanelen is niet toegestaan, enkel na toepassing van het bepaalde in 30.1.

 

 

3.3 Nadere eisen aan omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. tegenprestaties gericht op verbetering van de gebiedskwaliteit;

  2. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van de bebouwing;

  3. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;

  4. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;

  5. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.

 

 

3.4 Afwijken van de bouwregels

 

3.4.1 Hogere bouwhoogte kassen

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder e en f teneinde een hogere goothoogte en/of bouwhoogte van kassen toe te staan, onder de voorwaarden dat:

  1. de goothoogte van de kassen niet meer mag bedragen dan 10 m;

  2. de bouwhoogte van de kassen niet meer mag bedragen dan 12 m;

  3. de verhoging van de goothoogte en/of bouwhoogte noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering.

 

3.4.2 Hogere bouwhoogte gebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder g teneinde een hogere bouwhoogte van gebouwen, niet zijnde kassen, toe te staan, onder de voorwaarden dat:

  1. de bouwhoogte van de gebouwen, niet zijnde kassen, niet meer mag bedragen dan 12 m;

  2. de verhoging van de bouwhoogte noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering.

 

3.4.3 Schuilgelegenheden

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a ten behoeve van het realiseren van schuilgelegenheden voor het uitsluitend hobbymatig houden van dieren in geval van natuurlijke weidegang buiten het bouwvlak en de aanduiding 'erf', onder de voorwaarden dat:

  1. de noodzaak van het realiseren van de schuilgelegenheid buiten het bouwvlak wordt aangetoond;

  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van het gebied;

  3. sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  4. aansluiting wordt gezocht bij bestaande bebouwing (clustering), bestaande begroeiing of bestaande wegen en paden;

  5. schuilgelegenheden in elkaars directe omgeving dienen te worden geclusterd;

  6. omliggende waarden en functies niet onevenredig worden aangetast;

  7. de schuilgelegenheid wordt geplaatst op een stuk grond met een (aaneengesloten) oppervlakte van minimaal 2.000 m2, dat eenzelfde gebruik heeft en is omgeven door een duidelijk herkenbare grens in de vorm van heggen, afrasteringen of sloten e.d.;

  8. de schuilgelegenheden niet worden gesitueerd ter plaatse van de dubbelbestemming Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed of Waterstaat - Waterbergend rivierbed;

  9. de bouwhoogte van een schuilgelegenheid niet meer mag bedragen dan 3 m;

  10. de schuilgelegenheid dient te worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling ten minste 15o dient te bedragen;

  11. de afstand van de schuilgelegenheid tot de gronden met de bestemming 'Verkeer' ten minste 25 m dient te bedragen in geval van provinciale wegen;

  12. sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling;

  13. de oppervlakte van een schuilgelegenheid niet meer mag bedragen dan 36 m2.

 

 

3.5 Specifieke gebruiksregels

 

3.5.1 Paardenbakken, boerderijwinkel en ondergeschikte horecavoorzieningen

Paardenbakken, boerderijwinkels en ondergeschikte horecavoorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan.

 

3.5.2 Aan-huis-verbonden-bedrijf

De oppervlakte van aan-huis-verbonden bedrijven mag niet meer bedragen dan 60 m2 en dient qua aard en uitstraling ondergeschikt te zijn aan het agrarische bedrijf.

 

 

 

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

 

3.6.1 Woonunits

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het plaatsen van woonunits ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers binnen het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:

  1. er geen omgevingsvergunning voor het afwijken is verleend ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers in bestaande agrarische bebouwing zoals bedoeld in lid 3.6.2, tenzij is aangetoond dat de huisvesting van buitenlandse werknemers in woonunits tevens noodzakelijk is, waarbij dit medegebruik gedurende maximaal zes maanden is toegestaan;

  2. aangetoond wordt dat gebruik van bestaande agrarische bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers niet mogelijk is;

  3. natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en belangen en het omliggende woon- en leefmilieu niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind;

  4. alleen woonunits geplaatst mogen worden en kampeermiddelen niet zijn toegestaan;

  5. de totale oppervlakte van de woonunits tezamen per agrarisch bedrijf maximaal 120 m2 bedraagt (inclusief sanitaire voorzieningen);

  6. het aantal te huisvesten werknemers maximaal 20 bedraagt;

  7. het aantal woonunits maximaal 5 bedraagt;

  8. de onderlinge afstand tussen de woonunits minimaal 5 m bedraagt;

  9. de woonunits dienen binnen het bouwvlak geplaatst te worden;

  10. er alleen werknemers worden gehuisvest die bij het betreffende bedrijf werkzaam zijn;

  11. er zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;

  12. parkeren op eigen terrein plaatsvindt.

 

 

3.6.2 Tijdelijke huisvesting bestaande bebouwing

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het gebruik van bestaande agrarische bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers, onder de voorwaarden dat:

  1. er geen omgevingsvergunning voor het afwijken is verleend ten behoeve van het plaatsen van woonunits ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers zoals bedoeld in lid 3.6.1, tenzij is aangetoond dat het gebruik van bestaande agrarische bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers tevens noodzakelijk is, waarbij dit medegebruik gedurende maximaal zes maanden is toegestaan;

  2. natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en belangen en het omliggende woon- en leefmilieu niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind;

  3. aangetoond moet worden dat de huisvesting noodzakelijk is ten behoeve van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

  4. het aantal te huisvesten werknemers maximaal 20 bedraagt;

  5. er alleen werknemers worden gehuisvest die bij het betreffende bedrijf werkzaam zijn;

  6. parkeren op eigen terrein plaatsvindt.

 

3.6.3 Aan-huis-verbonden bedrijf en nevenactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1:

  1. ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-verbonden bedrijven uit milieucategorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, dan wel een bedrijf dat gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is aan deze bedrijfsactiviteiten;

  2. ten behoeve van het uitoefenen van ondergeschikte nevenactiviteiten naast de agrarische bedrijfsfunctie, in de zin van een bed & breakfast of een plattelandswinkel;

 

met dien verstande dat:

  1. de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van de gronden niet onevenredig worden aangetast;

  2. een en ander uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;

  3. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;

  4. het een nevenactiviteit betreft bij een functionerend agrarisch bedrijf;

  5. geen beperking ontstaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven en woningen;

  6. de bedrijfsoppervlakte die voor alle nevenactiviteiten tezamen wordt benut, maximaal 30% van het totale bedrijfsoppervlak van de bedrijfsgebouwen bedraagt;

  7. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;

  8. er zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;

  9. parkeren op eigen terrein plaatsvindt;

  10. geen buitenopslag en/of buitenstalling plaatsvindt;

  11. voor bed & breakfast daarnaast de volgende voorwaarden gelden:

  • er is geen sprake van zelfstandige ruimten/units met eigen keukenblok;

  • er is een gemeenschappelijke ruimte beschikbaar voor het nuttigen van het ontbijt;

  • degene die gebruik maakt van de hoofdbestemming, is ook degene die de bed & breakfast exploiteert;

  • het aantal kamers bedraagt maximaal 3 en het aantal bedden binnen de voorziening bedraagt maximaal 6;

  • de maximale oppervlakte van een kamer bedraagt 50 m2;

  • de bed & breakfast mag worden opgericht in het hoofdgebouw of een bestaand bijbehorend bouwwerk.

  1. de verkoopvloeroppervlakte van een plattelandswinkel niet meer mag bedragen dan 200 m2.

 

3.6.4 Plattelandswoning

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het gebruik van de bestaande agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning, met dien verstande dat:

  1. het agrarisch bedrijf waartoe de woning behoorde, wordt voortgezet;

  2. aangetoond dient te worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de woning.

 

3.6.5 Paardenbakken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.1 ten behoeve van het realiseren van een paardenbak buiten het bouwvlak, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. per bouwperceel is maximaal één paardenbak toegestaan;

  2. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, waarbij in ieder geval een afstand van minimaal 30 m wordt aangehouden ten opzichte van (bedrijfs)woningen van derden;

  3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van het gebied;

  4. er wordt zorggedragen voor een goede landschappelijke inpassing;

  5. voor afrasteringen gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van afrasteringen mag niet meer bedragen dan 1,5 m;

  2. afrasteringen worden uitgevoerd in een open constructie.

 

3.6.6 Bijzondere huisvesting

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het gebruik van het hoofdgebouw, zijnde de bedrijfswoning, voor bijzondere huisvesting, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. het aantal te huisvesten werknemers maximaal 10 bedraagt;

  2. parkeren op eigen terrein plaatsvindt.

 

 

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

3.7.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 3.1 buiten het bouwvlak de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

  1. het dempen, graven en vergraven van watergangen en het aanleggen van dammen en bruggen;

  2. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen van meer dan 100 m2 per agrarisch bedrijfsperceel;

  3. het aanleggen van waterbassins en mestbassins voor zover deze niet zijn aan te merken als bouwwerken;

  4. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

 

3.7.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 3.7.1 is niet van toepassing op:

  1. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;

  2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;

  3. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;

  4. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding het plan legaal in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.

 

3.7.3 Afwegingskader

Een vergunning als bedoeld in lid 3.7.1 wordt uitsluitend verleend indien:

  1. door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige waarde van het gebied;

  2. er tevens vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn;

  3. en voor zover de uit te voeren werkzaamheden plaatsvinden op of in de gronden zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 4 bij deze regels opgenomen Kaart Landschappelijke waarden, waarbij tevens wordt voldaan aan artikel 33.2.

 

 

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

 

3.8.1 Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het toevoegen van een bouwvlak ten behoeve van een nieuw glastuinbouwbedrijf danwel het plan te wijzigen teneinde het bouwvlak uit te breiden of de vorm van het bouwvlak te veranderen, onder de voorwaarden dat:

  1. het aantal woningen niet toeneemt;

  2. voor iedere woning in het wijzigingsplan een afzonderlijk bestemmingsvlak wordt opgenomen;

  3. de wijziging aanvaardbaar is vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk, natuurlijk en cultuurhistorisch oogpunt;

  4. sprake is van een goede landschappelijke inpassing en van een ruimtelijke kwaliteitsverbeteringwaarvoor geldt dat:

  1. ten behoeve van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitsverbetering eeninrichtingsplan wordt opgesteld waarmee burgemeester en wethouders instemmen;

  2. burgemeester en wethouders ten behoeve van de beoordeling van het inrichtingsplan advies kunnen inwinnen bij de Kwaliteitscommissie;

  1. een bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' voor ten hoogste 20% mag worden bebouwd met de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een absoluut maximum van 1.000 m2, en met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. voor een woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, geldt dat, ook als hetpercentage van 20% wordt overschreden, een inhoud van maximaal 800 m3 is toegestaan;

  2. binnen het bestemmingsvlak is, ook als het percentage van 20% wordt overschreden, eenoppervlakte van maximaal 400 m2 aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken toegestaan;

  3. indien de bestaande bedrijfswoning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, eengrotere inhoud heeft dan 800 m3, geldt deze inhoud in afwijking van het bepaalde onder 1 als deinhoud die maximaal is toegestaan;

  1. de wijziging aanvaardbaar is vanuit milieuhygiënisch oogpunt;

  2. de wijziging niet leidt tot extra belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven;

  3. sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.

 

3.8.2 Agrarisch met waarden en Tuin

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' wijzigen naar 'Agrarisch met waarden' danwel 'Tuin' onder de voorwaarden dat:

  1. er geen nieuwe bouwwerken worden opgericht;

  2. de wijziging aanvaardbaar is vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk, natuurlijk en cultuurhistorisch oogpunt;

  3. de wijziging aanvaardbaar is vanuit milieuhygiënisch oogpunt;

  4. de wijziging niet leidt tot extra belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven.

 

 

Artikel 4 Agrarisch met waarden

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

 

4.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud en herstel van de aan het gebied eigen zijnde landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

  2. reële agrarische bedrijven met bijbehorende voorzieningen, waarbij geldt dat:

  1. veehouderijen uitsluitend zijn toegestaan op locaties zoals vermeld in bijlage 5 met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' een intensieve veehouderij is toegestaan;

  1. agrarisch grondgebruik;

  2. beweiden van grasland;

  3. een boerderijwinkel tot een oppervlak van maximaal 30 m2;

  4. bedrijfswoningen met bijbehorend erf en tuin;

  5. aan-huis-verbonden beroepen met de daarbij behorende voorzieningen;

  6. aan-huis-verbonden bedrijven uit milieucategorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, met de daarbij behorende voorzieningen;

  7. ondergeschikte horeca uit categorie 1 tot een oppervlak van maximaal 30 m², alsmede een terras tot een oppervlak van maximaal 30 m2;

  8. extensief (dag)recreatief medegebruik;

  9. groenvoorzieningen en water;

  10. paden en wegen;

  11. waterhuishoudkundige voorzieningen;

  12. behoud en herstel van cultuurhistorische waarden zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 2 opgenomen Kaart Cultuurhistorische waarden en omschreven in de in de bijlage 3 opgenomen Tabel Cultuurhistorische waarden, waarbij het bepaalde in artikel 33.1 van toepassing is;

  13. behoud en herstel van elementen met landschappelijke waarde zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 4 opgenomen Kaart Landschappelijke waarden, waarbij het bepaalde in artikel 33.2 van toepassing is.

 

4.1.2 Erf

Ter plaatse van de aanduiding 'erf' zijn de in lid 4.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor bedrijfsactiviteiten van de (agrarische) bedrijven en nevenactiviteiten die op grond van lid 4.1.1 en 4.1.6 tot en met 4.1.5 zijn toegelaten binnen het bouwvlak waaraan de aanduiding 'erf' grenst, waaronder in ieder geval wordt verstaan opslag ten dienste van die bedrijven en nevenactiviteiten.

 

4.1.3 Opslag

Ter plaatse van de aanduiding 'Opslag' zijn de in lid 4.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor opslag.

 

4.1.4 Specifieke vorm van bedrijf - agrarisch hulpbedrijf

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch hulpbedrijf' zijn de in lid 4.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een agrarisch hulpbedrijf.

 

 

4.1.5 Specifieke vorm van agrarisch - landbouwschuur

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - landbouwschuur' zijn de in lid 4.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een landbouwschuur.

 

4.1.6 Specifieke vorm van agrarisch - paardenbak

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' zijn de in lid 4.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een paardenbak.

 

4.1.7 Specifieke vorm van agrarisch - schuur

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - schuur' zijn de in lid 4.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een schuur.

 

 

4.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

 

4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen ten dienste van agrarische bedrijven, gelden de volgende regels:

  1. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

  3. de voorgevels van gebouwen moeten in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;

  4. de goothoogte van gebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 6,5 m;

  5. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 13 m;

  6. de gebouwen moeten worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15o.

  7. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met f is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - landbouwschuur' een landbouwschuur toegestaan waarbij geldt dat de de oppervlakte, de goot- en bouwhoogte van het bouwwerk niet meer mag bedragen dan bestaand.

 

4.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. per bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;

  2. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

  3. de voorgevel van bedrijfswoning moet in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;

  4. in geval van herbouw dient het aantal woningen gelijk te blijven en dient de bedrijfswoning op de bestaande locatie terug gebouwd te worden.

  5. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6,5 m;

  6. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m;

  7. een bedrijfswoning moet worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15o;

  8. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 800 m3, tenzij de inhoud van de bestaande bedrijfswoning reeds groter is in welk geval de bestaande inhoud als maximum geldt;

  9. in afwijking van het bepaalde onder j geldt de inhoudslimiet van 800 m3 niet voor langgevelboerderijen en voor cultuurhistorisch en/ of architectonisch waardevolle bebouwing die qua bouwmassa één geheel vormt met het hoofdgebouw, met dien verstande dat deze bedrijfsruimten bij de woning mogen worden getrokken, waarbij het aantal woningen gelijk dient te blijven.

 

4.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. de oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen, mag niet meer bedragen dan 125 m2;

  2. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag, aanvullend op de oppervlakte zoals bepaald onder a, niet meer bedragen dan 30 m2;

  3. bijbehorende bouwwerken mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden opgericht;

  4. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,5 m;

  5. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m;

  6. bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen, moeten worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15o.

 

4.2.4 Veldschuren etc.

Voor het bouwen van veldschuren, melkstallen, veegeleidingen en schuilgelegenheden ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:

  1. de bouwwerken zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Natuurnetwerk Nederland';

  2. de oppervlakte van de bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50 m2 per agrarisch bedrijf;

  3. de afstand van de bouwwerken tot de gronden met de bestemming Verkeer' dient ten minste 25 m te bedragen in geval van provinciale wegen;

  4. de goothoogte van de bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,5 m;

  5. de bouwhoogte van de bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m;

  6. de bouwwerken moeten worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15o.

 

4.2.5 Silo's en platen

  1. Voor het bouwen van silo's en platen gelden de volgende regels:

  1. mestsilo's, voersilo's, sleufsilo's en watersilo's, alsmede mest- en voerplaten zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;

  2. de goothoogte van een mestsilo mag niet meer bedragen dan 5 m;

  3. de doorsnee van een mestsilo mag niet meer bedragen dan 27 m;

  4. de bouwhoogte van een voedersilo mag niet meer bedragen dan 12 m;

  5. de bouwhoogte van een sleufsilo mag niet meer bedragen dan 4 m.

  1. In afwijking van het vorenstaande zijn bestaande (mengvoer- maar ook overige) silo's en andere bouwwerken, niet zijnde teeltondersteunende voorzieningen, toegestaan indien die legaal zijn gerealiseerd.

 

4.2.6 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. teeltondersteunende voorzieningen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;

  2. binnen het bouwvlak en de aanduiding 'erf' mag de bouwhoogte van erfafscheidingen:

  1. voor de voorgevelrooilijn niet meer bedragen dan 1 m;

  2. achter de voorgevelrooilijn niet meer bedragen dan 2 m;

  1. buiten het bouwvlak en de aanduiding 'erf' mogen erfafscheidingen of hekwerken worden opgericht waarbij geldt dat:

  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;

  2. de erfafscheidingen of hekwerken dienen te bestaan uit een open constructie.

  1. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 m.

  2. het bouwen van grondgebonden zonnepanelen is niet toegestaan, enkel na toepassing van het bepaalde in 30.1.

 

4.3 Nadere eisen aan omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. tegenprestaties gericht op verbetering van de gebiedskwaliteit.

  2. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van de bebouwing;

  3. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;

  4. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;

  5. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.

 

 

 

4.4 Afwijken van de bouwregels

 

4.4.1 Aanduiding 'erf'

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'erf' bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 ten behoeve van het bouwen van bedrijfsgebouwen, silo's en platen en overige bouwwerken buiten het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:

  1. de situering van de bedrijfsgebouwen, silo's en platen en overige bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'erf' noodzakelijk is voor een doelmatige inrichting van het perceel ten behoeve van de bedrijfsvoering;

  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van het gebied;

  3. sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  4. geen dierenverblijven worden gebouwd, uitgezonderd uitbreidingen van bestaande dierenverblijven, voor zover die niet worden gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren maar voor daartoe behorende voorzieningen zoals luchtwassers.

  5. de bouwregels zoals genoemd in lid 4.2 voor het overige van toepassing zijn;

  6. sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling;

 

4.4.2 Schuilgelegenheden

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder a ten behoeve van het realiseren van schuilgelegenheden voor het uitsluitend hobbymatig houden van dieren in geval van natuurlijke weidegang buiten het bouwvlak en de aanduiding 'erf', onder de voorwaarden dat:

  1. de noodzaak van het realiseren van de schuilgelegenheid buiten het bouwvlak en de aanduiding 'erf' wordt aangetoond;

  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van het gebied;

  3. sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  4. aansluiting wordt gezocht bij bestaande bebouwing (clustering), bestaande begroeiing of bestaande wegen en paden;

  5. schuilgelegenheden in elkaars directe omgeving dienen te worden geclusterd;

  6. omliggende waarden en functies niet onevenredig worden aangetast;

  7. de schuilgelegenheid wordt geplaatst op een stuk grond met een aaneengesloten oppervlakte van minimaal 2.000 m2, dat eenzelfde gebruik heeft en is omgeven door een duidelijk herkenbare grens in de vorm van heggen, afrasteringen of sloten e.d.;

  8. de schuilgelegenheden niet worden gesitueerd ter plaatse van de dubbelbestemming Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed of Waterstaat - Waterbergend rivierbed;

  9. de bouwhoogte van een schuilgelegenheid niet meer mag bedragen dan 3 m;

  10. de schuilgelegenheid dient te worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling ten minste 15o dient te bedragen;

  11. de afstand van de schuilgelegenheid tot de gronden met de bestemming 'Verkeer' ten minste 25 m dient te bedragen in geval van provinciale wegen;

  12. sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling;

  13. de oppervlakte van een schuilgelegenheid niet meer mag bedragen dan 36 m2.

 

4.4.3 Sleufsilo's

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.5 onder a ten behoeve van het oprichten van sleufsilo's buiten het bouwvlak en de aanduiding 'erf', onder de voorwaarden dat:

  1. aangetoond is dat de sleufsilo's niet gerealiseerd kunnen worden binnen het bouwvlak of ter plaatse van de aanduiding 'erf';

  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van het gebied;

  3. de sleufsilo's aansluitend aan het bouwvlak of de aanduiding 'erf' worden opgericht;

  4. de sleufsilo's niet voor (het verlengde) van de voorgevel opgericht worden;

  5. de sleufsilo's landschappelijk worden ingepast;

  6. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;

  7. sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.

 

4.4.4 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.6 onder a ten behoeve van het oprichten van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, in de zin van bouwwerken, buiten het bouwvlak en de aanduiding 'erf', onder de voorwaarden dat:

  1. de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen niet worden gesitueerd op gronden ter plaatse van de dubbelbestemming Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed of Waterstaat - Waterbergend rivierbed;

  2. aangetoond is dat het redelijkerwijs niet mogelijk is de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen te realiseren binnen het bouwvlak of ter plaatse van de aanduiding 'erf';

  3. de voorzieningen uitsluitend aanwezig zijn zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden;

  4. de natuur- en/of landschappelijke waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;

  5. er zorggedragen wordt voor een goede landschappelijke inpassing;

  6. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;

  7. de bouwhoogte van boogkassen niet meer mag bedragen dan 4 m.

 

 

4.5 Specifieke gebruiksregels

 

4.5.1 Teeltondersteunende voorzieningen

Teeltondersteunende voorzieningen die geen bouwwerken zijn, zijn binnen en buiten het bouwvlak toegestaan.

 

4.5.2 Paardenbakken

Paardenbakken zijn uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' toegestaan.

 

4.5.3 Aan-huis-verbonden bedrijf

De oppervlakte van aan-huis-verbonden bedrijven mag niet meer bedragen dan 60 m2 en dient qua aard en uitstraling ondergeschikt te zijn aan het agrarische bedrijf.

 

 

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

 

4.6.1 Woonunits

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 ten behoeve van het plaatsen van woonunits ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers binnen het bouwvlak onder de voorwaarden dat:

  1. er geen omgevingsvergunning voor het afwijken is verleend ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers in bestaande agrarische bebouwing zoals bedoeld in lid 4.2.6, tenzij is aangetoond dat de huisvesting van buitenlandse werknemers in woonunits tevens noodzakelijk is, waarbij dit medegebruik gedurende maximaal zes maanden is toegestaan;

  2. aangetoond wordt dat gebruik van bestaande agrarische bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers niet mogelijk is;

  3. natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en belangen en het omliggende woon- en leefmilieu niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind;

  4. alleen woonunits geplaatst mogen worden en kampeermiddelen niet zijn toegestaan;

  5. de totale oppervlakte van de woonunits tezamen per agrarisch bedrijf maximaal 120 m2 bedraagt (inclusief sanitaire voorzieningen);

  6. het aantal te huisvesten werknemers maximaal 20 bedraagt;

  7. het aantal woonunits maximaal 5 bedraagt;

  8. de onderlinge afstand tussen de woonunits minimaal 5 m bedraagt;

  9. de woonunits dienen binnen het bouwvlak geplaatst te worden;

  10. er alleen werknemers worden gehuisvest die bij het betreffende bedrijf werkzaam zijn;

  11. er zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;

  12. parkeren op eigen terrein plaatsvindt.

 

4.6.2 Tijdelijke huisvesting bestaande bebouwing

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 ten behoeve van het gebruik van bestaande agrarische bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers, onder de voorwaarden dat:

  1. er geen omgevingsvergunning voor het afwijken is verleend ten behoeve van het plaatsen van woonunits ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers zoals bedoeld in lid 5.6.1, tenzij is aangetoond dat het gebruik van bestaande agrarische bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers tevens noodzakelijk is, waarbij dit medegebruik gedurende maximaal zes maanden is toegestaan;

  2. natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en belangen en het omliggende woon- en leefmilieu niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind;

  3. aangetoond moet worden dat de huisvesting noodzakelijk is ten behoeve van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

  4. het aantal te huisvesten werknemers maximaal 20 bedraagt;

  5. er alleen werknemers worden gehuisvest die bij het betreffende bedrijf werkzaam zijn;

  6. parkeren op eigen terrein plaatsvindt.

 

4.6.3 Aan-huis-verbonden bedrijf en nevenactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1:

  1. ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-verbonden bedrijven uit milieucategorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, dan wel een bedrijf dat gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is aan deze bedrijfsactiviteiten;

  2. ten behoeve van het uitoefenen van ondergeschikte nevenactiviteiten naast de agrarische bedrijfsfunctie, in de zin van een bed & breakfast of een plattelandswinkel;

 

met dien verstande dat:

  1. de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van de gronden niet onevenredig worden aangetast;

  2. een en ander uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;

  3. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;

  4. het een nevenactiviteit betreft bij een functionerend agrarisch bedrijf;

  5. geen beperking ontstaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven en woningen;

  6. de bedrijfsoppervlakte die voor alle nevenactiviteiten tezamen wordt benut, maximaal 30% van het totale bedrijfsoppervlak van de bedrijfsgebouwen bedraagt;

  7. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;

  8. er zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;

  9. parkeren op eigen terrein plaatsvindt;

  10. geen buitenopslag en/of buitenstalling plaatsvindt;

  11. voor bed & breakfast daarnaast de volgende voorwaarden gelden:

  • er is geen sprake van zelfstandige ruimten/units met eigen keukenblok;

  • er is een gemeenschappelijke ruimte beschikbaar voor het nuttigen van het ontbijt;

  • degene die gebruik maakt van de hoofdbestemming, is ook degene die de bed & breakfast exploiteert;

  • het aantal kamers bedraagt maximaal 3 en het aantal bedden binnen de voorziening bedraagt maximaal 6;

  • de maximale oppervlakte van een kamer bedraagt 50 m2;

  • de bed & breakfast mag worden opgericht in het hoofdgebouw of een bestaand bijbehorend bouwwerk.

  1. de verkoopvloeroppervlakte van een plattelandswinkel niet meer mag bedragen dan 200 m2.

 

4.6.4 Plattelandswoning

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 ten behoeve van het gebruik van de bestaande agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning, met dien verstande dat:

  1. het agrarisch bedrijf waartoe de woning behoorde, wordt voortgezet;

  2. aangetoond dient te worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de woning.

 

 

4.6.5 Paardenbakken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5.2 ten behoeve van het realiseren van een paardenbak buiten het bouwvlak, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. per bouwperceel is maximaal één paardenbak toegestaan;

  2. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, waarbij in ieder geval een afstand van minimaal 30 m wordt aangehouden ten opzichte van (bedrijfs)woningen van derden;

  3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van het gebied;

  4. er wordt zorggedragen voor een goede landschappelijke inpassing;

  5. voor afrasteringen gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van afrasteringen mag niet meer bedragen dan 1,5 m;

  2. afrasteringen worden uitgevoerd in een open constructie.

 

4.6.6 Ondergeschikte horeca

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1.1 onder i ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte voor ondergeschikte horeca uit categorie 1 of voor het toestaan van ondergeschikte horeca uit categorie 2, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. het gebruik moet aanvaardbaar zijn vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk, natuurlijk, milieuhygiënisch en cultuurhistorisch perspectief;

  2. er mag geen beperking ontstaan voor de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven en woningen;

  3. degene die gebruik maakt van de hoofdbestemming, is ook degene die de horeca uitoefent;

  4. er is geen sprake van een grote verkeersaantrekkende werking;

  5. parkeren vindt plaats op eigen terrein;

  6. de bedrijfsoppervlakte die voor horeca wordt benut, bedraagt maximaal 30% van het totale oppervlak aan gebouwen, tot een maximum van 50 m2;

  7. het gebruik van de grond (anders dan voor bebouwing) ten behoeve van horeca bedraagt maximaal 30% van het totale oppervlak van het perceel, tot een maximum van 50 m2.

 

4.6.7 Bijzondere huisvesting

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in lid 4.1 ten behoeve van het gebruik van het hoofdgebouw, zijnde de bedrijfswoning, voor bijzondere huisvesting, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. het aantal te huisvesten werknemers maximaal 10 bedraagt;

  2. parkeren op eigen terrein plaatsvindt.

 

 

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

4.7.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 4.1 buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding 'erf' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

  1. het dempen, graven en vergraven van watergangen en het aanleggen van dammen en bruggen;

  2. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  3. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;

  4. het aanleggen van waterbassins en mestbassins voor zover deze niet zijn aan te merken als bouwwerken;

  5. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  6. het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadigingen van houtgewas ten gevolge kunnen hebben, behoudens bij wijze van verzorging.

 

4.7.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 4.7.1 is niet van toepassing op:

  1. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;

  2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;

  3. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;

  4. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding het plan legaal in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.

 

4.7.3 Afwegingskader

Een vergunning als bedoeld in lid 4.1 wordt uitsluitend verleend indien:

  1. door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige waarde van het gebied;

  2. er tevens vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn;

  3. en voor zover de uit te voeren werkzaamheden plaatsvinden op of in de gronden zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 4 bij deze regels opgenomen Kaart Landschappelijke waarden, waarbij tevens wordt voldaan aan artikel 58.2.

 

 

4.8 Wijzigingsbevoegdheid

 

4.8.1 Bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'erf' wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' onder de voorwaarden dat:

  1. bij wijziging in de bestemming ‘Bedrijf' het bedrijfsactiviteiten betreft uit milieucategorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, dan wel een bedrijf dat gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is aan bedrijfsactiviteiten uit categorie 1 of 2;

  2. de wijziging aanvaardbaar is vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk, natuurlijk en cultuurhistorisch oogpunt;

  3. sprake is van een goede landschappelijke inpassing en van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering waarvoor geldt dat:

  1. ten behoeve van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitsverbetering een inrichtingsplan wordt opgesteld waarmee burgemeester en wethouders instemmen;

  2. burgemeester en wethouders ten behoeve van de beoordeling van het inrichtingsplan advies kunnen inwinnen bij de Kwaliteitscommissie;

  1. de wijziging aanvaardbaar is vanuit milieuhygiënisch oogpunt;

  2. de wijziging niet leidt tot extra belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven;

  3. geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;

  4. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt;

  5. sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.

 

4.8.2 Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'erf' wijzigen in de bestemming 'Wonen' onder de voorwaarden dat:

  1. het aantal woningen niet toeneemt;

  2. voor iedere woning in het wijzigingsplan een afzonderlijk bestemmingsvlak wordt opgenomen;

  3. de wijziging aanvaardbaar is vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk, natuurlijk en cultuurhistorisch oogpunt;

  4. sprake is van een goede landschappelijke inpassing en van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering waarvoor geldt dat:

  1. ten behoeve van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitsverbetering een inrichtingsplan wordt opgesteld waarmee burgemeester en wethouders instemmen;

  2. burgemeester en wethouders ten behoeve van de beoordeling van het inrichtingsplan advies kunnen inwinnen bij de Kwaliteitscommissie;

  1. een bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' voor ten hoogste 20% mag worden bebouwd met de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een absoluut maximum van 1.000 m2, en met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. voor een woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, geldt dat, ook als het percentage van 20% wordt overschreden, een inhoud van maximaal 800 m3 is toegestaan;

  2. binnen het bestemmingsvlak is, ook als het percentage van 20% wordt overschreden, een oppervlakte van maximaal 400 m2 aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken toegestaan;

  3. indien de bestaande bedrijfswoning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, een grotere inhoud heeft dan 800 m3, geldt deze inhoud in afwijking van het bepaalde onder 1 als de inhoud die maximaal is toegestaan;

  1. de wijziging aanvaardbaar is vanuit milieuhygiënisch oogpunt;

  2. de wijziging niet leidt tot extra belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven;

  3. sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.

 

 

4.8.3 Tuin

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'erf' wijzigen in de bestemming 'Tuin' onder de voorwaarden dat:

  1. er geen nieuwe bouwwerken worden opgericht;

  2. de wijziging aanvaardbaar is vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk, natuurlijk en cultuurhistorisch oogpunt;

  3. de wijziging aanvaardbaar is vanuit milieuhygiënisch oogpunt;

  4. de wijziging niet leidt tot extra belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven.

 

4.8.4 Vergroting of vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde het bouwvlak uit te breiden of de vorm van het bouwvlak te veranderen, onder de voorwaarden dat:

  1. uitbreiding van een bouwvlak van een veehouderij niet is toegestaan;

  2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen ten aanzien van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;

  3. geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het gebied waarbinnen het bouwvlak wordt gesitueerd;

  4. de wijziging vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;

  5. aangetoond wordt dat de vergroting noodzakelijk is voor de continuïteit of ontwikkeling van het agrarisch bedrijf;

  6. er zorggedragen wordt voor een goede landschappelijke inpassing;

  7. conform de LKM-uitwerking in de Structuurvisie + sprake is van:

  1. een positieve ruimtelijke afweging en de levering van een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit middels inpassing en kwaliteitsverbetering;

  2. vergroting of vormverandering die ingepast is op basis van een inrichtingsplan, dat is afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken;

  3. kwaliteitsverbeterende maatregelen;

  1. sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.

 

4.8.5 Bos

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' wijzigen in de bestemming 'Bos' onder de voorwaarden dat:

  1. agrarische bedrijven niet onevenredig worden geschaad in hun bedrijfsvoering en in hun ontwikkelmogelijkheden;

  2. de wijziging alleen geschiedt bij vrijwillige medewerking van de desbetreffende grondeigenaren;

 

4.8.6 Natuur

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' wijzigen in de bestemming 'Natuur' onder de voorwaarden dat:

  1. agrarische bedrijven niet onevenredig worden geschaad in hun bedrijfsvoering en in hun ontwikkelmogelijkheden;

  2. de wijziging alleen geschiedt bij vrijwillige medewerking van de desbetreffende grondeigenaren.

 

 

Artikel 5 Bedrijf

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

 

5.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de bijlage 1 van deze regels, met uitzondering van:

  1. risicovolle inrichtingen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg';

  2. geluidzoneringplichtige inrichtingen;

  3. horeca;

  4. detailhandel;

  5. zelfstandige kantoren;

  1. bedrijfswoningen;

  2. aan-huis-verbonden beroepen met de daarbij behorende voorzieningen;

  3. aan-huis-verbonden bedrijven uit milieucategorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, met de daarbij behorende voorzieningen;

  4. productiegebonden detailhandel;

  5. ondergeschikte, bedrijfsgebonden kantoren;

  6. bedrijfsgebonden parkeervoorzieningen;

  7. groenvoorzieningen en water;

  8. paden en wegen;

  9. waterhuishoudkundige voorzieningen;

  10. behoud en herstel van cultuurhistorische waarden zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 2 opgenomen Kaart Cultuurhistorische waarden en omschreven in de in de bijlage 3 opgenomen Tabel Cultuurhistorische waarden, waarbij het bepaalde in artikel 33.1 van toepassing is.

 

5.1.2 Specifieke vorm van agrarisch- paardenbak

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' zijn de in lid 5.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een paardenbak.

 

5.1.3 Specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf' zijn de in lid 5.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een garagebedrijf.

 

5.1.4 Specifieke vorm van bedrijf - ingenieursbureau

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - ingenieursbureau' zijn de in lid 5.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een 'specifieke vorm van bedrijf - ingenieursbureau'.

 

5.1.5 Specifieke vorm van bedrijf - metaalverwerkingsbedrijf

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - metaalverwerkingsbedrijf' zijn de in lid  5.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een metaalverwerkingsbedrijf.

 

 

5.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

 

5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten dienste van bedrijven gelden de volgende regels:

  1. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' een bebouwingspercentage is aangegeven;

  3. de voorgevels van gebouwen moeten in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;

  4. de afstand tussen de gebouwen en overkappingen en zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 3 m te bedragen;

  5. de goothoogte van gebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 6,5 m;

  6. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 10 m;

  7. in afwijking van het bepaalde onder e dient de goothoogte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf' ten minste 3,5 m te bedragen en mag deze ten hoogste 7 m bedragen.

 

5.2.2 Bedrijfswoning

  1. per bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;

  2. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

  3. de voorgevel van bedrijfswoning moet in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;

  4. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 800 m3, tenzij de inhoud van de bestaande bedrijfswoning reeds groter is in welk geval de bestaande inhoud als maximum geldt;

  5. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6,5 m;

  6. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m;

  7. de bedrijfswoning moet worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15o.

  8. in geval van herbouw dient het aantal woningen gelijk te blijven en dient de bedrijfswoning op dezelfde locatie terug gebouwd te worden.

 

5.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. de oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen, mag niet meer bedragen dan 125 m2;

  2. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag, aanvullend op de oppervlakte zoals bepaald onder a, niet meer bedragen dan 30 m2;

  3. bijbehorende bouwwerken mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden opgericht;

  4. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,5 m;

  5. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m;

  6. bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen, moeten worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15o.

 

5.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m;

  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 m;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m;

  4. in afwijking van het bepaalde onder c mag de bouwhoogte van overige bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf' niet meer bedragen dan 10 m;

  5. per bouwperceel is één overkapping toegestaan waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 30 m2 en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m en de overkapping alleen achter de voorgevelrooilijn gesitueerd mag worden.

  6. het bouwen van grondgebonden zonnepanelen is niet toegestaan, enkel na toepassing van het bepaalde in 30.1.

 

 

 

5.3 Nadere eisen aan omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. tegenprestaties gericht op verbetering van de gebiedskwaliteit.

  2. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van de bebouwing;

  3. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;

  4. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;

  5. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.

 

 

5.4 Afwijken van de bouwregels

 

5.4.1 Zijdelingse perceelgrens

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 5.2.1 onder d ten behoeve van het verkleinen van de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens, onder de voorwaarden dat:

  1. dit vanuit stedenbouwkundig en planologisch oogpunt aanvaardbaar is;

  2. dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden;

  3. er geen extra belemmeringen ontstaan voor omliggende (agrarische) bedrijven;

  4. voldaan wordt aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder.

 

5.4.2 Uitbreiding bebouwing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 5.2.1 onder a ten behoeve van het uitbreiden van de bebouwing buiten het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:

  1. de uitbreiding niet meer bedraagt dan 10% van de toegestane bebouwing;

  2. de uitbreiding is vanuit natuurlijk oogpunt aanvaardbaar;

  3. de uitbreiding vanuit stedenbouwkundig en planologisch oogpunt aanvaardbaar is;

  4. de uitbreiding niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden;

  5. zorggedragen wordt voor een goede landschappelijke inpassing;

  6. er geen extra belemmeringen ontstaan voor omliggende (agrarische) bedrijven;

  7. voldaan wordt aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder;

  8. sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.

 

 

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

5.5.1 Aan-huis-verbonden bedrijf en nevenactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1:

  1. ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-verbonden bedrijven uit milieucategorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, dan wel een bedrijf dat gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is aan deze bedrijfsactiviteiten;

  2. ten behoeve van het uitoefenen van ondergeschikte nevenactiviteiten, naast de bedrijfsfunctie, in de zin van een bed & breakfast;

 

met dien verstande dat:

  1. de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van de gronden niet onevenredig worden aangetast;

  2. een en ander uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;

  3. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;

  4. het een nevenactiviteit betreft bij een functionerend bedrijf;

  5. geen beperking ontstaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven en woningen;

  6. de bedrijfsoppervlakte die voor alle nevenactiviteiten tezamen wordt benut, maximaal 30% van het totale bedrijfsoppervlak van de bedrijfsgebouwen bedraagt;

  7. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;

  8. er zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;

  9. parkeren op eigen terrein plaatsvindt;

  10. geen buitenopslag en/of buitenstalling plaatsvindt;

  11. voor bed & breakfast daarnaast de volgende voorwaarden gelden:

  • er is geen sprake van zelfstandige ruimten/units met eigen keukenblok;

  • er is een gemeenschappelijke ruimte beschikbaar voor het nuttigen van het ontbijt;

  • degene die gebruik maakt van de hoofdbestemming, is ook degene die de bed & breakfast exploiteert;

  • het aantal kamers bedraagt maximaal 3 en het aantal bedden binnen de voorziening bedraagt maximaal 6;

  • de maximale oppervlakte van een kamer bedraagt 50 m2;

  • de bed & breakfast mag worden opgericht in het hoofdgebouw of een bestaand bijbehorend bouwwerk.

 

 

 

5.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

5.6.1 Vergroting of vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde het bouwvlak uit te breiden of de vorm van het bouwvlak te veranderen, onder de voorwaarden dat:

  1. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen ten aanzien van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;

  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het gebied waarbinnen het bouwvlak wordt gesitueerd;

  3. de wijziging vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;

  4. aangetoond wordt dat de vergroting noodzakelijk is voor de continuïteit of ontwikkeling van het bedrijf;

  5. er zorggedragen wordt voor een goede landschappelijke inpassing;

  6. conform de LKM-uitwerking in de Structuurvisie + sprake is van:

  1. een positieve ruimtelijke afweging en de levering van een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit middels inpassing en kwaliteitsverbetering;

  2. vergroting of vormverandering die ingepast is op basis van een inrichtingsplan, dat is afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken;

  3. kwaliteitsverbeterende maatregelen;

  1. sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.

 

5.6.2 Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Wonen', onder de voorwaarden dat:

  1. het aantal woningen niet toeneemt;

  2. voor iedere woning in het wijzigingsplan een afzonderlijk bestemmingsvlak wordt opgenomen;

  3. de wijziging aanvaardbaar is vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk, natuurlijk en cultuurhistorisch oogpunt;

  4. sprake is van een goede landschappelijke inpassing en van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering waarvoor geldt dat:

  1. ten behoeve van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitsverbetering een inrichtingsplan wordt opgesteld waarmee burgemeester en wethouders instemmen;

  2. burgemeester en wethouders ten behoeve van de beoordeling van het inrichtingsplan advies kunnen inwinnen bij de Kwaliteitscommissie;

  1. een bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' voor ten hoogste 20% mag worden bebouwd met de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een absoluut maximum van 1.000 m2, en met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. voor een woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, geldt dat, ook als het percentage van 20% wordt overschreden, een inhoud van maximaal 800 m3 is toegestaan;

  2. binnen het bestemmingsvlak is, ook als het percentage van 20% wordt overschreden, een oppervlakte van maximaal 400 m2 aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken toegestaan;

  3. indien de bestaande bedrijfswoning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, een grotere inhoud heeft dan 800 m3, geldt deze inhoud in afwijking van het bepaalde onder 1 als de inhoud die maximaal is toegestaan;

  1. de wijziging aanvaardbaar is vanuit milieuhygiënisch oogpunt;

  2. de wijziging niet leidt tot extra belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven;

  3. sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.

 

5.6.3 Tuin

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Tuin', onder de voorwaarden dat:

  1. er geen nieuwe bouwwerken worden opgericht;

  2. de wijziging aanvaardbaar is vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk, natuurlijk en cultuurhistorisch oogpunt;

  3. de wijziging aanvaardbaar is vanuit milieuhygiënisch oogpunt;

  4. de wijziging niet leidt tot extra belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven.

 

5.6.4 Agrarisch met waarden

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch met waarden', onder de voorwaarden dat:

  1. wijziging ten behoeve van de vestiging van een veehouderij niet is toegestaan;

  2. de wijziging aanvaardbaar is vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk, natuurlijk en cultuurhistorisch oogpunt;

  3. sprake is van een goede landschappelijke inpassing en van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering waarvoor geldt dat:

  1. ten behoeve van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitsverbetering een inrichtingsplan wordt opgesteld waarmee burgemeester en wethouders instemmen;

  2. burgemeester en wethouders ten behoeve van de beoordeling van het inrichtingsplan advies kunnen inwinnen bij de Kwaliteitscommissie;

  1. de wijziging aanvaardbaar is vanuit milieuhygiënisch oogpunt;

  2. de wijziging niet leidt tot extra belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven;

  3. geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;

  4. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt;

  5. sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.

 

 

 

Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorziening

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

 

6.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. nutsvoorzieningen;

  2. erven en tuinen;

  3. groenvoorzieningen en water;

  4. paden en wegen;

  5. waterhuishoudkundige voorzieningen;

  6. behoud en herstel van cultuurhistorische waarden zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 2 opgenomen Kaart Cultuurhistorische waarden en omschreven in de in de bijlage 3 opgenomen Tabel Cultuurhistorische waarden, waarbij het bepaalde in artikel 33.1 van toepassing is.

 

 

6.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

 

6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

  2. de voorgevels van gebouwen moeten in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;

  3. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;

  4. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m;

  5. in afwijking van het bepaalde onder c en d mag ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' de goothoogte respectievelijk bouwhoogte niet meer bedragen dan met de aanduiding is aangegeven;

  6. de gebouwen moeten worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15o.

 

6.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;

  2. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

 

6.3 Nadere eisen aan omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. tegenprestaties gericht op verbetering van de gebiedskwaliteit.

  2. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van de bebouwing;

  3. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;

  4. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;

  5. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.

 

 

Artikel 7 Bos

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

 

7.1.1 Algemeen

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bosgebied;

  2. houtteelt;

  3. extensief recreatief medegebruik;

  4. paden en wegen;

  5. groenvoorzieningen en water;

  6. behoud en herstel van cultuurhistorische waarden zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 2 opgenomen Kaart Cultuurhistorische waarden en omschreven in de in de bijlage 3 opgenomen Tabel Cultuurhistorische waarden, waarbij het bepaalde in artikel 33.1 van toepassing is;

  7. behoud en herstel van elementen met landschappelijke waarde zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 4 opgenomen Kaart Landschappelijke waarden, waarbij het bepaalde in artikel 33.2 van toepassing is.

 

 

7.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

 

7.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen niet zijn toegestaan.

 

7.2.2 Overige bouwwerken

Het bouwen van overige bouwwerken is niet toegestaan.

 

 

 

7.3 Afwijken van de bouwregels

 

7.3.1 Schuilgelegenheden

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 onder a ten behoeve van het realiseren van schuilgelegenheden voor het uitsluitend hobbymatig houden van dieren in geval van natuurlijke weidegang, onder de voorwaarden dat:

  1. de noodzaak van het realiseren van de schuilgelegenheid wordt aangetoond;

  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van het gebied;

  3. sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  4. aansluiting wordt gezocht bij bestaande bebouwing (clustering), bestaande begroeiing of bestaande wegen en paden;

  5. schuilgelegenheden in elkaars directe omgeving dienen te worden geclusterd;

  6. omliggende waarden en functies niet onevenredig worden aangetast;

  7. de schuilgelegenheid wordt geplaatst op een stuk grond met een (aaneengesloten) oppervlakte van minimaal 2.000 m2, dat eenzelfde gebruik heeft en is omgeven door een duidelijk herkenbare grens in de vorm van heggen, afrasteringen of sloten e.d.;

  8. de schuilgelegenheden niet worden gesitueerd ter plaatse van de dubbelbestemming Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed of Waterstaat - Waterbergend rivierbed;

  9. de schuilgelegenheden niet worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - schuilgelegenheden uitgesloten';

  10. de bouwhoogte van een schuilgelegenheid niet meer mag bedragen dan 3 m;

  11. de schuilgelegenheid dient te worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling ten minste 15o dient te bedragen;

  12. de afstand van de schuilgelegenheid tot de gronden met de bestemming 'Verkeer' ten minste 25 m dient te bedragen in geval van provinciale wegen;

  13. sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling;

  14. de oppervlakte van een schuilgelegenheid niet meer mag bedragen dan 36 m2.

 

7.3.2 Overige bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 ten behoeve van het realiseren overige bouwwerken, onder de voorwaarden dat:

  1. de bouwhoogte van overige bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 m;

  2. de natuurlijke waarden in de omgeving niet mogen worden aangetast.

 

 

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

7.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 7.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

  1. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  2. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;

  3. het bemalen of draineren van gronden en het winnen van water of het anderszins verlagen van de grondwaterstand;

  4. het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadigingen van houtgewas ten gevolge kunnen hebben, behoudens bij wijze van verzorging.

  5. het verrichten van exploratie- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen;

  6. het dempen, graven en vergraven van watergangen en het aanleggen van dammen en bruggen.  

 

7.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 7.4.1 is niet van toepassing op:

  1. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;

  2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;

  3. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;

  4. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding het plan legaal in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;

  5. werken en/of werkzaamheden ten behoeve van extensief recreatief medegebruik.

 

7.4.3 Afwegingskader

Een vergunning als bedoeld in lid 7.4.1 wordt uitsluitend verleend indien:

  1. door de uit te voeren werkzaamheden geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige waarde van het gebied;

  2. er tevens vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn;

  3. en voor zover de uit te voeren werkzaamheden plaatsvinden op of in de gronden zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 4 bij deze regels opgenomen Kaart Landschappelijke waarden, waarbij tevens wordt voldaan aan artikel 33.2.

 

 

 

Artikel 8 Groen

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

 

8.1.1 Algemeen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen en water;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. waterhuishoudkundige voorzieningen;

  4. bermen en beplanting;

  5. paden en wegen;

  6. behoud en herstel van cultuurhistorische waarden zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 2 opgenomen Kaart Cultuurhistorische waarden en omschreven in de in de bijlage 3 opgenomen Tabel Cultuurhistorische waarden, waarbij het bepaalde in artikel 33.1 van toepassing is;

  7. behoud en herstel van elementen met landschappelijke waarde zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 4 opgenomen Kaart Landschappelijke waarden, waarbij het bepaalde in artikel 33.2 van toepassing is.

 

 

8.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

 

8.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn toegestaan;

  2. de voorgevels van gebouwen moeten in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrensworden gebouwd;

  3. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;

  4. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m;

  5. de gebouwen moeten worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15o.

 

8.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag dan 2 m;

  2. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

 

8.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.2 ten behoeve van het realiseren van informatievoorzieningen, entreevoorzieningen en/of bouwwerken ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, onder de voorwaarden dat:

  1. de bouwhoogte van overige bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 m;

  2. de natuurlijke waarden in de omgeving niet mogen worden aangetast.

 

 

8.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. tegenprestaties gericht op verbetering van de gebiedskwaliteit;

  2. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van de bebouwing;

  3. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;

  4. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;

  5. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.

 

 

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijking van het bepaalde in lid 8.1 ten behoeve van het gebruik van de gronden als erf en/of tuin met dien verstande dat:

  1. er geen belemmeringen zijn vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid;

  2. er geen beperking ontstaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven en woningen.

 

 

8.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch met waarden' en/of 'Bedrijf' en/of 'Verkeer' en/of 'Wonen' met bijbehorende aanduidingen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de wijziging aanvaardbaar is vanuit stedenbouwkundig oogpunt;

  2. de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast;

  3. er geen belemmeringen zijn vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 9 Maatschappelijk - Religie

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Religie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. religieuze doeleinden;

  2. erven en tuinen;

  3. groenvoorzieningen en water;

  4. paden en wegen;

  5. waterhuishoudkundige voorzieningen;

  6. behoud en herstel van cultuurhistorische waarden zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 2 opgenomen Kaart Cultuurhistorische waarden en omschreven in de in de bijlage 3 opgenomen Tabel Cultuurhistorische waarden, waarbij het bepaalde in artikel 33.1 van toepassing is;

  7. behoud en herstel van elementen met landschappelijke waarde zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 4 opgenomen Kaart Landschappelijke waarden, waarbij het bepaalde in artikel 33.2 van toepassing is..

 

 

9.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

 

9.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. uitsluitend bestaande gebouwen zijn toegestaan in de bestaande maatvoering;

  2. in geval van herbouw dienen de gebouwen op dezelfde locatie terug gebouwd te worden, waarbij de bestaande maatvoeringen als maximum maatvoering gelden.

9.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m;

  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 m;

  3. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

 

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. tegenprestaties gericht op verbetering van de gebiedskwaliteit;

  2. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van de bebouwing;

  3. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;

  4. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;

  5. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.

 

Artikel 10 Natuur

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

 

10.1.1 Algemeen

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. natuurgebieden;

  2. bosgebied;

  3. behoud, versterking en/of ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuurwaarden, in samenhang met de waterhuishouding;

  4. extensief recreatief medegebruik;

  5. bestaand agrarisch gebruik;

  6. groenvoorzieningen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Natuurnetwerk Nederland';

  7. water;

  8. paden en wegen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Natuurnetwerk Nederland' alleen halfverharde paden zijn toegestaan;

  9. openbare parkeerplaatsen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik;

  10. behoud en herstel van cultuurhistorische waarden zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 2 opgenomen Kaart Cultuurhistorische waarden en omschreven in de in de bijlage 3 opgenomen Tabel Cultuurhistorische waarden, waarbij het bepaalde in artikel 33.1 van toepassing is;

  11. behoud en herstel van elementen met landschappelijke waarde zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 4 opgenomen Kaart Landschappelijke waarden, waarbij het bepaalde in artikel 33.2 van toepassing is.

 

 

10.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

 

10.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen zijn niet toegestaan;

 

10.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouw van overige bouwwerken is niet toegestaan.

 

 

10.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.2 onder a ten behoeve van het realiseren van informatievoorzieningen, entreevoorzieningen en/of bouwwerken ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, onder de voorwaarden dat:

  1. de bouwhoogte van overige bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 m;

  2. de natuurlijke waarden in de omgeving niet mogen worden aangetast.

 

 

10.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1 ten behoeve van de aanleg van waterhuishoudkundige voorzieningen onder de voorwaarde dat:

  1. de landschappelijke en natuurlijke waarden van de gronden niet onevenredig worden aangetast.

 

 

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

10.5.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 10.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

  1. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  2. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;

  3. het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadigingen van houtgewas ten gevolge kunnen hebben, behoudens bij wijze van verzorging;

  4. het bemalen of draineren van gronden en het winnen van water of het anderszins verlagen van de grondwaterstand;

  5. het verrichten van exploratie- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen;

  6. het dempen, graven en vergraven van watergangen en het aanleggen van dammen en bruggen.

 

10.5.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 10.5.1 is niet van toepassing op:

  1. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;

  2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;

  3. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;

  4. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding het plan legaal in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;

  5. werken en/of werkzaamheden ten behoeve van extensief recreatief medegebruik;

mits de werken en/of werkzaamheden  hydrologisch neutraal worden uitgevoerd.

 

10.5.3 Afwegingskader

Een vergunning als bedoeld in lid 10.5.1 wordt uitsluitend verleend indien:

  1. door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige waarde van het gebied;

  2. er tevens vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn;

  3. en voor zover de uit te voeren werkzaamheden plaatsvinden op of in de gronden zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 4 bij deze regels opgenomen Kaart Landschappelijke waarden, waarbij tevens wordt voldaan aan artikel 33.2.

Artikel 11 Recreatie - Camping

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

 

11.1.1 Algemeen

De voor 'Recreatie - Camping' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. verblijfsrecreatie in de vorm van recreatieterreinen ten behoeve van kampeermiddelen;

  2. dagrecreatieve voorzieningen;

  3. ondergeschikte horeca uit categorie 1 en 2;

  4. parkeervoorzieningen;

  5. ondergeschikte detailhandel;

  6. bedrijfswoningen, met inbegrip van aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven uit milieucategorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, met de daarbij behorende voorzieningen;

  7. erven en tuinen;

  8. groenvoorzieningen en water;

  9. paden en wegen;

  10. waterhuishoudkundige voorzieningen;

  11. behoud en herstel van cultuurhistorische waarden zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 2 opgenomen Kaart Cultuurhistorische waarden en omschreven in de in de bijlage 3 opgenomen Tabel Cultuurhistorische waarden, waarbij het bepaalde in artikel 33.1 van toepassing is.

 

11.1.2 Bedrijfswoning

Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan, met inbegrip van aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven uit milieucategorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, met de daarbij behorende voorzieningen.

 

11.1.3 Specifieke vorm van bedrijf - limousine stalling en verhuur

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - limousine stalling en verhuur' zijn de in lid 11.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor limousine stalling en verhuur.

 

11.1.4 Specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie' zijn de in lid 11.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een groepsaccommodatie.

 

11.1.5 Specifieke vorm van recreatie - stacaravans uitgesloten

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - stacaravans uitgesloten' zijn geen stacaravans toegestaan.

 

 

11.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 11.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

 

11.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

  2. in afwijking van het bepaalde onder a mag buiten het bouwvlak ten hoogste 4% van het bestemmingsvlak worden bebouwd ten behoeve van sanitaire en andere ten dienste van de bestemming staande voorzieningen;

  3. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 m

  4. de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m;

  5. de gebouwen moeten worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15o.

  6. de afstand van de gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m;

  7. kampeermiddelen mogen buiten het bouwvlak worden geplaatst;

  8. het bebouwd oppervlak per standplaats (inclusief berging, carport en aangebouwd bijbehorend bouwwerk en dergelijke) mag niet meer bedragen dan 50% met een maximum van 90 m2;

  9. per standplaats mag niet meer dan één kampeermiddel worden geplaatst;

  10. de bouwhoogte van een stacaravan, chalet of trekkershut mag niet meer bedragen dan 3,8 m;

  11. het oppervlak van een trekkershut mag niet meer bedragen dan 30 m2.

 

11.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  1. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  2. per camping is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;

  3. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

  4. de voorgevel van een bedrijfswoning moet in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;

  5. de inhoud van een bedrijfswoning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, mag niet meer bedragen dan 800 m3, tenzij de inhoud van de bestaande bedrijfswoning reeds groter is in welk geval de bestaande inhoud als maximum geldt;

  6. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6,5 m;

  7. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m;

  8. de bedrijfswoning moet worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15o;

  9. in geval van herbouw dient het aantal woningen gelijk te blijven en dient de bedrijfswoning op dezelfde locatie terug gebouwd te worden.

 

11.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. de oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 125 m2;

  2. bijbehorende bouwwerken mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden opgericht;

  3. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,5 m;

  4. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m;

  5. bijbehorende bouwwerken moeten worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15o.

 

11.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m;

  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 m;

  3. de bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van verlichting en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;

  4. per bedrijfswoning is één overkapping toegestaan waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 30 m2 en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m en de overkapping alleen achter de voorgevelrooilijn gesitueerd mag worden.

  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

 

11.3 Nadere eisen aan omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. tegenprestaties gericht op verbetering van de gebiedskwaliteit.

  2. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van de bebouwing;

  3. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;

  4. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;

  5. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.

 

 

11.4 Specifieke gebruiksregels

 

11.4.1 Aan-huis-verbonden-bedrijf

De oppervlakte van aan-huis-verbonden bedrijven mag niet meer bedragen dan 60 m2 en dient qua aard en uitstraling ondergeschikt te zijn aan het recreatie bedrijf.

 

 

 

Artikel 12 Recreatie - Dagrecreatie

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

 

12.1.1 Algemeen

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. dagrecreatieve voorzieningen;

  2. ondergeschikte horeca uit categorie 1 tot een oppervlak van maximaal 30 m2, alsmede een terras tot een oppervlak van maximaal 30 m2 ;

  3. erven en tuinen;

  4. groenvoorzieningen en water;

  5. paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  6. waterhuishoudkundige voorzieningen;

  7. behoud en herstel van cultuurhistorische waarden zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 2 opgenomen Kaart Cultuurhistorische waarden en omschreven in de in de bijlage 3 opgenomen Tabel Cultuurhistorische waarden, waarbij het bepaalde in artikel 33.1 van toepassing is.

 

12.1.2 Bedrijfswoning

Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' zijn de in lid 12.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een bedrijfswoning, met inbegrip van aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven uit milieucategorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, met de daarbij behorende voorzieningen.

 

12.1.3 Manege

Ter plaatse van de aanduiding 'manege' zijn de in lid 12.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een manege.

 

12.1.4 Specifieke vorm van recreatie - paviljoen

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paviljoen' zijn de in lid 12.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een paviljoen met horeca in categorie 2 en 3 alsmede een terras van maximaal 300 m2.

 

12.1.5 Specifieke vorm van recreatie - trap

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - trap' zijn de in lid 12.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een trap.

 

 

12.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 12.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

 

12.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

  2. de voorgevels van gebouwen moeten in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;

  3. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

12.2.2 Gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'manege'

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen ter plaatse van de aanduiding 'manege' gelden in afwijking van lid 12.2.1 de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

  3. de voorgevels van gebouwen moeten in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;

  4. de goothoogte van gebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 6,5 m;

  5. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 13 m;

  6. de gebouwen moeten worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15o.

 

12.2.3 Gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paviljoen'

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie paviljoen' gelden in afwijking van lid 12.2.1 de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

  2. de maximum oppervlakte mag niet meer bedragen dan 600 m2;

  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.

 

 

12.2.4 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  1. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  2. de voorgevel van een bedrijfswoning moet in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;

  3. de inhoud van een bedrijfswoning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, mag niet meer bedragen dan 800 m3, tenzij de inhoud van de bestaande bedrijfswoning reeds groter is in welk geval de bestaande inhoud als maximum geldt;

  4. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6,5 m;

  5. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m;

  6. de bedrijfswoning moet worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15o;

  7. in geval van herbouw dient het aantal woningen gelijk te blijven en dient de bedrijfswoning op dezelfde locatie terug gebouwd te worden.

 

12.2.5 Bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. de oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 125 m2;

  2. bijbehorende bouwwerken mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden opgericht;

  3. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,5 m;

  4. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m;

  5. bijbehorende bouwwerken moeten worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15o.

 

 

12.2.6 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m;

  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 m;

  3. de bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van verlichting en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;

  4. per bedrijfswoning is één overkapping toegestaan waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 30 m2 en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m en de overkapping alleen achter de voorgevelrooilijn gesitueerd mag worden.

  5. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

 

12.3 Nadere eisen aan omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. tegenprestaties gericht op verbetering van de gebiedskwaliteit.

  2. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van de bebouwing binnen het bouwvlak;

  3. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;

  4. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;

  5. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.

 

 

12.4 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paviljoen' gelden de volgende regels:

  1. Horeca activiteiten alsmede een terras zijn toegestaan tot maximaal categorie 3;

  2. Overnachting is niet toegestaan.

  3. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paviljoen' dient de horizontale en verticale lichtuitstraling op het omringende landschap te worden afgeschermd.

 

 

12.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

12.5.1 Ondergeschikte horeca

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in lid 12.1.1 onder b ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte voor ondergeschikte horeca uit categorie 1 of voor het toestaan van ondergeschikte horeca uit categorie 2, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. het gebruik moet aanvaardbaar zijn vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk, natuurlijk,milieuhygiënisch en cultuurhistorisch perspectief;

  2. er mag geen beperking ontstaan voor de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven en woningen;

  3. degene die gebruik maakt van de hoofdbestemming, is ook degene die de horeca uitoefent;

  4. er is geen sprake van een grote verkeersaantrekkende werking;

  5. parkeren vindt plaats op eigen terrein;

  6. de bedrijfsoppervlakte die voor horeca wordt benut, bedraagt maximaal 30% van het totale oppervlakaan gebouwen, tot een maximum van 50 m2;

  7. het gebruik van de grond (anders dan voor bebouwing) ten behoeve van horeca bedraagt maximaal 30% van het totale oppervlak van het perceel, tot een maximum van 50 m2.

 

12.5.2 Camperplaatsen

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1 ten behoeve van camperplaatsen, met dien verstande dat:

het aantal camperplaatsen maximaal 25 mag bedragen;

  1. de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van de gronden niet onevenredigworden aangetast;

  2. een en ander uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;

  3. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;

  4. geen beperking ontstaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven enwoningen;

  5. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;

  6. er zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;

  7. geen buitenopslag en/of buitenstalling plaatsvindt;

  8. het kampeerterrein mag alleen in gebruik zijn gedurende de seizoensperiode van 1 maart tot en met 31 oktober. Buiten deze periode mogen geen kampeermiddelen aanwezig zijn;

  9. er wordt een minimale afstand van 50 m aangehouden tot naastgelegen woningen op aangrenzende percelen.

 

 

 

12.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

12.6.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 12.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

  1. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  2. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;

  3. het bemalen of draineren van gronden en het winnen van water of het anderszins verlagen van de grondwaterstand;

  4. het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadigingen van houtgewas ten gevolge kunnen hebben, behoudens bij wijze van verzorging.

  5. het verrichten van exploratie- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen;

  6. het dempen, graven en vergraven van watergangen en het aanleggen van dammen en bruggen.  

 

 

12.6.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 12.6.1 is niet van toepassing op:

  1. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;

  2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;

  3. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;

  4. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding het plan legaal in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;

  5. werken en/of werkzaamheden ten behoeve van extensief recreatief medegebruik.

 

12.6.3 Afwegingskader

Een vergunning als bedoeld in lid 12.6.1 wordt uitsluitend verleend indien:

  1. door de uit te voeren werkzaamheden geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige waarde van het gebied;

  2. er tevens vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn;

  3. en voor zover de uit te voeren werkzaamheden plaatsvinden op of in de gronden zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 4 bij deze regels opgenomen Kaart Landschappelijke waarden, waarbij tevens wordt voldaan aan artikel 33.2.

 

 

 

Artikel 13 Recreatie - Jachthaven

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

 

13.1.1 Algemeen

De voor 'Recreatie - Jachthaven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een jachthaven met 450 ligplaatsen met de daarbij bijhorende voorzieningen;

  2. horeca uit categorie 1, 2 en 3;

  3. ondergeschikte detailhandel ten behoeve van de jachthaven;

  4. ondergeschikte dienstverlening ten behoeve van de jachthaven;

  5. ondergeschikte kantoren ten behoeve van de jachthaven;

  6. groenvoorzieningen en water;

  7. paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  8. waterhuishoudkundige voorzieningen;

  9. behoud en herstel van cultuurhistorische waarden zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 2 opgenomen Kaart Cultuurhistorische waarden en omschreven in de in de bijlage 3 opgenomen Tabel Cultuurhistorische waarden, waarbij het bepaalde in artikel 33.1 van toepassing is;

  10. behoud en herstel van elementen met landschappelijke waarde zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 4 opgenomen Kaart Landschappelijke waarden, waarbij het bepaalde in artikel 33.2 van toepassing is.

 

13.1.2 Bedrijfswoning

Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' zijn de in lid 13.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een bedrijfswoning, met inbegrip van aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven uit milieucategorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, met de daarbij behorende voorzieningen.

 

13.1.3 Specifieke vorm van recreatie - minicamping

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping' zijn de in lid 13.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een bij de jachthaven behorende minicamping met maximaal 25 kampeerplekken.

 

 

13.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 13.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

 

13.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

  2. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3.500 m2;

  3. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 6,5 m;

  4. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m.

 

13.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  1. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  2. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

  3. de voorgevel van een bedrijfswoning moet in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;

  4. de inhoud van een bedrijfswoning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, mag niet meer bedragen dan 800 m3, tenzij de inhoud van de bestaande bedrijfswoning reeds groter is in welk geval de bestaande inhoud als maximum geldt;

  5. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6,5 m;

  6. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m;

  7. de bedrijfswoning moet worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15o;

  8. in geval van herbouw dient het aantal woningen gelijk te blijven en dient de bedrijfswoning op dezelfde locatie terug gebouwd te worden.

 

13.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. de oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 125 m2;

  2. bijbehorende bouwwerken mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden opgericht;

  3. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,5 m;

  4. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m;

  5. bijbehorende bouwwerken moeten worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15o.

 

13.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m;

  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 m;

  3. de bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van verlichting en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;

  4. per bedrijfswoning is één overkapping toegestaan waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 30 m2 en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m en de overkapping alleen achter de voorgevelrooilijn gesitueerd mag worden.

  5. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

 

13.3 Nadere eisen aan omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. tegenprestaties gericht op verbetering van de gebiedskwaliteit.

  2. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van de bebouwing binnen het bouwvlak;

  3. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;

  4. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;

  5. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.

 

 

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

13.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 13.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

  1. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  2. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;

  3. het bemalen of draineren van gronden en het winnen van water of het anderszins verlagen van de grondwaterstand;

  4. het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadigingen van houtgewas ten gevolge kunnen hebben, behoudens bij wijze van verzorging.

  5. het verrichten van exploratie- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen;

  6. het dempen, graven en vergraven van watergangen en het aanleggen van dammen en bruggen.  

 

13.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 13.4.1 is niet van toepassing op:

  1. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;

  2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;

  3. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;

  4. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding het plan legaal in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;

  5. werken en/of werkzaamheden ten behoeve van extensief recreatief medegebruik.

 

13.4.3 Afwegingskader

Een vergunning als bedoeld in lid 13.4.1 wordt uitsluitend verleend indien:

  1. door de uit te voeren werkzaamheden geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige waarde van het gebied;

  2. er tevens vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn;

  3. en voor zover de uit te voeren werkzaamheden plaatsvinden op of in de gronden zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 4 bij deze regels opgenomen Kaart Landschappelijke waarden, waarbij tevens wordt voldaan aan artikel 33.2.

 

 

 

Artikel 14 Tuin

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. beplanting zoals gras, bloemen, struiken en bomen;

  2. paden en verhardingen;

  3. parkeervoorzieningen;

  4. vijvers en sloten.

 

 

14.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 14.1 bedoelde gronden geldt dat:

  1. gebouwen en overige bouwwerken niet zijn toegestaan.

 

 

14.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch met waarden' met bijbehorende aanduidingen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de gronden worden niet langer als tuin ten behoeve van de bijbehorende woning gebruikt;

  2. de aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 15 Verkeer

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

 

15.1.1 Algemeen

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen;

  2. voet- en fietspaden;

  3. parkeervoorzieningen;

  4. bermen en groenvoorzieningen;

  5. water;

  6. geluidwerende voorzieningen;

  7. waterhuishoudkundige voorzieningen;

  8. waterstaatkundige voorzieningen;

  9. straatmeubilair;

  10. kunstwerken, beeldende kunst;

  11. nutsvoorzieningen;

  12. behoud en herstel van cultuurhistorische waarden zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 2 opgenomen Kaart Cultuurhistorische waarden en omschreven in de in de bijlage 3 opgenomen Tabel Cultuurhistorische waarden, waarbij het bepaalde in artikel 33.1 van toepassing is.

 

15.1.2 Brug

Ter plaatse van de aanduiding 'brug' zijn de in lid 15.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een brug.

 

 

15.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 15.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

 

15.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen zijn niet toegestaan;

  2. in afwijking van het bepaalde onder a zijn gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan.

 

15.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van voorzieningen voor verlichting niet meer mag bedragen 12 m;

  2. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen niet meer mag bedragen dan 5 m;

  3. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken niet meer mag bedragen dan 5 m.

 

 

 

Artikel 16 Water

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

 

16.1.1 Algemeen

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterberging;

  2. waterhuishoudkundige en waterstaatkundige voorzieningen;

  3. ter plaatse van de rivier de Maas tevens voor scheepvaart;

  4. ter plaatse van het Leukermeer tevens voor recreatievaart;

  5. ecologische en natuurlijke waarden;

  6. waterlopen en daarbij behorende oevervoorzieningen

  7. voorzieningen voor verkeer;

  8. groenvoorzieningen.

  9. extensief recreatief medegebruik;

  10. nutsvoorzieningen;

  11. bruggen.

 

16.1.2 Dagrecreatie

Ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie' zijn de in lid 16.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor dagrecreatief gebruik, waaronder zwemmen, roeien en waterfietsen.

 

16.1.3 Steiger

Ter plaatse van de aanduiding 'steiger' zijn de in lid 16.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor steigers ten behoeve van passantenplaatsen.

 

16.1.4 Specifieke vorm van recreatie - watersport

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - watersport' zijn de in lid 16.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor watersport.

 

 

16.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 16.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

 

16.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen zijn niet toegestaan;

  2. in afwijking van het bepaalde onder a zijn gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan.

 

16.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

 

 

 

Artikel 17 Wonen

 

17.1 Bestemmingsomschrijving

 

17.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;

  2. aan-huis-verbonden bedrijven uit milieucategorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, met de daarbij behorende voorzieningen, in het hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerk;

  3. aan-huis-verbonden beroepen met de daarbij behorende voorzieningen, in het hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerk;

  4. erven en tuinen;

  5. groenvoorzieningen en water;

  6. paden en wegen;

  7. behoud en herstel van cultuurhistorische waarden zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 2opgenomen Kaart Cultuurhistorische waarden en omschreven in de in de bijlage 3 opgenomen Tabel Cultuurhistorische waarden, waarbij het bepaalde in artikel 33.1 van toepassing is.

 

17.1.2 Bed & breakfast

Ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast' zijn de in lid 17.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een bed & breakfast.

 

17.1.3 Horeca

Ter plaatse van de aanduiding 'horeca' zijn de in lid 17.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor ondergeschikte horeca uit categorie 1 tot een oppervlak van maximaal 30 m², alsmede een terras tot een oppervlak van maximaal 30 m2 is toegestaan.

 

17.1.4 Opslag

Ter plaatse van de aanduiding 'opslag' zijn de in lid 17.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor opslag.

 

17.1.5 Recreatiewoning

Ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' zijn de in lid 17.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor één recreatiewoning.

 

17.1.6 Specifieke vorm van agrarisch - paardenbak

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' zijn de in lid 17.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een paardenbak.

 

17.1.7 Specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie' zijn de in lid 17.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een groepsaccommodatie.

 

 

 

17.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 17.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

 

17.2.1 Woningen

Voor het bouwen van een woning gelden de volgende regels:

  1. per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan;

  2. de inhoud van een woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, mag niet meer bedragen dan 800 m3, tenzij de inhoud van de bestaande woning reeds groter is in welk geval de bestaande vergunde inhoud als maximum geldt;

  3. in afwijking van het bepaalde onder d geldt de inhoudslimiet van 800 m3 niet voor langgevelboerderijen en voor cultuurhistorisch en/ of architectonisch waardevolle bebouwing die qua bouwmassa één geheel vormt met het hoofdgebouw, met dien verstande dat deze bedrijfsruimten bij de woning mogen worden getrokken, waarbij het aantal woningen gelijk dient te blijven;

  4. de goothoogte van een woning mag niet meer bedragen dan 6,5 m;

  5. de bouwhoogte van een woning mag niet meer bedragen dan 10 m;

  6. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 5 m te bedragen;

  7. de woning moet worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15o;

  8. in geval van herbouw dient het aantal woningen gelijk te blijven en dient de woning op dezelfde locatie terug gebouwd te worden.

  9. in geval van nieuwbouw dient de voorgevel van een woning te worden gebouwd op minimaal 3 m achter de naar de weg gekeerde grens van het bestemmingsvlak;

  10. in afwijking van het voorgaande gelden ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' de volgende bouwregels:

  1. de afstand van een recreatiewoning tot de bestemmingsgrens dient ten minste 3 m te bedragen.

  2. de vloeroppervlakte van de recreatiewoning mag niet meer dan 125 m2 bedragen, inclusief alle overige bebouwing;

  3. indien de bestaande maatvoering (inhoud, oppervlakte, goothoogte en bouwhoogte) van de recreatiewoning afwijkt van het bepaalde sub 1 en 2 geldt de bestaande maatvoering als maximum maatvoering.

 

17.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. de oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 125 m2;

  2. Indien sprake is van voormalige agrarische bedrijfsruimten op het bouwperceel van meer dan 125 m2 (al dan niet na gedeeltelijke sloop daarvan) dan mogen geen vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden opgericht. Bedraagt de hier bedoelde oppervlakte minder dan deze oppervlaktematen dan mag de gezamenlijke oppervlakte van de voormalige agrarische bedrijfsruimten en de vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 125 m2;

  3. voor met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in lid 17.4.3 gesplitste woningen geldt de onder a genoemde oppervlaktemaat als maximum voor de gesplitste woningen tezamen;

  4. bijbehorende bouwwerken mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de woning worden opgericht;

  5. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,5 m;

  6. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m;

  7. de bijbehorende bouwwerken moeten worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15°.

  8. voor overkappingen gelden de volgende regels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag, aanvullend op de oppervlakte zoals bepaald onder a en b, niet meer bedragen dan 30 m2;

  2. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan 4 m;

  1. in uitzondering op het bepaalde in a tot en met h geldt er plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - schuur' dat de oppervlakte, goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan bestaand.

 

17.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m;

  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 m;

  3. voor overkappingen gelden de regels zoals opgenomen in 17.2.2;

  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 m;

  5. het bouwen van grondgebonden zonnepanelen is niet toegestaan, enkel na toepassing van het bepaalde in 30.1.

 

 

 

17.3 Nadere eisen aan omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. tegenprestaties gericht op verbetering van de gebiedskwaliteit.

  2. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van de bebouwing;

  3. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;

  4. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;

  5. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.

 

 

 

17.4 Afwijken van de bouwregels

 

17.4.1 Vergroten woning en bijbehorende bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.2.1 en 17.2.2 voor het vergroten van de inhoud van een woning en/of het vergroten van de toegestane oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, onder de voorwaarden dat:

  1. het bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' voor ten hoogste 20% wordt bebouwd, tot een absoluut maximum van 1.000 m2;

  2. de verruiming van de bouwmogelijkheden aanvaardbaar is uit stedenbouwkundig, landschappelijk, natuurlijk en cultuurhistorisch oogpunt;

  3. sprake is van een goede landschappelijke inpassing en van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering die in verhouding staat tot de verruiming van de bouwmogelijkheden, waarvoor geldt dat:

  1. ten behoeve van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitsverbetering een inrichtingsplan wordt opgesteld waarmee burgemeester en wethouders instemmen;

  2. het inrichtingsplan dient te voldoen aan het keuzemenu voor ontwerpprincipes cultuurhistorische waarden en landschapselementen zoals opgenomen in de bijlage 6 bij deze regels;

  3. burgemeester en wethouders ten behoeve van de beoordeling van het inrichtingsplan advies kunnen inwinnen bij de Kwaliteitscommissie.

  1. de bebouwing zoveel mogelijk wordt geconcentreerd;

  2. de verruiming van de bouwmogelijkheden vanuit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is.

  3. de verruiming van de bouwmogelijkheden niet leidt tot extra belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven;

  4. de natuurlijke waarden niet worden aangetast;

  5. sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.

 

17.4.2 Verplaatsing woning

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.1.1 onder l voor het verplaatsen van de locatie van de woning bij herbouw, onder de voorwaarden dat:

  1. dit vanuit stedenbouwkundig en planologisch oogpunt aanvaardbaar is;

  2. dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden;

  3. er geen extra belemmeringen ontstaan voor omliggende (agrarische) bedrijven;

  4. voldaan wordt aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder.

 

17.4.3 Splitsing woning

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.1.1 onder a ten behoeve van de splitsing van bestaande hoofdgebouwen in meerdere wooneenheden, onder voorwaarden dat:

  1. splitsing uitsluitend is toegestaan indien sprake is van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing; of hiervan sprake is kan in overleg met de Kwaliteitscommissie worden bepaald;

  2. de bouwmassa niet mag toenemen;

  3. de woningen afzonderlijk een inhoud van ten minste 450 m3 hebben;

  4. de oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor de gesplitste woningen tezamen niet meer mag bedragen dan de oppervlakte die voor de oorspronkelijke woning is toegestaan op grond van het bepaalde in lid 27.2.2;

  5. woningsplitsing in combinatie met herbouw niet is toegestaan;

  6. de woningsplitsing niet mag leiden tot een belemmering van de ontwikkelingsmogelijkheden van (agrarische) bedrijven;

  7. de woningsplitsing vanuit milieuhygiënisch en natuurlijk oogpunt aanvaardbaar is.

 

17.4.4 Verkleinen afstand zijdelingse perceelsgrens

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.1.1 onder i ten behoeve van het verkleinen van de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrens, onder voorwaarden dat:

  1. dit vanuit stedenbouwkundig en planologisch oogpunt aanvaardbaar is;

  2. dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden;

  3. er geen extra belemmeringen ontstaan voor omliggende (agrarische) bedrijven;

  4. voldaan wordt aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder.

 

17.4.5 Bouwen voor de voorgevelrooilijn

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.2.2 onder d ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken voor de voorgevelrooilijn, onder voorwaarden dat:

  1. Dit vanuit stedenbouwkundig en planologisch oogpunt aanvaardbaar is;

  2. Dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden;

  3. Ten behoeve van de beoordeling van de stedenbouwkundige en planologische aanvaardbaarheid en landschappelijke waarde, advies kan worden ingewonnen bij de Kwaliteitscommissie;

  4. Er geen extra belemmeringen ontstaan voor omliggende (agrarische) bedrijven;

  5. Voldaan wordt aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder.

 

 

17.5 Specifieke gebruiksregels

 

17.5.1 Aan-huis-verbonden-bedrijf

De oppervlakte van aan-huis-verbonden bedrijven mag niet meer bedragen dan 60 m2 en dient qua aard en uitstraling ondergeschikt te zijn aan de woning.

 

 

17.6 Afwijken van de gebruiksregels

 

17.6.1 Horeca als nevenactiviteit

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.1 ten behoeve van een gebruik voor horeca als nevenactiviteit, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. uitsluitend horeca in de categorie 1 is toegestaan;

  2. het gebruik moet aanvaardbaar zijn vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk, natuurlijk, milieuhygiënisch en cultuurhistorisch perspectief;

  3. er mag geen beperking ontstaan voor de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven en woningen;

  4. degene die gebruik maakt van de hoofdbestemming, is ook degene die de horeca uitoefent;

  5. er is geen sprake van een grote verkeersaantrekkende werking;

  6. parkeren vindt plaats op eigen terrein;

  7. de bedrijfsoppervlakte die voor horeca wordt benut, bedraagt maximaal 30% van het totale oppervlak aan gebouwen, tot een maximum van 50 m2;

  8. het gebruik van de grond (anders dan voor bebouwing) ten behoeve van horeca bedraagt maximaal 30% van het totale oppervlak van het perceel, tot een maximum van 50 m2.

 

17.6.2 Aan-huis-verbonden bedrijf en nevenactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.1:

  1. ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-verbonden bedrijven uit milieucategorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, dan wel een bedrijf dat gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is aan deze bedrijfsactiviteiten;

  2. ten behoeve van het uitoefenen van ondergeschikte nevenactiviteiten in de zin van een bed & breakfast;

 

met dien verstande dat:

  1. de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van de gronden niet onevenredig worden aangetast;

  2. een en ander uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;

  3. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;

  4. het een nevenactiviteit betreft en de woonfunctie de overheersende functie blijft;

  5. geen beperking ontstaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven en woningen;

  6. de oppervlakte die voor alle nevenactiviteiten tezamen wordt benut, mag maximaal 30% van het totale oppervlak van de gebouwen bedragen;

  7. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;

  8. er zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;

  9. parkeren op eigen terrein plaatsvindt;

  10. geen buitenopslag en/of buitenstalling plaatsvindt;

  11. voor bed & breakfast daarnaast de volgende voorwaarden gelden:

  • er is geen sprake van zelfstandige ruimten/units met eigen keukenblok;

  • er is een gemeenschappelijke ruimte beschikbaar voor het nuttigen van het ontbijt;

  • degene die gebruik maakt van de hoofdbestemming, is ook degene die de bed & breakfast exploiteert;

  • het aantal kamers bedraagt maximaal 3 en het aantal bedden binnen de voorziening bedraagt maximaal 6;

  • de maximale oppervlakte van een kamer bedraagt 50 m2 ;

  • de bed & breakfast mag worden opgericht in het hoofdgebouw of een bestaand bijbehorend bouwwerk.

 

17.6.3 Paardenbakken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in lid 17.1 ten behoeve van het realiseren van een paardenbak, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. per bouwperceel is maximaal één paardenbak toegestaan;

  2. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, waarbij in ieder geval een afstand van minimaal 30 m wordt aangehouden ten opzichte van (bedrijfs)woningen van derden;

  3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van het gebied;

  4. er wordt zorggedragen voor een goede landschappelijke inpassing;

  5. voor afrasteringen gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van afrasteringen mag niet meer bedragen dan 1,5 m;

  2. afrasteringen worden uitgevoerd in een open constructie.

 

17.6.4 Bijzondere huisvesting

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in lid 17.1 ten behoeve van het gebruik van het hoofdgebouw voor bijzondere huisvesting, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. het aantal te huisvesten werknemers maximaal 10 bedraagt;

  2. parkeren op eigen terrein plaatsvindt.

 

 

 

17.7 Wijzigingsbevoegdheid

 

17.7.1 Agrarisch met waarden

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Wonen' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch met waarden', onder de voorwaarden dat:

  1. de gronden geen woonfunctie meer hebben;

  2. de wijziging alleen geschiedt bij vrijwillige medewerking van de desbetreffende grondeigenaren.

 

Artikel 18 Leiding - Gas

 

18.1 Bestemmingsomschrijving

 

18.1.1 Bestemming

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, het beheer en het onderhoud van een gasleiding.

 

18.1.2 Voorrangsbepaling

De belangen van de in lid 18.1.1 bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.

 

 

18.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 18.1.1 bedoelde dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de dubbelbestemming en de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd.

 

18.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen zijn niet toegestaan.

 

18.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken niet meer mag bedragen dan 5 m.

 

 

18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

18.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 18.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

  1. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen of bomen;

  2. het uitvoeren van grondwerkzaamheden;

  3. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

  4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;

  5. het verrichten van grondroeractiviteiten (bv. het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;

  6. diepploegen;

  7. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;

  8. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

 

18.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 18.3.1 is niet van toepassing op:

  1. het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van het onderhoud of beheer van de aanwezig leidingen;

  2. normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, of andere werken gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de leiding;

  3. andere werken en/of werkzaamheden, uit een oogpunt van ruimtelijke ordening van niet ingrijpende betekenis.

 

18.3.3 Afwegingskader

Een vergunning als bedoeld in lid 18.3.1 wordt uitsluitend verleend indien door de uit te voeren werkzaamheden, dan wel de daaraan direct of indirect te verwachten gevolgen, geen schade aan de leidingen wordt veroorzaakt.

 

18.3.4 Procedure

Burgemeester en wethouders winnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid 18.3.1 advies in bij de leidingbeheerder.

 

 

 

Artikel 19 Waarde - Archeologie 4

 

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

 

 

19.2 Bouwregels

 

19.2.1 Omgevingsvergunning

  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;

  2. Een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;

  3. Een onderzoek als bedoeld in sub a is eveneens niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag een schriftelijke verklaring dan wel een onderzoek naar de verstoorde bodemlagen aantoont dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte;

  4. Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning verlenen indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:

  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

  2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

 

19.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen

  1. In de situatie als bedoeld in lid 19.2.1 onder d kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;

  4. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.

 

19.2.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 19.2.1 en lid 19.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  1. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 250 m2;

  2. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 250 m² en een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm onder maaiveld;

  3. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van meer dan 250 m² en een verstoringsdiepte van niet meer dan 40 cm onder maaiveld;

  4. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 m;

  5. een reeds in uitvoering zijnde bouwwerk op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

  6. een bouwwerk dat mag worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

 

19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

19.3.1 Verbodsbepaling

Het is verboden op of in de lid 19.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:

  1. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;

  2. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;

  3. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het verlagen of verhogen van het waterpeil;

  4. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;

  5. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;

  6. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;

  7. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;

  8. het omzetten van gras of akkerland in grond voor de teelt van laanbomen;

  9. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  10. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 m bedragen;

  11. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;

  12. het afplaggen van heide- of natuurgebieden;

  13. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie.

 

19.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 19.3.1 is niet van toepassing:

  1. bij werkzaamheden met een verstoringsoppervlakte van ten hoogste 250 m², tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 19.3.1 sub h, l en m;

  2. bij werkzaamheden met een verstoringsoppervlakte van ten hoogste 250 m² en een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm onder maaiveld tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 19.3.1 sub h, l en m;

  3. bij werkzaamheden met een verstoringsoppervlakte van meer dan 250 m² en een verstoringsdiepte van niet meer dan 40 cm onder maaiveld;

  4. ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;

  5. op het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

  6. op het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,40 m onder maaiveld wordt geroerd;

  7. bij plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;

  8. op een reeds in uitvoering zijnde werk op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

  9. op een werk dat mag worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

  10. Het verbod als bedoeld in lid 19.3.1 is ook niet van toepassing indien:

  1. de werkzaamheden vooraf bij burgemeester en wethouders zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van burgemeester en wethouders uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan de diepte van het akkerdek, en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder lid 19.3.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop burgemeester en wethouders op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist;

  2. de werkzaamheden vooraf bij burgemeester en wethouders zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 19.3.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop burgemeester en wethouders op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.

 

19.3.3 Rapport en toelaatbaarheid

  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in 19.3.1 die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van de gemeente in voldoende mate is vastgesteld;

  2. Een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;

  3. Een onderzoek als bedoeld in sub a is eveneens niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag een schriftelijke verklaring dan wel een onderzoek naar de verstoorde bodemlagen aantoont dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte;

  4. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:

  1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;

  3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

 

19.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

  1. In de situatie als bedoeld in lid 19.3.3 onder d van toepassing is, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

  4. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.

 

 

 

19.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:

  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;

  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

 

 

 

Artikel 20 Waarde - Archeologie 5

 

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

 

 

20.2 Bouwregels

 

20.2.1 Omgevingsvergunning

  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;

  2. Een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;

  3. Een onderzoek als bedoeld in sub a is eveneens niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag een schriftelijke verklaring dan wel een onderzoek naar de verstoorde bodemlagen aantoont dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte;

  4. Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning verlenen indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:

  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

  2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

 

20.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen

  1. In de situatie als bedoeld in lid 20.2.1 onder d kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;

  4. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.

 

 

 

 

20.2.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 20.2.1 en lid 20.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  1. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 2.500 m2;

  2. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 2.500 m² en een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm onder maaiveld;

  3. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van meer dan 2.500 m² en een verstoringsdiepte van niet meer dan 40 cm onder maaiveld;

  4. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 m;

  5. een reeds in uitvoering zijnde bouwwerk op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

  6. een bouwwerk dat mag worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

 

 

20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

20.3.1 Verbodsbepaling

Het is verboden op of in de lid 20.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:

  1. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;

  2. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;

  3. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het verlagen of verhogen van het waterpeil;

  4. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;

  5. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;

  6. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;

  7. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;

  8. het omzetten van gras of akkerland in grond voor de teelt van laanbomen;

  9. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  10. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 m bedragen;

  11. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;

  12. het afplaggen van heide- of natuurgebieden;

  13. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie.

 

20.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 20.3.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  1. werkzaamheden met een verstoringsoppervlakte van ten hoogste 2.500 m², tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 20.3.1 sub h, l en m;

  2. werkzaamheden met een verstoringsoppervlakte van ten hoogste 2.500 m² en een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm onder maaiveld tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 20.3.1 sub h, l en m;

  3. werkzaamheden met een verstoringsoppervlakte van meer dan 2.500 m² en een verstoringsdiepte van niet meer dan 40 cm onder maaiveld;

  4. ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;

  5. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

  6. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,40 m onder maaiveld wordt geroerd;

  7. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;

  8. een reeds in uitvoering zijnde werk op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

  9. een werk dat mag worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

  10. Het verbod als bedoeld in lid 20.3.1 is ook niet van toepassing indien:

  1. de werkzaamheden vooraf bij burgemeester en wethouders zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van burgemeester en wethouders uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan de diepte van het akkerdek, en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder lid 20.3.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop burgemeester en wethouders op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist;

  2. de werkzaamheden vooraf bij burgemeester en wethouders zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 20.3.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop burgemeester en wethouders op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.

 

20.3.3 Rapport en toelaatbaarheid

  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in 20.3.1 die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van de gemeente in voldoende mate is vastgesteld;

  2. Een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;

  3. Een onderzoek als bedoeld in sub a is eveneens niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag een schriftelijke verklaring dan wel een onderzoek naar de verstoorde bodemlagen aantoont dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte;

  4. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:

  1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;

  3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

 

20.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

  1. In de situatie als bedoeld in lid 20.3.3 onder d van toepassing is, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

  4. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.

 

 

20.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:

  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;

  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

 

 

Artikel 21 Waarde - Cultuurhistorie schootsveld

 

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie schootsveld' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van schootsvelden.

 

 

21.2 Bouwregels

 

21.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen zijn niet toegestaan.

 

21.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. overige bouwwerken zijn niet toegestaan.

 

 

 

21.3 Afwijken van de bouwregels

 

21.3.1 Omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.1 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen.

 

21.3.2 Afwegingskader

Een in lid 21.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van het gebied, hetgeen door de initaitiefnemer met een schriftelijk advies van een deskundige inzake cultuurhistroie en landschap wordt aangetoond.

 

 

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

21.4.1 Verbodsbepaling

Het is verboden op of in de lid 21.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanbrengen van opgaande beplanting (geen erfbeplanting).

 

21.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 21.4.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  1. het normale beheer en onderhoud;

  2. welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering danwel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.

 

21.4.3 Voorwaarden

De in lid 21.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van het gebied, hetgeen door de initaitiefnemer met een schriftelijk advies van een deskundige inzake cultuurhistorie en landschap wordt aangetoond.

 

 

 

Artikel 22 Waterstaat - Beschermingszone waterkering

 

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Beschermingszone waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de inrichting en het onderhoud van waterstaatkundige werken.

 

 

22.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 22.1 bedoelde dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de dubbelbestemming en de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd. Op deze gronden is de Keur van het waterschap van toepassing.

 

 

22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

22.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waterstaat - Beschermingszone waterkering' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. aanleggen, wijzigen, vervangen of verwijderen van afrastering, bruggen, duikers, kabels, leidingen stuwen of drainage;

  2. aanleggen, wijzigen, of dempen van een oppervlaktewater;

  3. het hebben of aanbrengen van (tijdelijke) obstakels;

  4. het lozen of onttrekken van water op of uit het oppervlaktewater;

  5. het inrichten, hebben of wijzigen van wandel- en fietsroutes of ruiterpaden;

  6. recreatief medegebruik.

 

22.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 22.3.1 is niet van toepassing op:

  1. welke betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;

  2. welke vallen onder kapvergunningplicht en de in dat kader opgelegde herplantplicht, zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;

  3. welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering dan welk krachten een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.

 

22.3.3 Afwegingskader

Een vergunning als bedoeld in lid 22.3.1 wordt uitsluitend verleend indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige waarde van het gebied en er tevens vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn.

 

 

 

 

22.3.4 Procedure

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid 22.3.1 advies inwinnen bij de beheerder van de waterkering.

 

 

 

Artikel 23 Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed

 

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), in eerste instantie bestemd voor bescherming en behoud van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed.

 

 

23.2 Bouwregels

 

23.2.1 Bouwverbod

Op de voor 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

 

23.2.2 Uitzondering

Het in lid 23.2.1 opgenomen verbod is niet van toepassing op de bouwwerken die krachtens Hoofdstuk 2 van deze regels mogen worden opgericht en waarvoor de vereiste vergunning op grond van artikel 6.5 Waterwet is verleend, dan wel de daarvoor vereiste melding op grond van de Waterwet is gedaan of aangetoond is dat een dergelijke vergunning niet noodzakelijk is.

 

 

23.3 Afwijken van de bouwregels

 

23.3.1 Omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.2.1 uitsluitend ten behoeve van de in dit lid onder a. genoemde riviergebonden activiteiten, de in dit lid onder b. genoemde niet-riviergebonden activiteiten, met dien verstande dat:

  1. de riviergebonden activiteiten zijn:

  1. de aanleg of wijziging van waterstaatkundige (kunst)werken;

  2. de realisatie van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;

  3. de bouw of wijziging van waterkrachtcentrales;

  4. de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;

  5. de aanleg of wijziging van scheepswerven;

  6. de realisatie van natuur;

  7. de uitbreiding van bestaande steenfabrieken;

  8. de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden, of

  9. de winning van oppervlaktedelfstoffen.

  1. de niet-riviergebonden activiteiten zijn:

  1. een activiteit met een groot openbaar belang die redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;

  2. een activiteit met een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven die redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;

  3. een functieverandering binnen de bestaande bebouwing; of

  4. een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie.

 

23.3.2 Afwegingskader

Een in lid 23.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het waterbergend en stroomvoerend vermogen van het gebied;

  2. bouwen mogelijk is conform het bepaalde in de onderliggende bestemming;

  3. de activiteiten voldoen aan de volgende voorwaarden:

  1. er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;

  2. er mag geen sprake zijn van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;

  3. er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;

  4. de resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen dienen duurzaam te worden gecompenseerd, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen verzekerd zijn;

  5. specifiek voor het bepaalde onder c. sub 4 geldt dat de gevraagde rivierverruimingsmaatregelen genomen worden, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen verzekerd zijn.

 

23.3.3 Uitzondering

De toelaatbaarheid van het bouwen van gebouwen en/of overige bouwwerken ten behoeve van navolgende activiteiten wordt slechts getoetst aan lid 23.3.2 onderdeel c. 1 tot en met 3:

  1. een eenmalige uitbreiding van ten hoogste tien procent van de bestaande bebouwing;

  2. activiteiten ten behoeve van rivierbeheer of -verruiming;

  3. tijdelijke activiteiten;

  4. overige activiteiten van rivierkundig ondergeschikt belang.

  5. tijdelijke schuilgelegenheid, met dien verstande dat:

  1. het een bouwwerk betreft, bedoeld om niet langer dan 6 maanden ter plaatse te functioneren;

  2. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 30 m2;

  3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m.

 

23.3.4 Procedure

Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning horen burgemeester en wethouders de rivierbeheerder.

 

 

23.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en opstallen wordt in elk geval verstaan het gebruik voor zowel riviergebonden als niet riviergebonden activiteiten.

 

23.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

23.5.1 Omgevingsvergunning

Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.4 uitsluitend ten behoeve van de in dit lid onder a. genoemde riviergebonden activiteiten, de in dit lid onder b. genoemde niet-riviergebonden activiteiten, met dien verstande dat:

  1. de riviergebonden activiteiten zijn:

  1. de aanleg of wijziging van waterstaatkundige (kunst)werken;

  2. de realisatie van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;

  3. de bouw of wijziging van waterkrachtcentrales;

  4. de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;

  5. de aanleg of wijziging van scheepswerven;

  6. de realisatie van natuur;

  7. de uitbreiding van bestaande steenfabrieken;

  8. de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden, of

  9. de winning van oppervlaktedelfstoffen.

  1. de niet-riviergebonden activiteiten betreffen (nee, tenzij):

  1. een activiteit met een groot openbaar belang die redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;

  2. een activiteit met een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven die redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;

  3. een functieverandering binnen de bestaande bebouwing; of

  4. een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie.

 

23.5.2 Afwegingskader

Een in lid 23.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het waterbergend en stroomvoerend vermogen van het gebied;

  2. bouwen mogelijk is conform het bepaalde in de onderliggende bestemming;

  3. de activiteiten voldoen aan de volgende voorwaarden:

  1. er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;

  2. er mag geen sprake zijn van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;

  3. er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;

  4. de resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen dienen duurzaam te worden gecompenseerd, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen verzekerd zijn;

  5. specifiek voor het bepaalde onder c. sub 4 geldt dat de gevraagde rivierverruimingsmaatregelen genomen worden, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen verzekerd zijn.

 

23.5.3 Uitzondering

De toelaatbaarheid van de navolgende activiteiten wordt slechts getoetst aan lid 23.5.2 onderdeel c. 1 tot en met 3:

  1. een eenmalige uitbreiding van ten hoogste tien procent van de bestaande bebouwing;

  2. activiteiten ten behoeve van rivierbeheer of -verruiming;

  3. tijdelijke activiteiten;

  4. overige activiteiten van rivierkundig ondergeschikt belang;

  5. tijdelijke schuilgelegenheid, met dien verstande dat:

  1. het een bouwwerk betreft, bedoeld om niet langer dan 6 maanden ter plaatse te functioneren;

  2. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 30 m2;

  3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m.

 

23.5.4 Procedure

Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning horen burgemeester en wethouders de rivierbeheerder.

 

 

 

23.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

23.6.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontginnen, afgraven, ontgronden, egaliseren, ophogen en verharden van gronden;

  2. het (half)verharden van paden en wegen;

  3. vellen, rooien of beschadigen van bomen, heggen en overige houtgewassen;

  4. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  5. het aanbrengen van houtopstanden;

  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen;

  7. het verlagen of verhogen van het waterpeil.

 

 

23.6.2 Uitzonderingen

Het in lid 23.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. welke betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;

  2. welke vallen onder kapvergunningplicht en de in dat kader opgelegde herplantplicht, zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;

  3. welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.

 

23.6.3 Voorwaarden

De in lid 23.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktelichaam (de Maas) gewaarborgd blijft, en;

  2. geen sprake is van een feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier (de Maas), en;

  3. de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is en deze verhoging of afname wordt gecompenseerd, en;

  4. de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam (de Maas) niet verslechtert;

  5. voor het verlenen van de vergunning advies wordt ingewonnen bij de rivierbeheerder omtrent de toepassing van voorwaarde a t/m d.

 

Artikel 24 Waterstaat - Waterbergend rivierbed

 

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), in eerste instantie bestemd voor de berging van rivierwater.

 

 

24.2 Bouwregels

 

24.2.1 Bouwverbod

Op de voor Waterstaat - Waterbergend rivierbed' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

 

24.2.2 Uitzondering

Het in lid 24.2.1 opgenomen verbod is niet van toepassing op de bouwwerken die krachtens Hoofdstuk 2 van deze regels mogen worden opgericht en waarvoor de vereiste vergunning op grond van artikel 6.5 Waterwet is verleend, dan wel de daarvoor vereiste melding op grond van de Waterwet is gedaan of aangetoond is dat een dergelijke vergunning niet noodzakelijk is.

 

 

24.3 Afwijken van de bouwregels

 

24.3.1 Omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.6.1, en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen.

 

24.3.2 Afwegingskader

Een in lid genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. de bebouwing zodanig wordt gesitueerd en uitgevoerd dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk is gewaarborgd;

  2. geen sprake is van een feitelijke belemmering van de vergroting van de afvoercapaciteit;

  3. de bebouwing zodanig wordt gesitueerd en uitgevoerd dat de waterstandsverhoging dan wel de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;

  4. de resterende waterstandseffecten dan wel de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen moet zijn verzekerd;

  5. sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de ecologische toestand van het oppervlaktewater niet verslechtert.

alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt de rivierbeheerder gehoord.

 

24.3.3 Uitzondering

De toelaatbaarheid van de het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van navolgende activiteiten wordt slechts getoetst aan lid 24.2.1 onderdeel a tot en met c:

  1. een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10% van de bestaande bebouwing;

  2. tijdelijke activiteiten, anders dan bedoeld in artikel 6.1.1, lid 1 onderdeel b van de Waterregeling;

  3. overige activiteiten van rivierkundig ondergeschikt belang;

  4. tijdelijke schuilgelegenheid, met dien verstande dat:

  1. het een bouwwerk betreft, bedoeld om niet langer dan 6 maanden ter plaatse te functioneren;

  2. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 30 m2;

  3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m.

 

24.3.4 Procedure

Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning horen burgemeester en wethouders de rivierbeheerder.

 

 

24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

24.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontginnen, afgraven, ontgronden, egaliseren, ophogen en verharden van gronden;

  2. het (half)verharden van paden en wegen;

  3. vellen, rooien of beschadigen van bomen, heggen en overige houtgewassen;

  4. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  5. het aanbrengen van houtopstanden;

  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen;

  7. het verlagen of verhogen van het waterpeil.

 

24.4.2 Uitzondering

Het in lid 24.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. welke betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;

  2. welke vallen onder kapvergunningplicht en de in dat kader opgelegde herplantplicht, zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;

  3. welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering dan welk krachten een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.

 

24.4.3 Voorwaarden

De in lid 24.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktelichaam (de Maas) gewaarborgd blijft, en;

  2. geen sprake is van een feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier (de Maas), en;

  3. de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is en deze verhoging of afname wordt gecompenseerd, en;

  4. de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam (de Maas) niet verslechtert;

  5. voor het verlenen van de vergunning advies wordt ingewonnen bij de rivierbeheerder omtrent te toepassing van voorwaarde a t/m d.

 

 

Artikel 25 Waterstaat - Waterkering

 

25.1 Bestemmingsomschrijving

 

25.1.1 Algemeen

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.

 

 

25.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 25.1.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de dubbelbestemming en de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd. Op deze gronden is de Keur van het waterschap van toepassing.

 

 

25.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

25.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders om het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;

  1. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;

  2. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;

  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

  4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;

  5. diepploegen;

  6. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;

  7. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;

  8. het hebben of werken met een overdruk van 10 bar of meer.

 

25.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 23.3.1 is niet van toepassing op:

  1. welke betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;

  2. welke vallen onder kapvergunningplicht en de in dat kader opgelegde herplantplicht, zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;

  3. welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering dan welk krachten een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.

 

25.3.3 Afwegingskader

Een vergunning als bedoeld in lid 23.3.1 wordt uitsluitend verleend indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige waarde van het gebied en er tevens vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn.

 

25.3.4 Procedure

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid 23.3.1 advies inwinnen bij de beheerder van de waterkering.

 

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

Artikel 26 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 27 Algemene bouwregels

 

27.1 Ondergrondse werken en werkzaamheden

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

 

 

27.2 Ondergrondse bouwwerken

 

27.2.1 Bouwregels

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak; indien geen bouwvlak is opgenomen, dan zijn ondergrondse bouwwerken uitsluitend toegestaan onder het hoofdgebouw;

  2. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;

  3. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 meter onder peil, met dien verstande dat een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding tot maximaal 6 meter onder peil gebouwd mag worden.

 

27.2.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 27.2.1 onder  c omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 6,5 meter onder peil onder de voorwaarden dat:

  1. de waterhuishouding niet wordt verstoord;

  2. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

 

27.2.3 Zwembaden

Op een bouwperceel is maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3 meter van de zijdelingse en van de achterste perceelsgrens;

  2. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;

  3. de oppervlakte van het zwembad mag maximaal 50 m² bedragen;

  4. de diepte van het zwembad bedraagt maximaal 3 meter onder peil.

 

 

27.3 Hydrologisch neutraal bouwen

Het bebouwen van de gronden is slechts toegestaan indien dit geen negatieve hydrologische gevolgen heeft voor de omliggende gronden. De aanleg van een waterhuishoudkundige voorziening dient op eigen terrein plaats te vinden en in stand te worden gehouden.

 

 

Artikel 28 Algemene gebruiksregels

 

28.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een erotisch (getint) bedrijf of (straat)prostitutie;

  2. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens als coffeeshop;

  3. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte, tenzij dit op grond van de bestemming is toegestaan;

  4. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  5. het inpandig of in de openlucht opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  6. het inpandig of in de openlucht opslaan en/of opgeslagen houden van goederen behoudens voor zover inherent is aan het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  7. het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor tijdelijke of permanente bewoning, tenzij dit op grond van de bestemming is toegestaan;

  8. het innemen van een ligplaats met een vaartuig, waarbij ter plaatse sprake is van horeca-activiteiten, of met een vaartuig dat gebruikt wordt ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie;

  9. het aanmeren van (plezier)vaartuigen, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'steiger'.

 

 

28.2 Landschappelijke inpassing (voorwaardelijke bepaling)

 

28.2.1 Voorwaardelijke verplichting inpassing en/of sloop

Voor de hierna genoemde locaties is het gebruik van de toegevoegde bouw- en/of gebruiksmogelijkheden ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan, zoals dat gold op de datum van het besluit over het inpassingsplan zoals opgenomen in de tabel landschappelijke inpassing bij deze regels, uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat sprake is van een landschappelijke inpassing en/of van sloop van bebouwing overeenkomstig het inpassingsplan zoals genoemd in de tabel landschappelijke inpassing bij deze regels, waarbij het volgende in acht moet worden genomen:

  1. De inpassing wordt gerealiseerd overeenkomstig het inpassingsplan en uiterlijk op de datum genoemd in de volgende tabel en wordt vervolgens in stand gehouden;

  2. De sloop vindt plaats overeenkomstig het inpassingsplan en uiterlijk op de datum genoemd in de volgende tabel.

 

Tabel Landschappelijke inpassing:

 

locatie/adres

inpassingsplan en/of sloopverplichting

dient te zijn gerealiseerd op

Halve Maan 10

sloop en/of inpassing dient te geschieden overeenkomstig het inpassingsplan, zoals bij deze regels gevoegd als bijlage 8

15 augustus 2012

 

't Leuken 9

sloop en/of inpassing dient te geschieden overeenkomstig het inpassingsplan, zoals bij deze regels gevoegd als bijlage 8

1 januari 2025

Vossenheuvel 4a

sloop en/of inpassing dient te geschieden overeenkomstig het inpassingsplan, zoals bij deze regels gevoegd als bijlage 8

1 januari 2025

 

 

28.2.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen een inpassingsplan dat is opgenomen als bijlage 8 bij deze planregels wijzigen en daarmee een alternatieve landschappelijke inpassing of een alternatieve sloopverplichting toestaan, mits de gewijzigde inpassing of sloopverplichting in ruimtelijk opzicht en/of qua omvang minimaal gelijkwaardig is aan de inpassing of sloopverplichting zoals opgenomen in het inpassingsplan in de bijlage bij deze regels.

 

 

28.3 Houden van landbouwhuisdieren

  1. Het houden van landbouwhuisdieren in dierenverblijven is uitsluitend toegestaan op de in de bijlage 5 bij deze regels vermelde locaties.

  2. Het is binnen de in de bijlage 5 bij deze regels vermelde locaties verboden om van de volgende diercategorieën meer dieren te houden dan in de bijlage voor de betreffende locatie is vermeld; dit verbod geldt niet indien de betreffende diercategorie in de bijlage als hoofdtak is aangegeven:

  1. vleesrundvee (Rav-code A4, A6 en A7)

  2. geiten (Rav-code C)

  3. varkens (Rav-code D)

  4. kippen (Rav-code E)

  5. kalkoenen (Rav-code F)

  6. eenden (Rav-code G)

  7. konijnen (Rav-code I)

  8. parelhoenders (Rav-code J)

  9. struisvogels (Rav-code L)

  1. De ammoniakemissie van een locatie mag niet hoger zijn dan de ammoniakemissie zoals bepaald op basis van de in de bijlage 5 bij deze regels voor de betreffende veehouderijlocatie vermelde diercategorieën en dieraantallen, huisvestingssystemen, additionele technieken, emissiereducerende technieken en voer- en managementmaatregelen.

  2. Uitbreidingen en wijzigen van een installaties voor het fokken, mesten of houden van dieren zijn niet toegestaan indien deze betrekking hebben op meer dan:

  1. 40.000 stuks pluimvee (Rav-code E, F, G en J);

  2. 2000 stuks vleesvarkens (Rav-code D.3);

  3. 750 stuks zeugen (Rav-code D.1.2, D.1.3 en D.3 voor zover het opfokzeugen betreft);

  4. 3750 stuks gespeende biggen (biggenopfok) (Rav-code D.1.1);

  5. 1000 stuks voedsters of 6000 vlees- en opfokkonijnen tot dekleeftijd (Rav-code I.1 en I.2);

  6. 200 stuks melk-, kalf- of zoogkoeien ouder dan 2 jaar (Rav-code A.1 en A.2);

  7. 340 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar (Rav-code A 3),

  8. 1200 stuks vleesrunderen (Rav-code A.4 t/m A.7),

  9. 2000 stuks schapen (Rav-code B.1);

  10. 0 stuks geiten (Rav-code C),

  11. 100 stuks paarden of pony’s (Rav-code K.1 en K.3), waarbij het aantal bijbehorende dieren in opfok jonger dan 3 jaar niet wordt meegeteld. (Rav-code K.2 en K.4),

  12. 1000 stuks struisvogels (Rav-code L.1 t/m L.3).

 

 

Artikel 29 Algemene aanduidingsregels

 

29.1 Karakteristiek

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zijn de gronden tevens bestemd voor behoud van de cultuurhistorische waardevolle bebouwing en is het bepaalde uit de erfgoedverordening van de gemeente Bergen vastgesteld op 13 juni 2010 van toepassing.

 

29.2 Specifieke bouwaanduiding - monument

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' zijn de gronden tevens bestemd voor behoud van de cultuurhistorische waardevolle bebouwing met monumentale waarde waarbij primair de Erfgoedwet juncto de Monumentenwet 1988 van toepassing is.

 

29.3 Vrijwaringszone - vaarweg

 

29.3.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' zijn de gronden bestemd voor de veilige doorvaart van de scheepvaart.

 

29.3.2 Bouwverbod

In afwijking van het bepaalde in de daar voorkomende bestemmingen mogen op de in lid 29.3.1 bedoelde gronden, geen gebouwen worden gebouwd.

 

29.3.3 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsververgunning afwijken van het bepaalde in lid 29.3.2 ten behoeve van het bouwen van gebouwen, onder de voorwaarde dat belemmeringen worden voorkomen voor:

  1. de doorvaart van de schaapvaart in de breedte, hoogte en diepte;

  2. de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;

  3. het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;

  4. de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten;

  5. het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.

 

29.3.4 Procedure

Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de waterbeheerder van de rijksvaarweg.

 

29.4 Overige zone - archeologische monumenten

Ter plaatse van de aanduiding 'overig zone - archeologische monumenten' is op de ter plaatse aanwezige rijksmonumenten het bepaalde uit de Erfgoedwet juncto de Monumentenwet 1988 van toepassing en op de ter plaatse aanwezige gemeentelijke monumenten het bepaalde uit de gemeentelijke erfgoedverordening.

 

 

29.5 Overige zone - bijzonder reliëf

 

29.5.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bijzonder reliëf' zijn de gronden mede bestemd voor hetbehoud en bescherming van het aanwezige bijzondere reliëf.

 

29.5.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bijzonder reliëf' zonderof in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen, afgraven, vergraven, verzetten, ontgronden, egaliseren, ontginnen en/ of diepploegen van gronden;

  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, slotenen greppels;

  3. het verwijderen van (historische) zandwegen;

  4. het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadigingen van houtgewas ten gevolge kunnen hebben, behoudens bij wijze van verzorging.

 

29.5.3 Uitzondering

Het onder 29.5.2 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde ofwerkzaamheden:

  1. die het normale onderhoud, gebruik en/of beheer betreffen;

  2. die reeds in uitvoering of vergund waren op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;

  3. die plaatsvinden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;

  4. die zijn gericht op de instandhouding, het herstel en/of versterking van het bijzondere reliëf.

 

29.5.4 Afwegingskader

De omgevingsvergunning zoals bedoeld onder 29.5.2 kan slechts worden verleend, indien door diewerken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, het bijzondere reliëf niet onevenredig wordt of kan worden aangetast dan wel de mogelijkheden totherstel van het reliëf niet wezenlijk wordt of kan worden verkleind.Zo nodig kunnen voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbonden worden ter voorkoming ofvermindering van de nadelige effecten van de voorgenomen werken of werkzaamheden (mitigatie) of ter compensatie van waarden die door de voorgenomen werken en werkzaamheden verloren zullen gaan.

 

 

29.6 Overige zone - Natuurnetwerk Nederland

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Natuurnetwerk Nederland' zijn de gronden mede bestemd voor het behoud en bescherming van de bestaande natuurgebieden, de actueel aanwezige natuurbeheertypen en de nagestreefde natuurdoeltypen en voor te realiseren natuurgebieden de nagestreefde natuurdoeltypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het Provinciaal Natuurbeheerplan danwel diens rechtsgeldige opvolger.

 

 

 

Artikel 30 Algemene afwijkingsregels

 

30.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de in de regels gegeven (inhouds)maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;

  2. de regels, en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft tot een maximale afmeting van 3 m;

  3. de regels ten aanzien van de dakhelling van de kap van gebouwen, indien het stedenbouwkundig beeld zich hiervoor leent ten behoeve van een bijzonder gebouw;

  4. de regels ten aanzien van de (bouw)hoogte van overige bouwwerken, en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken wordt vergroot:

  1. ten behoeve van de bouw van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 65 m boven NAP, onder de voorwaarden dat:

  • deze passen binnen het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld ter plaatse;

  1. ten behoeve van speelvoorzieningen, beeldende kunst en dergelijke tot maximaal 10 m;

  2. ten behoeve van de bouw van andere overige bouwwerken tot 8 m;

  1. de situering en de begrenzing van bouwpercelen dan wel bouwvlakken of bestemmingsvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de ingekomen aanvragen nodig zijn ter uitvoering van een plan, mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, dan wel bouwvlak, met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.

  2. het gebruiken van bouwwerken en gronden, waarop krachtens de regels van dit bestemmingsplan niet mag worden gebouwd, ten behoeve van de realisering van voorzieningen voor duurzame-energieopwekking, zoals passieve, actieve en fotovoltaïsche zonne-energie en kleinschalige windmolens, waarbij geldt dat:

  1. de energieopwekking voor eigen gebruik is;

  2. de voorzieningen voor duurzame-energieopwekking worden opgericht binnen een zone van maximaal 100 m aansluitend aan een agrarisch bouwvlak danwel het bestemmingsvlak 'Bedrijf', 'Recreatie' of 'Wonen';

  3. de bouwhoogte van windmolens maximaal 15 m mag bedragen;

  4. de bouwhoogte van overige voorzieningen voor duurzame-energieopwekking maximaal 5 m mag bedragen;

  5. windmolens dienen te worden uitgeschakeld bij een snelheid van < 6 m/s;

  6. er geen onevenredige aantasting plaats mag vinden van de belangen van omwonenden;

  7. er geen onevenredige aantasting plaats mag vinden van landschappelijke, natuurlijke en/ of cultuurhistorische waarden.

 

 

 

Artikel 31 Algemene wijzigingsregels

 

31.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  1. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2 m en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;

  2. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2 m en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

  3. het verwijderen van een aanduiding zoals genoemd in de artikelen 3 tot en met 28 en/of artikel 43, indien het betreffende gebruik definitief is beëindigd danwel de betreffende bebouwing  en/of waarden niet meer aanwezig zijn.

 

 

31.2 Wetgevingzone - wijzigingsgebied

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming binnen de aangegeven 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' te wijzigen in de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie', onder de volgende voorwaarden:

  1. dit vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk, natuurlijk, milieuhygiënisch en cultuurhistorisch oogpunt aanvaardbaar is;

  2. sprake is van een goede landschappelijke inpassing en van een ruimtelijke kwaliteitsverbeteringwaarvoor geldt dat:

  1. ten behoeve van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitsverbetering eeninrichtingsplan wordt opgesteld waarmee burgemeester en wethouders instemmen;

  2. burgemeester en wethouders ten behoeve van de beoordeling van het inrichtingsplan advieskunnen inwinnen bij de Kwaliteitscommissie;

  1. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen ten aanzien van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;

  2. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt;

  3. sprake is van hydrologisch neutrale ontwikkeling.

 

 

 

 

 

Artikel 32 Algemene procedureregels

 

32.1 Procedureregels afwijken bij omgevingsvergunning

Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

 

32.2 Procedureregels bij wijzigen

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging is de procedure als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

 

32.3 Procedureregels bij het stellen van nadere eisen aan een omgevingsvergunning

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen is de volgende procedure van toepassing.

  1. het ontwerpbesluit, met bijbehorende stukken, ligt gedurende twee weken in het gemeentehuis ter inzage;

  2. van de ter inzage legging wordt tevoren in één of meer dag- of nieuws- of huis-aan-huisbladen kennisgegeven;

  3. de bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen in;

  4. gedurende de in lid a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen;

  5. indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit met redenen omkleed;

  6. Burgemeester en Wethouders maken aan hen, die zienswijzen naar voren hebben gebracht, de beslissing op die zienswijzen bekend.

 

 

Artikel 33 Overige regels

 

33.1 Cultuurhistorische waarden

 

33.1.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 2 bij deze regels opgenomen Kaart Cultuurhistorische waarden en omschreven in de in de bijlage 3 opgenomen Tabel Cultuurhistorische waarden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen, afgraven, vergraven, verzetten, ontgronden, egaliseren, ontginnen en/ of diepploegen van gronden;

  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

  3. het aanleggen of verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;

  4. het verwijderen van cultuurhistorische elementen;

  5. het verwijderen van (historische) zandwegen;

  6. het aanleggen en/of verharden van paden en wegen, parkeerplaatsen en/of andere oppervlakteverharding;

  7. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of door bemaling en/of bronnering;

  8. het doorbreken, wijzigen en/of verleggen van bestaande wegen, paden en/of andere (infra)structuren;

  9. het toevoegen van natuur-/landschapselementen en/of kunstwerken die de in artikel 33.1.1  in de aanhef genoemde aanwezige waarden aan het zicht onttrekken of verstoren, of anderszins schade toebrengen.

 

33.1.2 Uitzondering

Het onder 33.1.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden:

  1. die het normale onderhoud, gebruik en/of beheer betreffen;

  2. die reeds legaal in uitvoering of vergund waren op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;

  3. die plaatsvinden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;

  4. die zijn gericht op de instandhouding, het herstel en/of versterking van gebouwen en terreinen met cultuurhistorische en aardkundige waarden.

 

33.1.3 Afwegingskader

De omgevingsvergunning zoals bedoeld onder 33.1.1 kan slechts worden verleend, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden tot herstel van genoemde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Zo nodig kunnen voorwaarden aan de aanlegvergunning verbonden worden ter voorkoming of vermindering van de nadelige effecten van de voorgenomen werken of werkzaamheden (mitigatie) of ter compensatie van waarden die door de voorgenomen werken en werkzaamheden verloren zullen gaan.

 

 

33.2 Landschappelijke waarden

 

33.2.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 4 bij deze regels opgenomen Kaart Landschappelijke waarden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen, afgraven, vergraven, verzetten, ontgronden, egaliseren, ontginnen en/ of diepploegen van gronden;

  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

  3. het verwijderen van (historische) zandwegen;

  4. het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadigingen van houtgewas ten gevolge kunnen hebben, behoudens bij wijze van verzorging.

 

33.2.2 Uitzondering

Het onder 33.2.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden:

  1. die het normale onderhoud, gebruik en/of beheer betreffen;

  2. die reeds in uitvoering of vergund waren op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;

  3. die plaatsvinden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;

  4. die zijn gericht op de instandhouding, het herstel en/of versterking van landschappelijke waarden.

 

33.2.3 Afwegingskader

De omgevingsvergunning zoals bedoeld onder 33.2.1 kan slechts worden verleend, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de landschappelijke waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden tot herstel van genoemde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

 

Zo nodig kunnen voorwaarden aan de aanlegvergunning verbonden worden ter voorkoming of vermindering van de nadelige effecten van de voorgenomen werken of werkzaamheden (mitigatie) of ter compensatie van waarden die door de voorgenomen werken en werkzaamheden verloren zullen gaan.

 

 

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

 

Artikel 34 Overgangsrecht

 

34.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  3. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.

  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

 

34.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Artikel 35 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: planregels van het bestemmingsplan 'Maaspark Well'.