direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerkstraat 15
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0893.BP18003KE15BEG-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Aan Kerkstraat 15 in Bergen ligt de Mariaschool, die sinds juli 2016 niet meer als zodanig in gebruik is. Gemeente Bergen heeft in de herfst van 2017 een ideeënprijsvraag uitgeschreven, waarbij het plan "Mariaschool Bergen - Een Warm Welkom" door Gemeente en inwoners als beste plan is uitgekozen. Het initiatief is gericht op een nieuwe, multifunctionele invulling van het pand als sociale ontmoetingsplaats voor de dorpsbewoners en recreanten. De Mariaschool zal gebruikt worden als horecagelegenheid met daarbij een klein winkeltje. Ook wordt onderdak geboden aan kleinschalige verblijfsrecreatie.

De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het initiatief is gelegen aan de Kerkstraat 15 in de kern Bergen. De locatie grenst aan het buitengebied, maar maakt deel uit van de kern van Bergen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP18003KE15BEG-VA01_0002.png"

Ligging plangebied (openstreetmaps.org)

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan gaat vergezeld met een toelichting.

Toelichting

De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.

Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:

  • een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.

Verbeelding

De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.

Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 een beschrijving opgenomen van de bestaande situatie en van het initiatief. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Kerkstraat 15 in Bergen. Het betreft het schoolgebouw en het schoolplein van de voormalige Mariaschool. Ten westen, ten zuiden en ten oosten van de locatie liggen voornamelijk woningen. Recht tegenover de locatie is een autobedrijf gevestigd. Aan de noordkant grenst de locatie aan agrarische gronden.

De school is tot juli 2017 als basisschool in gebruik geweest en staat sindsdien leeg. De school is aan de achterzijde uitgebouwd.

Op de volgende afbeelding is een luchtfoto te zien van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP18003KE15BEG-VA01_0003.png"

Luchtfoto met plangebied rood omlijnd (PDOK viewer)

Aan de voorzijde op het schoolplein staan 2 overkappingen, één aan de westzijde en één aan de oostzijde. Op het schoolplein staan 3 grote Linden in een rij. Om het schoolplein staat een lage muur met een poort met hek in het midden. De symmetrie in de architectuur van gebouw en inrichting van plein is opvallend.

Bijgevoegde foto's geven een impressie van de locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP18003KE15BEG-VA01_0004.jpg"

Aanzicht voormalige Mariaschool vanaf de weg

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP18003KE15BEG-VA01_0005.jpg"

Aanzicht voormalige Mariaschool

2.2 Toekomstige situatie

De Mariaschool wordt herontwikkeld als multifunctioneel gebouw. Het gebouw krijgt een horecafunctie (categorie 2) en biedt tevens de mogelijkheid als dorpshuis gebruikt te worden. Er zal een klein winkeltje zijn voor verkoop van streekproducten. Voor de wandelende en fietsende recreant biedt het een rustpunt. In het gebouw worden twee vakantie-appartementen gerealiseerd op de begane grond. De maatvoering van de verschillende functies is mede afhankelijk van de bestaande ruimtes in het pand.

De gevel van het gebouw en de bijgebouwen blijven intact. Ook de lindebomen op het plein en de muur rondom het schoolplein worden gehandhaafd. Om het plein voor auto's beter toegankelijk te maken, zal de doorgang in de muur iets worden verbreed, met behoud van de bestaande uitstraling. Op het schoolplein worden minimaal 4 parkeerplaatsen gerealiseerd. De rest van het plein wordt opnieuw ingericht waarbij het aantrekkelijker wordt gemaakt om te verblijven. Een deel wordt als terras in gebruik genomen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het gehele plangebied ligt in het Besluitsubvlak rivierbed. In de toelichting (2.4.3) staat het volgende beschreven over de regeling behorende bij het besluitsubvlak rivierbed: 'Dit artikel verwoordt de algemene rivierkundige voorwaarden waaraan toe te laten (bouw)activiteiten in het rivierbed, ongeacht de aard en de omvang daarvan, altijd moeten voldoen. Deze voorwaarden zijn een vertaling van de zorgplicht van de initiatiefnemer van een activiteit in het rivierbed, die is verwoord in artikel 6.15, eerste lid, van het Waterbesluit.

Het plangebied maakt deel uit van het gedeelte van het rivierbed waar §6 van hoofdstuk 6 van het Waterbesluit niet van toepassing is (artikel 6.16 van het Waterbesluit). Dit betekent dat het gebied is vrijgesteld van vergunningsplicht voor het gebruik van de waterstaatswerken.

Als gevolg van de ligging in het rivierbed kan er wel hoogwater optreden. Bij schade als gevolg hiervan kan geen schadevergoeding verhaald worden op het Rijk. Dit betekent dat de initatiefnemer in dit gebied bouwt op eigen risico en voor eigen verantwoordelijkheid.

De ontwikkeling is niet in strijd met de voorwaarden voor het Besluitsubvlak rivierbed.

Ladder duurzame verstedelijking

Er is met het plan sprake van een beperkte stedelijke ontwikkeling waar vanuit het dorp Bergen een behoefte bestaat, zoals ook in Hoofdstuk 1 is beschreven. Voor het invullen van deze behoefte wordt gebruik gemaakt van een leegstaand pand, zodat het ruimtebeslag niet toeneemt. Met deze beperkte onderbouwing is aangetoond dat de beoogde ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de ladder duurzame verstedelijking.

Het Rijksbeleid staat uitvoering van dit initiatief niet in de weg.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het POL 2014, met bijbehorend plan m.e.r., de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal Verkeers en- Vervoersprogramma vastgesteld.

In het POL staat kwaliteit centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.

Noord-Limburg kenmerkt zich door een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Er dient een transformatie van de bestaande woningvoorraad plaats te vinden, aangezien er nauwelijks bevolkingsgroei meer is. Daarbij zal primair worden gekozen voor inbreiding, aanpassing en functieverandering en slechts beperkte uitbreiding in de nabijheid van kleine kernen. Uitbreiding via uitleggebieden slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, met als uitgangspunt bouwen voor eigen behoefte. Hierbij is aandacht voor huisvesting van bijzondere doelgroepen (woonurgenten) en de aanpak van leegstand.

Er wordt de komende jaren een hausse aan vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing verwacht. Het proces van functieverlies speelt al langere tijd, maar het aanbod van leegstaand vastgoed blijft toenemen en de vraag blijft achterwege. Er wordt naar gestreefd dat de vrijkomende agrarische bebouwing zoveel mogelijk wordt hergebruikt door de land- en tuinbouw, ter voorkoming van verdere verstening in het buitengebied. Maar het is zeker niet te verwachten dat alle leegstand zo kan worden opgelost. In dat geval is sloop (bijvoorbeeld van verouderde stallen, schuren en overige voorzieningen) gewenst, om leegstand, verval en mogelijk ook illegaal gebruik te voorkomen.

Qua natuur is het de ambitie om de biodiversiteit in stand te houden. Dat vraagt om een robuust grensoverschrijdend natuur- en waternetwerk van goede kwaliteit, dat ook de effecten van de klimaatverandering voor flora en fauna kan opvangen. Dat netwerk fungeert bovendien als belangrijke recreatiezone, als drager van de landschappelijke structuur en als een belangrijke pijler onder een goed vestigingsklimaat in Limburg. Daarnaast is het de ambitie dat natuur en natuurbeleid sterk verankerd zijn in de samenleving.

Planspecifiek

Het plangebied is op de kaart 'Zonering' aangeduid als stedelijk gebied, waar duurzame verstedelijking wordt nagestreefd. Dit is te zien op bijgevoegde afbeelding. De herbestemming van de beeldbepalende school tot multifunctioneel gebouw past bij de in het POL gewenste ontwikkeling. Het POL staat uitvoering van dit initiatief niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP18003KE15BEG-VA01_0006.png"

Uitsnede POL (POLviewer.nl)

3.3 Gemeentelijk beleid

Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bergen' dat op 19 juni 2012 is vastgesteld. Hierna is een uitsnede te zien van de verbeeldingen die voor het plangebied en de omgeving van toepassing zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP18003KE15BEG-VA01_0007.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan met plangebied rood omlijnd (ruimtelijke plannen)

Op de verbeelding is te zien dat de locatie de bestemming 'Maatschappelijk' heeft. De functieaanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - educatief" geeft aan dat voor deze plek een school en aan school verwante activiteiten mogelijk zijn, zoals kinderopvang en kleinschalige sociaal / maatschappelijke activiteiten.

Voor het gehele plangebied geldt tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Deze dubbelbestemming staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg. Omdat er geen ingrepen in de bodem noodzakelijk zijn voor het verwezenlijken van de gewenste functie.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet niet in de aanpassing van de bestemming 'Maatschappelijk' naar de bestemming 'Gemengd', omdat de voorgenomen activiteiten niet allemaal binnen de huidige bestemming te realiseren zijn.

Structuurvisie+ 2014

De gemeenteraad heeft op 1 juli 2014 de Structuurvisie+ 2014 'Bouwen aan de toekomst' gewijzigd vastgesteld. De structuurvisie is volgens de Wet ruimtelijke ordening verplicht voor alle gemeenten, en geeft richting aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie is niet rechtstreeks bindend. De structuurvisie is de basis voor besluiten die wél bindend zijn, zoals bestemmingsplannen.

De structuurvisie+ 2014 is een actualisatie van de Structuurvisie+ die in 2006 is vastgesteld door de gemeenteraad. In de afgelopen jaren is namelijk veel veranderd. Een aantal projecten uit de vorige structuurvisie zijn gerealiseerd, andere projecten spelen niet meer. Ook zijn er nieuwe projecten in voorbereiding die in 2006 nog niet bekend waren. Daarnaast is in 2010 de Strategische Regiovisie Maasduinen tot stand gekomen. Deze vormt de basis voor het visiedeel van deze structuurvisie.

Er zijn vier speerpunten van beleid:

  • Investeren in exclusieve woonprogramma's en behoud van voorzieningen
  • Ontwikkelen van bijzondere zorgcomplexen en zorgconcepten
  • Ontwikkelen van bijzonder toeristisch-recreatief product
  • Investeren in duurzame landbouw.

Bergen ligt in een zone waar integrale gebiedsontwikkeling van het Maasdal wordt nagestreefd, waar recreatie, (water-)veiligheid en wonen/zorg zich in samenhang verder kunnen ontwikkelen.

Planspecifiek

Qua woningbouw is er in de Structuurvisie+ 2014 voor gekozen om dit vooral op inbreidingslocaties (via verdichten en functieverandering) te laten plaatsvinden en gelijktijdig de ruimtelijke kwaliteit te versterken. Slechts bij uitzondering zal nog overgegaan worden tot het bebouwen van uitleggebieden.

Bergen ligt in een zone waar integrale gebiedsontwikkeling van het Maasdal wordt nagestreefd, waar recreatie, (water-)veiligheid en wonen/zorg zich in samenhang ontwikkelen.

De herontwikkeling van de school tot multifunctioneel gebouw draagt bij aan de gewenste recreatieve ontwikkeling van het Maasdal. Ook is de functie ondersteunend aan de lokale gemeenschap, zowel als ontmoetingsplek als voor zorg en dagbesteding voor locale bewoners.

De Structuurvisie+ 2014 staat daarmee uitvoering van dit initiatief niet in de weg.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

In dit bestemmingsplan wordt de bestemming 'Maatschappelijk' omgezet naar de bestemming 'Gemengd'. De nieuwe functie is niet gevoeliger dan de bestaande. Voor zover bouwwerkzaamheden plaatsvinden betreft het interne verbouwingen van het schoolgebouw. Er zullen slechts beperkt bodemingrepen plaatsvinden, namelijk het herinrichten van het schoolplein en het verbreden van de entree tot het schoolplein. Het terrein is verder jarenlang in gebruik geweest als school, waarbij geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3. Voor PM2,5 (fijner fijnstof) bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m3. In Nederland wordt daar al aan voldaan.

De WHO en GGD hanteren advieswaarden voor fijn stof (PM10) van 20 microgram per kuub, en

10 microgram per kuub voor PM2,5 welke lager liggen dan de wettelijke grenswaarden. Pas als aan deze waarden wordt voldaan kan vanuit een goede motivering worden gesproken over acceptabele concentraties en een goed woon- een leefklimaat.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Voor dit initiatief wordt een voormalige school omgevormd naar een multifunctioneel gebouw, waar met name voor de locale bewoners activiteiten worden aangeboden. Ook is er een kleinschalige voorziening voor verblijfsrecreatie. Er is ten opzichte van de situatie waarin de school nog als school functioneerde geen toename te verwachten van het aantal verkeersbewegingen, omdat de locatie vooral per fiets of lopend zal worden aangedaan. Er zal zeer beperkt autoverkeer zijn voor de verblijfsrecreatieve functie en voor het halen/brengen van personen die niet zelfstandig naar de locatie (dagbesteding) kunnen komen.

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15531304 (aan de Staaiweg, dichtsbij zijnde punt op ca. 700 m) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)   PM2,5(Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2016 (µg/m3)   17,2 µg/m3   17,8 µg/m3   11,4 µg/m3  
Grenswaarde concentratie
(µg/m3)  
40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  
Aantal overschrijdingsdagen (2016)   -   6,2   -  
Te verwachten waarden 2030   9,1 µg/m3   14,9 µg/m3   8,9 µg/m3  
Te verwachten overschrijdingsdagen (2030)   -   6,0   -  

Uit de tabel blijkt dat ter plaatse de grenswaarde met betrekking tot fijnstof en stikstofdioxide niet worden overschreden. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Het project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

In dit bestemmingsplan wordt de bestaande bebouwing met een maatschappelijke bestemming omgezet naar een gemengde bestemming. Er worden geen gevoelige functies gerealiseerd. Op de omliggende wegen is een snelheid van 30 km/uur toegestaan. Het plangebied ligt niet binnen zones voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. Ten aanzien van het aspect geluid is het plan uitvoerbaar.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel. Op 18 december 2007 is door de gemeente Bergen de Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld.

Binnen de in de geurverordening aangeduide gebieden is een andere waarde van toepassing dan de desbetreffende waarde genoemd in artikel 3, eerste lid van de Wet geurhinder en veehouderij. Het betreft de volgende gebieden:

  • Bebouwde kom stedelijk: 2,0 Ou/m³
  • Cluster Groote Horst: 3,0 Ou/m³
  • Overige buurtschappen en clusters in het buitengebied: 7,0 Ou/m³
  • Uitbreiding Jozefstraat: 5,0 Ou/m³
  • Uitbreiding Siebengewald-Zuid: 9,0 Ou/m³
  • Ruimte voor Ruimte locatie Ericaweg: 6,0 Ou/m³
  • Grote campings: 14,0 Ou/m³
  • Landbouwontwikkelingsgebied (Log) deelgebied I: 20,0 Ou/m³

Planspecifiek

In de nabije omgeving van het plangebied liggen de dichtstbijzijnde agrarische bedrijven (gemeten van bouwvlak tot bouwvlak) op >100 meter en circa 350 meter. Verder liggen er geen agrarische bedrijven in de omgeving van het plangebied. Er wordt voldaan aan de minimale afstand van 100 meter die geldt volgens de Wet geurhinder en veehouderij.

In het kader van het Plan-MER Bestemmingsplan Buitengebied 2018 Gemeente Bergen (L) is de achtergrondgeurbelasting voor alle geurgevoelige objecten in Bergen (L) berekend. De achtergrondgeurbelasting voor de locatie Kerkstraat 15 te Bergen is berekend op 0,8 OU/m3 voor zowel de referentiesituatie als voor de plansituatie. De plansituatie is hierbij de situatie waarbij alle veehouderijen in het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied 2018 uitbreiden tot de maximale geuremissie die de Wet geurhinder en veehouderij en het bestemmingsplan Buitengebied 2018 toelaten (het laagste maximum is bepalend). De invoergegevens voor de berekening zijn op te vragen bij de gemeente Bergen (L).

Bij een geurbelasting van 0,8 Ou/m³ in een concentratiegebied is er op basis van de Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij sprake van 2% geurgehinderden. Het RIVM hanteert voor dit percentage geurgehinderden het milieukwaliteitscriterium 'zeer goed'. Dit betekent dat er in de toekomstige situatie sprake zal zijn van een zeer goed woon- en leefklimaat wat betreft het aspect geur.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

In- en uitwaartse zonering

Uitwaartse zonering gaat uit van de milieubelastende functie (een bedrijf of bedrijventerrein) met als doel milieugevoelige functies uit de omgeving te weren. Bij inwaartse zonering wordt vanuit de milieugevoelige functie (bijvoorbeeld een woongebied) een bufferzone gecreëerd.

Planspecifiek

In onderhavig plan wordt een bestaand schoolgebouw omgevormd tot een multifunctioneel gebouw. Tegenover het plangebied is een garagebedrijf gevestigd, een cat. 2-bedrijf volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'. Hiervoor geldt een minimale afstand van 30 meter. Het bouwvlak van het garagebedrijf ligt achterop het bestemmingsvlak. Aan de voorzijde ligt het showgedeelte en de stallingsruimte voor auto's. De afstand tussen de bouwvlakken van het schoolgebouw en de reparatieloods van het garagebedrijf bedraagt 70m.

De voorgenomen mogelijk hindergevende functies binnen het bestaande schoolgebouw zijn allemaal kleinschalig van aard. De afstand tussen de activiteiten en de gevels van de naastgelegen woningen en de gevel van het voormalige schoolgebouw bedraagt minimaal 10 meter. Hiermee kan voldaan worden aan de afstandseisen.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de PR 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

De Maas is een transportroute voor gevaarlijke stoffen die onderdeel is van het Basisnet als 'binnenvaart met frequent vervoer van gevaarlijke stoffen' (de zogeheten 'zwarte' categorie). De PR 10-6 van de Maas reikt tot de oevers van de Maas. Het plangebied ligt op circa 600 meter van de oevers van de Maas en dus buiten de PR 10-6-contour.

Voor wat betreft het groepsrisico geldt dat bij de zogeheten 'zwarte vaarwegen' in principe een verantwoording nodig is. Bij een bevolkingsdichtheid beneden de 1500 personen per hectare dubbelzijdig en 2250 personen per hectare enkelzijdig is een berekening van het groepsrisico echter niet verplicht. Proefberekeningen hebben namelijk aangetoond dat in die gevallen het groepsrisico beneden 0,1x de oriënterende waarde ligt. De bevolkingsdichtheid van de kern Bergen bedraagt circa 300 inwoners per ha en is daarmee aanzienlijk lager dan de genoemde 1500 personen per hectare dubbelzijdig en 2250 personen per hectare enkelzijdig. Het uitvoeren van een groepsrisicoberekening is dus niet verplicht.

Aangezien de voormalige school wordt omgezet in een activiteitencentrum voor de inwoners van de kern Bergen zelf, neemt het aantal personen met een verminderde zelfredzaamheid in het plangebied eerder af dan toe. De kleinschaligheid en de tijdelijkheid van de (verblijfs-)recreatieve functies in het plangebied leiden niet tot een toename van het aantal personen in het gebied. Er is dus geen verslechtering van het groepsrisico.

Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour of een invloedsgebied van een risicovolle inrichting of een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Het initiatief is daarmee uitvoerbaar ten aanzien van externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Gemeentelijk Rioleringsplan Bergen 2007-2012

Het beleid voor hemelwater afkomstig van nieuwbouw in Bergen is als volgt: hemelwater afkomstig van daken en verhardingen dient conform de watertoets op particulier terrein in de bodem te worden geinfiltreerd of –als niet mogelijk- worden gebufferd en vertraagd worden afgevoerd naar een hemelwaterriool of oppervlaktewater.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

De Maas bevindt zich op circa 600 meter ten westen van het plangebied. Het plangebied ligt als gevolg hiervan op basis van het Barro in het Besluitsubvlak rivierbed. In paragraaf 3.1 is de voorgenomen ontwikkeling ten opzichte van de ligging in het rivierbed voldoende verantwoord. In het plangebied en de directe omgeving bevinden zich geen watergangen.

In de huidige situatie is het riool van de school gedeeltelijk gescheiden in vuil water en regenwater. Het vuilwater is aangesloten op de vuilwateraansluiting in de weg. Het regenwater van het gebouw aan de voorzijde en de speelplaats komt terecht in een infiltratieput. Het regenwater van de achterkant van het gebouw is aangesloten op het vuilwaterriool.

In dit plan wordt de voormalige school omgevormd tot een multifunctioneel gebouw en zal het schoolplein worden heringericht. Er vindt geen nieuwbouw plaats. In het kader van de herinrichting van het schoolplein zal worden onderzocht of een buffer- en/of infiltratievoorziening kan worden gerealiseerd voor het regenwater afkomstig van de achterzijde van het gebouw. Het verhard oppervlakte zal door dit plan niet toe maar eerder afnemen.

Het initiatief wordt uitvoerbaar wordt geacht op het gebied van water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Het plan zal geen significante negatieve gevolgen hebben voor Natura 2000-gebieden, gelet op de functieverandering die met het plan wordt beoogd in vergelijking met het gebruik als school.

Het initiatief beperkt zich tot een interne verbouwing en een beperkte herinrichting van het schoolplein, verstoringen van beschermde flora en fauna wordt niet verwacht. Op het gebied van ecologie is het initiatief daarmee uitvoerbaar.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. In de toekomstige situatie wordt gebruik gemaakt van de bestaande ontsluiting van het plangebied op de Kerkstraat. De locatie zal vooral door lokale bewoners worden bezocht, die lopend of per fiets komen. De twee vakantie-appartementen zullen behalve door wandelaars en fietsers, ook worden bezocht door verblijfsrecreanten die per auto komen.

Het initiatief betreft een specifieke situatie, kleinschalig en met name voor lokale bewoners en recreanten, zodat wordt afgeweken van de standaard parkeernormen van de gemeente Bergen. Rekening houdend met de parkeerdruk in de Kerkstraat worden op het schoolplein minimaal 4 parkeerplaatsen aangelegd: 2 voor de vakantieappartementen, 1 voor personeel en 1 voor minder-validen. De vier parkeerplaatsen op het schoolplein worden voorwaardelijk verplicht in dit plan.

Het initiatief is daarmee uitvoerbaar ten aanzien van verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

In het Landschapsplan van de gemeente Bergen zijn diverse landschapselementen beschreven. Als kenmerkende en in principe te behouden cultuurhistorische landschapselementen kunnen in Bergen de volgende componenten worden genoemd:

  • elementen uit de archeologie, zoals Celtic fields en oude nederzettingen;
  • de begrenzingen van velden en kampen;
  • oude ontginnings- en perceelsgrenzen;
  • oude wegtracé's, veldwegen en dergelijke;
  • bomen die al relatief oud zijn; bijvoorbeeld meer dan 100 jaar;
  • veldkruisen en kleine kapellen.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

De te herbestemmen Mariaschool uit bouwjaar 1953 is een gemeentelijk monument en blijft behouden. Het naastgelegen woonhuis en de nabijgelegen pastorie van de Petruskerk zijn eveneens een gemeentelijk monument.


De voorgenomen ontwikkeling heeft gezien de aard van de ontwikkeling en de afstand tot de gemeentelijke monumenten geen invloed op deze cultuurhistorisch waardevolle elementen. Verder zijn er in de directe omgeving geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig, die beïnvloed kunnen worden door de voorgenomen ontwikkeling. In het plan worden de beeldbepalende en cultuurhistorische elementen specifiek beschermd. Het gaat hierbij om het oude schoolgebouw en de schoolmuur aan de voorzijde. Met de voorgenomen herontwikkeling van de Mariaschool blijft dit beeldbepalende gebouw behouden. De schoolmuur zal ter plaatse van de entree worden aangepast, zodat het plein toegankelijk wordt voor auto's. De karaktertistieke uitstraling van de muur zal hierbij worden behouden.

Archeologische waarden

De gemeente Bergen beschikt over eigen archeologiebeleid bestaande uit een beleidskaart en een beleidsnota. Dit beleid is in 2012 vastgesteld door de gemeenteraad. Op basis van de inventarisaties is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Dit model doet een uitspraak over de meest waarschijnlijke locaties voor vindplaatsen van (pre-) historische samenlevingen. Het model vindt haar weerslag in een archeologische verwachtingskaart waarop door middel van vlakken (verwachtingszones) inzicht in de archeologische verwachtingen voor de gemeente wordt gegeven. De verwachtingskaart is vertaald naar de beleidskaart.

Om te onderzoeken of er sprake is van verwachte archeologische waarden, is de Archeologische Beleidskaart geraadpleegd. Bijgevoegd is een uitsnede van de kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP18003KE15BEG-VA01_0008.png"

Uitsnede Archeologische Beleidskaart.

Op de kaart is te zien dat het plangebied valt in Categorie 3, gebieden van hoge archeologische waarde. Hier geldt een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 250 m².

Het initiatief is beperkt tot een interne verbouwing en een herinrichting van het schoolplein. De geplande bodemverstoringen zijn kleinschalig en beperkt van omvang en diepte, waardoor onder de oppervlakte van de onderzoeksplicht wordt gebleven. Verstoring van eventueel aanwezige archeologische waarden is niet aannemelijk. Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

De uitvoerbaarheid ten aanzien van cultuurhistorie en archeologie is hiermee aangetoond.

4.6 Uitvoerbaarheid

4.6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan mits sprake is van bouwplan. Volgend uit artikel 6.2.1 van het Bro is hiervan geen sprake.

De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges.

4.6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Met dit bestemmingsplan wordt de maatschappelijke bestemming met specifieke aanduiding educatief omgezet naar de bestemming 'gemengd'. Het initiatief is door gemeente en inwoners naar aanleiding van een prijsvraag gekozen als beste idee. De maatschappelijke functie wordt verbreed.

Het plan is maatschappelijk uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I: Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten.
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Met de regels van voorliggend bestemmingsplan is aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan 'Bergen', vastgesteld 19 juni 2012. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Gemengd' waarbij de gemengde functie wordt neergelegd om maatschappelijke functies, verblijfs- en dagrecreatie, dienstverlening, horeca categorie 1 en 2, ondergeschikte detailhandel en short stay mogelijk te maken. Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, zodat de muur rondom het plein en de karakteristieke bomen in stand worden gehouden.

Daarnaast bevat het plan de volgende dubbelbestemming:

  • 'Waarde - Archeologie' voor de bescherming en veiligstelling van de in deze gronden verwachte archeologische waarden;

Overige aanduidingen:

  • Gemeentelijk monument

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Vooroverleg

Dit bestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie, omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang. Er is slechts sprake van een functiewijziging waarbij geen extra bouwmogelijkheden worden geboden.

6.3 Inspraak

Voor dit plan wordt afgezien van inspraak. Het plan is van beperkte omvang en de impact op de omgeving is beperkt. De direct omwonenden zijn persoonlijk door de initiatiefnemer geïnformeerd en andere geïnteresseerden zijn uitgenodigd op een informatiebijeenkomst op de locatie.

6.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan "Kerkstraat 15" heeft met ingang van 6 september 2018 gedurende zes weken met alle bijbehorende stukken voor een ieder ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend. Wel is er een ambtelijke reactie ontvangen van Rijkswaterstaat. De hoofdlijn van de reactie is dat er ontwikkeld wordt binnen een deel van het rivierbed waarvoor geen vergunningplicht geldt, wel dient opgemerkt te worden dat inititatiefnemer in geval van hoogwater eventuele schade niet kan verhalen op het Rijk. Bovenstaande is als ambtelijke wijziging doorgevoerd in paragraaf 3.1 van deze toelichting.