Plan: | Aijen 4a en 4d |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0893.BP20013AI4AAIJ-VA01 |
Sinds 1 februari 2019 staat horecagelegenheid café-zaal 't Veerhuis aan Aijen 4A en 4D te Bergen (L.) leeg. Het lukte de voormalige exploitant niet om tot een rendabele exploitatie te komen en het ontbrak aan investeringsruimte.
Inmiddels heeft de voormalige eigenaar de horecagelegenheid eind 2019 verkocht en willen de nieuwe eigenaren (hierna: de initiatiefnemers) deze locatie te behouden als ontmoetingsplek voor Aijen om de leefbaarheid van het dorp op peil houden. Daarbij zal wel deels een andere invulling gegeven worden aan de bebouwing op het perceel.
De bestaande zaalaccommodatie van 't Veerhuis aan de noordzijde van het perceel blijft behouden en wordt doorontwikkeld tot een multifunctioneel centrum c.q. gemeenschapshuis. Het gebouw krijgt daarmee een nieuwe sociale en maatschappelijke functie.
Het voormalige café wordt bij de bedrijfswoning (op de verdieping van het voormalige café) getrokken en omgezet naar één geschakelde burgerwoning. Het terras krijgt een functie als tuin bij de burgerwoning.
De beoogde ontwikkeling betreft uitsluitend een verandering van de gebruiksfuncties binnen al bestaande bebouwing en op het bestaande erf. Een dergelijke ontwikkeling is niet mogelijk op grond van het geldende bestemmingsplan. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is het daarom noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.
Het plangebied is gelegen aan de zuidwestzijde van de kern Aijen (volgens de Basisadministratie Adressen en Gebouwen is het Bergen (L.)) aan de westzijde van de straat Aijen. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Bergen, sectie S, nummer 1.405. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 995 m² en wordt begrensd door:
Navolgende afbeelding toont globaal de ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Globale ligging en begrenzing plangebied (rode omkadering, bron: maps.google.nl)
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Aijen', zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 2 november 2010. In het geldende bestemmingsplan is het voormalige café met achterliggende zaalaccommodatie voorzien van de bestemming 'Horeca' met de aanduiding 'horeca van categorie 3. De gronden zijn zodoende bestemd voor horeca in categorie 1 t/m 3. Er is binnen het hele bestemmingsvlak één bedrijfswoning toegestaan. De maximum goot- en bouwhoogte binnen het bouwvlak bedragen 3,5 m respectievelijk 6,0 m.
Om de gewenste herontwikkeling naar een multifunctioneel centrum met een burgerwoning mogelijk te maken zal de bestemming voor de gronden in het plangebied herzien moeten worden.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het planologisch kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
In de huidige situatie staat de bebouwing in het plangebied leeg. Voorheen was in het plangebied café-zaal 't Veerhuis gevestigd, waarbij het café aan de zuidzijde gevestigd was en de zaal aan de noordzijde is gelegen. Op de verdieping van het café is een bedrijfswoning aanwezig.
Ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich het 'sport'-terrein van het gilde. De speeltuin is, conform de eerdere wens van de speeltuin-commissie, al weggehaald en zal op een openbaar toegankelijke plaats in Aijen herplaatst worden.
Schematische impressie huidige situatie
Impressie bestaande situatie noordzijde
Impressie bestaande situatie zuidzijde
Multifunctioneel centrum
De zaalaccommodatie wordt doorontwikkeld tot een multifunctioneel centrum. Dit betekent dat de initiatiefnemers onder andere samen met de dorpsraad en verenigingen activiteiten zullen ontplooien in de zaal zoals het samen vieren van feestdagen, kindermiddagen, bingo, kunstmarkt. Daarnaast zal de zaal ingezet worden voor activiteiten zoals carnaval, bijeenkomsten van het gilde, (communie)feestjes, kunst- en antiekveilingen, vergaderingen, lezingen, workshops (bierbrouwen/koken/social media), kaarten, filmvertoningen, koffietafels voor uitvaarten, (bedrijfs)borrels, exposities, dansavonden en/of hoogwater-crisiscentrum. Vrijwel alle activiteiten zijn voor groepen van maximaal 50 personen. Net als in de huidige zaalaccommodatie vinden er echter soms in het multifunctioneel centrum ook grotere feesten/ activiteiten plaats voor maximaal 200 personen.
De gebruiksfrequentie zal naar verwachting enkele keren per week in de herfst-, winter- en lenteperiode bedragen tot enkele keren per maand in de zomerperiode, in totaal minimaal 80 keer per jaar, gemiddeld circa 7 keer maand (exclusief nog te ontwikkelen activiteiten). Eén en ander duidelijk afhankelijk van de behoefte vanuit het dorp.
Navolgend een overzicht van het geschatte aantal evenementen per jaar:
Aard | omvang qua bezoekersaantallen | frequentie |
borrelmiddag/ -avond | 10 - 20 personen | 30 x per jaar |
vieren feestdagen | 20 - 50 personen | 4 x per jaar |
dorpsactiviteiten | 20 - 80 personen | 10 x per jaar |
sociaal-culturele activiteiten | 20 - 80 personen | 15 x per jaar |
workshops | 5 - 20 personen | 12 x per jaar |
feesten | 50 - 200 personen | 12 x per jaar |
te ontwikkelen activiteiten | 5 - 80 personen | naar behoefte |
Het multifunctioneel centrum moet ook gemakkelijk toegankelijk zijn. Dit betekent dat een eigen toegang noodzakelijk is. Deze toegang komt aan de straatzijde, rechts van de huidige nooddeur. Via de nieuwe toegang komen bezoekers in de garderoberuimte, achter de zaal, waardoor het geluid binnen blijft als mensen het multifunctioneel centrum binnenkomen en verlaten. Het wordt een brede toegangsdeur, geschikt voor mensen in een rolstoel. De nooddeur is overigens de plek waar vroeger (voor 2005) de toegang tot de zaal heeft gezeten.
Om de zaal toegankelijker en fraaier te maken, zullen twee ramen (in de huidige landelijke stijl) teruggeplaatst worden in de zijgevel van de zaal. Meer dan deze twee ramen is helaas technisch gezien niet mogelijk, omdat de bouwkundige constructie dat niet toelaat. Er zit namelijk een oude schoorsteen in de weg, en er staat aan de binnenzijde een grote bar tegen de buitengevel waar geen raam geplaatst kan worden. Vroeger hebben er overigens op deze plekken ook ramen gezeten in de gevel.
Schematische impressie toekomstige situatie
De fietsenstalling voor bezoekers is voorzien ter hoogte van de verspringing in de oostelijke gevel van het multifunctioneel centrum. Op deze wijze staan de fietsen niet direct tegenover de woning(en) aan de overzijde van de straat, maar tegenover de inrit ten zuiden daarvan.
Woonhuis
Het huidige café wordt samen met de bovenwoning verbouwd tot woonhuis (=burgerwoning). Dit betekent dat er een extra geluidwerende woningscheidende wand (zie verder subparagraaf 4.4.2) geplaatst wordt tussen de huidige zaal en het café. Deze woningscheidende wand wordt zo uitgevoerd dat tevens brandoverslag en -doorslag wordt voorkomen. Daarnaast wordt er een nieuwe trap gerealiseerd om vanuit de woonkamer (beneden) op de bovenverdieping te komen.
In het woonhuis komt een kleinschalig handelsbedrijf aan huis in de vorm van een kantoor met opslag van maximaal 25 m² in voornamelijk caravanartikelen, kachelaccessoires en antiek. De artikelen gaan veelal rechtstreeks van de fabriek naar de afnemer, waardoor er ter plaatse niet tot nauwelijks leveringen plaatsvinden.
Het huidige terras tot aan de zijdelingse perceelgrens wordt straks gebruikt als tuin, afgescheiden van de weg door middel van een poort. De parkeerbehoefte voor de woning wordt opgelost binnen dit eigen erf. De toegang van het gilde tot hun perceel (ten westen van het voormalige terras) is op een andere wijze geregeld.
De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie subparagraaf 3.1.2.
Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. De SVIR is verder niet specifiek van toepassing op het voorliggende plangebied.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Planspecifiek
Het gehele plangebied ligt binnen de aanduiding 'rivierbed'. In de toelichting op het Barro (artikel 2.4.3) staat het volgende beschreven over de regeling behorende bij het besluitsubvlak rivierbed: 'Dit artikel
verwoordt de algemene rivierkundige voorwaarden waaraan toe te laten (bouw)activiteiten in het
rivierbed, ongeacht de aard en de omvang daarvan, altijd moeten voldoen. Deze voorwaarden zijn een
vertaling van de zorgplicht van de initiatiefnemer van een activiteit in het rivierbed, die is verwoord in
artikel 6.15, eerste lid, van het Waterbesluit. Om de belangen waarop deze bepaling ziet, ook via het
ruimtelijke spoor te borgen, dienen deze voorwaarden door te werken in het bestemmingsplan. Dit laat
overigens onverlet dat het eveneens gewenst is dat rekening wordt gehouden met de in het gebied
aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
In artikel 2.4.3 van de regels van het Barro is het volgende opgenomen:
Ad 1a
Het bestemmingsplan voorziet in het omzetten van de bestemming 'Horeca' naar 'Maatschappelijk' en 'Wonen' zonder het toevoegen van nieuwe bebouwing. Het plangebied is in de huidige situatie al bebouwd en maakt onderdeel uit van Aijen, waardoor het plan geen invloed heeft op het veilig en doelmatig gebruik van de rivier. Bovendien ligt het plangebied binnen de nieuwe dijk om Aijen (en Bergen) die in 2019 is opgeleverd.
Ad 1b
De ontwikkeling levert geen extra belemmering op voor de afvoercapaciteit van de rivier, omdat er slechts sprake is van functieverandering van bestaande bebouwing.
Ad 1c
Omdat er slechts sprake is van functieverandering van bestaande bebouwing, vindt er geen waterstandsverhoging en/of een afname van waterbergend vermogen plaats.
Ad 1d
De beoogde functieverandering is neutraal qua effect op de ecologische toestand.
De conclusie is dat de beoogde ontwikkeling niet in strijd is met de voorwaarden uit artikel 2.4.3 van het Barro.
Voor het overige is het Barro niet specifiek van toepassing op het voorliggende plangebied.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6., lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Conform jurisprudentie (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) worden alleen ontwikkelingen van 12 woningen of meer gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2 Bro.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en maakt in planologische zin geen nieuwe woningen mogelijk. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning, waarbij het aantal wooneenheden gelijk blijft. Daarnaast krijgt de voormalige zaalaccommodatie van 't Veerhuis een nieuwe functie als multifunctioneel centrum. Het hergebruiken van bestaande bebouwing voor een andere functie past binnen de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Gelet hierop kan niet gesproken worden van een stedelijke ontwikkeling en hoeft dus ook niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Bovendien draagt het realiseren van een multifunctioneel centrum bij aan het bereikbaar houden van voorzieningen en het verder bouwen aan een leefbare gemeenschap. De beoogde ontwikkeling voorziet daarmee in een behoefte en heeft een positieve sociale impact voor de inwoners van Aijen.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Op 12 december hebben Provinciale Staten het 'Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL2014)' vastgesteld als opvolger van het POL2006. Landelijke kernen zijn gemengde woon-/ werkgebieden met een duidelijke binding met het omliggende landelijk gebied, met lokale of regionale voorzieningen.
De demografische ontwikkeling, gekoppeld aan trends als schaalvergroting, individualisering, vergroting van de mobiliteit, de opmars van digitale apparaten en interactieve applicaties heeft consequenties voor het voorzieningenniveau.
Terwijl het accommodatiebeleid van veel gemeenten in de afgelopen decennia gericht was op het realiseren van een fijnmazig netwerk van maatschappelijke voorzieningen, moet deze koers nu drastisch verlegd worden. Het uitgangspunt van ‘gelijke monniken, gelijke kappen’, in iedere wijk of kern dezelfde voorzieningen, is niet langer vol te houden, want het effect hiervan is een versnipperde voorzieningenstructuur met onderlinge concurrentie en met negatieve gevolgen voor de kwaliteit, de functionaliteit en de exploitatie van het maatschappelijk vastgoed. Dit geldt evenzeer voor commerciële voorzieningen. We zien over de volle breedte van het voorzieningenpalet een gestaag toenemende leegstand, waar het draagvlak in de bevolking te gering is.
Opschaling van bepaalde voorzieningen, zoals sporthallen, cultuur- en onderwijsinstellingen, lijkt onontkoombaar om een verantwoorde exploitatie en kwaliteit te handhaven. Toch blijven lokale voorzieningen cruciaal voor de leefbaarheid. In elke gemeenschap zou minstens één ontmoetingsplek moeten zijn. In iedere wijk en elk dorp zou een accommodatie moeten zijn met een ontmoetingsfunctie. Dat kan een wijkcentrum zijn of een dorpshuis, maar ook een school, een sportaccommodatie of een zorgcentrum kunnen daarvoor geschikt zijn. Een ontmoetingsplek is essentieel voor de sociale vitaliteit. Het is de thuisbasis van actief burgerschap en een knooppunt in de lokale netwerksamenleving. Daarbij blijft de multifunctionaliteit van voorzieningen van belang.
Planspecifiek
Op de uitsnede van de POL2014-kaart 'zonering Limburg' is te zien dat het plangebied zich bevindt binnen het 'bebouwd gebied in de Maasvallei'. Bij gebiedsontwikkelingen in de Maasvallei moet rekening gehouden worden met de hoofdfuncties van de rivier (afvoer van water en ijs, scheepvaart, drinkwatervoorziening, waterrecreatie en aquatisch ecologie) en ook de hoofdfuncties van het gebied (agrarisch, natuur, wonen, werken, oeverrecreatie e.d.). In subparagraaf 3.1.2 is al aangetoond dat de beoogde ontwikkeling geen afbreuk doet aan de hoofdfunctie van de rivier.
Een toekomstbestendige transformatie van bestaand leegstaand vastgoed, zoals in onderhavig plangebied, is één van de zaken die bij uitstek past binnen de doelstellingen van het POL. Bovendien draagt het realiseren van een multifunctioneel centrum bij aan het bereikbaar houden van voorzieningen en het verder bouwen aan een leefbare gemeenschap. De beoogde ontwikkeling voorziet daarmee in een behoefte en heeft een positieve sociale impact voor de inwoners van Aijen.
Het plan past daarmee binnen de beleidsregels uit het POL2014.
De provincie Limburg heeft op 12 december 2014 ook de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' vastgesteld. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische binding te geven. Er moet voldaan worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze toets heeft reeds plaatsgevonden in het kader van het nationale beleid (zie subparagraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking). Tevens is aangegeven dat de mogelijkheden voor hergebruik van leegstaande monumentale en beeldbepalende panden dienen te worden bezien.
Planspecifiek
Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijkt dat het plangebied niet ligt binnen (milieu)beschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap.
Het plangebied is aangeduid als 'bebouwd gebied'. De Omgevingsverordening is daar niet op van toepassing.
In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.
De Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg, vastgesteld op 20 april 2016, is een visie waarmee de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing geven aan de regionale woningmarkt. De structuurvisie heeft de status van intergemeentelijke structuurvisie op grond van artikel 2.1, lid 3 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee heeft het document een juridische status met een zelfbindend karakter.
Samen met alle woonpartners zijn vijf inhoudelijke pijlers geïdentificeerd die de kern vormen van de visie. De pijlers rusten idealiter op een stevig fundament: krachtige gemeenten en een sterke regio. De inhoudelijke pijlers zijn:
Belangrijk is verder dat de vier gemeenten Beesel, Bergen, Mook en Middelaar en Gennep naar verwachting in de periode 2027 - 2030 als eerste met de krimp van huishoudens in Noord-Limburg te maken krijgen. Daarnaast groeit de groep huishoudens van 65 tot 75 jaar met 35% in Noord-Limburg en doet zich dit verschijnsel in de noordelijkste gemeenten bovengemiddeld voor. De huidige plancapaciteit is te ruim in relatie tot de woningbehoefte en de woningbehoefte verandert. Dit leidt onder meer tot de beleidskeuze om nieuwe woningbouw hoofdzakelijk te concentreren in de hoofdkernen. Daarnaast wordt bij nieuwe woningbouw primair gekozen voor inbreidingslocaties in plaats van uitbreiding.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling maakt in planologische zin geen nieuwe woningen mogelijk. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning, waarbij het aantal wooneenheden gelijk blijft. De regionale structuurvisie is verder niet van invloed op het plangebied.
In de afgelopen jaren is ook in de gemeente Bergen veel veranderd op het gebied van onder andere bevolkingsopbouw, duurzaamheid en economie. Daarom heeft de gemeenteraad op 23 april 2019 de Omgevingsvisie Bergen 2030 vastgesteld. Deze visie bepaalt in welke richting de gemeente zich wil ontwikkelen.
De Omgevingsvisie heeft betrekking op het hele grondgebied van de gemeente Bergen, met uitzondering van het gebied Wells Meer. Concrete aanvragen van overheden, organisaties, ondernemers en burgers toetst Gemeente Bergen voortaan aan de tien navolgende uitgangspunten van deze visie:
Planspecifiek
Uit de visiekaart blijkt dat de hele bestaande kern van Aijen is aangemerkt als 'overige dorpen'. Hier is geen specifiek beleid aan gekoppeld.
Het realiseren van een multifunctioneel centrum zorgt ervoor dat er een ontmoetingsplek behouden blijft voor de kern. Dit sluit aan bij drie van de gemeentelijke hoofdkeuzes c.q. ambities uit de omgevingsvisie: nr. 2 voorzieningen bereikbaar houden, nr. 3. verder bouwen aan een gezonde leefomgeving en nr. 8 leefklimaat in dorpen verbeteren.
De gemeenteraad ziet ruimte voor ontmoeting als cruciaal voor het functioneren van de verschillende kernen. De beoogde ontwikkeling voorziet daarmee in een behoefte en heeft een positieve sociale impact voor de inwoners van Aijen; De dorpsbewoners kunnen bij elkaar komen op een plek die voor iedereen toegankelijk is. De beoogde ontwikkeling draagt daarmee bij aan het realiseren van de gemeentelijke ambities uit de omgevingsvisie.
In november 2017 heeft de gemeenteraad de woonvisie Bergen vastgesteld. De Woonvisie vormt de basis voor het woningbouwprogramma in de komende jaren, afstemming met de buurgemeenten en prestatieafspraken met Destion.
Kwantitatieve programmering 2015 - 2030
Kwantitatieve programmering
Met het oog op de kansrijke segmenten uit de analyses zet de gemeente in op de volgende voor het plangebied relevante zaken:
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling maakt in planologische zin geen nieuwe woningen mogelijk. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning, waarbij het aantal wooneenheden gelijk blijft. De beoogde ontwikkeling is daarmee passend binnen de gemeentelijke woonvisie.
In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.
Het plan is passend binnen c.q. niet strijdig aan het beleid van de verschillende overheden.
Huidige situatie
Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename danwel -afname als gevolg van de ontwikkeling, die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, moet de voertuigaantrekkende werking worden bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van CROW-publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren'. Voor het berekenen van de voertuiggeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de functieverandering van een café-zaal met één bovenwoning naar een multifunctioneel centrum met één geschakelde vrijstaande burgerwoning in 'niet stedelijk' gebied, in de rest bebouwde kom.
In de CROW-publicatie zijn geen voertuiggeneratiecijfers opgenomen voor de functie café-zaal. Daarom is de voertuiggeneratie op een alternatieve wijze bepaald: Het café zal zowel tijdens de middag alsmede tijdens de avond door bezoekers ‘van buiten’ worden bezocht. Het is aannemelijk dat de ‘normale’ parkeervraag wordt benut (iedere parkeerplaats wordt 1x gebruikt). Tussendoor zullen er eveneens gasten komen. Aangenomen is dat daardoor de parkeerplaatsen gemiddeld 2 x per etmaal gebruikt worden door een auto van een café gast (‘turn over’ van gemiddeld 2,0 auto’s per parkeerplaats). Dit geeft een voertuiggeneratie van 4,0 ritten / parkeerplaats (1 auto genereert 2 ritten: komen en gaan). Voor de zaalaccommodatie is een lagere norm gehanteerd omdat de verwachting is dat gasten minder vaak wisselen in de zaal en de 'turn over' daardoor gemiddeld 1,5 auto's per parkeerplaats is. Dit geeft een voertuiggeneratie van 3,0 ritten/ parkeerplaats.
Functie | Oppervlakte (m² bvo)/ aantal | Voertuiggeneratie/ eenheid | Totaal |
Café | 150 m² | 28,0 per 100 m² bvo | 42,0 |
Zaalaccommodatie | 350 m² | 21,0 per 100 m² bvo | 73,5 |
Bovenwoning (koop appartement duur) | 1 | 7,8 | 7,8 |
Totaal | 123,3 |
Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie bevinden zich een multifunctioneel centrum en één geschakelde vrijstaande koopwoning in het plangebied.
In publicatie 381 van het CROW staan geen voertuiggeneratiecijfers voor een brede maatschappelijke bestemming als een multifunctioneel centrum benoemd. Op basis van de verschillende typen culturele functies (evenementenhal, dansstudio, biljart- en snookercentrum of filmtheater) waarvan wel voertuiggeneratiecijfers in publicatie 381 zijn opgenomen, wordt uitgegaan van gemiddeld circa 17,0 voertuigbewegingen per 100 m² bruto vloeroppervlak per etmaal voor het multifunctioneel centrum. Omdat dit lager is dan de voertuiggeneratiecijfers die in de huidige situatie horen bij de voormalige zaalaccommodatie wordt er, op basis van een worst-case scenario, van de hoogste parkeernorm van deze twee functies uitgegaan; de voertuiggeneratiecijfers van de zaal met 21,0 motorvoertuigbewegingen per 100 m² bvo.
Functie | Oppervlakte (m² bvo)/ aantal | Voertuiggeneratie/ eenheid | Totaal |
Multifunctioneel centrum | 350 m² | 21,0 per 100 m² bvo | 73,5 |
Vrijstaande woning (koop) | 1 | 8,6 | 8,6 |
Totaal | 82,1 |
Uit de vergelijking tussen de huidige situatie en de toekomstige situatie blijkt dat er vanwege de functiewijziging van ‘café-zaal’ naar ‘multifunctioneel centrum’ een afname plaatsvindt van het aantal voertuigbewegingen met circa 33 %. Bovendien is het zo dat de verkeersaantrekkende werking van het multifunctioneel centrum voor een groot deel zal bestaan uit bezoekersverkeer (voornamelijk fietsers en voetgangers uit Aijen zelf) en de bevoorrading daarvan. Aanpassingen aan de openbare weg als gevolg van dit project zijn niet noodzakelijk omdat de bestaande weg deze relatief lage intensiteiten gemakkelijk kan verwerken. Het plan heeft geen consequenties voor de wegenstructuur, verkeersintensiteiten en verkeersveiligheid.
Net als in de huidige situatie zal het plangebied voor autoverkeer in belangrijke mate ontsloten worden via de route Aijen - Aijerdijk naar de N271.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Huidige situatie
Om de parkeerbehoefte van de voormalige horecafunctie en de bestaande bovenwoning te bepalen is gekeken naar de ligging van het plangebied. De gemeente Bergen (L.) is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'niet stedelijk' gebied en het plangebied maakt onderdeel uit van de 'rest bebouwde kom'. Voorheen was in het plangebied een café met zaalaccommodatie gevestigd. Er is echter geen aparte parkeernorm voor een zaalaccommodatie. Voor de aan te houden parkeernorm van de horecagelegenheid wordt daarom zowel voor het café als de zaal de norm voor 'café' aangehouden.
De parkeerbehoefte volgens publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' van het CROW (uitgaande van het gemiddelde van de aangegeven bandbreedte) komt uit op:
Functie | Oppervlakte (m² bvo)/ aantal | Parkeernorm/ eenheid | Totaal |
Café | 150 m² | 7,0 per 100 m² bvo | 10,5 |
Zaal | 350 m² | 7,0 per 100 m² bvo | 24,5 |
Bovenwoning (koop appartement duur) | 1 | 2,1 | 2,1 |
Totaal | 37,1 |
Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie bevinden zich een multifunctioneel centrum en één geschakelde vrijstaande koopwoning in het plangebied.
In publicatie 381 van het CROW staan geen parkeernormen voor een multifunctioneel centrum benoemd. Wanneer gekeken wordt naar het gemiddelde van alle parkeernormen van de verschillende functies die het multifunctioneel centrum vervuld zoals evenementenhal, dansstudio, biljart- en snookercentrum of filmtheater, kan grofweg uitgegaan worden van 5,8 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Omdat dit lager is dan de parkeernorm die in de huidige situatie hoort bij de voormalige zaalaccommodatie wordt er, op basis van een worst-case scenario, van de hoogste parkeernorm van deze twee functies uitgegaan; de parkeernorm van de zaal met 7,0 parkeerplaatsen per 100 m² bvo.
Functie | Oppervlakte (m² bvo)/ aantal | Parkeernorm/ eenheid | Totaal |
Multifunctioneel centrum | 350 | 7,0 per 100 m² bvo | 24,5 |
Vrijstaande woning (koop) | 1 | 2,3 | 2,3 |
Totaal | 26,8 |
Uit de vergelijking tussen de huidige situatie en de toekomstige situatie blijkt dat er vanwege de functiewijziging van 'café-zaal' naar 'multifunctioneel centrum' een afname plaatsvindt van de parkeerbehoefte met ruim 27,5 %. De belangrijkste verklaring voor het afnemen van de parkeerbehoefte is het sluiten van het café met bijbehorend terras. Ook zullen veel bezoekers van het multifunctioneel centrum vooral uit Aijen zelf komen, terwijl dit voor het café voorheen minder het geval was.
Op eigen terrein zelf zijn geen parkeerplaatsen voorzien voor het multifunctioneel centrum. Daarvoor ontbreekt simpelweg de fysieke ruimte. Daarom wordt er, net als toen café-zaal 't Veerhuis nog open was, op eigendom van de gemeente geparkeerd, op de openbare weg in de nabijheid van het multifunctioneel centrum. Zoals uit de vergelijking tussen de huidige (planologische) situatie en de toekomstige (planologische) situatie blijkt, zal de parkeerdruk per saldo echter afnemen. Daar komt bij dat de meeste gasten uit het dorp zelf afkomstig zullen zijn en dat er wordt voorzien in een fietsenstalling op eigen terrein.
Reguliere bedrijfsvoering
Om het parkeren ten behoeve van het multifunctioneel centrum in goede banen te leiden, zullen mensen bij de ingang en in de garderobe extra geattendeerd worden op het feit dat bij het parkeren langs de weg rekening gehouden moet worden met de direct omwonenden. In het bijzonder gaat het om het vrijhouden van hun inritten en de doorstroming van het verkeer over de Aijen - Kampweg.
Er is in ieder geval de mogelijkheid om over een lengte van circa 53 m 12 auto's te laten parkeren (schuin insteken) aan de oostzijde van de Kampweg (ter hoogte van het weiland ten zuidoosten van het plangebied: kadastrale percelen 2.520 en 2.521). De afrastering van het weiland staat hier nu op de kadastrale grens.
Aanvullend kunnen recht tegenover het Veerhuis, ter hoogte van de woning Aijen 4B, 2 auto's parkeren in de strook met grind (=gemeentegrond) voor deze woning. Ook voor het agrarisch perceel (= kadastraal perceel nr. 1.831) ter hoogte van Kampweg 1A kan in de berm geparkeerd worden. Dit betreft een strook van 50 m, waar gemakkelijk 7 auto's (langsparkeren: 6 m nodig per auto voor langsparkeren) kunnen staan.
Op de loswal (voor het deel dat is afgezet met stenen en een paaltje) kunnen 7 auto's parkeren. Zie navolgende afbeelding:
Op navolgende afbeelding een totaaloverzicht van de locaties voor parkeren voor het multifunctioneel centrum:
Het parkeren voor de vrijstaand geschakelde woning wordt op eigen terrein opgelost, doordat ruimte is gemaakt voor 2,0 parkeerplaatsen in de privétuin. Het bezoekersparkeren (0,3 parkeerplaatsen per woning) vindt soms plaats in de openbare ruimte, maar meestal op eigen terrein.
Per saldo zijn daarmee 12 + 2 + 7 + 7 = 28 parkeerplaatsen langs de openbare weg en 2 parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig.
Dit is voldoende om tijdens reguliere activiteiten te voldoen aan de parkeerbehoefte.
Piekmomenten
Er is verder nagegaan of er andere parkeermogelijkheden zijn in de directe omgeving bij een piekbelasting (naar schatting circa 12 x per jaar). Het gebruiken van de loswal (achter de stenen en een paaltje) zou de meest pragmatische oplossing zijn. Het terrein is voorzien van asfalt, het ligt op relatief grote afstand van woningen, het terrein kan buiten piekmomenten afgesloten worden met paaltjes en de loswal is ook in eigendom van de gemeente. Uit overleg met de dorpsraad blijkt echter dat zij bezwaren hebben tegen het openstellen van de loswal voor parkeren in verband met overlast in het verleden.
Er is daarom gezocht naar een alternatief en deze is gevonden in de vorm van het weiland aan de westzijde van de Kampweg, net voorbij de wegversmalling en dus dichtbij 't Veerhuis. Het gaat om kadastraal perceel nr. 1.831, met een oppervlakte van 2.690 m² (circa 54 x 50 m). Met deze oppervlakte is er ruim voldoende parkeergelegenheid voorhanden tijdens piekmomenten: er kunnen 100 - 120 auto's parkeren. De eigenaar is bereid zijn perceel ter beschikking te stellen aan de initiatiefnemers voor de piekmomenten van het parkeren. De overeenkomst hiervoor is inmiddels getekend. Het perceel heeft als voordeel dat het vrij hoog ligt en daardoor minder snel nat is, het in gebruik is als grasland (en niet voor het verbouwen van akkerbouwgewassen) en er geen woningbouwplannen zijn voorzien.
Als back-up hebben ook beide eigenaren van het weiland direct ten zuiden van de woning Aijen 4B (kadastrale percelen 2.520 en 2.521), aan de oostzijde van de Kampweg, aangegeven akkoord te zijn met piekparkeren op hun weiland.
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd, dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
Omdat het gaat om functieverandering binnen bestaande bebouwing zal er geen nieuwe bodem geroerd worden. Op de locatie van de burgerwoning is bovendien op dit moment ook al sprake van een woonfunctie (bedrijfswoning boven het café), en de functies horeca en maatschappelijk zijn vergelijkbaar. Daarom is het niet noodzakelijk om in het plangebied een verkennend bodemonderzoek uit te voeren.
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 m uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel 76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel:
Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.
Wegverkeerslawaai
De Kampweg - Aijen kent ter plaatse van het plangebied een snelheidsregime van 30 km/u. De 60 km/u zone begint pas na de dijkovergang richting Well. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is daarom niet noodzakelijk. Dit wordt nog ondersteund door de geringe breedte van deze wegen en de naar verwachting lage verkeersintensiteit ter plaatse.
Railverkeerslawaai
De woning in het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een spoorlijn. Akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai is derhalve niet benodigd.
Industrielawaai
De woning in het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een geluidgezoneerd industrieterrein. Akoestisch onderzoek naar industrielawaai is derhalve niet benodigd.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Tabel 4.1: richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.
In de directe omgeving van het plangebied is één relevante niet-woonfunctie aanwezig. Dit betreft het gildeterrein. Het horecabedrijf aan de Kampweg 1 ligt op circa 90 m ten zuiden van het plangebied en is daarmee niet relevant.
In de toekomstige situatie treedt echter geen verslechtering op van de milieusituatie als gevolg van het gildeterrein omdat op de verdieping van het voormalige café al sprake was van een bovenwoning. Ondanks dat de begane grond bij het woonhuis getrokken wordt, komt de geschakelde, nu grondgebonden, woning niet dichter bij het gildeterrein te liggen.
Daarnaast staan de schietbomen van het gilde op circa 30 m afstand. Zodoende is wat deze niet-woonfunctie betreft een goed woon- en leefklimaat voor de burgerwoning in het plangebied gewaarborgd.
Qua akoestische afscheiding tussen de geschakelde burgerwoning en het multifunctioneel centrum wordt uitgegaan van bouwkundige aanpassingen. Er zal een extra geluidwerende woningscheidende wand opgetrokken worden, ter plaatse van de huidige verbinding tussen het oude café en de oude zaal. Vanuit het nieuwe multifunctioneel centrum bekeken is de opbouw als volgt:
Op deze wijze wordt de burgerwoning bouwkundig afgescheiden van het multifunctioneel centrum en treden er geen akoestische problemen op. Aanvullend hierop is aan de zijde van de woning tegen de ankerloze spouwmuur nog voorzien in een muur type W111 (Knauf) met een Rw van 51 dB en daarnaast nog een extra Acousifit isolate van 90 mm.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.
Omdat er een functieverandering van een café-zaal met één bovenwoning naar een multifunctioneel centrum met één geschakelde burgerwoning plaatsvindt, zal het aantal voertuigbewegingen per saldo afnemen ten opzichte van de huidige situatie (zie voor meer informatie subparagraaf 4.1.1).
In het kader van artikel 5.16 Wm zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Op de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland (GCN en GDN) zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het peiljaar 2020 bepaald.
Uit deze kaarten blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
De daggemiddelde norm van 50 µg/m³ voor PM10 mag maximaal 35 dagen per jaar overschreden worden en is voor PM10 belangrijker dan de jaargemiddelde norm van 40 µg/m3. De daggemiddelde norm komt overeen met ongeveer 32 µg/m3 jaargemiddeld (Bron: www.infomil.nl). Met een waarde onder de 17 µg/m³ wordt bij de bestaande woning, ook voor deze daggemiddelde norm voor PM10, ruimschoots aan deze lagere norm voldaan. Dit wordt bevestigd door de resultaten uit de NSL-monitoringstool waarbij ter hoogte van de toetspunten langs de N271 (de meest nabij gelegen gemonitorde weg) voor 2020 wat betreft het aantal overschrijdingsdagen voor PM10 ook sprake is van minder dan 35 overschrijdingsdagen.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie navolgende tabel:
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | maximaal 3 ouE/m³ | maximaal 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object | minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | maximaal 14 ouE/m³ | maximaal 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object | minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. De gemeente Bergen beschikt over een dergelijke verordening in de vorm van de Verordening geurhinder en veehouderij 2007.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit
In het Activiteitenbesluit Milieubeheer zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Er is geen sprake van agrarische bedrijven in de directe omgeving met een geurcontour die (deels) over het plangebied gelegen is. Bovendien zijn tussen omliggende agrarische bedrijven en het plangebied al andere gevoelige (woon)bestemmingen gelegen, die maatgevend zijn voor de bedrijfsvoering van de betreffende agrarische bedrijven.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld.
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden vooral bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ('Wvgs') ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtsgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden (200 m). Buiten deze zone hoeft in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
Uit een inventarisatie van de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat de onderstaande risicobron voor het plangebied relevant kan zijn. Hierna wordt het risico bepaald en de consequenties hiervan voor het ruimtelijk besluit. In de nabijheid van het voorliggende plangebied is de volgende risicobron aangetroffen:
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de Maas
De Maas - ten westen van het plangebied - geldt als een transportroute voor gevaarlijke stoffen. De vaarroute is op grond van de Regeling Basisnet aangewezen als een binnenvaartverbinding voor chemische clusters & achterlandverbindingen met toetsafstand (zwarte vaarroute). De PR 10-6 contour ligt daarmee op het water en reikt niet verder dan de oever.
De waterlijn is de lijn waar het water de oever raakt bij de waterstand die het meest regelmatig optreedt. Vanaf deze lijn treedt bij zwarte vaarwegen een plasbrandaandachtsgebied (PAG) op van 25 m. Binnen deze zone geldt een motiveringsplicht bij bouw van nieuwe objecten. Het PAG reikt niet tot het voorliggende plangebied.
De bevaarbaarheidsklasse (CEMT) van de Maas is Va. Op basis van de Regeling basisnet (bijlage III) worden de volgende jaarintensiteiten vervoerd over de Maas. In de tabel wordt tevens het invloedsgebied van deze vaarwegen genoemd.
Stofcategorie | Aantal schepen (per jaar) | 1% letaliteitsafstand (in meters) | |
LF1 | Brandbare vloeistof (diesel) | 803 | 35 |
LF2 | Brandbare vloeistof (benzine) | 2.710 | 35 |
LT1 | Toxische vloeistof (acrylnitril) | 40 | 600 |
GF3 | Brandbare gassen (LPG) | 289 | 90 |
Tabel 4.3: jaarintensiteiten Maas
Het groepsrisico wordt in Nederland bij transport over water voornamelijk bepaald door transporten van toxische stoffen (GT en LT). Over de Maas worden geen stoffen uit de categorieën LT3 en LT4 vervoerd. Bovenstaande intensiteiten geven aan dat er 40 transporten van gevaarlijke stoffen met toxische vloeistoffen (LT1) plaatsvinden. Het invloedsgebied van deze toxische stoffen ligt op 600 m en reikt tot het voorliggende plangebied. Het aantal wooneenheden in het plangebied blijft echter gelijk, zodat er wat dat betreft geen verslechtering op zal treden.
Voor de overige stoffen reikt het invloedsgebied niet tot het plangebied. In de verantwoording wordt daarom ingegaan op bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid ten aanzien van het toxische scenario.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van aardgastransportleidingen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen op het water (de Maas) is de beschikbaarheid van voldoende blus-/koelwater geen beperkende factor. Een calamiteit op het water zal over het algemeen echter niet of slecht bereikbaar zijn. Hiervoor is de inzet van een blusboot noodzakelijk. Afhankelijk van de exacte locatie van de calamiteit kan de inzet van de blusboot langere tijd op zich laten wachten. Net als bij het spoor- en wegvervoer zullen calamiteiten maar zelden kunnen worden voorkomen en zal de inzet zich richten op het beperken en bestrijden van de effecten. Het grote aantal slachtoffers dat bij incidenten met gevaarlijke stoffen kan vallen kan de capaciteit van de geneeskundige hulpverlening in veel gevallen te boven gaan.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij het scenario van een koude BLEVE zal er geen tijd beschikbaar zijn voor zelfredding. Bij een warme BLEVE is er mogelijk beperkte vluchttijd. Gezien deze korte tijd zijn er geen mogelijkheden tot evacuatie. Daarom zullen de personen op eigen kracht het gebied moeten ontvluchten in geval van een incident. De maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid zullen daarom in de planologische, organisatorische en bouwkundige sfeer moeten worden gezocht.
De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Op een afstand groter dan 150 m is bij een BLEVE het schuilen in een gebouw vaak de beste manier om de calamiteit te overleven. Met name de ruimten die buiten het bereik van rondvliegend glas liggen zijn als veilige plekken aan te merken. Na afloop van een 'BLEVE' kan het beste worden gevlucht, om secundaire branden te vermijden. Vluchtroutes moeten personen direct van de calamiteit wegleiden.
Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld. Aangenomen wordt dat personen die zich binnen in een van de buitenlucht afgesloten ruimte bevinden een 10 keer zo lage kans hebben te overlijden als personen die zich buiten bevinden (Publicatiereeks Gevaarlijke stoffen (PGS) 3). Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op de Maas is te schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden (safehaven-principe). Indien dit niet mogelijk is kan ervoor gekozen worden te vluchten. Bij een toxische wolk dient gevlucht te worden haaks op de wolk, in de afgekeerde richting van de Maas. Door vanuit het multifunctioneel centrum te vluchten via de nieuwe toegang aan de straatzijde is dit het geval.
Voor de hulpverleningsdiensten is het van belang dat aanwezigen tijdig gewaarschuwd worden. Dit kan met behulp van het zogenaamde waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Het WAS-netwerk is dekkend voor het plangebied. Het gebruik van WAS, eventueel aangevuld met het gebruik van SMS-alert kan eraan bijdragen dat het aantal slachtoffers wordt beperkt.
Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan wordt voor advies voorgelegd aan het bestuur van de Veiligheidsregio Limburg-Noord.
Het plan gebied ligt in het stroomgebied van het Waterschap Limburg (voormalig waterschap Peel en Maasvallei). Waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei hebben het Waterbeheerplan 2016 – 2021 vastgesteld. Zo konden zij, vooruitlopend op de fusie in 2017, alvast invulling geven aan gezamenlijk waterbeheer. Het Waterbeheerplan zet de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg. Het beschrijft:
Het beleid voor hemelwater afkomstig van nieuwbouw in Bergen is als volgt: hemelwater afkomstig van daken en verhardingen dient conform de watertoets op particulier terrein in de bodem te worden geïnfiltreerd of - indien niet mogelijk - worden gebufferd en vertraagd worden afgevoerd naar een hemelwaterriool of oppervlaktewater.
Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn:
Voor situaties waarbij (via de infiltratievoorziening) direct of indirect wordt afgevoerd naar oppervlaktewater gelden naast de gemeentelijke uitgangspunten ook de op dat moment geldende eisen en uitgangspunten van het waterschap.
Voor de nieuwbouw zal het uitgangspunt hydrologisch neutraal bouwen gehanteerd worden. Dit bekent onder andere geen tot minimale toename van verhard oppervlakte.
Keur 2019
Per 1 april 2019 is er een nieuwe keur in werking getreden. In de keur staan regels over wat er wel en niet mag in en rondom het water in Limburg. Voor de meest voorkomende vergunningplichtige activiteiten zijn er beleidsregels. In deze beleidsregels staat op basis van welke criteria de vergunningsaanvraag beoordeeld wordt.
In het plangebied zal de hoeveelheid verhard oppervlak licht afnemen ten opzichte van de huidige situatie omdat het deel van het plangebied ingericht wordt als siertuin. Per saldo zal daarmee een beperkte afname van het verhard oppervlak in de vorm van terreinverharding plaatsvinden.
Veiligheid
In de directe nabijheid van het plangebied is de waterkering van de Maas aanwezig, maar het plangebied maakt hier geen onderdeel van uit. Omdat de beoogde ontwikkeling uitsluitend functieverandering betreft van bestaande bebouwing, doet dit verder geen afbreuk aan de veiligheid van de waterkering.
Hemelwater
Volgens het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Bergen (L) moet het hemelwater van nieuwbouwwoningen worden afgekoppeld van de riolering en op eigen terrein worden geïnfiltreerd in de bodem. Hiertoe dienen voorzieningen te worden aangebracht met voldoende capaciteit om het hemelwater van alle bebouwing en verharding in het plangebied te kunnen opvangen.
Volgens de indicatieve kaarten van het Waterschap Limburg is de doorlatendheid voor hemelwater ter plaatse zeer goed, met 1,5 tot 10,0 m per dag. Het hemelwater zal ter plaatse goed kunnen infiltreren.
Omdat de beoogde ontwikkeling uitsluitend functieverandering betreft van bestaande bebouwing, waarbij alleen een interne verbouwing plaatsvindt, heeft het plan verder geen consequenties voor het aspect hemelwater. Dit blijft aangesloten op de riolering.
In de praktijk zal het percentage verharding naar verwachting licht afnemen omdat het terras ten zuiden van het voormalige café in gebruik genomen wordt als tuin bij de woning. Watercompensatie wordt daarom niet nodig geacht.
Afvalwater
De riolering voor het afvalwater blijft aangesloten op het bestaande gemeentelijke rioleringssysteem.
Grondwater
Zoals het geldende bestemmingsplan en de Omgevingsverordening Limburg aantonen, ligt het plangebied niet in een grondwaterbeschermings- en/of grondwaterwingebied.
Oppervlaktewater
In de nabije omgeving van het plangebied is de Maas gelegen.
Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De Wet natuurbescherming (Wnb) kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:
De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de “overige soorten” die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de Flora- en faunawet.
Verbodsbepalingen Wet natuurbescherming
De Wnb brengt voor de bescherming van soorten in ieder geval de volgende drie voor de praktijk belangrijke wijzigingen met zich:
In de Wet natuurbescherming zijn de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.
Onder de Wet natuurbescherming geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
Soortenbescherming
In de huidige situatie is de bebouwing van het café en de zaalaccommodatie in het plangebied modern en goed onderhouden. Omdat de beoogde ontwikkeling uitsluitend functieverandering betreft van deze moderne bebouwing, waarbij alleen een interne verbouwing plaatsvindt, kan gesteld worden dat ter plaatse geen beschermde soorten aanwezig zijn waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Er gelden zodoende geen belemmeringen vanuit de Wet natuurbescherming.
Vanwege de bestaande situatie, alsmede de toekomstige inrichting, wordt het uitvoeren van een veldonderzoek niet noodzakelijk geacht. Het verder onderzoeken van aanwezige flora- en fauna wordt in dit kader namelijk niet effectief bevonden. Er bevinden zich ook geen bomen en struiken in het plangebied die gerooid moeten worden.
Verder geldt voor alle soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, een zogenaamde 'algemene zorgplicht'. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden, zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.
Gebiedsbescherming
Het plangebied heeft geen status in het kader van de Wet natuurbescherming (Natura 2000-gebied
(Vogel- of Habitatrichtlijngebieden)). Wel is op circa 1,5 km ten oosten van het plangebied het Natura 2000-gebied 'Maasduinen' gelegen. Gezien de kleinschaligheid van de ingreep doet het voornemen geen afbreuk aan de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied. Bovendien zal het aantal verkeersbewegingen als gevolg van voorliggende ontwikkeling behoorlijk afnemen ten opzichte van de huidige situatie (zie paragraaf 4.1 Verkeer & parkeren). Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is derhalve niet nodig. Deze conclusie wordt bevestigd door de uitgevoerde Aeriusberekening (zie bijlage 1) waarbij worst-case geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om intern te salderen met de huidige situatie.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het NatuurNetwerk Nederland (NNN). Wel zijn enkele gebieden in de omgeving van het plangebied aangemerkt als NNN. Het voornemen heeft door zijn locatie, aard en omvang geen negatieve invloed op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Vanuit het provinciale natuurbeleid is er daarom geen bezwaar tegen de voorgenomen ingreep. Een nadere beoordeling is niet nodig.
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
Archeologie
Omdat het gaat om functieverandering binnen bestaande bebouwing zullen er geen werkzaamheden in de bodem plaatsvinden. De bodem blijft onaangetast. Er hoeft geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Cultuurhistorie
In (de directe omgeving van) het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig.
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
In (de directe omgeving) van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding moeten worden opgenomen.
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De voorgenomen activiteiten in dit bestemmingsplan liggen ruim onder de drempelwaarden waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Het betreft immers functieverandering van al bestaande bebouwing. Dit neemt niet weg dat in dit geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn in dit hoofdstuk diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Per aspect is bepaald of de ontwikkeling gevolgen heeft voor de (milieu)aspecten bedrijven- en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemgeschiktheid, flora en fauna, water, archeologie en cultuurhistorie. Uit de afweging is gebleken dat er geen negatieve milieueffecten zijn te verwachten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER niet nodig wordt geacht.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo, het geldende bestemmingsplan 'Aijen' en het bestemmingsplan 'Well'. Dit laatste bestemmingsplan is als basis gebruikt voor de bestemming 'Maatschappelijk', aangezien qua regels is aangesloten bij de regeling die ook voor MFC de Buun in Well is gebruikt. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningsvrije bouwwerken opgenomen.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
In de bestemmingsregels zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Deze zijn als volgt opgebouwd:
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijk strijdige gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
Het bestemmingsplan kent twee (enkel)bestemmingen en één dubbelbestemming:
Maatschappelijk
Maatschappelijke functies betreffen het verlenen van diensten door organisaties op het gebied van openbaar bestuur respectievelijk het verlenen van diensten door religieuze en andere levensbeschouwelijke organisaties, gezondheids- en veterinaire diensten, welzijnsorganisatie, sociaal-culturele en culturele instellingen alsmede sociale organisaties en onderwijs. Om flexibiliteit in de planregels te verkrijgen zijn de specifieke functies niet expliciet op een locatie aangeduid. Het is daarom toegestaan om binnen de maatschappelijke bestemming vormen van maatschappelijke dienstverlening te vestigen. Voor het multifunctioneel centrum, dat is aangegeven met de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – MFC’, gelden enkele uitgebreidere gebruiksmogelijkheden. Hier is onder andere een zaalaccommodatie en ondergeschikte horeca toegestaan.
Gebouwen moeten binnen een bouwvlak opgericht worden en mogen geheel worden bebouwd. Gebouwen mogen maximaal zo hoog worden gebouwd als op de verbeelding is aangegeven. Wonen is uitgesloten in de specifieke gebruiksregels.
Wonen
Het plangebied is voorzien van de bestemming 'Wonen'. Deze bestemming is op hoofdlijnen gelijk aan de bestemming 'Wonen' uit het geldende bestemmingsplan 'Aijen' en sluit inhoudelijk aan bij actuele regelingen voor vergelijkbare ontwikkelingen c.q. bestemmingsplannen in de gemeente Bergen. De uitoefening van een aan-huis-verbonden bedrijf is in dit specifieke geval onder voorwaarden tot 25 m² toegestaan zonder het doorlopen van een afwijkingsprocedure.
De woningen (hoofdgebouwen) moeten gerealiseerd worden binnen het aangeduide bouwvlak, met dien verstande dat binnen het bouwvlak ten hoogste één woning is toegestaan. De maximum goot- en bouwhoogten zijn op de verbeelding weergegeven. De regeling is verder flexibel gehouden, met als gevolg dat er bij het bouwen, verbouwen of veranderen van een woning slechts aan een beperkt aantal voorwaarden voldaan hoeft te worden.
Bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen en bijgebouwen) mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Op het nu nog onbebouwde deel van het woonperceel zijn geen bijbehorende bouwwerken toegestaan behalve vergunningvrije bouwwerken.
Ter plaatse van de woning, die met de figuur 'relatie' is verbonden met de maatschappelijke voorziening ter plaatse van de aanduiding ''specifieke vorm van maatschappelijk - MFC', is bewoning alleen toegestaan als er een functionele verbinding is met de maatschappelijke voorziening. Dit betekent dat het bij elkaar behorende bouwpercelen zijn, die voor de toepassing van het bestemmingsplan een functionele relatie met elkaar hebben.
Waarde - Archeologie
Deze dubbelbestemming geldt voor het hele plangebied. Indien een ontwikkeling plaatsvindt moet getoetst worden of archeologische waarden verstoord kunnen worden. Indien een ontwikkeling de gronden dieper dan 0,5 m verstoord en het te verstoren gebied groter is dan 250 m² moet een archeologisch bureauonderzoek plaatsvinden. Dit sluit aan bij de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart.
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.
Algemene gebruiksregels
Deze regels bevatten een verbodsbepaling ten aanzien van gebruik in strijd met het bestemmingsplan.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling zijn regels opgenomen ten aanzien van afwijkingsmogelijkheden die voor het hele plangebied gelden en die Burgemeester en wethouders de benodigde flexibiliteit bieden ten aanzien van het bestemmingsplan.
Algemene wijzigingsregels
In deze regels is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Overgangsregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
De ontwikkeling die door dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt is een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De Wro verplicht gemeenten voor bouwplannen een exploitatieplan vast te stellen of het kostenverhaal anderszins te verzekeren.
Alle kosten die gemaakt moet worden het opstellen van een bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Hiermee is het kostenverhaal verzekerd en is aangetoond dat het bestemmingsplan voor de gemeente economisch uitvoerbaar is.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het bestemmingsplan wordt in het kader van vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), toegezonden aan diverse overleginstanties. De ontvangen reacties worden te zijner tijd voorzien van een gemeentelijke beantwoording.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van donderdag 3 juni t/m woensdag 14 juli 2021 (gedurende zes weken) ter visie gelegen. Hierbij is de mogelijkheid geboden binnen deze termijn schriftelijk of mondeling zienswijzen in te dienen.
Er is één zienswijze ontvangen. De zienswijze is tijdig ontvangen en ontvankelijk. In de zienswijzennota (zie bijlage 2) is de ontvangen zienswijze samengevat en voorzien van een reactie van de gemeente. De zienswijze is toegevoegd als bijlage aan de zienswijzennota.