Plan: | Kreeftenheide Siebengewald |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0893.BP15008KRONGSIE-VA01 |
De familie Pouwels, Kreeftenheide 82 te Siebengewald (hierna ook: initiatiefnemer) is voornemens om een vrijstaande woning te realiseren op de hoek Kreeftenheide-Verlengde Boterdijk in Siebengewald.
De locatie is gelegen binnen het bestemmingsplan “Siebengewald” en heeft de bestemming 'cultuur en ontspanning' gekregen. De realisatie van een woning is binnen deze bestemming niet toegestaan.
Om de bouw van de woning mogelijk te maken, dient de bestemming gewijzigd te worden in een woonbestemming. De reguliere bestemmingsplanprocedure is de geëigende weg om medewerking te verlenen.
De gemeente Bergen heeft bij schrijven van 1 juli 2014 te kennen gegeven mee te willen werken aan deze ruimtelijke ontwikkeling.
Het voorliggende bestemmingsplan 'Kreeftenheide Siebengewald' voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project .
Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van de ruimtelijke ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de milieu-planologische aspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is neergelegd in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de haalbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Initiatiefnemer is voornemens om een woning te realiseren op de hoek Kreeftenheide-Verlengde Boterdijk in Siebengewald , kadastraal bekend als gemeente Bergen, sectie R nummers 417, 1191 en 1192 . Op onderstaande figuur is de luchtfoto weergegeven van het perceel (rood omlijnd). Het perceel met een omvang van 5735 m2 is bebouwd met circa 400 m2 aan vogelverblijven, althans gebouwen die in gebruik zijn in verband met het houden van vogels.
Figuur 1: luchtfoto van plangebied
Alle aanwezige bebouwing zal worden gesloopt en zal plaats maken voor de nieuwe, vrijstaande woning, bijgebouwen en bijbehorend erf. Alle bebouwing zal geconcentreerd worden binnen een bouwvlak. De woning zal georiënteerd worden op Kreeftenheide en zal ook hierop ontsloten worden. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt zal de woning aansluiten op de vrijstaande woningen aan de zuidzijde van Kreeftenheide. Hiertoe zal een woonbestemming worden toegekend aan het voorste deel van het perceel (circa 1300 m2); het overige deel krijgt een bestemming Groen. Voor de bouwregels zal aansluiting worden gezocht bij de overige woonbestemming binnen de kern Siebengewald.
De afstand van de nieuwe woning tot de hoek Kreeftenheide-Verlengde Boterdijk zal zodanig zijn dat de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft.
Figuur 2: inrichtingsschets bouwperceel
Het plangebied wordt op Kreeftenheide ontsloten, en via de Verlengde Boterdijk - Pannenweg - Gochsedijk - Horsterbeekweg - Bleijenbeek wordt het verkeer geleid naar Afferden en de N271 (Rijksweg) welke in noord-zuidrichting voor de verkeersafwikkeling zorgt.
Buiten de bebouwde kom geldt een maximum snelheid van 80 km/uur en binnen de bebouwde kom van 30 km/u. De nieuw te realiseren woning wordt binnen de bebouwde kom geprojecteerd.
Parkeren zal geheel op eigen terrein plaatsvinden. Op basis van de CROW-parkeernormen zijn bij een vrijstaande woning 2 parkeerplaatsen benodigd. Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig zodat aan deze norm voldaan kan worden.
Het Landschapsplan gemeente Bergen 2013 vermeld d dat er al vanaf de 13e eeuw bij Siebengewal de eerste ontginningen waren: Siebengewald, Kreftenheye, Flieraij, de Vrij, aan de Grenze, Nieuwe Erf [grotendeels in Gennep], Lakeij en de Horst. Bijzondere landschapselementen zijn de houtwallen en natte weiden langs en bij de oude ontginningen.
In het grootschalige landbouwgebied ten westen van Siebengewald komen opmerkelijk veel beplantingselementen voor, vooral als wegbeplanting of erfbeplanting. Niettemin wekt het gebied vaak een zeer open indruk.
In en direct bij het plangebied is verder geen natuurlijk water. Op een afstand van circa 450 m ten zuiden van het plangebied ligt visvijver 'Vislust'.
Hemelwater afkomstig van het nieuw verhard oppervlak zal binnen het plangebied worden geïnfiltreerd, waarover meer in hoofdstuk 5.
Het plan heeft verder geen consequenties voor bestaand groen en water.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vastgesteld op 13 maart 2012.
Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. Deze aspecten worden in hoofdstuk 4 en 5 behandeld.
Op 12 december 2014 is het nieuwe provinciaal omgevingsplan Limburg vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:
Voor wat betreft de projectlocatie geeft het POL 2014 aan dat de omgeving getypeerd kan worden als 'overig bebouwd gebied'. Het betreft gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter.
Transformatie naar woningbouw dient samen te gaan met kwaliteitsverbetering, herstructurering en waar nodig sloop. Dynamisch voorraadbeheer betekent ook dat er slechts ruimte is voor nieuwe toevoegingen aan de voorraad als deze echt kwaliteit toevoegen en samengaan met het schrappen van slechte voorraad.
Noord-Limburg kenmerkt zich door een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Er dient een transformatie van de bestaande woningvoorraad plaats te vinden, aangezien er nauwelijks bevolkingsgroei meer is. Daarbij zal primair worden gekozen voor inbreiding, aanpassing en functieverandering en slechts beperkte uitbreiding in de nabijheid van kleine kernen. Uitbreiding via uitleggebieden slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, met als uitgangspunt bouwen voor eigen behoefte.
Omdat er sprake is van een locatie gelegen binnen het bebouwd gebied (ook in de feitelijke bebouwde kom) past de transformatie naar woningbouwlocatie vanuit stedenbouwkundig oogpunt in de omgeving. Er wordt gebouwd voor een eigen woningbehoefte; de gronden worden overgedragen aan de kinderen van initiatiefnemer, die hier een woning willen realiseren voor eigen gebruik. Om de woning te kunnen realiseren zal vooraf alle bestaande bebouwing gesloopt worden (400 m2) hetgeen een zeer substantiële kwaliteitsverbetering tot gevolg heeft. De nieuw te realiseren woning zal eveneens van relatief hoge kwaliteit zijn en in het iets hogere segment vallen.
Ook de Omgevingsverordening is op 12 december 2014 herzien. In paragraaf 2.2 is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:
In casu is er sprake van de toevoeging van één nieuwe woningbouwlocatie binnen het gebouwd gebied. Op 24 december 2014 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak in een vergelijkbare zaak (201405237/1/R2) het volgende overwogen:
'Het plan voorziet in de planologische inpassing van acht woningen. Gelet op de kleinschalige woningbouw die het plan mogelijk maakt, is de Afdeling van oordeel dat de raad er terecht van is uitgegaan dat het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2013 in zaak nr. 201302867/1/R4). De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.'
Onderhavig plan maakt de bouw van slechts één extra woning binnen bebouwd gebied mogelijk, zodat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.
Er is derhalve geen strijdigheid met de Omgevingsverordening 2014.
De gemeenteraad heeft op 1 juli 2014 de Structuurvisie+ 2014 ‘Bouwen aan de toekomst’ vastgesteld. De structuurvisie+ 2014 is opgesteld om de vraagstukken die spelen op te lossen met gebiedsgericht maatwerk. In deze structuurvisie+ wordt aangegeven welke geïntegreerde en elkaar versterkende ontwikkelingsmogelijkheden er zijn.
In de structuurvisie wordt geconstateerd dat het aantal woningbouwplannen in de regio groot is en onvoldoende afgestemd op de vraag. Door beter in te spelen op de demografische tendens is het van belang om nieuwe woningbouw ruimtelijk te concentreren en te zorgen voor kwaliteitsverhoging. Woningen dienen in principe binnen de rode contouren te worden gebouwd zodat het buitengebied gevrijwaard wordt van verdere verstedelijking en verstening. Nieuwe ‘stedelijke’ functies dienen binnen het gebouwd gebied te blijven. Voor de leefbaarheid van de kernen in de gemeente is het van groot belang dat concentratie primair binnen de kernen plaatsvindt.
Onderhavige locatie ligt in de rand van de kern, waardoor voor wat betreft de locatie wordt voldaan aan het beleid. Gelijktijdig wordt ook de ruimtelijke kwaliteit versterkt doordat de bestaande bebouwing binnen het plangebied geheel zal worden gesloopt en de bebouwde oppervlakte per saldo zal afnemen.
In 2011 is voor de regio Maasduinen een woonvisie opgesteld.
De omvang van de bevolking van Siebengewald loopt op basis van de E’til-prognose nauwelijks terug. Het aantal kinderen zal afnemen en het aantal senioren zal toenemen. Siebengewald heeft in de huidige situatie een behoorlijk voorzieningenniveau ten opzichte van het aantal inwoners en de normatieve benadering. Op basis van dit voorzieningenniveau wordt Siebengewald in de huidige situatie beschouwd als woondorp. De ontwikkeling van het aantal inwoners leidt tot amper wegvallen van draagvlak en zal daardoor waarschijnlijk niet leiden tot het verdwijnen van voorzieningen. De kern is mede door de geschiedenis en de afstand tot Nieuw Bergen (7 km) altijd redelijk op zichzelf aangewezen geweest. Siebengewald zal zich gezien de bevolkingsontwikkeling ontwikkelen tot een landelijke kern. Dus van woondorp naar landelijke kern.
Woningbouw in landelijke kernen zal vooral gericht moeten zijn op de behoefte en de versterking van de kwaliteit van het dorp. Grootschalige woningbouw zou het karakter van het dorp ernstig aantasten en al snel in strijd komen met ruimtelijke beperkingen.
Gelet op de behoefte kan een beperkte aanvulling op de woningvoorraad zinvol zijn. Het is immers gebleken dat vooral de binding aan de kleinere kernen in het algemeen vrij sterk is en dat woningzoekenden heel graag in hun dorp willen blijven wonen. Daarvoor moet dan ook ruimte zijn of gemaakt worden, in beginsel op inbreidingslocaties of locaties die het dorp op kwalitatief hoogwaardige wijze kunnen afronden.
De nieuwbouw van de woning aan Kreeftenheide betreft ook een situatie waarin sprake is van gebondenheid van de (kinderen van) initiatiefnemer aan het dorp en uit dien hoofde ook hier willen blijven wonen. Door de situering binnen de kern en opschoning van het plangebied in de zin van sloop van alle bestaande opstallen, past deze nieuwe woningbouwlocatie/mogelijkheid binnen de woonvisie.
De locatie is gelegen binnen het op 19 februari 2013 door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan “Siebengewald” en heeft de bestemming 'cultuur en ontspanning' gekregen. De realisatie van een woning is binnen deze bestemming niet toegestaan.
Onderstaand is de uitsnede uit de verbeelding weergegeven.
Figuur 3: uitsnede verbeelding
Om de bouw van de woning mogelijk te maken, dient de bestemming gewijzigd te worden in een woonbestemming. De reguliere bestemmingsplanprocedure is de geëigende weg om medewerking te verlenen.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische HoofdStructuur (EHS), Natura 2000-gebieden zoals Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en beschermde natuurmonumenten (in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998).
Figuur 4: uitsnede POL-kaart natuur
Bij de realisatie van een nieuwe woning moet bij mogelijke gevolgen voor Natura 2000-gebieden (in casu de Maasduinen op een afstand van ruim 2,7 km van het plangebied) vooral gedacht worden aan verdroging door onttrekking van grondwater, verontreiniging van grond- of oppervlaktewater, verstoring door geluid en ook door NOx-emissie als gevolg van activiteiten in de woning en verkeer van en naar de woning, hetgeen kan leiden tot een toename van stikstofdepositie op voor stikstofgevoelige habitats in omliggende Natura 2000-gebieden. Gelet op de afstand tot de Maasduinen en de reeds bebouwde omgeving van Siebengewald dient vooral dit laatste gevolg te worden beschouwd.
De maximale toename van de depositie bedraagt 0,002 mol N/ha/jaar. Deze bijdrage kan als niet-significant gekwalificeerd worden.
In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ff) in werking getreden. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn die de bescherming van soorten betreft geïmplementeerd. Bij ontwikkelingen waarbij een schadelijk effect optreedt voor beschermde soorten is een ontheffing nodig op grond van artikel 75 Ff.
Quickscan flora en fauna
Het plangebied is bebouwd met in totaal 400 m2 aan gebouwen. De bebouwingsintensiteit zal als gevolg van onderhavig bestemmingsplan afnemen en plaatsmaken voor meer groen. Water is binnen het plangebied niet aanwezig. Door het bestaande gebruik van het plangebied en de omgeving daarvan, de verstoring die hierdoor plaatsvindt en overige menselijke activiteiten, vormt het plangebied e.o. geen geschikte biotoop voor streng- en overige beschermde zoogdieren, (broed)vogels, amfibieën en reptielen.
Op basis van de natuurgegevens van de provincie Limburg noch op basis van recente flora- en faunagegevens uit het 'Vogelarchief Limburg' (1-4-2014 t/m 1-4-2015) blijkt dat binnen het plangebied beschermde planten- en diersoorten zijn waargenomen.
Gelet op het bovenstaande is een verstoring van flora en fauna door onderhavig project (mede in relatie tot de huidige planologische mogelijkheden, gebruik en bebouwingssituatie) niet te verwachten, waardoor er geen noodzaak is tot het uitvoeren van een uitgebreidere toets als bedoeld in de Flora- en faunawet.
Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in de Flora- en faunawet is opgenomen.
Artikel 2, lid 1 luidt:
Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
Artikel 2, lid 2 luidt:
De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, op zodanige wijze gebeurt dat het lijden zo beperkt mogelijk is.
Het uitvoeren van bouw- en graafwerkzaamheden zal zoveel mogelijk buiten het broedseizoen plaatsvinden.
Op 13 november 2012 heeft de gemeenteraad de “Nota Archeologie beleid Bergen” vastgesteld. Hiermee is de Wet op de archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in het gemeentelijke beleid. Op basis van de inventarisaties is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld.
Op de archeologische beleidskaart (zie onderstaand) is het plangebied aangeduid als categorie 6.
Figuur 5: uitsnede archeologische beleidskaart
Categorie 6:
Een archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Indien tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische vondsten plaatsvinden zal de initiatiefnemer dat – conform de verplichting uit art. 53 Monumentenwet 1988 –melden.
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen).
Wegverkeerslawaai
Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).
Aan de Kreeftenheide en de Verlengde Boterdijk (voorzover gelegen binnen de bebouwde kom) bedraagt de maximaal toegestane snelheid 30 km/uur. Voor de wegen buiten de bebouwde kom is dit 80 km/uur. De geluidzone bedraagt 250 meter.
Om te beoordelen wat de gevelbelasting is als gevolg van wegverkeerslawaai, is het noodzakelijk om een akoestisch onderzoek uit te voeren. Op 25 juni 2015 is dit onderzoek uitgevoerd door K-Plus. Hierin is het volgende geconstateerd:
'In het kader van de Wet geluidhinder worden geen restricties opgelegd aan de optredende gevelbelastingen. In het kader van de goede ruimtelijke ordening is een onderzoek verricht naar de optredende gevelbelastingen. De gevelbelasting is lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
In het kader van het Bouwbesluit is de vereiste karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie gelijk aan de minimum eis van 20 dB.'
Het akoestisch onderzoek is als bijlage bij de planstukken gevoegd.
Spoorweglawaai
In de nabijheid van het plangebied is geen spoorlijn gesitueerd.
In het kader van het onderhavige plan wordt binnen het projectgebied een nieuwe bodemgevoelige functie toegelaten in de vorm van een nieuwe woning. Voordat door middel van een omgevingsvergunning nieuwe functies mogelijk worden gemaakt zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.
Op 11 mei 2015 is door Econsultancy BV een vooronderzoek NEN 5725 uitgevoerd. Er zijn geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de onderzoekslocatie te verwachten. Op basis van het vooronderzoek en de terreininspectie kan gesteld worden dat er milieuhygiënisch géén belemmeringen bestaan voor de voorgenomen bouwplannen op de onderzoekslocatie. De onderzoeksresultaten geven géén aanleiding voor verder bodemonderzoek dan wel een bodemonderzoek op analytische grondslag.
Het integrale onderzoeksrapport is als bijlage bij de planstukken gevoegd.
De regels inzake luchtkwaliteit kennen het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.
Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).
Het gaat hierbij om de volgende categorieën:
Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).
Het onderhavige project valt met de realisatie van één woning zonder meer onder de Regeling NIBM.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg is om een goed woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen.
Volgens de kaarten van het RIVM was de concentratie PM10 in Siebengewald tussen de 10 en 30 microgram/m3, en is de concentratie NO2 rond de 20 microgram/m3. In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 40 microgram/m3. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 microgram/m3.
Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit in Siebengewald goed te noemen.
Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.
Op 1 februari 2009 is een wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Bij de realisatie van een nieuwe woning moet bij mogelijke gevolgen voor Natura 2000-gebieden (in casu de Maasduinen) vooral gedacht worden aan verdroging door onttrekking van grondwater, verontreiniging van grond- of oppervlaktewater, verstoring door geluid en ook door NOx-emissie als gevolg van activiteiten in de woning en verkeer van en naar de woning, hetgeen kan leiden tot een toename van stikstofdepositie op voor stikstofgevoelige habitats in omliggende Natura 2000-gebieden. Gelet op de afstand tot de Maasduinen en de reeds bebouwde omgeving van Siebengewald dient vooral dit laatste gevolg te worden beschouwd.
Met behulp van de Aerius Calculator is de stikstofdepositie op voor stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden berekend. Volgens de calculator zijn er geen natuurgebieden met rekenresultaten die hoger dan de drempelwaarde zijn. De maximale mogelijkheden die onderhavig plan bijdragen aan stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden zijn verwaarloosbaar. Natuurgebiedsbescherming staat niet aan het vaststellen van het plan in de weg.
De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (waaronder campings) of beperkt kwetsbare objecten niet of niet zonder meer worden opgericht.
Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan ) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.
Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde.
De realisatie van een woning is te kwalificeren als kwetsbaar object. Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg liggen in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen. De dichtstbijgelegen risicovolle inrichting (met een PR-contour 10-6/jr. van 110 m) ligt op een afstand van meer dan 750 meter en behoeft derhalve niet verder beschouwd te worden.
Figuur 6: uitsnede risicokaart externe veiligheid
Het project ligt evenmin binnen het invloedsgebied voor GR van betreffende risicovolle inrichting.
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.
In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd. De dichtstbijzijnde weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de Rijksweg (provinciale weg N552). De PR-contour 10-6/jr bedraagt hier 0 meter; de nieuwe woning ligt op een afstand van ongeveer 600 meter.
Maas en spoorlijn liggen op dermate grote afstanden dat deze niet beschouwd hoeven worden.
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.
De indeling van de bedrijven is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
Het plangebied ligt in de directe omgeving (straal van 300 meter) van één agrarisch bedrijf (aardbeienteelt), één mechanisatiebedrijf en één horeca-inrichting, op een afstand van respectievelijk 170, 160 en 60 meter.
De Handreiking Bedrijven en Milieuzonering (VNG), geeft richtafstanden voor deze bedrijven, namelijk 30 meter voor tuinbouwbedrijven, maximaal 50 meter in geval van een mechanisatiebedrijf en 10 meter voor een horecagelegenheid. De feitelijke afstand van de nieuwe woning tot deze omliggende functies bedraagt meer dan de richtafstand, zodat het woon- en leefklimaat bij de nieuwe woning aanvaardbaar is en bedrijven niet belemmerd worden.
De Wet geurhinder en veehouderij vormt in eerste instantie het wettelijk kader voor de beoordeling van geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een inrichting ten behoeve van een veehouderij. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van (geprojecteerde) veehouderijen.
De Wet geurhinder en veehouderij heeft op twee wijzen betrekking op ruimtelijke procedures. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet onderzocht worden of in de geprojecteerde woningen een goed woon- en leefklimaat is gegarandeerd.
Voorgrondbelasting
De nieuwe woning is geprojecteerd binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom. De gemeenteraad van Bergen heeft een verordening ex artikel 6, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij vastgesteld. De woning is geprojecteerd in het gebied 'kommen overig'. Voor dit deelgebied is in de Verordening geurhinder en veehouderij 2007 geen afwijkende norm vastgesteld. De maximale voorgrondgeurbelasting bedraagt op grond van artikel 3, eerste lid, onder a, van de Wet geurhinder en veehouderij 3,0 [OUE/m3 (P98)].
Vaste afstanden
Op grond van het gestelde in artikel 4, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij moet de afstand tot (de emissiepunten) van een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld ten minste 50 meter bedragen. Op grond van het gestelde in het tweede lid gelden voor pelsdieren afwijkende normen.
Op grond van het gestelde in artikel 5, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij moet de afstand tot tot de buitenzijde van dierenverblijven ten minste 25 meter bedragen.
Wijze van onderzoek
De voorgrond- respectievelijk de achtergrondbelasting zijn bepaald met behulp van de verspreidingsmodelen V-Stacks-vergunning en V-Stacks-gebied. Voorts is gebruik gemaakt van de bij de Wet geurhinder en veehouderij en de bij de verspreidingsmodellen uitgegeven gebruikershandleidingen. De bijdrage van de huidige dierverblijven op de locatie is buiten de berekening gelaten.
In V-Stacks-gebied is gerekend met een nauwkeurigheid van 20%. Dit komt overeen met de nauwkeurigheid waarmee in V-Stacksvergunning wordt gerekend.
De geuremissie is berekend aan de hand van het vergunde aantal dieren per inrichting.
De berekende achtergrondgeurbelasting op de geprojecteerde woning bedraagt 4,8 [OUE/m3 (P98)]. De grootste bijdrage aan de achtergrondbelasting is afkomstig van de varkenshouderij aan de Kleine Horsterweg 2 te Siebengewald. De voorgrondbelasting veroorzaakt door dit bedrijf bedraagt 2,3 [OUE/m3 (P98)]. De huidige voorgrondbelasting is gelegen onder de norm van 3,0 [OUE/m3 (P98)].
Volgens tabel A uit bijlage 6 van de Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij komt een achtergrondbelasting van 4,8 [OUE/m3 (P98)] overeen met 7 % door geur gehinderde in een concentratiegebied. Volgens de RIVM-milieukwaliteitscriteria zoals verwoord in bijlage 7 van de Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij komt dit overeen met een goede milieukwaliteit.
Volgens tabel B uit bijlage 6 van de Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij komt een voorgrondbelasting van 2,3 [OUE/m3 (P98)] eveneens overeen met 6 tot 7 % door geur gehinderde. Ook voor de voorgrondbelasting is sprake van een goede milieukwaliteit.
Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de huidige geurbelasting ter plaatse van de nieuwe woning niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het plan is in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Vaste afstanden
De geprojecteerde woning is gelegen op een afstand van meer dan 400 meter van bouwblokken van veehouderijbedrijven. In de omgeving bevinden zich geen pelsdierhouderijen. Aan de 'vaste afstandsnormen bij en krachtens artikel 4 en 5 van de Wet geurhinder en veehouderij is ruim voldaan.
Belangenafweging
Ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming moet worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
De geprojecteerde woning is omringd door andere bestaande geurgevoelige objecten (burgerwoningen). Reeds hierdoor kan geconcludeerd dat omliggende veehouderijen niet in hun belangen worden geschaad.
De Wet geurhinder en veehouderij verzet zich vooralsnog niet tegen de realisering van de geprojecteerde woning.
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor de exploitant en de gemeente. Exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn. Gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.
In de omgeving van het plangebied liggen geen leidingen welke impact kunnen hebben op het plangebied.
Het plangebied bevindt zich niet binnen een straalpad van telecomvoorzieningen. Wel ligt het plangebied in het radarverstoringsgebied dat hoort bij de radar die staat op vliegbasis Volkel. Objecten hoger dan 65 meter boven NAP binnen een straal van 28 km van het radarstation kunnen aanleiding geven tot verstoring van het radarbeeld en zijn derhalve in beginsel niet toegestaan. Gelet op de via de planregels toegestane bouwhoogte en de hoogteligging van het plangebied, zullen de "objecten" niet boven 65 meter boven NAP uitkomen en vormt het plan geen belemmering voor de radarverbinding.
Gelet op het bovenstaande mag worden gesteld dat met het onderhavige bestemmingsplan de belangen van defensie niet worden geschaad.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Peel en Maasvallei. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Bergen als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit de gemeente Bergen en het waterschap Peel en Maasvallei gelden daarbij de volgende uitgangspunten:
1. afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
2. de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
3. verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
4. grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
5. een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan;
6. bij inbreidingslocaties dient een voorziening gerealiseerd te worden met een minimale inhoud van 30 mm met een overloop naar maaiveld of oppervlaktewater.
Binnen het plangebied moet een duurzaam waterhuishoudkundig systeem aanwezig zijn om de hoeveelheid regenwater te verwerken dat gelet op het ter plaatse aan de orde zijnd (nieuw) afvoerend verhard oppervlak van maximaal 250 m² (nieuwe woning met bijgebouw) binnen het plangebied valt.
De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het plangebied bedraagt volgens de kaart inzake de bodemdoorlatendheid (K-waarde) van de gemeente Bergen van het waterschap 1-4 m/dag. De onderhavige gronden zijn derhalve zeer geschikt voor hemelwaterinfiltratie. Er moet wel rekening gehouden worden met hoge grondwaterstanden. Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de gekozen infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een neerslaggebeurtenis T=5.
Aangenomen wordt dat bij een dergelijke bui ca. 30 mm neerslag valt in 1 uur. De minimaal te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,03 m.
Neerslag T= 5 -> 30 mm neerslag/m2
Te infiltreren -> 250 m2 x 0,03 m-> 7,5 m3
Gekozen wordt voor een open infiltratievoorziening (wadi) waardoor een neerslaggebeurtenis T=5 kan worden opgevangen. Deze infiltratievoorziening met een capaciteit van ruim 8 m³ maakt onderdeel uit van de achtergelegen en tot tuin bestemde gronden en zal ervoor zorgen dat het hemelwater dat neerslaat op de nieuwe gebouwen geheel kan worden geborgen.
Overtollig hemelwater dat van de semi-doorlatende verharding afvloeit, zal geleid worden richting de omliggende beplanting (niet afstromen naar de openbare weg). Een overloop op maaiveld naar openbare ruimte of oppervlaktewater is toegestaan.
Bouwmaterialen
De gemeente Bergen streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Er zal derhalve, voorzover relevant, geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.
Het afvalwater zal wel op de bestaande riolering geloosd worden
Vooroverleg met en advies van het waterschap Peel en Maasvallei maakt onderdeel uit van de watertoets. Het waterschap Peel en Maasvallei heeft evenwel aangegeven dat bij plannen met een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2000 m2 en waarbij het plangebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden, geen vooroverleg plaats hoeft te vinden met het watertoetsloket. Het plan leidt niet tot een toename van het afvoerend verhard oppervlak van meer dan 2000 m2.
Specifiek wateradvies door het waterschap is niet noodzakelijk.
Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied. De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:
Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.
De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik.
In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de doeleindenomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.
In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de Anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene ontheffingsregels, de algemene wijzigingsregels, de algemene procedureregels voor wijzigingen, ontheffingen en nadere eisen en de overige regels.
In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Omdat onderhavig bestemmingsplan slechts een partiële herziening inhoudt, zijn in de regels ook slechts de gewijzigde bepalingen opgenomen.
De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de gemeente Bergen zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het planvoornemen.
De gemeente heeft met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst gesloten, waarbij de initiatiefnemer de verplichting op zich heeft genomen om eventuele planschadeclaims als gevolg van de planologische wijziging voor zijn rekening te nemen.
De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wro een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In het Bro is aangegeven dat de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden als een bouwplan in de zin van het Bro wordt gezien, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd.
Bij onderhavig initiatief is geen sprake van de realisatie van 10 of meer woninge. Er behoeven dan ook geen kosten met betrekking tot grondexploitatie te worden verhaald.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.
Het voornemen tot voorbereiding van het bestemmingsplan is op de gebruikelijke wijze bekendgemaakt.
In het kader van het wettelijk overleg heeft onder meer overleg plaatsgevonden met Waterschap Peel en Maasvallei, provincie Limburg en de inspectie VROM-Zuid. En zijn geen reacties ontvangen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken, tot en met 9 september 2015, voor een ieder ter inzage. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.