direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bosserheide 53
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0893.BP15009BO53WEL-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Lucassen Projecten BV, Bosserheide 53, 5855 EB Well (hierna ook: initiatiefnemer) is voornemens om de bestaande bebouwing op de locatie Bosserheide 53 te Well in gebruik te nemen als kantoor, showroom en bedrijfswoning.

De gemeente Bergen heeft op 7 april 2015 besloten om in principe mee te werken aan deze ruimtelijke ontwikkeling.

Het voorliggende bestemmingsplan 'Bosserheide 53 Well' voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de provinciale weg ten oosten van de kern Well, net buiten de bebouwde kom en grenst aan nationaal park de Maasduinen.

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Bergen (L), sectie F nummers 5665 en 5689 en plaatselijk als Bosserheide 53 te Well. Dit perceel beslaat een oppervlakte van circa 1750 m2.

Op onderstaande luchtfoto en uitsnede uit de kadastrale kaart is de ligging van de locatie weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP15009BO53WEL-VA01_0001.jpg"

Afbeelding 1: Ligging plangebied

De topografische perceelsgrenzen zijn op onderstaande afbeelding weergegeven, waarbij de globale omvang van het plangebied in vette lijnen is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP15009BO53WEL-VA01_0002.jpg"

Afbeelding 2: perceelsgrens plangebied in omgeving

1.3 Voorgaand bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

Naam bestemmingsplan   Bestemmingen en aanduidingen   Vaststelling Raad  
bestemmingsplan Buitengebied 2013   - Enkelbestemming Cultuur en ontspanning - Seksinrichting
- Gebiedsaanduiding overige zone - cultuurhistorische waarden
- Bouwvlak
- Gebiedsaanduiding overige zone - schuilgelegenheden uitgesloten  
17 december 2013  

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP15009BO53WEL-VA01_0003.jpg"

Afbeelding 3: Uitsnede verbeelding

Het gebruik van de bestaande bebouwing ten behoeve van een bedrijf en bedrijfswoning is formeel hier niet toegestaan; het bestemmingsplan kent hiertoe weliswaar een wijzigingsbevoegdheid, doch slechts voorzover het het bouwvlak betreft. Overige uitbreidingen en gebruik dient geregeld te worden middels een reguliere bestemmingsplanprocedure.

 

Om de gewenste functiewijziging mogelijk te maken zal het bestemmingsplan herzien dienen te worden.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een uitgebreide analyse van (de waarden van) het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de ruimtelijke ontwikkeling zelf. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de milieu-planologische aspecten. Hoofdstuk 6 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is neergelegd in hoofdstuk 7. In hoofdstuk 8 wordt aandacht besteed aan de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Analyse van het plangebied

In dit hoofdstuk wordt de feitelijke situatie van het plangebied beschreven. Er wordt ingegaan op de aanwezige ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving. Ook worden de aanwezige gebiedswaarden (natuur en landschap, flora en fauna en cultuurhistorie) van het plangebied beschreven.

2.1 Ruimtelijke structuren

2.1.1 Ruimtelijke hoofdstructuur, stedenbouw en landschap

Bosserheide 53 mag ligt dan wel in het buitengebied, maar voor de beschrijving van de omgeving zal voornamelijk gekeken worden naar de aan de overzijde van het plangebied gelegen kern Well.

Well is ontstaan op een verhoging langs de Maas. Achter dit oude gedeelte van Well is in 13e eeuw een kasteel (waterburcht) gebouwd. De belangrijkste functie van Well is de woonfunctie. In 2012 telde de kern Well 2469 inwoners. In Well is maar op zeer beperkte schaal bedrijvigheid aanwezig. Het gaat hier voornamelijk om kleinschalige bedrijvigheid zoals kantoren, ambachtelijke bedrijvigheid en beroepen en bedrijven aan huis. Agrarische bedrijvigheid bevindt zich in het buitengebied.

Het Maasdal en De Maasduinen zijn laagdynamische gebieden wat stedelijke ontwikkelingen betreft. Er is echter wel de natuurlijke dynamiek en het recreatief gebruik. In het Maasdal is tevens ruimte voor kleinschalige landbouw. Het overgangsgebied tussen Maasdal en Maasduinen is van oudsher het meest dynamische gebied in de gemeente Bergen. De N271 vormt de belangrijkste verbinding van noord naar zuid en heeft tot gevolg dat er veel potentiële ontwikkelingsruimte in deze zone is. Hier zijn de economische en stedelijke ontwikkelingen geconcentreerd.

2.1.2 Verkeer

De N271 is een gedeelte van de oude rijksweg Nijmegen-Maastricht. Door deaanleg van de A73 en A77 heeft de weg nog slechts een regionale ontsluitingsfunctie. Doordat Well aanvankelijk alleen direct langs de Maas was gelegen en er maar beperkte ruimte was voor bebouwing op de verhoging, zijn de grootste uitbreidingen van het dorp verder verwijderd van de Maas. Hierbij werd aangesloten bij de N271.

Het plangebied, gelegen aan de N271 (ter plaatse ook bekend als Bosserheide) wordt goed ontsloten.

2.1.3 Groen en water

De belangrijkste groenvoorziening zijn gelegen in het buitengebied. Dit betreft de groene zone tussen Oud-Well en Papenbeek (met daarin gelegen het kasteel). Een ander belangrijk groen element is de Maasoever en nationaal park de Maasduinen, waaraan het plangebied grenst.

Het Maasduinengebied maakt deel uit van het terrassenlandschap aan de oostzijde van de Maas. Het bestaat overwegend uit bossen en heidevelden met meertjes. Nationaal Park De Maasduinen dankt zijn naam aan de opvallende stuifzandruggen die paraboolduinen worden genoemd. Deze paraboolduinen zijn ontstaan tegen het einde van de laatste ijstijd. Grote delen van Noord- en Midden-Limburg waren toen bedekt met een laag dekzand. Door de wind werd dit zand opgeblazen tot zandruggen en hoefijzervormige duinen.

De bestaande landschappelijke elementen in het openbaar gebied zullen geen wijzigingen ondergaan als gevolg van de nieuwe gebruiksfunctie.

2.2 Waarden van het plangebied e.o.

2.2.1 Natuur en landschap

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische HoofdStructuur (EHS), Natura 2000-gebieden zoals Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en beschermde natuurmonumenten (in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998). Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied, aangeduid met een rode pijl, te zien ten opzichte van het geel gemarkeerde Natura 2000-gebied de Maasduinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP15009BO53WEL-VA01_0004.jpg"

Figuur 4: Natura 2000-gebied ten opzichte van plangebied

Gezien de ligging van het plangebied, de aard en relatief beperkte omvang van het project (interne functiewijziging zonder significante externe gevolgen) zijn negatieve effecten op Natura 2000-gebied Maasduinen uitgesloten.

2.2.2 Flora en fauna

In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ff) in werking getreden. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn die de bescherming van soorten betreft geïmplementeerd. Op basis van de Ff-wet moet bij alle geplande ruimtelijke ingrepen nagegaan worden of er schade wordt toegebracht aan beschermde dier- en plantensoorten.

Quickscan flora en fauna

Het plangebied is op dit moment bebouwd. Deze bestaande bouwmassa zal als gevolg van onderhavig bestemmingsplan qua gebruik gaan wijzigen. Waar voorheen een seksinrichting was toegestaan, zal nu een bedrijfswoning, kantoor en showroom in gebruik worden genomen.

Door het toegestane gebruik van het plangebied en de omgeving daarvan, de verstoring die hierdoor plaatsvindt (verkeer en parkeren) en overige menselijke activiteiten, vormt het plangebied e.o. geen geschikte biotoop voor streng- en overige beschermde zoogdieren, (broed)vogels, amfibieën en reptielen.

Gelet hierop vormt onderhavig bestemmingsplan geen relevante wijziging op de verstoring van eventueel aanwezige beschermde broedvogelsoorten en plantensoorten.

Op basis van de natuurgegevens van de provincie Limburg blijkt dat binnen het plangebied sec geen beschermde planten- en vogelsoorten voorkomen.

Tevens is gebruik gemaakt van actuelere flora- en faunagegevens uit het 'Vogelarchief Limburg'. Over een heel kalenderjaar (mei 2014 - mei 2015) is voor het gebied Well-Wezerweg nagegaan welke dier- en plantensoorten in dit gebied (meer specifiek op korte afstand van het plangebied) waargenomen zijn welke bescherming verdienen. Hieruit is gebleken dat ter plaatse van het plangebied geen beschermde soorten zijn aangetroffen.

Gelet op het bovenstaande is een verstoring van flora en fauna door onderhavig project (mede in relatie tot het huidige gebruik) niet te verwachten, waardoor er geen noodzaak is tot het uitvoeren van een uitgebreidere toets als bedoeld in de Flora- en faunawet.

Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in de Flora- en faunawet is opgenomen.

Artikel 2, lid 1 luidt:

Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.

Artikel 2, lid 2 luidt:

De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, op zodanige wijze gebeurt dat het lijden zo beperkt mogelijk is.

2.2.3 Archeologie

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Dit vloeit voort uit het Europese Verdrag van Valetta (1992) inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed en de Wet op de archeologische monumentenzorg.

Op 13 november 2012 heeft de gemeenteraad de “Nota Archeologiebeleid Bergen” vastgesteld. Hiermee is de Wet op de archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in het gemeentelijke beleid. Op basis van de inventarisaties is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld.

Op de archeologische beleidskaart (zie onderstaand) is het plangebied aangeduid als categorie 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP15009BO53WEL-VA01_0005.jpg"

Figuur 5: uitsnede archeologische beleidskaart

Categorie 6:

  • gebieden van lage archeologisch verwachting
  • geen onderzoeksplicht

Het uitvoeren van een nader archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke ontwikkeling

3.1 Projectbeschrijving

Het gebouw aan Bosserheide 53 te Well, kadastraal bekend als gemeente Bergen (L), sectie F nummers 5665 en 5689, is destijds gerealiseerd als woning, maar is later in gebruik genomen als seksinrichting en zal nu weer regulier bewoond gaan worden als bedrijfswoning bij een bedrijf (kantoor, showroom en binnenopslag) voor invoer en verhandeling van kozijnen.

Op onderstaande schets is de bestaande en nieuwe indeling van de bebouwing weergegeven (zie tevens bijlage 1 en 2 bij de toelichting). De gevelaanzichten blijven ongewijzigd.

Bestaand:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP15009BO53WEL-VA01_0006.jpg"

Nieuw:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP15009BO53WEL-VA01_0007.jpg"

Figuur 6: bestaande en gewenste indeling

Vanuit akoestisch oogpunt is het woongedeelte van de weg afgekeerd en wordt het verkeerslawaai gebufferd door de kantine en twee kantoortjes.

Het realiseren van nieuwe bedrijfsgebouwen is vanuit beleidsmatig standpunt volgende de gemeente Bergen niet wenselijk en zal dan ook niet mogelijk worden gemaakt.

3.2 Ontsluiting en parkeren

Het plangebied wordt direct op de N271 (Bosserheide) ontsloten. Vanaf de uitrit is er vrij zicht op de weg.

De verkeersgeneratie volgens de CROW-normering (althans vergeleken met een sauna/hamman) in de planologisch toegestane situatie bedraagt 13,6 bewegingen per 100 m2 vloeroppervlak; bij een oppervlak van 250 m2 komt dit neer op 34 verkeersbewegingen per etmaal.

De verkeersgeneratie in de gewenste situatie bedraagt voor de woning 8,6 en voor de showroom met kantoor (in totaal 120 m2) 11 bewegingen per 100 m2; in totaal bedraagt de verkeergeneratie dus 22 per etmaal.

Per saldo is er derhalve sprake van een afname van de verkeersbewegingen bij vergelijking van de planologische mogelijkheden.

Parkeren zal geheel op eigen terrein plaatsvinden. Op basis van de CROW-parkeernormen (publicatie oktober 2012) zijn bij een woning 2 parkeerplaatsen benodigd. Ten dienste van het bedrijf zal een oppervlakte van circa 120 m2 in gebruik worden genomen. Hiervoor geldt een parkeernorm van 2,5 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak. Voor het bedrijf zullen derhalve 3 parkeerplaatsen nodig zijn.

Zoals op onderstaande situatiefoto te zien is, is er ruim voldoende gelegenheid om op eigen perceel in totaal 5 voertuigen te stallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP15009BO53WEL-VA01_0008.jpg"

Figuur 7: ontsluiting op N271 (Bosserheide) en verharding mede ten behoeve van parkeren

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012.

Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. Deze aspecten worden (zijn) in hoofdstuk 6 en de paragrafen 5.6 respectievelijk 2.4.3 behandeld.

4.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is ‘de ladder voor duurzame verstedelijking’ daaraan toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.

De ladder voor duurzame verstedelijking is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Overheden dienen nieuwe stedelijke ontwikkeling te motiveren met de drie opeenvolgende stappen. De stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor (1) de ruimtevraag, (2) de beschikbare ruimte en (3) de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.

  • 1. Trede 1 vraagt de regionale ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen. Dit betreft wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen. Met de regionale ruimtevraag in beeld kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is trede 2 aan de orde.
  • 2. Trede 2 motiveert of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit kan door op lege plekken de ruimte ‘in te vullen’, een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden.
  • 3. In trede 3 gaat het om stedelijke uitleg en wel op een zodanige locatie dat het uitleggebied (in potentie) multimodaal ontsloten is of kan worden. De resterende ruimtevraag, die resulteert uit trede 2 is kwalitatief en kwantitatief.

Afweging ladder duurzame verstedelijking

In casu is er sprake van een seksinrichting waarbij de functiewijziging naar wonen en kleinschalige bedrijvigheid een positieve ontwikkeling is. De Raad van State heeft bepaald dat derhelijke kleinschalige, solitaire plannen niet zijn aan te merken als een stedelijke ontwikkeling, waarop de Ladder duurzame verstedelijking van toepassing is.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 is het nieuwe provinciaal omgevingsplan Limburg vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:

  • 1. Kwaliteit. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien.
  • 2. Algemene principes voor duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  • 3. Uitnodigen. De manier waarop de provincie samen met de partners het voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De Provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

Voor wat betreft de projectlocatie geeft het POL 2014 aan dat de omgeving getypeerd kan worden als 'bronsgroene landschapszone'.

Ons beleid is er op gericht om de (huidige) landschappelijke kernkwaliteiten van de bronsgroene landschapszone te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Ontwikkelingen binnen de ruimte die het beleid voor de verschillende thema’s biedt zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden (‘ja-mits’).

In de Omgevingsverordening is een motiveringsplicht opgenomen die gemeenten vraagt om in de toelichting op nieuwe bestemmingsplannen (voor onderdelen van de bronsgroene landschapszone) aan te geven hoe met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten in het betreffende gebied wordt omgegaan. Voor een beschrijving van de kernkwaliteiten in de bronsgroene landschapszone en een globale ruimtelijke duiding wordt verwezen naar de Omgevingsverordening. Bij verlies van natuurwaarden in de bronsgroene landschapszone is compensatie aan de orde.

Het project tot wijziging van de functie van een bestaand, in gebruik als (niet-agrarisch) bedrijf zijnd gebouw heeft in het kader van het provinciale ruimtelijke beleid in beginsel geen consequenties. Primair is het gebouw gerealiseerd als woning, is later in gebruik genomen als seksinrichting en zal nu weer regulier bewoond gaan worden als bedrijfswoning bij een bedrijf voor invoer en verhandeling van kozijnen.

In de volgende paragraaf wordt nader ingevaan op de Omgevingsverordening Limburg.

4.2.2 Omgevingsverordening Limburg

De Omgevingsverordening Limburg is in 2014 gewijzigd, tegelijkertijd met de vaststelling van het POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.

In de bijlage bij de Omgevingsverordening Limburg zijn de kernkwaliteiten weergegeven voor de bronsgroene landschapszones.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP15009BO53WEL-VA01_0009.jpg"

Figuur 7a: Kernkwaliteiten bronsgroene landschapszones

Op de kaarten behorende bij het Landschapskader Noord- en Midden Limburg zijn er kernkwaliteiten en de doelstellingen weergegeven.

Echter, gelet op het feit dat het project gaat om het wijzigen van de functie van een bestaand, in gebruik als (niet-agrarisch) bedrijf zijnd gebouw, heeft dit project in het kader van het provinciale ruimtelijke beleid geen consequenties voor de kernkwaliteiten (geen negatieve effecten op de bronsgroene landschapszone), zoals in vergelijkbare bewoordingen ook al in hoofdstuk 2 van deze plantoelichting is vermeld.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie+ 2014

De gemeenteraad heeft op 1 juli 2014 de Structuurvisie+ 2014 ‘Bouwen aan de toekomst’ vastgesteld. De structuurvisie+ 2014 is opgesteld om de vraagstukken die spelen op te lossen met gebiedsgericht maatwerk. In deze structuurvisie+ wordt aangegeven welke geïntegreerde en elkaar versterkende ontwikkelingsmogelijkheden er zijn.

Beleidsmatig is de Structuurvisie+ 2014 de doorvertaling van de Strategische Regiovisie Maasduinen op het Bergense schaalniveau. Doel van de Strategische Regiovisie is het maken van een kwaliteitssprong die nodig is om de leefbaarheid in de regio te vergroten. De vier speerpunten van beleid zijn:

• Investeren in exclusieve woonprogramma’s en behoud van voorzieningen

• Ontwikkelen van bijzondere zorgcomplexen en zorgconcepten

• Ontwikkelen van een bijzonder toeristisch-recreatief product

• Investeren in duurzame landbouw

De regiovisie kiest ervoor om de woningbouw vooral op inbreidingslocaties (via verdichten en functieverandering) te laten plaatsvinden en gelijktijdig de ruimtelijke kwaliteit te versterken. Slechts bij uitzondering zal nog overgegaan worden tot het bebouwen van uitleggebieden. De regiovisie spreekt uit dat het de moeite waard is te bekijken of in kleine kernen ruimtelijke mogelijkheden bestaan om een verruimd bouwregime toe te staan. In casu is sprake van een functiewijziging.

Het overgangsgebied tussen Maasdal en Maasduinen is van oudsher het meest dynamische gebied in de gemeente Bergen. De N271 vormt de belangrijkste verbinding van noord naar zuid en heeft tot gevolg dat er veel potentiële ontwikkelingsruimte in deze zone is. Hier worden de economische en stedelijke ontwikkelingen geconcentreerd. De N271 is hierbij een belangrijke ader, maar ook een verbindende factor.

In het buitengebied zijn naast agrarische bedrijven ook diverse niet-agrarische bedrijven actief. Vaak zijn deze bedrijven reeds jaren aanwezig in het buitengebied en is deze situatie historisch gegroeid. Hoewel functioneel niet passend in het buitengebied, kunnen deze bedrijven wel waardevol zijn voor de dynamiek en leefbaarheid van het buitengebied. Uitbreiding is dan ook in principe niet onmogelijk. Ten aanzien van functiewijziging van het ene bedrijfstype naar een ander, wordt in de structuurvisie niets bepaald; dit is ook niet verworderlijk, nu dit vanuit planologisch oogpunt (indien er een negatieve milieuhygiënische gevolgen zijn) ook minder relevant is. De uitbreiding van bestaande bedrijven in het buitengebied is alleen mogelijk onder strikte voorwaarden. Indien blijkt dat er geen andere mogelijkheden zijn dan uitbreiding ter plekke, is uitbreiding alleen mogelijk wanneer naast een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing, tevens de kwaliteiten van het buitengebied substantieel worden versterkt. In casu is er sprake van een planologische verbetering van de plaatselijke situatie nu door de functiewijziging een seksinrichting uit de gemeente verdwijnt, hetgeen het overschot hieraan doet afnemen. De nieuwe bedrijfsmatige functie van een lichte categorie, in combinatie met de woonfunctie, is vanuit planologisch oogpunt wenselijker.

In onderstaande tabel is weergegeven welke kwaliteitsbijdrage ingevolge de structuurvisie (als doorvertaling van het Limburgs Kwaliteitsmenu) bij uitbreiding van solitaire bedrijven geleverd moet worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP15009BO53WEL-VA01_0010.jpg"

Figuur 8: noodzakelijke kwaliteitsverbetering

Nu het bouwvlak niet zal worden uitgebreid en ook op basis van het vigerende bestemmingsplan reeds sprake was van een solitair bedrijf, is een kwaliteitsbijdrage niet noodzakelijk.

Gelet hierop past het initiatief binnen het beleid zoals vastgelegd in de structuurvisie.

Hoofdstuk 5 Milieu-planologische aspecten

5.1 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

Het plangebied is direct langs de N271 (met een geluidszone van 200 meter) gelegen. In het kader van de Wgh is op 28 mei 2015 een akoestisch onderzoek uitgevoerd door K-Plus (integraal als bijlage bij de planstukken gevoegd).

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat plaatselijk de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder zal worden overschreden. Het treffen van maatregelen om de gevelbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde stuit op bezwaren van landschappelijke, stedenbouwkundige en financiële aard. De maximale ontheffingswaarde wordt overschreden ter plaatse van de straaten zijgevels van het hoofdgebouw. Ter plaatse van het woongedeelte dient in het bestemmingsplan te worden opgenomen dat er een “dovegevel” dient te worden opgericht ter hoogte van de straat- en zijgevels van het hoofdgebouw. Dit betekent dat ter plaatse van de verblijfsruimten geen te openen delen mogen worden opgenomen. Ter plaatse van de achtergevel en de achteraanbouw wordt de maximale ontheffingswaarde niet overschreden.

Er zal derhalve een verzoek tot vaststelling van een hogere toelaatbare waarde worden ingediend. In het aanvullend onderzoek daterende van 9 juli 2015, zoals integraal als bijlage bij de planstukken gevoegd, zijn de te treffen geluidwerende gevelmaatregelen bepaald.

Het bestemmingsplan kan enkel worden vastgesteld als gelijktijdig wordt besloten tot het vaststellen van zogenaamde 'Hogere Waarden' op grond van de Wet geluidhinder.


Spoorweglawaai

In de nabijheid van het plangebied is geen spoorlijn gesitueerd. De spoorlijn, Venlo-Nijmegen bevindt zich op een afstand van ruim 5,5 km ten westen van het plangebied.

5.2 Bodem- en grondwaterkwaliteit

In het kader van het onderhavige plan wordt binnen het projectgebied geen nieuwe bodemgevoelige functie toegelaten; immers, binnen het vigerende bestemmingsplan is hier reeds een bodemgevoelige functie voorzien in de vorm van een seksinrichting.

De functiewijziging zal geheel binnen de bestaande bebouwing plaatsvinden. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Kleine en grote projecten

De regels inzake luchtkwaliteit kennen het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

5.3.2 Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Het gaat hierbij om de volgende categorieën:

  • a. inrichtingen
  • b. infrastructuur
  • c. kantoorlocaties
  • d. woningbouwlocaties

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).

Het onderhavige project valt met de functiewijziging van seksinrichting naar één bedrijfswoning met beperkte opslag van kozijnen, zonder meer onder de Regeling NIBM. Enerzijds vanwege het zeer kleinschalige karakter en anderzijds omdat de verkeersaantrekkende werking van de seksinrichting wordt beëindigd en overgaat in de verkeersaantrekkingde werking gerelateerd aan een woonfunctie met lichte bedrijfsmatige opslagactiviteiten. Per saldo heft dit elkaar op. Via de NIBM-rekentool is een worst-case berekening gemaakt waaruit blijkt dat bij een (zeker niet te verwachten) toename van het dagelijkse aantal verkeerbewegingen van 200 voertuigen (waarvan 60 vrachtwagens) nog altijd sprake is van 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP15009BO53WEL-VA01_0011.jpg"

Figuur 8a: NIBM-tool

De bedrijfswoning is echter ook een object dat moet voldoen aan het blootstellingscriterium. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg is om een goed woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen.

Volgens de kaarten van het RIVM was de concentratie PM10 in Well tussen 10 en 30 microgram/m3, en is de concentratie NO2 rond de 20 microgram/m3. In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 40 microgram/m3. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 microgram/m3.

Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit in Well goed te noemen.

Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.

5.4 Natuur

Op 1 februari 2009 is een wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Bij onderhavige functiewijziging moet bij mogelijke gevolgen voor Natura 2000-gebieden (in casu de Maasduinen) vooral gedacht worden aan verdroging door onttrekking van grondwater, verontreiniging van grond- of oppervlaktewater, verstoring door geluid en ook door NOx-emissie als gevolg van activiteiten in de woning en verkeer van en naar de woning en bedrijf, hetgeen kan leiden tot een toename van stikstofdepositie op voor stikstofgevoelige habitats in omliggende Natura 2000-gebieden.

De verkeersgeneratie volgens de CROW-normering (althans vergeleken met een sauna/hamman) in de planologisch toegestane situatie bedraagt 13,6 bewegingen per 100 m2 vloeroppervlak; bij een oppervlak van 250 m2 komt dit neer op 34 verkeersbewegingen per etmaal.

De verkeersgeneratie in de gewenste situatie bedraagt voor de woning 8,6 en voor de showroom met kantoor (in totaal 120 m2) 11 bewegingen per 100 m2; in totaal bedraagt de verkeergeneratie dus 22 per etmaal.

Per saldo is er in theorie derhalve sprake van een afname van de verkeersbewegingen. Uitgaande van de feitelijke situatie (hetgeen volgens de jurisprudentie bepalend is) is er op dit moment sprake van leegstand van de seksinrichting, hetgeen neerkomt op een te verwaarlozen verkeersgeneratie.

Op basis van de effectenindicator ‘Natura 2000 – ecologische randvoorwaarden en storende factoren’ blijkt dat onderstaande verstorende effecten als gevolg van 'woningbouw' en 'bedrijventerrein' kunnen voorkomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP15009BO53WEL-VA01_0012.jpg"

Figuur 8b: effectenindicator

1 Oppervlakteverlies

Kenmerk: afname beschikbaar oppervlak leefgebied soorten en/of habitattypen.

Relevantie voor wat betreft het project: geen, omdat het leefgebied niet kleiner wordt.

2 Versnippering

Kenmerk: van versnippering is sprake bij het uiteenvallen van het leefgebied van soorten.

Relevantie voor wat betreft het project: geen, omdat het leefgebied in oppervlakte niet wordt aangetast.

7 Verontreiniging

Kenmerk: Er is sprake van verontreiniging als er verhoogde concentraties van stoffen in een gebied voorkomen, welke stoffen onder natuurlijke omstandigheden niet of in zeer lage concentraties aanwezig zijn. Bij verontreiniging is sprake van een zeer brede groep van ecosysteem/gebiedsvreemde stoffen: organische verbindingen, zware metalen, schadelijke stoffen die ontstaan door verbranding of productieprocessen, straling (radioactief en niet radioactief), geneesmiddelen, endocrien werkende stoffen etc. Deze stoffen werken in op de bodem, grondwater, lucht.

Relevantie voor wat betreft het project: geen, omdat noch woning, noch showroom voor kozijnen en de kantoorruimte geen verontreiniging tot gevolg heeft.

8 Verdroging

Kenmerk: Verdroging uit zich in lagere grondwaterstanden en/of afnemende kwel. De actuele grondwaterstand is zo lager dan de gewenste/benodigde grondwaterstand.

Relevantie voor wat betreft het project: geen, omdat er qua bebouwing en gebruik geen wijzigingen zijn die de grondwaterstand zouden kunnen beïnvloeden.

13 Verstoring door geluid

Kenmerk: verstoring door onnatuurlijke geluidsbronnen; permanent zoals geluid wegverkeer danwel tijdelijk zoals geluidsbelasting bij evenementen. Geluid is een hoorbare trilling, gekenmerkt door geluidsdruk en frequentie.

Relevantie voor wat betreft het project: geen, omdat de verkeersaantrekkende werking zeer beperkt is en de ligging langs de provinciale weg ervoor zorgt dat de ontsluiting direct via deze bestaande verkeersader plaatsvindt, waardoor er geen nieuwe verstoringspunten ontstaan.

14 Verstoring door licht

Kenmerk: verstoring door kunstmatige lichtbronnen, zoals licht uit woonwijken en industrieterreinen, glastuinbouw etc.

Relevantie voor wat betreft het project: geen, omdat het hiervoor te beperkt van omvang is.

15 Verstoring door trilling

Kenmerk: Er is sprake van trillingen in bodem en water als dergelijke trillingen door menselijke activiteiten veroorzaakt worden, zoals bij boren, heien, draaien van rotorbladen etc.

Relevantie voor wat betreft het project: geen, omdat er geen trilling veroorzaakt wordt.

16 Optische verstoring

Kenmerk: optische verstoring betreft verstoring door de aanwezigheid en/of beweging van mensen dan wel voorwerpen die niet thuishoren in het natuurlijke systeem.

Relevantie voor wat betreft het project: geen, omdat het hiervoor te beperkt van omvang is en de situering langs de provinciale weg ervoor zorgt dat de toename van 'beweging', welke voornamelijk binnen plaatsvindt, tegen deze achtergrondbeweging wegvalt.

 

17 Verstoring door mechanische effecten

Kenmerk: Onder mechanische effecten vallen verstoring door betreding, golfslag, luchtwervelingen etc. die optreden ten gevolge van menselijke activiteiten. De oorzaken en gevolgen zijn bij deze storende factor zeer divers.

Relevantie voor wat betreft het project: geen, omdat er geen mechanische effecten veroorzaakt worden.

Gezien de ligging van het plangebied buiten de Maasduinen, de aard en relatief beperkte omvang van het project zijn negatieve effecten op Natura 2000-gebied Maasduinen uitgesloten. Immers, het project heeft absoluut geen oppervlaktevervlies tot gevolg (activiteiten vinden plaats in de bestaande bebouwing), verontreiniging zoals bedoeld in de effectenindicator vindt evenmin plaats en voor mogelijke verstoring door geluid, licht, optisch en als gevolg van mechanische effecten op de Maasduinen hoeft evenmin gevreesd te worden gezien de beperkte omvang van het project. Bij de activiteiten 'woningbouw' en 'bedrijventerrein' zoals in de effectenindicator vermeld, wordt uitgegaan van nieuwbouw in een grotere omvang dan in gebruikname van één bestaand pand als woning en 120 m2 aan showroom en kantoor ten behoeve van handel in kozijnen.

 

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Risicovolle inrichtingen (Bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.

Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron.

De nieuwe bedrijfswoning is te kwalificeren als kwetsbaar object. Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg liggen in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen. De dichtstbijgelegen risicovolle inrichting ( LPG-vulpunt Moleneind 19 Well, met een PR-contour 10-6/jr. van 45 m en een contour voor de verantwoording van groepsrisico van 150 m) ligt op een afstand van meer dan 900 m en behoeft derhalve niet verder beschouwd te worden.

Het project ligt niet binnen het invloedsgebied voor GR dan wel een binnen een PR-contour 10-6/jr. van enige risicovolle inrichting.

Het aspect externe veiligheid staat derhalve niet aan het project in de weg.

5.5.2 Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

De dichtstbijzijnde weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is Bosserheide zelf (provinciale weg N271). De PR-contour 10-6/jr bedraagt hier 0 meter; de locatie van de functiewijziging (gelet op het feit dat het aantal aanwezigen binnen het plangebied per saldo niet gaat toenemen) ligt op een afstand van ongeveer 5 meter van deze weg.

Nu het bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat binnen 200 meter van een transportroute is gelegen, dient te worden ingegaan op:

a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid), en

b. voor zover dat plan betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet (zelfredzaamheid).

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om de taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied is zeer goed bereikbaar voor hulpdiensten, gelet op de ligging aan de provinciale weg. Tevens zijn er binnen en nabij het plangebied voldoende opstel mogelijkheden en is de bereikbaarheid voor voertuigen van de hulpverleningsdienstengoed te noemen. Als bluswatervoorziening zal gebruik moeten worden gemaakt van de bestaande voorzieningen/brandkranen.

Zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied geeft aan in welke mate de aanwezigen in staat zijn om op eigen kracht zich in veiligheid te brengen. De mogelijkheden voor zelfredding zijn afhankelijk van het incidentscenario. Zelfredding kan een zeer belangrijke bijdrage leveren aan het reduceren van het aantal slachtoffers omdat de meeste slachtoffers vooral in de eerste minuten tot het eerste halfuur van het ongeval vallen. Naast verschillen per scenario zijn er andere factoren die de mate van zelfredding beïnvloeden. Aanwezigheid van bijvoorbeeld vluchtwegen, mate van voorbereid zijn, het aantal mensen en hun fysieke condities en het al dan niet tijdig geven van duidelijke instructies zijn belangrijke factoren.

Voor het beschouwde scenario als gevolg van een incident op de provinciale weg geldt dat dit direct zichtbaar is voor de aanwezigen in het plangebied. Vluchten is mogelijk via 2 ontsluitingen op een onderlinge afstand van 70 meter, mits er geen bijzondere beperkingen zijn ten aanzien van de zelfredzaamheid van aanwezigen. In beginsel betreffen de aanwezigen de bewoners van de woning (er mag vanuit worden gegaan dat zij zelfredzaam zijn) en het personeel van het bedrijf (eveneens zelfredzaam). Het perceel is aan de zijde van de openbare weg voorzien van een aarden wal welke een buffer vormt tussen personen en het incident en de aanwezigen extra tijd geeft om zich van het incident weg te verplaatsen.

Tevens dient te worden ingegaan op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld, rekening houdend met de in dat gebied reeds aanwezige personen en de personen die in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan of de geldende bestemmingsplannen of een omgevingsvergunning redelijkerwijs te verwachten zijn, en de als gevolg van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft.

Deze verantwoording behoeft niet plaats te vinden indien het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen met niet meer dan tien procent toeneemt, en de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen niet wordt overschreden.

Er is een vergelijking gemaakt van het aantal aanwezige personen in de bestaande en de nieuwe situatie:

  Ogv vigerende bestemming   Ogv nieuwe bestemming  
dichtheid van personen   1 per 30 m2 -> 8,3   2,4 (woning)  
    1 per 30 m2 (kantoor)-> 4 (kantoor en showroom)  
totaal   8,3   6,4  

Uit deze tabel (gebaseerd op de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) blijkt dat de dichtheid van het aantal personen afneemt, op basis van de nieuwe planlogische regeling.

Geconcludeerd moet dus worden dat het aantal personen binnen het invloedsgebied in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan niet toeneemt (zelfs afneemt). De overschrijdingsfactor is lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde en de toename van het groepsrisico is minder dan 10%. Hierdoor hoeft het groepsrisico niet uitgebreid verantwoord te worden.

Op 28 juli 2015 heeft de Veiligheidsregio Noord-Limburg een advies uitgebracht ten aanzien van onderhavig project. Hierin wordt geconstateerd dat de inzet van hulpdiensten gericht zal zijn op het blussen van secundaire branden en het redden van slachtoffers na het optreden van de BLEVE of een plasbrand. Hiervoor is bij het plangebied voldoende bluswater beschikbaar. Het advies van de Veiligheidsregio is als bijlage opgenomen bij de planstukken.

De dichtstbijzijnde waterweg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de Maascorridor. De PR-contour 10-6/jr bedraagt ook hier 0 meter; het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 1,5 km van de Maascorridor.

5.6 Milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.

5.6.1 Bedrijven en Milieuzonering; Staat van bedrijfsactiviteiten

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

5.6.2 Invloed milieuhinder op het plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied, maar tegen de rand van de bebouwde kom van Well.

De handel in kozijnen (hout en andere bouwmaterialen) betreft een categorie 2 bedrijf waarbij een richtafstand geldt van 30 meter. De feitelijke afstand van het nieuwe bouwvlak en bedrijfsmatige activiteiten tot woningen van derden bedraagt meer dan 30 meter.

Er dient echter ook beoordeeld te worden of het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe bedrijfswoning aanvaardbaar is en of omliggende bedrijven in hun uitbreidingsmogelijkheden worden belemmerd door de nieuwe bedrijfswoning.

Het dichtstbij gelegen bedrijf is gesitueerd aan de hoek Bosserheide met het doorlopende bospad, naar het plangebied. De afstand van het bouwvlak tot aan de nieuwe bedrijfswoning bedraagt circa 10 meter. Bij betreffend bedrijf (volgens het bestemmingsplan een bedrijf van de categorie 1 of 2) worden motorvoertuigen gestald. Uitgaande van een categorie 2 bedrijf, bedraagt de richtafstand tot de nieuwe bedrijfswoning 30 meter, ingeval van een rustige woonwijk of rustig buitengebied. In casu zijn woning en bedrijf gesitueerd langs de provinciale weg tussen Well en Bergen, waar naast burgerwoningen ook nog andere bedrijven te vinden zijn in de categorie 'cultuur en ontspanning'. Hiermee kan gesteld worden dat er sprake is van een gemengd gebied, waarbij één afstandstap lager mag worden gehanteerd, hetgeen betekent dat 10 meter afstand tussen de nieuwe bedrijfswoning en het naastgelegen bedrijf volstaat en er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Temeer nu de woning zelf ook tot een bedrijf behoort en het naastgelegen bedrijf beperkt van omvang en activiteit is.

Andersom vormt de nieuwe bedrijfswoning geen extra belemmering voor het naastgelegen bedrijf, nu betreffend bedrijf met het bouwvlak grenst aan de woonbestemming aan de noordoostzijde.

Milieuzonering staat derhalve niet aan de ontwikkeling in de weg.

5.7 Kabels, leidingen en straalpaden

5.7.1 Gas-, olie-, brandstof- of watertransportleidingen en hoogspanningskabels

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor buisleidingen; exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn en gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.

In de omgeving van het plangebied liggen geen leidingen welke impact kunnen hebben op het plangebied.

5.7.2 Obstakelbeheer- en radarverstoringsgebied

Het plangebied bevindt zich niet binnen een straalpad van telecomvoorzieningen. Wel ligt het plangebied in het radarverstoringsgebied dat hoort bij de radar die staat op vliegbasis Volkel. Objecten hoger dan 65 meter boven NAP binnen een straal van 28 km van het radarstation kunnen aanleiding geven tot verstoring van het radarbeeld en zijn derhalve in beginsel niet toegestaan. Gelet op de via de planregels toegestane bouwhoogte en en de hoogteligging van het plangebied, zullen de "objecten" niet boven 65 meter boven NAP uitkomen en vormt het plan geen belemmering voor de radarverbinding.

Gelet op het bovenstaande mag worden gesteld dat met het onderhavige bestemmingsplan de belangen van defensie niet worden geschaad.

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

6.1 Uitgangspunten en randvoorwaarden waterhuishoudkundig systeem

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Peel en Maasvallei. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Bergen als het waterschap dient binnen het projectgebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit de gemeente Bergen en het waterschap Peel en Maasvallei gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • 1. afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
  • 2. de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • 3. verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
  • 4. grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  • 5. een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan;
  • 6. bij inbreidingslocaties dient een voorziening gerealiseerd te worden met een minimale inhoud van 30 mm met een overloop naar maaiveld of oppervlaktewater.

6.2 Toepassing wateruitgangspunten op het plangebied

6.2.1 Hemelwater

Binnen het plangebied moet een duurzaam waterhuishoudkundig systeem aanwezig zijn om de hoeveelheid regenwater te verwerken dat gelet op het ter plaatse aan de orde zijnd (nieuw) afvoerend verhard oppervlak binnen het plangebied valt.

De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het plangebied bedraagt volgens de kaart inzake de bodemdoorlatendheid (K-waarde) van de gemeente Bergen van het waterschap 1,5-10 m/dag. De onderhavige gronden zijn derhalve zeer geschikt voor hemelwaterinfiltratie. Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de gekozen infiltratievoorziening voor de nieuwe opslagruimte wordt uitgegaan van een neerslaggebeurtenis T=10. Aangenomen wordt dat bij een dergelijke bui 32,6 mm neerslag valt in 1 uur en 42,9 (afgerond 43) mm in 4 uur. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,043 m.

Bij toekomstige nieuw- cq verbouw op basis van onderhavig bestemmingsplan zal het gehele afvoerende oppervlak afgekoppeld dienmen te worden en zal een hemelwaterinfiltratievoorziening aangelegd worden welke gerelateerd zal zijn aan de te infiltreren hoeveelheid hemelwater.

Bouwmaterialen

De gemeente Bergen streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Er zal derhalve, voorzover relevant, geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.

6.2.2 Afvalwater

Het huishoudelijk afvalwater zal op de bestaande riolering geloosd worden.

6.3 Overleg Waterschap

Vooroverleg met en advies van het waterschap Peel en Maasvallei maakt onderdeel uit van de watertoets. Het waterschap Peel en Maasvallei heeft evenwel aangegeven dat bij plannen met een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2000 m2 en waarbij het plangebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden, geen vooroverleg plaats hoeft te vinden met het watertoetsloket. Het plan leidt niet tot een toename van het afvoerend verhard oppervlak van meer dan 2000 m2.

Specifiek wateradvies door het waterschap is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 7 Juridische vormgeving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • plantoelichting
  • planregels;
  • verbeelding.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied. De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:

  • Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
  • PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.

7.2 Planmethodiek

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.

7.3 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.

Opgemerkt wordt nog dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen, immers de wijze van raadplegen is ook verschillend. Inhoudelijk zijn geen verschillen te vinden.

7.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik.

In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de doeleindenomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.

In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de Anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene ontheffingsregels, de algemene wijzigingsregels, de algemene procedureregels voor wijzigingen, ontheffingen en nadere eisen en de overige regels.

In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Omdat onderhavig bestemmingsplan slechts een partiële herziening inhoudt, zijn in de regels ook slechts de gewijzigde bepalingen opgenomen.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid, kostenverhaal en planschade

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. Verder zijn de gronden eigendom van de initiatiefnemer. Deze gronden zijn niet belast met beperkt zakelijke rechten van derden.

Kostenverhaal is geregeld in een tussen de gemeente Bergen en de initiatiefnemer af te sluiten overeenkomst, waarin het planschadeverhaal wordt opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Bergen komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1. Bro

Het voornemen tot voorbereiding van het bestemmingsplan is op de gebruikelijke wijze bekendgemaakt.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijk overleg heeft overleg plaatsgevonden met Waterschap Peel en Maasvallei en de provincie Limburg.

9.3 Procedure ontwerp-bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken, met ingang van 10 december 2015, voor een ieder ter inzage. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.