Plan: | Lindenlaan 4-4a |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0893.BP20012LI4NBG-VA01 |
De initiatiefnemer is voornemens om, in samenwerking met De Zorggroep en de huidige eigenaar van de locatie, te komen tot een nieuwe invulling van de percelen aan de Lindenlaan 4 en 4a te Bergen. De Zorggroep heeft in een overleg op 3 oktober 2019 het idee aan de gemeente Bergen kenbaar gemaakt om een nieuwe locatie te ontwikkelen voor de psycho-geriatrische-woonvoorziening (24-uurszorg) met maximaal 40 cliënten, waarvan 30 zorgplaatsen nu in woonzorgcentrum Maasduinen Staete aan de Vlammertsehof 1 in Bergen zijn gevestigd. Deze voorziening voldoet niet meer aan de huidige normen die aan zo'n voorziening worden gesteld en uit onderzoek is gebleken dat renovatie van woonzorgcentrum Maasduinen Staete geen optie is. De Lindenlaan 4-4a te Bergen is, na een aantal alternatieven beschouwd te hebben, als voorkeurslocatie naar voren gekomen. Deze locatie (Lindenlaan 4a) zal een maatschappelijke bestemming krijgen.
Aan de voormalige bedrijfswoning aan de Lindenlaan 4 zal een reguliere woonbestemming toegekend worden. Op 31 oktober 2017 is een omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.12 lid 1, onder a, onder 2 van de Wabo juncto artikel 4 lid van bijlage II van het Bor voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruik van deze voormalige bedrijfswoning als burgerwoning. Deze vergunde situatie zal nu dus ook planologisch worden vastgelegd.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen heeft op 14 april 2020 besloten om in principe mee te werken aan deze ruimtelijke ontwikkeling. Hierbij zijn de volgende voorwaarden gesteld:
Het voorliggende bestemmingsplan 'Lindenlaan 4-4a ' voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project, waarin bovenstaande voorwaarden worden beschouwd.
Het plangebied is gelegen aan de Lindenlaan 4 en 4a te Nieuw-Bergen, kadastraal bekend als gemeente Bergen, sectie T nummers 395, 823, 824, 3033 en 3034, ten westen van de provinciale weg (N271), die in noord-zuidrichting door Nieuw-Bergen loopt. De omvang van het plangebied bedraagt ongeveer 6500 m2. Op onderstaande luchtfoto en uitsnede uit de kadastrale kaart is de ligging van de locatie weergegeven:
Afbeelding 1: Ligging plangebied
De topografische perceelsgrenzen zijn op onderstaande afbeelding weergegeven, waarbij de globale omvang van het plangebied is aangeduid.
Afbeelding 2: perceelsgrens plangebied in omgeving
Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:
Naam bestemmingsplan | Bestemming en aanduidingen | Vaststelling Raad | |
bestemmingsplan Nieuw Bergen | - bestemming Bedrijf - bouwvlak - functieaanduiding specifieke vorm van bedrijf – bouwbedrijf - functieaanduiding 'bedrijfswoning' - dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 5 en Waarde - Archeologie 4 - dubbelbestemming Waterstaat – Stroomvoerend rivierbed - gebiedsaanduiding vrijwaringszone – dijk |
19 februari 2013 |
Afbeelding 3: Uitsnede verbeelding
Op 31 oktober 2017 is een omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.12 lid 1, onder a, onder 2 van de Wabo juncto artikel 4 lid van bijlage II van het Bor voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruik van de bedrijfswoning als burgerwoning.
Binnen de vigerende bedrijfsbestemming is de herinrichting van de locatie aan de Lindenlaan 4a niet toegestaan. Het bestemmingsplan kent ook geen binnenplanse wijzigingsmogelijkheden.
Om de gewenste functiewijziging mogelijk te maken zal het bestemmingsplan herzien dienen te worden, waarbij niet alleen voorzien zal worden in een passende bestemming voor het woonzorgcomplex, maar ook de burgerbewoning van de bedrijfswoning middels een reguliere woonbestemming passend zal worden herbestemd.
Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van de huidige fysieke omgeving en de ruimtelijke ontwikkeling zelf. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de milieu-planologische aspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is neergelegd in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure inclusief de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het plangebied is bebouwd met een voormalige bedrijfswoning daterend van 1925, een bedrijfsgebouw met een oppervlakte van 1125 m2 dat dateert van 1960 en twee vrijstaande bijgebouwen met een totale oppervlakte van bijna 80 m2. Verder staat er nog bebouwing waarvan de footprint kadastraal niet is verwerkt.
De voormalige bedrijfswoning is in gebruik als burgerwoning; hiertoe is in 2017 een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik in afwijking van het bestemmingsplan.
De bedrijfsmatige activiteiten door Bouwbedrijf Milbouw zijn nog actueel, maar zullen na instemming met onderhavig initiatief worden afgebouwd en beëindigd.
De huidige bebouwingssituatie laat zich als volgt visualiseren:
Figuur 4: Voor- en zijaanzicht bedrijfswoning
Figuur 5: Zijaanzicht erf en bedrijfspand
Figuur 6: Vooraanzicht bedrijfsgebouw
Figuur 7: Luchtfoto
Voor de nieuwe invulling van het woonzorgcentrum zal de bedrijfsbebouwing geheel worden gesloopt. Aanvullend krijgt de voormalige bedrijfswoning een reguliere bestemming Wonen. Middels een omgevingsvergunning is het gebruik van de voormalige bedrijfswoning als burgerwoning al vastgelegd, maar hiertoe is het bestemmingsplan nog niet herzien. De eigenaar van deze woning wil op zijn perceel één bijgebouw realiseren. Voor de achterste 25 m van het woonperceel zal de bestemming 'Tuin' worden opgenomen. Hierdoor wordt een clustering van bebouwing met een aan wonen gerelateerde functie bewerkstelligd en wordt voorkomen dat op het achterste deel van het perceel verstening plaatsvindt.
Het overige deel van de locatie is geschikt om, op korte afstand van de centrumvoorzieningen van Nieuw-Bergen, een woonzorgcentrum te realiseren. Het beoogde zorgcentrum zal geschikt zijn voor circa 40 cliënten. Het gebouw zal maximaal 2 bouwlagen met de mogelijkheid voor een kap bevatten. Vanuit een eigen toegangsweg langs het zorgcentrum naar de achterzijde van het beoogde gebouw kan de te realiseren parkeergelegenheid worden bereikt.
De nieuwbouw heeft deels te maken met verplaatsing van zorgplaatsen vanuit Maasduinen Staete. Circa 30 zorgplaatsen zullen hier worden ingeleverd als gevolg van veroudering van de locatie en zullen worden overgebracht naar de nieuwe locatie aan de Lindenlaan. Door efficiënter om te kunnen gaan met de inzet van personeel in het nieuwe en efficiënter ingerichte gebouw, kan dit, samen met de ondersteunende inzet van technologie resulteren in een capaciteit voor 40 zorgplaatsen.
De vrijgekomen ruimte in Maasduinen Staete zal binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan voor een andere zorggerelateerde functie worden aangewend.
De voormalige bedrijfswoning binnen het plangebied heeft in 2017 al een reguliere woonfunctie gekregen. In onderhavig bestemmingsplan zal deze dan ook positief bestemd worden door de bestemming 'Wonen' aan dit perceel toe te kennen.
Met de goot- en bouwhoogte van het woonzorgcentrum wordt rekening gehouden met de woningen in de directe omgeving. In bijlage 1 bij deze plantoelichting is de stedenbouwkundige verantwoording opgenomen, waarin is weergegeven hoe tot de perceelindeling en de voorlopige bouwmassa is gekomen. Het woonzorgcentrum zal met (rustgevend) groen en (voor zover realistisch) in het verlengde van de (concept-) landschapsvisie worden ingekleed; dit is echter een nader te bepalen aspect, waarbij ook de dialoog met omwonenden zal worden gezocht.
Verkeer
De binnen het vigerende bestemmingsplan toegelaten functies hebben een verkeersaantrekkende werking welke te relateren is aan het bouwbedrijf en de bijbehorende voormalige bedrijfswoning.
Binnen onderhavig bestemmingsplan zal de maatschappelijke functie eveneens leiden tot - met name - autoverkeer door het personeel en bezoekers van het woonzorgcentrum (en van de bewoners van de woning (als bestaand).
In een schematisch overzicht ziet de bestaande en toekomstige verkeersgeneratie op basis van de vigerende en toekomstige bestemming, uitgaande van de typering van de omgeving 'rest bebouwde kom; weinig stedelijk', er als volgt uit:
vigerende bestemming | verkeersgeneratie (CROW rest bebouwde kom; weinig stedelijk) | |
Bedrijf cat. 1 en 2 (bedrijf arbeidsintensief; bezoekers extensief) | 10,9/100 m2 BVO x 11,25 = 123 verkeersbewegingen | |
Voormalige bedrijfswoning | 8,6 verkeersbewegingen | |
Totaal | circa 132 | |
toekomstige bestemming | ||
Maatschappelijk (verpleeg- en verzorgingstehuis) | 3 verkeersbewegingen/wooneenheid x 40 = 120 verkeersbewegingen* | |
Burgerwoning | 8,6 verkeersbewegingen | |
Totaal | circa 129 |
* De CROW-publicatie kent wel expliciete verkeersgeneratienormen voor aanleunwoningen, maar niet voor zorginstellingen en verpleeghuizen. In het kader van dit plan is er voor gekozen om voor het woonzorgcentrum aan te sluiten bij de normering voor aanleunwoningen. Gezien de concrete wijze waarop binnen de beoogde zorginstelling woonruimte en verzorging aan de patiënten wordt geboden, benadert de verkeersgeneratienorm voor aanleunwoningen – gelet op de ruimtelijke en planologische aard en invloed deze functie - het dichtst het feitelijk functioneren van de beoogde zorginstelling.
Uit dit overzicht blijkt dat het aantal verkeersbewegingen nauwelijks zal wijzigen.
De ontsluiting van het nieuwe woonzorgcentrum zal plaatsvinden op de Lindenlaan en de Daem van Kekenstraat van waaruit het verkeer ter plaatse van de ovonde opgenomen zal worden in het grotere geheel.
De nabij het plangebied aanwezige bushalte ter hoogte van het gemeentehuis zorgt voor het vervoer van personen via lijn 83 (Nijmegen-Mook-Milsbeek-Gennep-Bergen-Arcen-Venlo). De bereikbaarheid van het plangebied via het openbaar vervoer is dan ook goed.
Parkeren
De nieuwe functie leidt eveneens tot parkeerbehoefte. Parkeren geschiedt geheel op eigen terrein. Bij de woning is al voldoende parkeergelegenheid aanwezig (CROW-norm van 2,7 parkeerplaatsen bij een vrijstaande woning).
Ter plaatse van het woonzorgcentrum zal voldaan moeten worden aan de parkeernorm welke gerelateerd wordt aan verpleeghuizen (basis: Toekomstbestendig parkeren, CROW-publicatie 381). Hierbij geldt, uitgaande van de typering van de omgeving 'rest bebouwde kom; weinig stedelijk', een norm van 0,7 parkeerplaatsen per wooneenheid. Uitgaande van 40 wooneenheden, betekent dit dat er 40 x 0,7 = 28 parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd. Er zullen 28 parkeerplekken in het project worden opgenomen; voldoende dus.
In een schematisch overzicht ziet de bestaande en toekomstige parkeerdruk op basis van de vigerende en toekomstige bestemming er als volgt uit:
vigerende bestemming | parkeren (CROW rest bebouwde kom; weinig stedelijk) | |
Bedrijf cat. 1 en 2 (bedrijf arbeidsintensief; bezoekers extensief) | 2,6 pp/100 m2 BVO x 11,25 = 30 pp | |
Voormalige bedrijfswoning | 2,7 pp | |
Totaal | circa 33 | |
toekomstige bestemming | ||
Maatschappelijk (verpleeg- en verzorgingstehuis) | 0,7 pp/wooneenheid x 40 = 28 pp | |
Burgerwoning | 2,7 pp | |
Totaal | circa 31 |
Uit dit overzicht blijkt dat de parkeerdruk nauwelijks zal wijzigen.
Op onderstaande afbeelding is te zien waar deze parkeergelegenheden gerealiseerd zullen gaan worden. De exacte situering is uiteraard afhankelijk van de projectie en vormgeving van het woonzorgcentrum op het perceel. De footprint zoals op deze afbeelding staat, is daarom vooralsnog indicatief.
Figuur 8: parkeren
Tevens zal er een fietsenstalling worden gerealiseerd.
Omdat op dit moment nog geen definitieve keuzes zijn gemaakt omtrent de bebouwingsmassa en situering, is het ook nog niet mogelijk om de landschappelijke inpassing geheel uitgewerkt te hebben. De landelijke omgeving met het zicht richting Heukelomsche beek en de Maas is echter mede leidend geweest om te kiezen voor deze locatie om het woonzorgcentrum te laten landen. Het is daarom van groot belang dat de groene inrichting van het plangebied aansluit op die omgeving.
Zoals in paragraaf 3.3.4 zal worden belicht, heeft het Waterschap Limburg een ruimtelijke analyse van de dijktrajecten opgesteld. In het planproces van de alternatiefontwikkeling voor de nieuwe waterkeringen hebben de landschapsarchitecten richting gegeven aan een inrichtingsplan gemaakt voor de Lindenlaan en omgeving, waarin de waardevolle elementen worden benadrukt en een visie voor de herinrichting wordt gegeven.
Dit inrichtingsplan is de leidraad om, op het moment dat de invulling van het plangebied aan de orde is, de landschappelijke inpassing van het plangebied verder ter hand te nemen en daar waar mogelijk en wenselijk te laten aansluiten op het inrichtingsplan, boven op onderstaande inrichtingsschets. Hierin zijn de drie waardevolle bomen opgenomen welke bijzondere bescherming verdienen, welke bescherming ook in de planregels is neergelegd; tevens zijn de aan de bestaande situatie toe te voegen hagen (erfafscheidingen) opgenomen. De bomen langs de Lindenlaan welke geen bijzondere bescherming genieten, zullen ook gehandhaafd worden, vanwege het te behouden karakter van deze laanbeplanting.
Om te waarborgen dat dit op kwalitatief goede wijze zijn beslag gaat krijgen, is een voorwaardelijke verplichting in de planregels opgenomen. Hierin is vermeld dat het gebruik van de gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' en daarbij behorende gebouw(en) uitsluitend is toegestaan onder de voorwaarde dat de gronden rondom de bebouwing binnen 18 maanden na verlening van de hiervoor noodzakelijke omgevingsvergunning, landschappelijk ingepast zijn, conform de door het bevoegd gezag geaccordeerde inrichtingsschets, en deze inpassing duurzaam in stand wordt gehouden.
Figuur 8a: landschappelijke inpassing
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geef aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Deze tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts een van de instrumenten die worden ingezet. Ook kennis, bestuurlijke afspraken en kaders worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is nodig om de nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende (wereldwijde) omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.
Deze aspecten zullen in hoofdstuk 5, respectievelijk paragraaf 4.6 en paragraaf 4.7 aan de orde komen.
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd. Vanaf 1 juli 2017 moeten ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken worden getoetst aan de nieuwe Ladder Duurzame Verstedelijking.
De grondslag voor de nieuwe Ladder-toets is het nieuwe artikel 3.1.6 lid 2 Bro. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een
beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die
ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke
ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip
stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren,
detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een
stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Voor een maatschappelijke voorziening in de vorm van een woonzorgcentrum geldt dat in beginsel sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Deze woonzorgcentrum zal worden gesitueerd in het bestaande stedelijke gebied (tot op heden bedrijfsbestemming ten behoeve van huidige bouwbedrijf).
De behoefte van onderhavige ontwikkeling zit in het realiseren van een nieuwe locatie voor de psycho-geriatrische-woonvoorziening die nu in woonzorgcentrum Maasduinen Staete is gevestigd. Deze voorziening voldoet niet meer aan de huidige normen die aan zo'n voorziening worden gesteld en uit onderzoek is gebleken dat renovatie geen optie is. De Lindenlaan 4 te Bergen is, na samen met de gemeente Bergen een aantal alternatieven beschouwd te hebben, als voorkeurslocatie naar voren gekomen. Binnen de gemeente Bergen is geen locatie gevonden welke beschikbaar is, gelegen is binnen het bestaand bebouwd gebied, goed ontsloten wordt, al dan niet middels openbaar vervoer, en uitziet over een deel van het buitengebied, waarvan een rustgevende werking uitgaat voor de bewoners.
Het beoogde zorgcentrum zal geschikt zijn voor circa 40 cliënten. Het gebouw zal maximaal 2 bouwlagen met de mogelijkheid voor een kap bevatten. Vanuit een eigen toegangsweg langs het zorgcentrum naar de achterzijde van het beoogde gebouw kan de te realiseren parkeergelegenheid worden bereikt.
De nieuwbouw heeft deels te maken met verplaatsing van zorgplaatsen vanuit voornoemd woonzorgcentrum Maasduinen Staete. Circa 30 zorgplaatsen zullen hier worden ingeleverd als gevolg van veroudering van de locatie en zullen worden overgebracht naar de nieuwe locatie aan de Lindenlaan. Door efficiënter om te kunnen gaan met de inzet van personeel in het nieuwe en efficiënter ingerichte gebouw, kan dit, samen met de ondersteunende inzet van technologie resulteren in een capaciteit voor 40 zorgplaatsen.
De vrijgekomen ruimte in Maasduinen Staete zal binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan voor een andere zorggerelateerde functie worden aangewend.
In casu wordt dus voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt.
Het plangebied is gelegen in een gebied waar onderwerpen van nationaal belang van toepassing zijn en van waaruit het Barro rechtstreeks regels worden gesteld. Voor onderhavig planvoornemen is het onderwerp 'Grote rivieren' (bijlage 3 bij het Barro) van toepassing. De doorwerking van de Beleidsregels grote rivieren (Bgr) vindt in het spoor van de ruimtelijke ordening plaats middels het Barro.
Figuur 11: Uitsnede bijlage 3 'Grote rivieren' uit het Barro
Een klein deel van het plangebied is op grond van deze kaart gelegen in het stroomvoerend deel van het rivierbed; het plangebied als geheel ligt binnen het rivierbed. Op grond van artikel 2.4.3. (rivierbed) en artikel 2.4.4 (stroomvoerend deel rivierbed) van het Besluit dient een toets te worden verricht aan de daarin gestelde regels:
Artikel 2.4.3. bepaalt:
Toets aan artikel 2.4.3:
Bij het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is rekening gehouden met de volgende zaken:
Ad 1 sub a: door de gekozen situering van het bouwvlak binnen de nieuwe bestemmingen wordt het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd. De maximale bebouwingsmogelijkheden zullen niet toenemen en het bouwvlak is buiten het stroomvoerend deel van het rivierbed geprojecteerd.
Ad 1 sub b: hierdoor is er geen sprake van een feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier.
Ad 1 sub c: hierdoor is het niet aannemelijk dat dit waterstandverhoging of afname van het bergend vermogen tot gevolg heeft.
Ad 1 sub d: hierdoor is het niet aannemelijk dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam verslechtert.
Artikel 2.4.4. bepaalt:
Onverminderd artikel 2.4.3 kan een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het stroomvoerend deel van het rivierbed ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan uitsluitend een wijziging mogelijk maken, voor zover daarbij een of meer van de volgende activiteiten worden mogelijk gemaakt:
Toets aan artikel 2.4.4:
Van activiteiten zoals genoemd onder a tot en met k en m is in casu geen sprake. Feitelijk is de situatie het beste te vergelijken met de activiteit genoemd onder artikel 2.4.4 sub l (functieverandering binnen bestaande bebouwing), zij het dat niet alleen de bebouwing, maar het gehele perceel een functieverandering ondergaat, welke echter, evenals de functieverandering binnen de bestaande bebouwing, geen negatieve effecten heeft op het stroomgebied van de Maas. De maximale bebouwingsmogelijkheden zullen niet toenemen en het bouwvlak is buiten het stroomvoerend deel van het rivierbed geprojecteerd.
Op 12 december 2014 is het nieuwe provinciaal omgevingsplan Limburg vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:
Voor wat betreft de projectlocatie geeft het POL 2014 aan dat de omgeving getypeerd kan worden als 'overig bebouwd gebied'.
Figuur 12: Uitsnede POL-kaart zonering Limburg
De gronden in het overig bebouwd gebied betreffen gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. Belangrijke accenten zijn:
De ontwikkeling van een woonzorgcentrum past binnen de beleidsuitgangspunten voor de zone ‘overig bebouwd gebied’. Hetzelfde geldt voor de burgerwoning die als zodanig bestemd wordt. Er bestaan vanuit het POL2014 dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanherziening.
Op 23 april 2019 heeft de gemeenteraad van Bergen de Omgevingsvisie Bergen 2030 vastgesteld. Door nadrukkelijk de koppeling te leggen tussen de aanwezige groene kwaliteiten en de kansen op het gebied van duurzaamheid wil Bergen zich nog meer dan voorheen profileren als ‘toekomstbestendige gemeente’. De ‘meest toekomstbestendige gemeente van Nederland’ vormt het hart van Nationaal Park De Maasduinen, biedt een aantrekkelijke omgevingskwaliteit voor wonen, werken en recreëren en voorziet in de eigen energiebehoefte. Daar horen dorpen bij die alle ruimte krijgen om hun eigen identiteit te behouden en te versterken. (Nieuwe) ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het realiseren van een aantrekkelijke omgevingskwaliteit via ruimtelijke kwaliteitsverbetering en landschappelijke inpassing.
Binnen deze visie is het projectgebied getypeerd als ‘centraal voorzieningencentrum Nieuw Bergen’.
De omgevingsvisie raakt weliswaar in meerdere hoofdkeuzes de aspecten zorg, gezondheid en ouderen, maar blijft steken in het faciliteren van een leefomgeving waarin ouderen en mensen met een beperktere mobiliteit zorg goed kunnen verblijven. Over huisvesting van deze groeiende groep zorgbehoevende ouderen wordt niets vermeld. Wel is dit een punt van aandacht; niet alleen in de gemeente Bergen. Dit komt naar voren in hoofdkeuze 7 'Afstemmen woningvoorraad op vraag'. Bergen staat voor de opgave om het woningaanbod af te stemmen op de vraag, door te zoeken naar nieuwe en inventieve oplossingen. Hierbij wordt benoemd dat ook zorgverleners betrokken moeten worden bij de herontwikkelingsopgave en dat op een slimme manier omgegaan zou kunnen worden met het combineren van budgetten. Maar ook hoofdkeuze 8 'Voorzieningen bereikbaar houden' is in dit kader relevant. Voorzieningen op het gebied van tijdelijke zorg (bijvoorbeeld een hospice) zouden goed passen bij het groene karakter van Bergen, aldus hoofdkeuze 8.
De groep zorgbehoevende ouderen blijft groeien; mantelzorg lost íets op, maar gezien het feit dat de partner hiervoor meestal fysiek niet meer toe in staat is, familieleden ook de zorg voor hun eigen gezin hebben, niet meer in de buurt wonen en hun eigen werk hebben, ondervindt een groeiende groep zorgbehoevenden hiervan de negatieve effecten. De aanwezige zorgcentra hebben een te lange wachtlijst en de zorgbehoevende ziet zich voor een probleem gesteld.
Met het plan van De Zorggroep om een zorgcentrum met 40 (grotendeels vervangende) woonplekken te realiseren voor de doelgroep ouderen met een zorgindicatie en jongeren met een beperking welke noodzaakt tot wonen in een zorgcentrum, waar dagelijkse verzorging is geconcentreerd, wordt in deze, in de omgevingsvisie beschreven, behoefte voorzien.
De gekozen locatie is geschikt vanwege de centrale ligging tegen het centrum van Nieuw Bergen en anderzijds tegen de natuurlijke leefomgeving van de Heukelomsche Beek aan de oostoever van de Maas. Voor veel ouderen dé locatie om, ook al kan het niet meer zelfstandig, maar dan toch nog te kunnen genieten van de laatste jaren.
In het ‘Woningbehoefteonderzoek Bergen’, daterend van 6 november 2018 is een paragraaf gewijd aan ‘Zorg met verblijf (Verzorging & Verpleging)’. Hierin wordt, hetgeen in de praktijk ook blijkt, geconstateerd dat er, ondanks het langer zelfstandig wonen, een behoefte blijft aan een intramurale woonvorm (verpleeghuiszorg), gericht op (met name) ouderen met een zware zorgvraag. Het gaat om mensen met ernstige somatische en/of psychogeriatrische klachten die behoefte hebben aan 24-uurs toezicht. In het basisscenario is de vraag aan de hand van indicatiestelling uit het recente verleden en de verwachte demografische ontwikkelingen bepaald. In 2018 lag het aantal indicaties op ongeveer 75. De komende jaren neemt het aantal ouderen met een zware zorgvraag toe, als gevolg van de vergrijzing. Daardoor zal de vraag naar zorg met verblijf toenemen met ongeveer 20 plaatsen in de komende tien jaar (van 75 plaatsen in 2018 naar 95 plaatsen in 2028).
Tevens is in het behoefteonderzoek een hypothetisch scenario doorgerekend waaruit blijkt dat er een kans is dat er minder aanspraak zal worden gedaan op intramurale zorg dan het basisscenario laat zien; in dat geval wordt ervan uitgegaan dat technologie op afstand afdoende hulp kan bieden. De praktijk leert echter dat dit vaak onvoldoende is en dat, als de nood aan de man is, de fysieke aanwezigheid van een zorgverlener te lang duurt. Het basisscenario lijkt daarom representatiever.
Ook Branchevereniging ActiZ heeft onderzocht hoe de intramurale zorgvraag zich ontwikkelt, nu en in de toekomst. De zorg voor ouderen gaat de komende jaren ingrijpend veranderen: het aantal 65-plussers stijgt in twintig jaar met 55% tot bijna 5 miljoen. Het aantal 90-plussers stijgt tegelijk met bijna 200% tot 340 duizend. Voor het tegengaan van het tekort aan verpleeghuisplekken moet er volgens ActiZ niet alleen ingezet worden op meer plekken. ActiZ denkt dat er ook meer passende woonruimte nodig is voor mensen met een intensieve zorgvraag. Vormen van wonen die een natuurlijke aanvulling zijn tussen zorg thuis en intensieve verpleeghuiszorg.
Op 16 juli 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergen het 'Toetsingskader voor woonzorginitiatieven' vastgesteld. Dit kader dient als uitgangspunt bij het beoordelen van bouwplannen waarbij sprake is van wonen met zorg.
De gemeenteraad heeft op 12 december 2017 de gemeentelijke woonvisie vastgesteld, waarin is gekozen voor het uitgangspunt bouwen voor de eigen behoefte.
In de woonvisie is een paragraaf Wonen-welzijn-zorg' opgenomen. De doelstellingen zijn:
Een woonzorginitiatief moet passen binnen de lokale woning- en zorgbehoefte. In het woonbehoeftenonderzoek van november 2018 is de behoefte aan woon-zorgvoorzieningen voor de komende jaren in beeld gebracht, met als uitgangspunt de autonome behoefteontwikkeling. De onderzoeksresultaten zijn getoetst bij zorgpartijen die de huidige huisvestingsopgave invullen en geven de behoefte aan tot 2028. De behoefte aan uitbreiding van het bestaande woonzorgvoorzieningenvastgoed is maar heel beperkt, zo blijkt uit de resultaten van het woonbehoefteonderzoek.
In het toetsingskader wordt onderscheid gemaakt in doelgroepen, al naar belang de zwaarte van de zorgvraag.
Onderhavig project richt zich op inwoners die een behoefte hebben aan 24 uur toezicht en niet te plannen zorg.
Deze inwoners ontvangen zorg met verblijf en doen een beroep op de Wet langdurige zorg (Wlz), waarvoor een indicatie noodzakelijk is. Zij wonen niet zelfstandig maar in een intramurale setting. De Zorggroep richt zich op verpleging en verzorging van ouderen met een zwaardere zorgvraag).
Conform het beleid zoals neergelegd in de gemeentelijke woonvisie en overeenkomstig de uitkomsten van het woonbehoeftenonderzoek voorziet de gemeente enkel in de autonome behoefte aan woonzorgvoorzieningen. De Zorggroep en Dichterbij zijn voor deze huisvestingsvorm de preferente partijen. Het is van belang dat beschutte woonvormen in de nabijheid van andere vormen van zorg en voorzieningen zijn gesitueerd.
De Zorggroep heeft in een overleg op 3 oktober 2019 het idee aan de gemeente Bergen kenbaar gemaakt om een nieuwe locatie te ontwikkelen voor de psycho-geriatrisch-woonvoorziening die nu in woonzorgcentrum Maasduinen Staete is gevestigd. Deze voorziening voldoet niet meer aan de huidige normen die aan zo'n voorziening worden gesteld en uit onderzoek is gebleken dat renovatie geen optie is. De Lindenlaan 4 te Bergen is, na een aantal alternatieven beschouwd te hebben, als voorkeurslocatie naar voren gekomen. Deze locatie ligt gunstig ten opzichte van de centrumvoorzieningen. Het beoogde zorgcentrum zal geschikt zijn voor 40 cliënten. Verder wil De Zorggroep de exploitatie van de aanleunwoningen in Maasduinen Staete overdragen aan Destion en het hoofdgebouw bedoeld voor bewoners met somatische beperkingen aanpassen aan de huidige huisvestingsnormen.
De nieuwbouw heeft dus deels te maken met verplaatsing van zorgplaatsen vanuit Maasduinen Staete. Circa 30 zorgplaatsen zullen hier worden ingeleverd als gevolg van veroudering van de locatie en zullen worden overgebracht naar de nieuwe locatie aan de Lindenlaan. Door efficiënter om te kunnen gaan met de inzet van personeel in het nieuwe en efficiënter ingerichte gebouw, kan dit, samen met de ondersteunende inzet van technologie, bv zorgrobot Tessa, resulteren in een capaciteit voor 40 zorgplaatsen.
De vrijgekomen ruimte in Maasduinen Staete zal binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan voor een andere zorggerelateerde functie worden aangewend.
Eind 2019 heeft het concept van de 'Landschapsvisie Maasdal Bergen - Unieke twee-eenheid van Maas en Duinen' ter inzage gelegen.
Doel van de landschapsvisie is het behouden en versterken van de landschappelijke kwaliteiten in het Maasdal door richting te geven aan ontwikkelingen en deze op elkaar af te stemmen. De gemeente Bergen wil het Maasdal ontwikkelen tot een aantrekkelijk en vitaal landschap.
De Landschapsvisie begint met de constatering dat het Maasdal niet los gezien kan worden van de Maasduinen. Ruimtelijk en functioneel vullen beide gebieden elkaar aan en samen vormen ze een twee-eenheid. Voor de toeristische profilering van de gemeente is dit een sterke troef. Door landschappelijke contrasten te versterken en recreatieve verbindingen te leggen, kan de twee-eenheid beter beleefbaar worden.
De Landschapsvisie formuleert vijf centrale ambities die verbonden zijn aan vijf landschappelijke lagen:
De dorpen Bergen en Nieuw-Bergen staan voor de twee-eenheid van Maas en Duinen en zijn iconisch voor het hele gebied. Het versterken van contrasten én het leggen van verbindingen staat centraal in de gebiedsuitwerking. De verbindende weg (Kerkstraat) heeft nu 1 bomenrij, maar zou op termijn een statige laan kunnen worden. Bij de kruising van de ringdijk om Bergen en van de geplande dijk bij Nieuw-Bergen ontstaan logische dorpsentrees die een extra landschappelijk accent krijgen. De dijkzone bij Nieuw-Bergen wordt vormgegeven als een ‘dorpsbalkon’: een parkstrook met bomen en zitjes, die een fraai uitzicht biedt op het Maasdal. Op of onderlangs de dijk komt een wandelpad dat aansluit op het doorgaande Keltenpad. De taluds worden ecologisch beheerd.
Verder van de dorpen af worden de kavels groter en is ruimte voor natuurinclusieve landbouw. Gestreefd wordt naar een samenhangend beheer van de lage en de hoge gronden.
Op onderstaande uitsnedes uit de landschapsvisie is aangegeven hoe het gebied, zijnde de directe omgeving van onderhavig plangebied aan de Lindenlaan, ingericht zal gaan worden:
Figuur 13: uitsnede uit landschapsvisie
Ook het Waterschap Limburg heeft een ruimtelijke analyse van de dijktrajecten opgesteld, welke duidelijk laat zien dat de waterkeringen niet samen met het landschap zijn ‘opgegroeid’, maar latere toevoegingen zijn en vaak een zeer wisselende en gefragmenteerde verschijningsvorm hebben. Vanuit de snelle en functionele aard van de aanleg als noodkade in de jaren ’90 is dit allemaal goed verklaarbaar, maar de keringen zijn daardoor vaak niet goed verankerd in het landschap. In het planproces van de alternatiefontwikkeling geven de landschapsarchitecten richting en inspiratie. Door het waterschap is een inrichtingsplan gemaakt voor de Lindenlaan en omgeving, zoals onderstaand is opgenomen.
Figuur 14: inrichtingsplan Waterschap voor omgeving Lindenlaan
Dit inrichtingsplan is de leidraad om, op het moment dat de invulling van het plangebied aan de orde is, de landschappelijke inpassing van het plangebied verder ter hand te nemen en daar waar mogelijk en wenselijk te laten aansluiten op bovenstaand inrichtingsplan, boven op de inrichtingsschets welke als bijlage bij de planstukken is gevoegd.
Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).
Het plangebied is georiënteerd op de Lindenlaan, waar een maximumsnelheid van 30 km/uur is toegestaan, maar is ook in de directe omgeving van de N271 en de Siebengewaldseweg (met een geluidszone van 200 m) gelegen. Het plangebied ligt binnen die geluidszone.
In het kader van de Wgh is op 29 juli 2020 door K+ Adviesgroep een akoestisch onderzoek verricht naar de te verwachten optredende geluidbelastingen vanwege wegverkeerslawaai ter plaatse van de nieuwe situatie in het kader van de Wet geluidhinder. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat:
"vanwege wegverkeerslawaai van de Rijksweg en de Siebengewaldseweg de gevelbelasting plaatselijk hoger zal zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Het treffen van maatregelen om de gevelbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde stuit op bezwaren van landschappelijke, stedenbouwkundige en civiele aard. Bij de gemeente Bergen (L.) dient een verzoek voor het vaststellen van een hogere toelaatbare waarde te worden ingediend.
Gezien de bepaalde optredende gevelbelastingen dient ermee rekening te worden gehouden dat plaatselijk zwaardere eisen worden gesteld aan de karakteristieke geluidwering van de gevel(s). In een aanvullend onderzoek dienen de te treffen gevelmaatregelen te worden bepaald. In bijlage IIb is een overzicht opgenomen van de te hanteren gevelbelasting en de vereiste geluidwering. "
Dit akoestisch onderzoek is als bijlage aan de planstukken toegevoegd.
Hoewel dit onderzoek is gebaseerd op een eerdere schets (vlekkenplan) van het zorgcentrum, is dit onderzoek nog steeds actueel, omdat in de laatste schets de gevels op gelijke afstand van de geluidsbronnen voorzien zijn, danwel verder van de geluidsbronnen af zijn gesitueerd.
Het aanvullend onderzoek ter bepaling van de gevelmaatregelen zal uitgevoerd worden op het moment dat nog meer duidelijkheid is met betrekking tot de uiterlijke verschijningsvorm van het zorgcentrum.
Spoorweglawaai
In de nabijheid van het plangebied is geen spoorlijn gesitueerd. De spoorlijn, Venlo-Nijmegen bevindt zich op een afstand van ruim 3,5 km ten westen van het plangebied.
Het aspect 'geluid' vormt, na afronding van het onderzoek naar de te treffen gevelmaatregelen, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In het kader van het onderhavige plan wordt binnen het plangebied een nieuwe bodemgevoelige functie toegelaten.
Voordat door middel van een bestemmingsplan de nieuwe functie mogelijk wordt gemaakt zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.
Op 12 maart 2020 heeft Econsultancy aan de hand van het veldwerk het bodemrapport opgesteld. Hierin is het volgende geconstateerd:
"Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie ‘’verdacht’’ (VED-HE). Bij verdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem verontreinigd is.
De bodem bestaat voornamelijk uit matig tot sterk siltig, matig fijn tot zeer grof zand. De bovengrond is bovendien zwak humeus. De ondergrond is plaatselijk zwak tot matig gleyhoudend. Over de gehele locatie zijn in de bovengrond bijmengingen met puin en incidenteel andere sloopresten aangetroffen.
Verkennend bodemonderzoek NEN 5740
Deellocatie A: gehele onderzoekslocatie
De bovengrond is licht verontreinigd met zink, lood, PAK en PCB. De ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met PCB. In het grondwater zijn geen verontreinigingen geconstateerd. De lichte verontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan de puinbijmengingen. De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" dient te worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek.
Verkennend onderzoek asbest in bodem NEN 5707
Deellocatie A: gehele onderzoekslocatie
Op het maaiveld (ter hoogte van deellocatie B) en in boring A09 zijn twee asbesthoudende stukjes golfplaat aangetroffen. Het stukje asbesthoudende golfplaat dat gevonden is ter hoogte van deellocatie B, is hoogstwaarschijnlijk afkomstig van de asbesthoudende dakbedekking van deellocatie B. Het totaal gewogen asbestgehalte in mengmonster ASB-MMA1 (gat A09) is 65,6 mg/kg d.s. In de overige mengmonsters is analytisch in de fractie < 20 mm geen asbest aangetoond.
Econsultancy adviseert, op basis van de onderzoeksresultaten, om ter plaatse van de puinverharding ten zuiden van de bebouwing (± 500 m2), een nader onderzoek asbest in bodem/puin uit te voeren.
Deellocatie B: asbest inspoelzone
Analytisch is in mengmonster ASB-MMB1 in de fractie < 20 mm een asbestpercentage aangetroffen van 33 mg/kg d.s. Tevens is ter hoogte van deze deellocatie aan asbesthoudend stukje golfplaat aangetroffen. Hoogstwaarschijnlijk is dit plaatje afkomstig van de asbesthoudende dakbedekking van deze deellocatie.
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem ter plaatse van deellocatie B. Econsultancy adviseert, indien er in de toekomst tijdens de werkzaamheden asbestverdacht plaatmateriaal wordt aangetroffen, deze, conform de geldende wet- en regelgeving, te laten verwijderen doormiddel van handpicking.
Het asbestverdacht plaatmateriaal dient afgevoerd en verwerkt te worden door een erkend verwerker.
Algemeen
Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie (d.d. 29 november 2019) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing."
Het nader onderzoek naar asbest is door Econsultancy uitgevoerd op 22 juli 2020. De conclusie van de rapportage luidt als volgt:
"Uit de huidige informatie blijkt dat er sprake is van voormalige en/of huidige bodembelasting op de locatie, waardoor het vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig is. Dit in verband met de aanwezigheid van asbestverdachte plaatmaterialen in de puinverharding. De onderzoekslocatie wordt op basis van de zintuiglijke waarnemingen gedaan tijdens voorgaand onderzoek vooralsnog aangemerkt als 1 ruimtelijke eenheid (RE). De ruimtelijke eenheid heeft een oppervlakte van < 1.000 m².
De verharding bestaat voor de bovenste 5 cm uit grind. Hieronder is een laag sterk zandig, volledig puin aanwezig. De ondergrond bestaat uit matig siltig, matig fijn zand.
Er zijn op het maaiveld geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
Ter plaatse van sleuven 02 en 04 is zintuiglijk in de fractie > 20 mm asbestplaatmateriaal aangetroffen.
Analytisch is enkel in de fractie < 20 mm ter plaatse van de zintuiglijk niet asbesthoudende bovengrond een asbestgehalte van 2,6 mg/kg d.s. aangetoond. In de overige mengmonsters is in de fractie < 20 mm geen asbest aangetoond.
Het hoogst totaal berekende asbestgehalte afkomstig van sleuf 04 (traject 0,05-0,35 m -mv) betreft een berekend asbestgehalte van 4,4 mg/kg d.s.
Het maximale berekende asbestgehalte ter plaatse van sleuven 01 t/m 05 bevindt zich beneden de interventiewaarde (100 mg/kg d.s.)
Aangezien de interventiewaarde niet wordt overschreden is er geen sprake van een bodem en puin verontreiniging met asbest.
De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het toekomstige gebruik en vormen naar mening van Econsultancy geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit Bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing."
Beide rapportages zijn als bijlage bij de planstukken gevoegd.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De regels inzake luchtkwaliteit kennen het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.
Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).
Het gaat hierbij om de volgende categorieën:
Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).
Het onderhavige project valt met de functiewijziging van bouwbedrijf naar een woonzorgentrum niet onder de Regeling NIBM.
Via de NIBM-rekentool is een worst-case berekening gemaakt waaruit blijkt dat bij een dagelijkse aantal verkeersbewegingen van 129 voertuigen (gebaseerd op de verkeersgeneratie zoals benaderd in paragraaf 2.2.2 en waarvan verondersteld wordt dat maximaal 10% vrachtwagenbewegingen zijn) nog altijd sprake is van 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Figuur 15: NIBM-tool
De burgerwoning en het woonzorgcentrum zijn echter ook objecten die moeten voldoen aan het blootstellingscriterium. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg is om een goed woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen.
Volgens de kaarten van het RIVM is de actuele concentratie PM10 in Bergen tussen 10 en 15 µg/m3, evenals de concentratie NO2. In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 40 µg/m3. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m3.
De daggemiddelde norm van 50 µg/m³ voor PM10 mag maximaal 35 dagen per jaar overschreden worden en is voor PM10 belangrijker dan de jaargemiddelde norm van 40 µg/m3. De daggemiddelde norm komt overeen met ongeveer 32 µg/m3 jaargemiddeld (Bron: www.rivm.nl).
Met een actuele waarde (d.d. 19 januari 2021) onder de 5 µg/m³ wordt bij nieuwe gevoelige ontwikkelingen, ook voor deze daggemiddelde norm voor PM10, ruimschoots aan deze lagere norm voldaan. Dit wordt bevestigd door de resultaten uit de NSL-monitoringstool (Bron: www.nsl-monitoring.nl) waarbij ter hoogte van de toetspunten langs de N271 ter hoogte van het plangebied voor 2020 wat betreft het aantal overschrijdingsdagen voor PM10 ook sprake is van minder dan 35 overschrijdingsdagen; het aantal overschrijdingsdagen bedraagt ruim 6.
Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit in Bergen goed te noemen.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied te zien ten opzichte van Natura 2000-gebieden. Het lichtgroene vlak betreft het Natura 2000-gebied de Maasduinen (op een afstand van circa 875 m van het plangebied).
Figuur 16: Ligging ten opzichte van Natura 2000 gebieden
Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Bij een projecteffect kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar zorgt het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie en worden negatieve effecten uitgesloten.
De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden plaats door de verkeersbewegingen ten behoeve van de aanvoer van materialen en personen en de inzet van mobiele werktuigen tijdens de constructie ten behoeve van de realisatie van het plan. De relevante emissies tijdens de gebruiksfase vinden plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plan. Ter plaatse van het huidige bouwbedrijf zal een vermindering van de milieudruk plaatsvinden, waardoor de planwijziging feitelijk uitsluitend positieve effecten heeft op het milieu en dus op Natura 2000-gebieden. Doordat voor de huidige activiteiten echter geen vergunning op basis van de Wn is verleend, zal uitgegaan moeten worden van een 0-situatie, als ware er nu geen enkele activiteit.
De berekening van het projecteffect van zowel de aanleg- als de gebruiksfase met peiljaar 2020 is verricht met behulp van het programma Aerius Calculator (zie bijlagen). Er wordt hierbij uitgegaan van de situatie waar alleen traditioneel materieel wordt gebruikt voorzover dit géén overschrijding van de stikstofdepositie op de Maasduinen tot gevolg heeft. In dat geval zal al het overige materieel en voertuigen elektrisch aangedreven dienen te worden.
Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van dat onderzoek blijkt dat er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof. Om dit te waarborgen is in de regels van het bestemmingsplan een regel opgenomen dat het gebruik van mobiele werktuigen in de aanlegfase alleen is toegestaan voor zover de maximale eenmalige stikstofdepositie als gevolg van de bouwwerkzaamheden niet groter is 0,1 mol/ha.
In de volgende paragraaf zal ingegaan worden op mogelijke aantasting van flora en fauna.
Met de Wet natuurbescherming (Wn) wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen. In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen. Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders. Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.
Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.
De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.
Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:
Quickscan flora en fauna
Het plangebied is in gebruik als bouwbedrijf. De bedrijfswoning is in gebruik als burgerwoning, waarvoor voor het afwijkende gebruik een omgevingsvergunning is verleend. Voor deze woning wijzigt er feitelijk niets; de woning zal nu een passende woonbestemming krijgen met de mogelijkheid voor realisatie van bijbehorende bouwwerken.
Water is binnen het plangebied niet aanwezig. Op een afstand van ruim 400 m ten westen van het plangebied stroomt de Heukelomsche beek en op 1,5 km de Maas.
Het bestaande gebruik van het plangebied bestaat uit bedrijfsmatige activiteiten (bouwbedrijf), wonen, erfverhardingen en de gebruikelijke hieraan te relateren activiteiten. Voor wat betreft de woning en het bijbehorende perceel zullen geen relevante wijzigingen plaatsvinden welke een inbreuk zouden kunnen opleveren met betrekking tot flora en fauna.
Omdat de bedrijfsbebouwing geheel zal worden gesloopt, is het noodzakelijk dat ecologisch veldwerk zal worden verricht om te beoordelen of er broedplaatsen van vogels, vleermuisverblijfplaatsen of andere fauna of flora is.
Hiertoe is op 10 augustus 2020 een ecologisch rapport opgemaakt door Faunaconsult. Er is het volgende geconstateerd:
"Algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën:
In het plangebied komen mogelijk zoogdieren en amfibieën voor, die onder de Wet natuurbescherming zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in Limburg een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb); deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten dieren die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.
Vleermuizen:
De laanbomen aan de Lindenlaan (buiten het plangebied) en/of de zomereiken in het plangebied fungeren mogelijk als vaste vliegroute van vleermuizen. Vleermuizen, hun vaste vliegroutes en foerageergebieden zijn onder de Wet natuurbescherming beschermd (internationaal beschermde soorten). Doordat de bomen (lindes en eiken) blijven gehandhaafd, is er geen aantasting van eventueel aanwezige vliegroutes of foerageergebieden. Om verstoring van vleermuizen te voorkomen, mag er tot op een afstand van 10 m van deze bomen alleen vleermuisvriendelijke buitenverlichting worden geplaatst; van de bomen af omlaag gerichte straatverlichting, met een scherpe bundel, zoals ledlampen. Hierbij kan worden gekozen voor amberkleurige UV-vrije led armaturen (Zoogdiervereniging, 2011) of rood licht (Spoelstra et al, 2017).
Algemene vogels:
In het plangebied komen mogelijk beschermde vogelnesten voor tijdens het broedseizoen. Het gaat om vogels waarvan het nest niet jaarrond wordt beschermd of als strenger beschermd wordt beschouwd. Hiervoor zijn maatregelen die negatieve effecten voorkomen wel verplicht. Verstoring van broedvogels en vernietiging van vogelnesten kan worden voorkomen door de varkensstal te slopen buiten de periode 15 maart – 15 juli (het broedseizoen van de meeste vogels). Door naleving van deze maatregel worden ten aanzien van vogels geen overtredingen op de Wet natuurbescherming begaan.
Boerenzwaluw:
In loods 2 bevindt zich één boerenzwaluwnest. Boerenzwaluwnesten zijn in de provincie Limburg jaarrond beschermd. Voor de sloop van loods 2 dient dus een ontheffing op de Wnb te worden aangevraagd. Om deze ontheffing te kunnen krijgen is er een activiteitenplan nodig, waarin o.a. wordt aangegeven hoe mitigatie, compensatie en aangepaste werkwijze voor de boerenzwaluw zal worden ingevuld."
Het ecologisch onderzoek is als bijlage 2 aan de planstukken toegevoegd. Het opstellen van het activiteitenplan is medio januari 2021 ter hand genomen en is inmiddels afgerond. De actuele stand van zaken is, dat er geen overtredingen van de Wnb begaan kunnen en zullen worden.
Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in artikel 3.5 van de Wn is opgenomen.
Door sloop-, graaf- en/of verbouwingswerkzaamheden buiten de periode van maart tot augustus te starten, is de kans op verstoring van broedende vogels het kleinst. Ook buiten deze periode mogen broedende vogels niet worden verstoord en moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen.
De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.
Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.
Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron.
Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde.
Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.
Het woonzorgcentrum is te kwalificeren als een kwetsbaar object. Volgens de risicokaart van de provincie Limburg ligt in de directe omgeving (in een straal van 1 km) van het plangebied slechts één risicovolle inrichting. Dit betreft een brandstofverkooppunt met lpg aan de Rijksweg 27 te Bergen (Groothandel in brandstoffen en andere minerale olieproducten). De vergunde jaardoorzet voor LPG bedraagt 500-1000 m3. De bijbehorende plaatsgebonden risicocontour bedraagt 35 m en de contour waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico dient plaats te vinden bedraagt 150 m. De feitelijke afstand tot het plangebied bedraagt ruim 800 m, waardoor er wat betreft risicovolle inrichtingen geen verantwoording hoeft plaats te vinden.
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.
In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.
De dichtstbijzijnde weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de provinciale weg N271. De PR-contour 10-6/jr bedraagt hier 0 m; het plangebied voor zover het de nieuwe maatschappelijke functie betreft, ligt op een afstand van ongeveer 25 m van deze weg.
Nu het bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat binnen 200 m van een transportroute is gelegen, dient in het kader van de verantwoording van het groepsrisico te worden ingegaan op:
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om de taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten, gelet op de ligging op een steenworp afstand van de provinciale weg. Tevens zijn er binnen en nabij het plangebied voldoende opstel mogelijkheden en is de bereikbaarheid voor voertuigen van de hulpverleningsdiensten goed te noemen. In de verdere uitwerking van het bouwplan zal hier ook nadrukkelijk aandacht voor zijn.
Als bluswatervoorziening zal gebruik moeten worden gemaakt van de bestaande voorzieningen/brandkranen.
Op 30 juli 2020 is een 'verantwoording groepsrisico' opgesteld door Kragten. Hierin wordt met betrekking tot zelfredzaamheid het volgende geconstateerd:
"Mobiliteit van de aanwezigen
Binnen het plangebied wordt een woonvoorziening gerealiseerd, specifiek voor psychogeriatrische personen. Deze personen zijn verminderd zelfredzaam en kunnen zich bij een calamiteit niet zelfstandig in veiligheid brengen, maar zullen met hulp van het aanwezige zorgpersoneel en de BHV-organisatie in veiligheid gebracht moeten worden.
Mogelijkheden voor ontvluchting/schuilen
Bij incidenten zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten. Binnen het invloedsgebied van een BLEVE-scenario is vluchten het uitgangspunt waarbij gerealiseerd dient te worden dat indien daadwerkelijk een BLEVE dreigt, de vluchttijd bijzonder kort is. Feit blijft dat in geval van een calamiteit een vroegtijdige alarmering van levensbelang is om ervoor te zorgen dat de aanwezigen veilig kunnen vluchten. De mogelijkheden om te kunnen vluchten nemen toe door (nood)luitgangen en vluchtroutes zoveel mogelijk loodrecht van de risicobron af te richten. Op die manier worden vluchtende personen afgeschermd door het gebouw zelf. Vluchtroutes dienen duidelijk te worden aangeduid. Ook kan een optimalisatie van de ontvluchting plaatsvinden door de (nood)uitgangen op zo groot mogelijke afstand van de risicobronnen te projecteren. Dit dient in de verdere planuitwerking meegenomen te worden.
Risicocommunicatie In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid kan worden verbeterd door maatregelen zoals een waarschuwings- en alarmeringssysteem en risicocommunicatie (hoe te handelen bij een incident, gebaseerd op her eerder genoemde scenario). In geval van een calamiteit is het van levensbelang dat de aanwezigen tijdig gewaarschuwd worden. Vluchtroutes dienen zichtbaar en duidelijk te worden aangeduid. Voor het onderhavige plan dient een ontruimingsplan opgesteld te worden. In dit ontruimingsplan dient onder andere te worden beschreven: wie de organisatie van het evacueren begeleidt; de verantwoordelijkheden; waar de verzamelplaats is; de organisatie op de verzamelplaats; wie zorg draagt voor alarmering.
Daarnaast dient in het bedrijfsnoodplan te zijn opgenomen dat wordt geoefend in geval van een calamiteit volgens het scenario voor een calamiteit met gevaarlijke stoffen op het spoor.
Het ontruimingsplan/bedrijfsnoodplan dient opgesteld te worden in samenspraak met de brandweer.
De invulling van de risicocommunicatie dient conform de Wet veiligheidsregio's door het bestuur van de Veiligheidsregio's uitgevoerd te worden. De Veiligheidsregio ondersteunt en adviseert de gemeenten hierin in voorbereiding op een alarmering bij rampen.
De gemeente Bergen dient in het kader van de ruimtelijke procedure advies in te winnen bij de Veiligheidsregio en een standpunt in te nemen aangaande de verantwoording van het groepsrisico."
Het rapport 'Verantwoording groepsrisico' is als bijlage 5 aan de planstukken toegevoegd.
Het bedrijfsnoodplan/ontruimingsplan zullen worden opgesteld als de bouwplannen concreet zijn; in ieder geval dient dit parallel te lopen met de aanvraag om een omgevingsvergunning. Omtrent aanvullende veiligheidsmaatregelen heeft de Veiligheidsregio Limburg-Noord advies uitgebracht, dat eveneens als bijlage aan de planstukken is toegevoegd. Deze maatregelen worden eveneens meegenomen bij het uitwerken van de bouwplannen.
De dichtstbijzijnde waterweg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de Maascorridor. De PR-contour 10-6/jr bedraagt ook hier 0 m; het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 1,5 km van de Maascorridor. Transport van gevaarlijke stoffen over de Maas vormt geen belemmering voor dit project.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt, mits de adviezen van de veiligheidsregio bij de verdere uitwerking ter harte worden genomen, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
Het plangebied ligt in de kern Bergen, op korte afstand van de N271. In de kern Bergen zijn diverse functies met elkaar verweven, zodat er sprake is van een gebied met functiemenging.
Als gevolg van onderhavig plan zal de bedrijfsbestemming gewijzigd worden in een maatschappelijke bestemming en een reguliere woonbestemming. Binnen de bedrijfsbestemming zijn nu, behoudens een bouwbedrijf, (milieucategorie 3) ook andere bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 toegestaan.
Hoewel voor een verpleeghuis ook een milieucategorie 2 geldt, is er sprake van een verbetering van het woon- en leefklimaat voor omliggende woningen, ten opzichte van de huidige situatie met een actief bouwbedrijf.
Bij een milieucategorie 2 hoort een richtafstand van 30 m. Binnen deze 30 m rondom de bestemming Maatschappelijk bevinden zich 5 woningen van derden. Voor al deze woningen geldt dus dat er weliswaar een milieuzone tot over deze woningen reikt, doch dat was evenzo in de vigerende planologische situatie.
Om te beoordelen of de maatschappelijke bestemming belemmeringen oplevert in relatie tot omliggende woningen, is het akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgebreid met een hoofdstuk inzake de geluidsuitstraling naar de omgeving toe. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de piekniveaus in de dagperiode voldoen aan de geluideisen van het Activiteitenbesluit. In de nachtperiode kan voldaan worden aan de piekniveaus door de medewerkers te instrueren dat men stapvoets over het terrein moet rijden.
Andere vormen van hinder naar de omgeving, als gevolg van bijvoorbeeld geur, stof en gevaar, zijn niet te verwachten.
Andersom vormen omliggende functies geen belemmering voor het woonzorgcentrum; er valt géén milieuzone over dat deel van het plangebied. Voor de voormalige bedrijfswoning is er geen sprake van een gewijzigde situatie.
Het aspect 'milieuzonering' vormt, mits de medewerkers in de nacht stapvoets rijden, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Archeologie
Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Dit vloeit voort uit het Europese Verdrag van Valetta (1992) inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed en de Wet op de archeologische monumentenzorg. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld. In gebieden met een lage indicatieve archeologische waarde is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden.
Op 13 november 2012 heeft de gemeenteraad de “Nota Archeologie beleid Bergen” vastgesteld. Hiermee is de Wet op de archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in het gemeentelijke beleid. Op basis van de inventarisaties is een archeologisch en cultuurhistorisch verwachtingsmodel opgesteld.
Op de archeologische beleidskaart (zie onderstaand) is het grootste deel van het plangebied aangeduid als categorie 5.
Figuur 17: uitsnede archeologische beleidskaart
Het merendeel van het plangebied heeft een aanduiding categorie 5 gekregen en een klein deel categorie 4.
Categorie 4 betreft gebieden van hoge archeologisch verwachting; er geldt een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 250 m2.
Categorie 5-gebieden hebben een middelhoge archeologisch verwachting of betreffen naoorlogse woonwijken en industrieterreinen met hoge verwachting. Er geldt een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 2.500 m2.
De bebouwing zal worden gerealiseerd binnen 'categorie 5'; het te verstoren oppervlak zal niet meer bedragen dan 2.500 m2. In het vigerende bestemmingsplan zijn dubbelbestemmingen opgenomen voor beide beschermingscategorieën; deze zullen in onderhavig plan ongewijzigd worden overgenomen. Indien de te verstoren oppervlakte c.q. diepte groter zal zijn dan de vrijstelde maatvoering, dan is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk ter verkrijging van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
Vooralsnog staat het aspect archeologie niet aan onderhavige bestemmingswijziging in de weg.
Cultuurhistorie
De provincie Limburg hecht veel waarde aan de cultuurhistorie van de provincie. De provincie wil dan ook dat er verstandig omgegaan wordt met cultuurhistorische bouwwerken en landschappen. In het POL2014 is derhalve opgenomen dat het behouden, ontwikkelen en beheren van beschermde historische bouwwerken, hoofdlijnen van jonge en oude cultuurlandschappen en historische landschapselementen moet worden nagestreefd. Het beleid ten aanzien van cultuurhistorie zoals dit in het POL2014 is weergegeven, is gestoeld op de nota Belvedère, met als uitgangspunt 'behoud door ontwikkeling'.
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan (en andere ruimtelijke besluiten) opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
In de rapportage 'Actualisatie Archeologisch Bureauonderzoek Integrale Gebiedsuitbreiding Heukelomsebeek' (2013) zijn de cultuurhistorische waarden van de gronden in beeld gebracht; Zoals op onderstaande afbeelding is te zien, is het plangebied gelegen op het Maasterras (hoge enkeerdgronden). Zowel de N271 als de Daem van Kekenstraat zijn gekenmerkt als historisch waardevolle wegen.
Figuur 18: Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Bergen (2013)
In het Landschapsplan van de gemeente Bergen (L.) zijn diverse landschapselementen beschreven. Als kenmerkende en in principe te behouden cultuurhistorische landschapselementen kunnen in Bergen de volgende componenten worden genoemd:
Op onderstaande uitsnede van deze cultuurhistorische waardenkaart is te zien dat op de rand van het plangebied een boomgroep van 100 jaar of ouder staat.
Figuur 19: Landschappelijke elementen uit cultuurhistorische waardenkaart gemeente Bergen (2017)
Deze boomgroep zal behouden blijven en onderdeel gaan uitmaken van het nog op te stellen landschappelijk inpassingsplan.
De voorgenomen ontwikkeling heeft voor het overige gezien de aard van de ontwikkeling en de afstand tot op grotere afstand gelegen gemeentelijke- en Rijksmonumenten geen negatieve invloed op cultuurhistorisch waardevolle elementen.
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor buisleidingen; exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn en gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.
In de omgeving van het plangebied liggen geen leidingen die impact kunnen hebben op het plangebied.
Het plangebied bevindt zich niet binnen een straalpad van telecomvoorzieningen. Wel ligt het plangebied in het radarverstoringsgebied dat hoort bij de radar die staat op vliegbasis Volkel. Objecten hoger dan 65 m boven NAP binnen een straal van 28 km van het radarstation kunnen aanleiding geven tot verstoring van het radarbeeld en zijn derhalve in beginsel niet toegestaan. Gelet op de via de planregels toegestane bouwhoogte en de hoogteligging van het plangebied, zullen de "objecten" niet boven 65 m boven NAP uitkomen en vormt het plan geen belemmering voor de radarverbinding.
Gelet op het bovenstaande mag worden gesteld dat met het onderhavige bestemmingsplan de belangen van defensie niet worden geschaad.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Bergen als van het Waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt.
Vanuit het waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:
Hergebruik
Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van gescheiden watercircuits door het hergebruik van bijvoorbeeld regenwater (drinkwater, grijswater, huishoudwater). De ervaringen met bestaande proefprojecten leert echter dat deze pas rendabel zijn bij projecten met 1000 of meer te bouwen woningen. Ook de recent aangescherpte regelgeving op dit vlak maakt het hergebruik van (regen)water niet snel haalbaar. Het onderhavige project is dan ook te kleinschalig om deze voorziening toe te passen.
Afvoerend verhard oppervlak
Binnen het plangebied vindt sloop van bedrijfsbebouwing plaats. Voor de bestaande woning zal de hemelwateropvang niet wijzigen, afgezien van een mogelijk in de toekomst te realiseren bijgebouw. Binnen het te ontwikkelen deel van het plangebied vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats van circa 1500 m2 aan nieuwe bebouwing; tevens zal een deel van dat perceel verhard worden (circa 1000 m2).
Grondwater
De bodem bestaat voornamelijk uit matig tot sterk siltig, matig fijn tot zeer grof zand. De bovengrond is bovendien zwak humeus. De ondergrond is plaatselijk zwak tot matig gleyhoudend. De gemiddelde stand van het freatisch grondwater (gemeten bij het uitvoeren van het bodemonderzoek) bedraagt ± 12,0 m +NAP, waardoor het grondwater zich op ± 2,0 m -mv zou bevinden. Het maaiveld ligt op een hoogte van ruim 14 m boven NAP.
Oppervlaktewater
In de omgeving van het plangebied bevindt zich een primaire waterloop in de vorm van de Heukelomsebeek, die aan de zuidwestzijde van het plangebied stroomt, zoals ook uit onderstaande uitsnede van de legger van het waterschap blijkt.
Figuur 20: uitsnede legger waterschap
Over een deel van het plangebied ligt het 'profiel van vrije ruimte' in verband met de waterkering. Het betreft het gebied dat nodig is om toekomstige verbeteringen aan de waterkering te kunnen realiseren. Met het opnemen van een profiel van vrije ruimte wordt beoogd ontwikkelingen te voorkomen die het realiseren van de voorgenomen verbetering onmogelijk maken of slechts mogelijk te maken via verwijdering of aanpassing van werken met grote financiële consequenties.
In vergelijking met het vigerende bouwvlak zal binnen onderhavig bestemmingsplan een kleiner deel van het nieuwe bouwvlak binnen het 'profiel van vrije ruimte' worden gesitueerd.
Het door het waterschap aangeduide 'profiel van vrije ruimte' wordt in bestemmingsplannen opgenomen met de gebiedsaanduiding ; vrijwaringszone - dijk'.
Figuur 21: inrichtingsplan dijkversterking (oktober 2019)
Op de verbeelding bij onderhavig bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed', alsmede de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk', overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan, waaraan regels worden verbonden. Deze gronden zijn, behalve voor de aan de andere aan de grond gegeven bestemmingen, primair bestemd voor riviergebonden activiteiten, voor het waarborgen van een veilige afvoer van en berging van rivierwater onder normale en maatgevende hoogwaterstanden en het beheer en onderhoud van de waterkering.
Hierdoor heeft het project geen substantieel nadelige effecten op deze waterafvoer en waterkering en zal bij de inrichting van het plangebied te allen tijde rekening worden gehouden met deze waterstaatsbelangen.
Infiltratie van hemelwater
De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het plangebied bedraagt volgens de kaart inzake de bodemdoorlatendheid (K-waarde) van de gemeente Bergen van het waterschap 1,5 - 10 m/dag. Deze gronden zijn zeer geschikt voor hemelwaterinfiltratie.
Voor de bestaande woning zal de hemelwateropvang niet wijzigen; op het moment dat er nieuwe bebouwing of verharding wordt toegevoegd, zal voor elke 1 m2 verhard oppervlak 0,1 m3 nieuwe hemelwaterinfiltratievoorziening moeten worden aangebracht.
Binnen het te ontwikkelen deel van het plangebied vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats van circa 1500 m2 aan nieuwe bebouwing. Gelet op het feit dat het gaat om nieuwbouw zal deze geheel afgekoppeld dienen te worden.
Tevens zal een substantieel deel van de nieuw bebouwde gronden worden verhard ten behoeve van parkeergelegenheid en ontsluiting; bij voorkeur wordt hier een waterdoorlatende verhardingslaag voor aangebracht, waaronder zal worden voorzien in een hemelwaterabsorberende laag (bijvoorbeeld Rockflow). De Rockflow-steenwol elementen hebben een vrij volume van 95%. Dat betekent dat vrijwel het gehele volume van de elementen beschikbaar is voor de opvang van water. Het aanbrengen van infiltratiekratten onder de bestrating is ook een mogelijkheid welke door initiatiefnemer onderzocht wordt.
Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de infiltratievoorziening ten behoeve van de nieuwbouw dient zonder meer te worden uitgegaan van een neerslaggebeurtenis van 100 mm neerslag/m2 verhard oppervlak.
Bij een bebouwd oppervlak van 1500 m2 en een niet-doorlatende erfverharding van 1000 m2 betekent dit een volume van (2500 x 0,1 m = ) 250 m3 aan hemelwateropvang.
Voor de hoeveelheid hemelwater, gerelateerd aan het feitelijk te realiseren afvoerend oppervlak, zal binnen het plangebied een infiltratievijver of wadi worden gerealiseerd, welke op nader te bepalen wijze onderdeel zal gaan uitmaken van de landschappelijke inrichting (tuin). Indien deze voorziening een té groot oppervlak beslaat, danwel als er om veiligheidsredenen niet voor wordt gekozen om een open voorziening aan te brengen, dan zal een Rockflow-infiltratiesysteem (of vergelijkbaar ander systeem) aangebracht worden om te voorzien in de benodigde capaciteit. De verplichting om op eigen perceel te voorzien in voldoende capaciteit voor de infiltratie van hemelwater is opgenomen in artikel 10.1 van de planregels.
Afvalwater
Voor de afvoer van huishoudelijk- en bedrijfsafvalwater zal aangesloten worden op de gemeentelijke riolering.
Bouwmaterialen
De gemeente Bergen streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Van de initiatiefnemer wordt, voor zover relevant, daarom gevraagd geen gebruik te maken van uitlogende bouwmaterialen. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning zal initiatiefnemer deze aanbevelingen in acht nemen.
Concluderend kan gesteld worden dat door onderhavig project geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik en de waterhuishouding.
Vooroverleg met en advies van het waterschap Limburg maakt onderdeel uit van de watertoets. Het waterschap Limburg heeft evenwel aangegeven dat bij plannen met een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2000 m2 en waarbij het plangebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden, geen vooroverleg plaats hoeft te vinden met het watertoetsloket. Het plan leidt niet tot een toename van het afvoerend verhard oppervlak van meer dan 2000 m2, maar is wel gelegen in een aandachtsgebied.
Specifiek wateradvies door het waterschap is noodzakelijk.
Er dient voor de werkzaamheden in de beschermingszone van de waterkering een watervergunning aangevraagd te worden.
Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied. De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:
Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.
De planregels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/ Bouwverordening overgenomen.
Verder zijn enkele begrippen afkomstig van de SVBP 2008.
Wijze van meten (artikel 2)
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken / percelen gemeten moeten worden. Bij de wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2008.
De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien nodig worden vervolgens de andere aan de grond toegekende functies genoemd.
In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voorzover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, bijgebouwen en aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een bouwvergunning aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is.
Op de verbeelding worden bebouwingsgrenzen opgenomen die samen een bouwvlak vormen. Op een aantal plaatsen valt de bebouwingsgrens samen met de bestemmingsgrens. In dat geval dient de bestemmingsgrens tevens als bebouwingsgrens te worden gezien.
In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.
Artikel 3 Maatschappelijk
Binnen deze bestemming zijn onderwijsdoeleinden, sociaal-medische doeleinden, sociaal-culturele doeleinden, nutsvoorzieningen en religieuze doeleinden toegestaan. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Op de verbeelding is de maximale goot- en nokhoogte aangegeven.
Artikel 4 Tuin
Dit artikel is opgenomen ter bescherming van de groene woonomgeving in het plangebied. Hiermee wordt verstening in de richting van de dijk beperkt. Middels een omgevingsvergunningvereiste voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en voor werkzaamheden wordt de omgeving beschermd.
Artikel 5 Wonen
Deze bestemming is opgenomen voor de bestaande grondgebonden woning binnen het plangebied. Deze regeling is flexibel gehouden, met als gevolg dat er bij het bouwen, verbouwen of veranderen van een woning aan maar weinig voorwaarden voldaan hoeft te worden.
Artikel 6 en 7 Waarde- Archeologie 4 en 5 (dubbelbestemming)
Indien een ontwikkeling binnen deze dubbelbestemming plaatsvindt, dient getoetst te worden of archeologische waarden verstoord kunnen worden.
Artikel 8 Waterstaat - Stroomvoerend (dubbelbestemming)
Deze dubbelbestemming geldt voor de gronden in het westelijke deel van het plangebied, die in het stroomvoerend rivierbed van de Maas liggen. Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde in deze zone wordt onder andere getoetst of het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft.
In de Anti-dubbeltelregel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een bouwvergunning waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.
In de Algemene bouwregels zijn bepalingen over ondergrondse werken, en ondergrondse bouwwerken opgenomen. Deze regelen de uitvoering van alle werken en bouwwerken onder peil. Daarnaast is aangegeven dat ondergeschikte bouwdelen binnen de aangegeven grenzen buiten beschouwing worden gelaten. Ook is een bepaling opgenomen ten aanzien van bestaande afstanden en andere maten.
In de Algemene gebruiksregels is een verbodsbepaling opgenomen ten aanzien van gebruik in strijd met het bestemmingsplan.
In de Algemene aanduidingsregels zijn regels opgenomen ten behoeve van de vrijwaringszone voor de dijk aan de westzijde van het plangebied.
In de Algemene afwijkingsregels en de Algemene wijzigingsregels zijn regels opgenomen ten aanzien van afwijkings- en wijzigingsmogelijkheden die voor het gehele plangebied gelden en die burgemeester en wethouders de benodigde flexibiliteit bieden ten aanzien van het bestemmingsplan.
In de Overige regels zijn regels opgenomen ten aanzien van de voorrang tussen dubbelbestemmingen onderling en over andere wettelijke regelingen.
Tot slot zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen, met daarin de citeertitel van het bestemmingsplan, 'Lindenlaan 4-4a'.
De realisatie van het project geschiedt voor rekening van initiatiefnemer. De gronden zijn grotendeels al in eigendom van initiatiefnemer.
Kostenverhaal zal geregeld worden in een tussen de gemeente Bergen en de initiatiefnemer af te sluiten anterieure overeenkomst. Door de vaststelling van deze anterieure overeenkomst is het verhaal van de gemeentelijke kosten van de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden afdoende verzekerd.
Tenslotte wordt in deze overeenkomst ook een planschadeverhaalsbeding zoals bedoeld in art. 6.4a Wro opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Bergen komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.
Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.
Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:
Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door Gedeputeerde Staten (GS) een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan GS.
Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.
Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.
Initiatiefnemer heeft omwonenden van het projectgebied in kennis gesteld van zijn plannen. Het verslag van de omgevingsdialoog is ter hand gesteld aan het bevoegd gezag.
In het kader van het project heeft onder meer overleg plaatsgevonden met Rijkswaterstaat, het Waterschap Limburg en de provincie Limburg.
Rijkswaterstaat heeft de volgende kanttekeningen respectievelijk adviezen bij het ontwerpbestemmingsplan gezet:
Het overgrote deel van het plangebied maakt deel uit van het gedeelte van het rivierbed waar paragraaf 6.6 van het Waterbesluit niet van toepassing is (artikel 6.16 van het Waterbesluit). Dit betekent dat het gebied is vrijgesteld van vergunningsplicht voor het gebruik van de waterstaatswerken. Als gevolg van de ligging in het rivierbed kan er wel hoogwater optreden. Bij schade als gevolg hiervan kan geen schadevergoeding verhaald worden op het Rijk. De initiatiefnemer bouwt op eigen risico en voor eigen verantwoordelijkheid.
Daarnaast wordt opgemerkt dat een klein deel van het plangebied is gelegen in het stroomvoerend rivierbed (in het plan bestemd tot Waterstaat – Stroomvoerend rivierbed). Niet alleen bouwactiviteiten zijn meldings- dan wel vergunningsplichtig in het kader van de Waterwet, maar ook aanlegactiviteiten. In de figuur 8a (landschappelijke inpassing) van de plantoelichting is een zoekgebied voor een wandelroute opgenomen. Verzocht wordt om vroegtijdig de uitwerking van het inrichtingsplan voor te leggen aan Rijkswaterstaat.
Van het Waterschap Limburg is een korte reactie ontvangen ten behoeve van een ondergeschikte tekstuele aanpassing in de waterparagraaf, welke in deze fase is verwerkt.
De provincie Limburg heeft te kennen gegeven geen bezwaren te hebben tegen het plan.
Het ontwerp-besluit tot herziening van het bestemmingsplan heeft 15 april tot en met 26 mei 2021 ter inzage gelegen.
Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.