direct naar inhoud van Regels
Plan: Bedrijventerrein Roversheide
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0889.BPRoversheideUitbr-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Roversheide' met identificatienummer NL.IMRO.0889.BPRoversheideUitbr-VA01 van de gemeente Beesel.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 antenne:

een constructie bestaande uit een mast, een ontvang- en zenddraad of een stelsel van draden, danwel een schotel bestemd voor (tele)communicatiedoeleinden;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bed en breakfast:

een voorziening voor overnachting met het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit, ondergeschikt aan de woonfunctie. Het bieden van overnachtingsmogelijkheid aan personen die tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid verrichten valt niet onder bed & breakfast.

1.8 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.9 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

1.10 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.

1.11 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald.

1.12 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlak:

het totale (vloer-)oppervlak dat wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.13 bestaande situatie:
  • a. bebouwing, zoals aanwezig en toegestaan (legaal gerealiseerd) op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
  • b. het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van het hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op het zelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd. De begane grond is een bouwlaag, kelders en zolders zijn geen aparte bouwlaag.

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is.

1.24 caravan:

een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig die bedoeld is voor woon-, dag- of nachtverblijf en bedoeld is om als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook als deze wagen of voertuig wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, is hij voor de toepassing van dit plan een caravan.

1.25 carport/overkapping:

een dakconstructie met maximaal twee tot de constructie behorende wanden.

1.26 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, vanwege het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Dit beeld kan onder andere tot uitdrukking komen in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.

1.27 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden van, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen voor eigen gebruik of verbruik, dat niet betreft de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.28 detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel die vanwege de aard en omvang van de goederen een grote oppervlakte voor uitstalling nodig heeft. Hiervan is sprake als minimaal 1.400 m2 verkoopvloeroppervlak voor een detailhandelsvestiging nodig is.

1.29 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:

een bedrijf of instelling dat is gericht op het leveren van consument-verzorgende diensten.

1.30 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van garagebedrijven en seksinrichtingen.

1.31 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond.

1.32 functie:

het gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan dat volgens de regels is toegestaan.

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.34 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, waarvoor op grond van de Wet geluidhinder een geluidzone geldt.

1.35 geurgevoelige functie

functie, in een gebouw, gekenmerkt door het langdurig verblijven van mensen, zoals woningen en
schoolgebouwen.

1.36 geurgevoelig object:

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te wonen of verblijven door
mensen en dat daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze wordt gebruikt.

1.37 geurzone

Gebied waarbinnen een geurgevoelig object of geurgevoelige functie niet is toegestaan.

1.38 hoofdfunctie:

de functie waarvoor het hoofdgebouw als hoofdzakelijk mag worden gebruikt volgens deze regels.

1.39 hoofdgebouw:

een of meer gebouwen, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.40 huishouden:

een of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren.

1.41 kamerverhuur:

woonvorm, voor niet-recreatieve bewoning, waarbij een pand wordt bewoond door meerdere personen die geen gezamenlijk huishouden vormen, en waarbij de afzonderlijke huishoudens afhankelijk zijn van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken en/of doucheruimte met toilet) buiten de woonruimte.

1.42 kantoor:

een gebouw of ruimte dat/die dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden:

  • a. voor derden;
  • b. voor (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar aard daarmee gelijk te stellen instellingen.
1.43 kap:

een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk met ten minste één hellend dakvlak.

1.44 kwetsbaar object:

een object waarvoor het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting bepaalt.

1.45 maaiveld:

de bovenkant van het aansluitende afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.

1.46 ondergeschikte detailhandel:

beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen, die verband houden met de in de regels toegestane bedrijfsactiviteiten.

1.47 ondergeschikte horeca:

het als onzelfstandige activiteit verstrekken van dranken en/of etenswaren voor consumptie ter plaatse, al dan niet in combinatie met een terras, waarbij de horecafunctie ondersteunend is aan de hoofdfunctie en daarin in ruimtelijk en functioneel opzicht ondergeschikt is.

1.48 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.49 pension:

deel van een woning of daarbij behorend gebouw met als doel het met het oog op recreatie aan 5 of meer personen op ten minste 2 en maximaal 10 kamers verstrekken van logies voor langere of kortere tijd. Met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en/ of dranken aan de logerende gasten, een en ander zonder vermaakfunctie.

1.50 prostitutie:

het zich tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten of handelingen.

1.51 risicovolle inrichting:

een inrichting waarvoor het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico geeft of risico-afstand voor het toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.52 ruimtelijke kwaliteit:

de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van die ruimte.

1.53 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is:

  • a. seksuele handelingen worden verricht;
  • b. vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Deze regels verstaan onder een seksinrichting in ieder geval: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.54 stedenbouwkundig beeld:

het beeld dat is bepaald door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's inclusief de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen of gevormde ruimte(n).

1.55 tuincentrum:

detailhandel waarop artikelen voor de inrichting en het onderhoud van tuinen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen worden aangeboden.

1.56 verkoopvloeroppervlakte (vvo):
  • a. bruto verkoopvloeroppervlakte: de totale vloeroppervlakte van een bedrijfsvestiging, welke bestemd is voor de verkoop en uitstalling van goederen. Hieronder vallen ook de etalageruimte en ruimte achter de toonbank.
  • b. netto verkoopvloeroppervlakte: de bruto-vloeroppervlakte van een bedrijfsvestiging minus de oppervlakte van magazijnen en overige ruimten die niet voor de rechtstreekse verkoop zijn ingericht.
1.57 voorgevelrooilijn:

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

1.58 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit. Hieronder vallen onder andere duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen voor berging en infiltratie van hemelwater.

1.59 werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.60 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

deze wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw op 1 m boven peil en haaks op de perceelsgrens.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken, gemeten buitenwerks en 1 m boven peil.

2.3 bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken mag worden bebouwd. Dit wordt uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat ligt:

  • a. binnen de bestemming;
  • b. binnen een in de planregels aangeduid gedeelte van die bestemming.
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk:

deze wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 Bovenkant Spoorstaaf (BS):

de hoogte van de bovenkant van de laagste spoorstaaf.

2.6 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

deze wordt gemeten tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren, op 1 m boven peil. De grootste maat bepalend is daarvoor bepalend.

2.7 dakhelling:

deze wordt gemeten langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.8 goothoogte van een bouwwerk:

deze wordt gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.9 inhoud van een bouwwerk:

deze wordt gemeten tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.10 oppervlakte van een bouwwerk:

deze wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.11 peil:
  • a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst is dit de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen is dit de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maximaal 4 bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten onder de:
    • 1. milieucategorieën 2 en 3.1 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
    • 2. milieucategorieën 2, 3.1 en 3.2 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' uitsluitend een verkeersontsluiting;
  • c. ondergeschikte detailhandel in goederen of producten die in directe relatie staan met de aard van het bedrijf;
  • d. webwinkels;
  • e. opslag en uitstalling uitsluitend achter de voorgevelrooilijn;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. wegen en paden;
  • h. tuinen, erven en verhardingen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bouwwerken moeten worden gebouwd binnen het bouwvlak, met uitzondering van bouwwerken waarvoor in de volgende subleden is aangegeven dat die ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan.
  • b. Het bebouwingspercentage bedraagt ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximaal bebouwingspercentage' op de verbeelding weergegeven percentage.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen en overkappingen ten dienste van bedrijven

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen ten dienste van bedrijven gelden de volgende bepalingen:

  • a. De afstand van bedrijfsgebouwen en overkappingen ten dienste van bedrijven tot perceelsgrenzen moet minimaal 3 m zijn.
  • b. De goothoogte mag niet meer zijn dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)' is aangegeven.
  • c. De bouwhoogte mag niet meer zijn dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Erfafscheidingen en vlaggenmasten mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag maximaal 2 m zijn.
  • c. De bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m zijn, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 1,8 m mag zijn indien:
    • 1. de erfafscheiding boven de 0,75 m voor minimaal 90% een open constructie heeft;
    • 2. de erfafscheiding op een afstand van minimaal 1 m van de openbare weg, niet zijnde een trottoir, wordt gebouwd.
  • d. De bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 6 m zijn.
  • e. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag maximaal 3 m zijn.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 3.2.2 onder a voor het bouwen in de perceelsgrens, met dien verstande dat:
    • 1. het uit bedrijfsmatig en/of bedrijfseconomisch oogpunt noodzakelijk is;
    • 2. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt verstoord;
    • 3. de brandveiligheid gewaarborgd is.
  • b. 3.2.2 onder b en c voor het verhogen van de maximale goot- en bouwhoogte tot maximaal 15 m, mits geen belemmeringen van stedenbouwkundige aard optreden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

  • a. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • b. risicovolle inrichtingen;
  • c. seksinrichtingen;
  • d. recreatief nachtverblijf;
  • e. opslag voor de voorgevelrooilijn;
  • f. opslag-, stort-, of bergplaats van onbruikbare voorwerpen en materialen;
  • g. (bedrijfs)woningen;
  • h. tijdelijke of permanente bewoning van caravans;
  • i. kamerverhuur van bedrijfsgebouwen;
  • j. detailhandel met uitzondering van ondergeschikte detailhandel zoals opgenomen in artikel 3.1 onder c;
  • k. zelfstandige kantoren;
  • l. geurgevoelige objecten binnen de aanduiding 'milieuzone - geurzone'.

3.4.2 Ondergeschikte detailhandel

Ondergeschikte detailhandel in goederen of producten die in directe relatie staan met de aard van het bedrijf is toegestaan. De totale verkoopvloeroppervlakte mag 10% van de totale totale bedrijfsvloeroppervlakte zijn, tot maximaal 500 m2.

3.4.3 Voorwaardelijke verplichting in het kader van een geluidsgevoelige functie en/of object

De bedrijfsgebouwen als bedoeld onder 3.1 mogen slechts in gebruik worden genomen indien de geluidsbelasting op de meetpunten A met coördinaten (x:203202.1, y:365338.2) en B met coördinaten (x:203170.3, y:365254) niet wordt overschreden in het kader van een geluidsgevoelige functie en/of object. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat

  • a. de niveaus op de in de navolgende tabel genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden:

  07.00 - 19.00 uur   19.00 - 23.00 uur   23.00 - 07.00 uur
 
LAr,LT op rekenpunt A & B
 
50 dB(A)   45 dB(A)   40 dB(A)  
LAmax op rekenpunt A & B
 
70 dB(A)   65 dB(A)   60 dB(A)  

  • b. de in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur in bovenstaande tabel opgenomen maximale geluidsniveaus LAmax niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 3.1 onder a voor bedrijven die niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten worden genoemd, maar naar het oordeel van het bevoegd gezag naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in de milieucategorieën die ter plaatse zijn toegelaten.
  • b. 3.1 onder a voor het toevoegen van maximaal 2 nieuwe bedrijven, met dien verstande dat:
  • 1. de behoefte voor het toevoegen van nieuwe bedrijven is aangetoond;
  • 2. het woon- en leefmilieu van nabij gelegen woningen niet onevenredig wordt aangetast;
  • 3. de gebruiksmogelijkheden van omliggende percelen niet onevenredig wordt aangetast;
  • 4. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast;
  • 5. de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
  • 6. de (brand)veiligheid niet wordt aangetast;
  • c. 3.1 onder a voor het verhogen van de milieucategorie tot maximaal 3.2, mits op grond van een akoestisch onderzoek kan worden aangetoond dat een dergelijke milieucategorie haalbaar is met het oog op de nabij gelegen woningen en eventueel benodigde akoestische maatregelen worden uitgevoerd.
  • d. 3.4.1 onder b om een riscovolle inrichting toe te staan, met dien verstande dat:
    • 1. de toepasselijke grenswaarden voor het risico en risico-afstanden ten aanzien van kwetsbare objecten in acht worden genomen;
    • 2. met de toepasselijke richtwaarden voor het risico en risico-afstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten rekening wordt gehouden.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. plantsoenen, groenstroken;
  • b. bermen en beplantingen;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. ondergrondse en/of bovengrondse infiltratievoorzieningen;
  • f. verkeersdoeleinden met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'Verkeer uitgesloten' geen verkeersdoeleinden zijn toegestaan;
  • g. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

  • a. De bouwhoogte mag maximaal 5 m zijn.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;
  • b. het behoud, herstel en de ontwikkeling van de specifieke ecologische waarden;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder bruggen, duikers en gelijksoortige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

  • a. Er mogen alleen bouwwerken worden gebouwd, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de watergang.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van watergangen
  • b. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • c. het bemalen of draineren van de grond en het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water of het anderszins wijzigen van de grondwaterstand en de waterhuishouding;
  • d. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden, aanleg- en ligplaatsen of vlonders;
  • e. het verwijderen van waardevolle oever- en watervegetatie dan wel het verrichten van andere werkzaamheden welke een ernstige beschadiging van de waardevolle vegetatie ten gevolge kunnen hebben.

5.3.2 Uitzonderingen

Het in 5.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. van ondergeschikte betekenis zijn;
  • c. voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • d. in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
  • e. op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning kunnen worden uitgevoerd.

5.3.3 Toelaatbaarheid

De in 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het behoud van de landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden van de gronden;
  • b. het herstel van de landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden van de gronden;
  • c. de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden van de gronden.

Artikel 6 Waterstaat - Beschermingszone watergang

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor:

  • a. het beheer en onderhoud van de watergang(en);
  • b. de bescherming van de specifieke ecologische waarden van de watergang.
6.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald mogen op of in deze bestemming begrepen grond geen bouwwerken worden gebouwd.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2 voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, alsmede voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het behoud en beheer van de watergang, met dien verstande dat:

  • a. door de bouw of de situering van het bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de waterhuishoudkundige functie van de watergang;
  • b. geen onevenredige schade aan de specifieke ecologische waarden wordt of kan worden toegebracht;
  • c. het bevoegd gezag schriftelijk advies heeft ingewonnen bij de betreffende beheerder van de watergang.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere gesloten oppervlakteverhardingen;
  • b. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen;
  • d. het wijzigen van het bestaande bodemniveau door ophogingen of afgravingen of het verrichten van andere graafwerkzaamheden;
  • e. het aanbrengen, vellen en/of rooien van bomen, of beplantingen welke dieper wortelen dan 0,75 m.

6.4.2 Uitzonderingen

Het in 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. van ondergeschikte betekenis zijn;
  • c. voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • d. in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
  • e. op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning kunnen worden uitgevoerd.
  • f. het periodiek kappen van hakhout betreffen, als dit hoort tot de normale uitoefening van het toegelaten bodemgebruik;
  • g. normaal spitwerk betreffen tot een diepte van niet meer dan 0,30 m.

6.4.3 Toelaatbaarheid

De in 6.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de waterhuishoudkundige functie niet onevenredig worden aangetast;
  • b. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de specifieke ecologische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet wezenlijk worden verkleind;
  • d. hierover schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de watergang.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Bestaande afwijkende maatvoering

Met betrekking tot de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande maten gelden de volgende regels:

  • a. De bestaande maten die hoger zijn dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, zijn de maximaal toegestane maten.
  • b. Bestaande maten die lager zijn dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, zijn de minimaal toegestane maten.
  • c. Bij herbouw is het bepaalde onder a en b van toepassing, wanneer de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
8.2 Ondergronds bouwen
  • a. Op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden. Direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  • b. De verticale diepte bij ondergronds bouwen mag maximaal 3,5 m zijn.
  • c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangepast.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutie;
  • b. het gebruik van gebouwen en bijbehorende bouwwerken voor wonen;
  • c. het gebruik van gebouwen ten behoeve van een bed & breakfast;
  • d. het gebruik van gebouwen ten behoeve van een pension.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 milieuzone - geurzone
10.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' zijn de gronden, behalve voor de aldaar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor:

  • a. het voorkomen van belemmeringen in de bedrijfsvoering voor het nabijgelegen bedrijf;
  • b. het waarborgen van een goed woon-, leef- en verblijfsklimaat.

10.1.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' mogen geen geurgevoelige objecten worden gerealiseerd.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor:

  • a. het afwijken van de voorgeschreven maten met ten hoogste 10% voor:
    • 1. goot- en bouwhoogten;
    • 2. dakhellingen;
    • 3. afstanden tot de bouwperceelsgrens;
    • 4. bebouwde oppervlakten;
  • b. het bouwen van kleine bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, (glas)containers, monumenten, kapellen, wegkruisen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, alsmede voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de inrichting van jongerenontmoetingsplaatsen (JOP) mits:
    • 1. de oppervlakte maximaal 25 m2 is;
    • 2. de goothoogte maximaal 3 m is;
    • 3. de bouwwerken naar aard en afmetingen passen in het plan, met dien verstande, dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 5 m mogen zijn;
    • 4. de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
  • c. geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van of noodzakelijk zijn voor:
    • 1. een ruimtelijk beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken;
    • 2. de situering van ontsluitingen;
    • 3. de werkelijke toestand van het terrein;
  • d. het in geringe mate afwijken van een bestemmingsgrens, alsmede vorm van bouwvlakken, voorzover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  • e. het oprichten van voorzieningen ten dienste van telecommunicatiedoeleinden, met dien verstande dat:
    • 1. deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn;
    • 2. de hoogte van antennes voor privé-gebruik maximaal 15 m mag zijn;
    • 3. de hoogte van antennes voor gemeenschappelijk gebruik maximaal 30 m mag zijn;
    • 4. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

12.2 Parkeren
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en/of van gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
  • b. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid indien wordt voldaan aan het gemeentelijk parkeerbeleid zoals opgenomen in het 'Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2012-2015', vastgesteld door de gemeenteraad in december 2011, en de 'Parkeerbijdrageregeling Beesel 2013', vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 18 maart 2013.
  • c. Indien de gemeentelijke beleidsregels ten aanzien van parkeren gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient rekening te worden gehouden met dit gewijzigde beleid.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Roversheide'.