Plan: | Spaubeekerstraat ong. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0888.BPSpaubeekstrong18-VA01 |
Bij de gemeente Beek is het verzoek binnengekomen om één woning te realiseren aan de Spaubeekerstraat ong. te Neerbeek op het perceel kadastraal bekend, gemeente Beek, sectie I, nr. 930 te Neerbeek. De realisatie van een woning is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied Beek 2011”. Op deze locatie rust namelijk een agrarische bestemming, waarbij het binnen de bebouwingsvoorschriften niet mogelijk is om een woning te realiseren. Daarnaast is deze locatie gelegen binnen de geluidzone behorende bij het industrieterrein Chemelot, waarbinnen geen nieuwe woningen mogen worden opgericht en binnen het bodembeschermingsgebied waar geen bebouwing mag plaatsvinden waarmee de kwaliteit van de bodem en de waarden daarvan onevenredig worden verminderd. Ten behoeven van dit planvoornemen moet derhalve het bestemmingsplan herzien worden. Middels onderhavig bestemmingsplan wordt dit planvoornemen mogelijk gemaakt.
De gemeente Beek heeft aangegeven in principe bereid te zijn medewerking te verlenen aan de realisatie van één woning aan de Spaubeekerstraat ong. te Neerbeek (per brief d.d. 3 augustus 2017). De gemeente heeft hierbij aangegeven dat een bestemmingsplanherziening dient plaats te vinden en hierbij een procedure hogere grenswaarde gevolgd dient te worden voor industrielawaai en wegverkeerslawaai. Tevens dient het gedeelte achter de toekomstige woonbestemming met bijgebouwenvlak de agrarische bestemming te behouden. Eveneens dient verantwoord te worden dat voldaan wordt aan het woningbouwbeleid. Hierover zijn door de gemeente nadere afspraken gemaakt met de initiatiefnemer.
Het plangebied is gelegen in Neerbeek. Het plangebied is gesitueerd tussen Spaubeekerstraat 20 en Spaubeekerstraat 26. Het betreffende perceel is kadastraal bekend als gemeente Beek, sectie I, nummer 930.
Luchtfoto plangebied
Het plangebied is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied Beek 2011”, dat door de raad is vastgesteld op 7 juli 2011. Het plangebied is gelegen binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap tevens kernrandzone' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Tevens rusten er de gebiedsaanduidingen 'geluidzone - industrie 45 - 50 dB(A)' en 'milieuzone - bodembeschermingsgebied'.
Uitsnede vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Beek 2011"
Binnen de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap tevens kernrandzone' zijn de gronden volgens artikel 5.1 bestemd voor:
Een en ander met bijbehorende voorzieningen.
Binnen deze bestemming kunnen geen hoofdgebouwen en/of bijgebouwen worden opgericht, enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Tevens is het gebruik voor woondoeleinden niet toegestaan. Derhalve kan een woning op deze locatie in het vigerende bestemmingsplan niet worden opgericht.
De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' zijn gericht op het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden. Binnen deze bestemmingen mag niet worden gebouwd. Dit is niet van toepassing indien:
De gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie 45 - 50 dB(A)' is gericht op de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte voor industrie. Op deze gronden mogen geen nieuwe woningen, dan wel nieuwe andere geluidgevoelige bebouwing worden opgericht. Burgemeester en wethouders kunnen deze aanduiding wijzigen in die zin dat de zone wordt aangepast indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat.
De gebiedsaanduiding 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' is gericht op de bescherming van de kwaliteit van de bodem en het grondwater en de waarden daarvan. Op deze gronden mag geen bebouwing plaatsvinden waarmee de kwaliteit van de bodem en de waarden daarvan onevenredig wordt verminderd.
Op basis van het toegestane gebruik en bouwmogelijkheden van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap tevens kernrandzone' is de realisatie van een woning niet toegestaan aangezien er geen gebouwen mogen worden gerealiseerd en het gebruik als wonen als zodanig niet benoemd is in de bestemmingsomschrijving. Daarnaast is deze locatie gelegen binnen de geluidzone behorende bij het industrieterrein Chemelot, waarbinnen geen nieuwe woningen mogen worden opgericht. Ten slotte mag binnen het bodembeschermingsgebied geen bebouwing plaatsvinden waarmee de kwaliteit van de bodem en de waarden daarvan onevenredig worden verminderd.
Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van een nieuwe woning aan de Spaubeekerstraat ong. gerealiseerd op een open plek binnen een bebouwingslint en naast de wijk Beijensweide. Door deze ligging kan worden geconcludeerd dat er feitelijk sprake is van een afronding en versterking van het huidige bebouwingslint. Hiervoor wordt de bestemming binnen het plangebied gewijzigd in de bestemming ‘Wonen’. Bij de voorschriften van deze bestemming wordt aangesloten bij de voorschriften van de bestemming 'Wonen' uit het bestemmingsplan “Buitengebied Beek 2011”. Binnen deze bestemming wordt een bouwvlak opgenomen waarbinnen de nieuwe woning gesitueerd moet worden. Tevens wordt de aanduiding bijgebouwen opgenomen ten behoeve van de realisatie van bijgebouwen. Deze aanduiding wordt daarbij afgestemd op de ruimtelijke situatie. De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' en de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' en 'geluidzone - industrie 45 - 50 dB(A)' blijven gehandhaafd. De verbeelding en regels behorende bij deze toelichting zijn opgesteld volgens de opzet en inhoud van de onderliggende vigerende bestemmingsplannen.
Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken: In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plangebied en de aanwezige functies in het gebied gegeven. In hoofdstuk 3 worden de relevante visies beschreven die er op de verschillende bestuursniveaus zijn ten aanzien van het plangebied (Beleidskader). In hoofdstuk 4 wordt aangegeven welke uitgangspunten en randvoorwaarden er voor het planvoornemen gelden. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Om een beeld te krijgen van de omgeving van het plangebied wordt eerst een gebiedsbeschrijving van Neerbeek en met name van de directe omgeving van het plangebied gegeven. Dit wordt gedaan aan de hand van de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke structuur en functionele structuur.
In de periode voor de aanleg van de Rijksweg Maastricht-Sittard-Roermond, maakte Neerbeek deel uit van een reeks lintdorpen tussen de steden Maastricht en Sittard. De (momenteel in het dorp overkluisde) Keutelbeek, waarlangs ook Beek is gelegen, was een belangrijke voorwaarde voor de vestiging van de eerste bewoners. In die tijd vormden de huidige Spaubeekerstraat en Neerbeekerstraat de belangrijkste (globaal noord/zuidgerichte) verbindingsroute door Neerbeek. In oost-west richting was met name de verbinding met Spaubeek (eveneens Spaubeekerstraat) van belang. Door de specifieke gekromde ligging van beide straten ontstond ook bebouwing aan de tussenverbinding Keulsteeg. Rond deze straten ligt momenteel het oudste deel van Neerbeek, met bebouwing veelal daterend uit de negentiende en het begin van de twintigste eeuw, soms aaneengesloten, soms iets verder uit elkaar gelegen. Neerbeek was destijds nog hoofdzakelijk agrarisch. Enkele van de agrarische bedrijven uit die tijd functioneren nog als zodanig. De langgerekte lintvorm is in de bestaande bebouwing nog goed herkenbaar. Een deel van het oude Neerbeek is in de loop der jaren verdwenen. Neerbeek reikte als lintdorp vroeger tot het tegenwoordige Geleen-Zuid. Door de aanleg van de autosnelweg A76 en de ontwikkeling van Geleen-Zuid is een groot deel van het oorspronkelijke lintdorp Neerbeek verdwenen.
Neerbeek 1923 (topografische militaire kaart, Kadaster)
Door de aanleg van de Rijksweg (Prins Mauritslaan) in de eerste helft van de negentiende eeuw verandert er in Neerbeek in eerste instantie nauwelijks iets. De afstand tussen de bestaande kern en de Rijksweg is relatief groot. Hier ontstaat dan ook nog geen bebouwing.
Tot in het begin van de twintigste eeuw blijft de situatie op wat sporadische invullingen na vrijwel ongewijzigd. Na ingebruikstelling van de staatsmijn Maurits in 1926 begint de ontwikkeling enigszins op gang te komen. De behoefte aan woningen voor de werknemers wordt in de Westelijke Mijnstreek steeds groter. Desondanks is de omvang van het aantal woningen, specifiek voor de mijnwerkersbevolking in Neerbeek gering. De bouwactiviteiten vinden vanaf de wederopbouwperiode met name in noordwestelijke richting plaats. De Aldenhofstraat wordt de belangrijkste verbinding richting Rijksweg. Rondom de kerk ontstaat na verloop van tijd een klein centrum met een aantal voorzieningen. In de wederopbouwperiode wordt in de omgeving van de kerk verder gebouwd, met name in zuidelijke richting. De kern groeit in de jaren zestig en zeventig door (richting rijksweg), waar een voorlopige grens wordt getrokken.
De woonkern heeft intussen een voldoende omvang bereikt om bijbehorende functies, zoals een school, mogelijk te maken. Nieuwe bebouwing is dan alleen nog mogelijk in zuidelijke en noordelijke richting. In zuidelijke richting is in de tweede helft van de jaren tachtig van de vorige eeuw het woongebied Langweide ontstaan. Begin jaren negentig is woningbouw gepleegd aan de noordzijde van de kern, in het woongebied Aldenhof. De uitbreiding hiervan (Aldenhof II) is het begin van deze eeuw voltooid. Daarnaast heeft er vanaf eind jaren negentig van de vorige eeuw een inbreiding plaatsgevonden in het gebied Neerbeekerhof. In de jaren 2000 is een brede school en een tiental woningen aan de Beijensweide gerealiseerd. Middels onderhavig planvoornemen wordt één woning gerealiseerd in zuidelijke richting op een open plek binnen een bebouwingslint.
In de stedenbouwkundige structuur van de kern Neerbeek zijn de historische ontwikkeling en de verschillende bouwperiodes goed herkenbaar. In het oostelijk deel van het dorp heeft de ligging van de Keutelbeek vorm gegeven aan het historisch gegroeide wegenpatroon. De oorspronkelijke bebouwing concentreert zich overwegend aan de Laurentiusstraat, de Spaubeekerstraat en de Neerbeekerstraat. De dalrichting is globaal zuid/noord. De hoofdwegen volgen deze richting. De Spaubeekerstraat vormt de verbinding met het dorp Spaubeek in oostelijke richting. De bebouwing langs deze wegen bestaat uit klassieke Limburgse u-vormige of carrévormige boerderijen, met plaatselijk open plekken tussen de bebouwing. Deze plekken worden in de latere periodes ingevuld, waardoor een gevarieerd beeld ontstaat.
Streetview Spaubeekerstraat
Streetview Spaubeekerstraat
De kern Neerbeek bestaat grotendeels uit woningen (met enkele aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven), hier en daar afgewisseld met een afwijkende functie zoals (agrarische) bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en horecagelegenheden. Het voorzieningenniveau is beperkt en de inwoners zijn aangewezen op de voorzieningen in Beek en Geleen.
Wonen
De bebouwing in Neerbeek heeft overwegend een woonfunctie. In de kern komen voornamelijk grondgebonden woningen voor, zowel vrijstaand, half-vrijstaand als geschakeld. De nadruk ligt in Neerbeek op twee-onder-één-kapwoningen.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het voor het plangebied relevante Rijks-, nationale en provinciale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:
Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt om een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.
De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.
Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:
Het Rijk benoemt voorts 13 nationale belangen. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.
Conclusie
Bij onderhavig planvoornemen is geen sprake van strijdigheden met de belangen die voortvloeien uit de SVIR.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel het Barro genoemd, is met de aanvulling op 1 oktober 2012, volledig in werking getreden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen.
Dit betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich daarbij primair richt tot de gemeenten. Daarnaast kan het Barro aan de gemeenten opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. De volgende onderwerpen uit het Barro moeten worden vertaald in bestemmingsplannen:
Met het inwerkingtreding van het Barro heeft er ook een wijziging plaatsgevonden van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Bro is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.
Bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen een verantwoording te bevatten aan de hand van de zogenoemde 'Ladder voor duurzame verstedelijking', die is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Dit afwegingskader verplicht overheden tot het maken van een zorgvuldige ruimtelijke afweging bij het mogelijk maken van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in een bestemmingsplan. Het doel is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik en daarmee het voorkomen van (onaanvaardbare) leegstand en onnodig 'bouwen in de wei'. De Ladder is daarmee een belangrijk instrument voor een goede ruimtelijke ordening.
Een toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet gezien het voorgaande een beschrijving bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Hieronder volgt een toetsing van onderhavig planvoornemen aan de nieuwe Ladder.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Ladder-onderbouwing is verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Voordat getoetst wordt of een voorziene ontwikkeling 'nieuw' is, dient te worden getoetst of onderhavige ontwikkeling kan worden aangemerkt als een 'stedelijke' ontwikkeling. In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. In de literatuur wordt er bij voorziene ontwikkelingen met betrekking tot woningbouw zelfs gesproken over een daadwerkelijke ondergrens. Volgens vaste jurisprudentie is het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd twaalf (ABRvS 22-07-2015, ECLI:NL:RVS:2015:2329, r.o. 6.3). In casu is er sprake van de realisatie van één woning. Onderhavige ontwikkeling is dus geen stedelijke ontwikkeling gelet op de jurisprudentie. De Ladder-onderbouwing is derhalve geen vereiste. Daarmee is echter niet gezegd dat de aspecten die samenhangen met voornoemde Ladder in het geheel niet aan de orde zijn. In het kader van de uitvoerbaarheid van het plan zijn ze namelijk wel degelijk van belang. Op de relatie tussen het planvoornemen en het (regionaal afgestemde) woningbouwbeleid wordt in paragraaf 3.4 en 3.5 nader ingegaan.
Neerbeek is gelegen in het Belvedère gebied 'Heuvelland'. Het Heuvelland behoort tot het lössontginningenlandschap. De fysieke dragers van het landschap zijn de plateaus met grote open akkercomplexen of velden uit de Middeleeuwen, de beboste steile plateauranden en de relatief besloten dalen. Kenmerkende landschapselementen zijn landgoederen en buitenplaatsen, holle wegen, paden die dwars over de landbouwgronden lopen, graften, hoogstamboomgaarden en dergelijke, maar ook agrarische nederzettingspatronen, geconcentreerd in dorpen met lineair en verspreid voorkomende solitaire bebouwing, waarvan circa twintig beschermde dorpsgezichten. In de gemeente Beek zijn echter geen beschermde dorpsgezichten gelegen. De cultuurhistorische identiteit van het Heuvelland dient behouden te blijven maar ook verder te worden ontwikkeld.
Het Nationaal Waterplan (NWP) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Het kabinet actualiseert het waterbeleid op een aantal terreinen.
Conform het wetsvoorstel Omgevingswet heeft het kabinet het voornemen om r een integrale visie op het beleid voor de fysieke leefomgeving te ontwikkelen: de Nationale Omgevingsvisie. Dit NWP is daar een belangrijke bouwsteen voor. De Nationale Omgevingsvisie wordt een samenhangende visie op strategisch niveau.
In dit nieuwe NWP komt een aantal onderwerpen uit het vorige NWP niet terug. Alleen de onderwerpen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) als rijksbelang zijn aangemerkt, staan in dit NWP. Gedecentraliseerde onderwerpen komen niet meer aan de orde: de gebiedsgerichte regionale uitwerkingen, het onderwerp wateroverlast en diverse gebruiksfuncties zoals recreatie(vaart). Ook de relatie tussen bodemdaling en waterhuishouding komt in dit NWP niet aan de orde. In de aanloop naar de Nationale Omgevingsvisie zal het Rijk een gezamenlijk proces van co-creatie starten met andere overheden en stakeholders, om te bezien welke nieuwe beleidsuitdagingen er zijn. Daarbij kunnen deze onderwerpen wel aan de orde komen.
Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:
Met de realisatie van één woning aan de Spaubeekerstraat te Neerbeek op een open plek binnen een bebouwingslint en naast een woonwijk, zijn geen van de voorgenoemde rijksbelangen van toepassing. Geconcludeerd kan worden dat gezien de aard en de kleinschalige omvang van deze ontwikkeling het planvoornemen geen invloed heeft op de gestelde doelen van het Rijk.
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet) en het Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer). In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij de aanpak van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.
In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering. De belangrijke principes in het Limburgse omgevingsbeleid zijn:
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en een sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. In het bebouwd gebied gaat het om de zones “bedrijventerrein”, “stedelijk centrum” en “overig bebouwd gebied” en in het landelijk gebied gaat het om de “goudgroene natuurzone”, de “zilvergroene natuurzone”, de “bronsgroene landschapszone” en het “buitengebied”. Voor het plangebied is bezien welk gebiedstype van toepassing is.
Locatie plangebied
Het plangebied is gelegen in het bebouwd gebied en ligt in de zone “overig bebouwd gebied”. Dit zijn gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. Het accent ligt hier op de transformatie van de regionale woningvoorraad, de bereikbaarheid, de balans voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water en kwaliteit leefomgeving.
In de visie op Zuid-Limburg zijn de belangrijkste uitgangspunten voor wonen: werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad door kwaliteitsverbetering, herstructurering (transformatieopgave zorgvastgoed en huursector) en waar nodig sloop en nieuwkomers (waaronder arbeidsmigranten). Maar ook het terugdringen van nog niet gerealiseerde plannen die niet bijdragen aan de beoogde vernieuwing.
Uitgangspunt daarbij is om voor Zuid-Limburg stapsgewijs vóór 2018 alle plancapaciteit op uitleglocaties te laten vervallen en de totale plancapaciteit terug te brengen tot de werkelijke transformatieopgave. In een gezamenlijk door de Zuid-Limburgse gemeenten overeengekomen structuurvisie voor Wonen wordt de detaillering bepaald, zoveel mogelijk gedifferentieerd naar segment en doelgroepen en gebaseerd op de kwalitatieve woonmilieubenadering. In de regionale structuurvisie Wonen Zuid-Limburg worden de keuzes verder uitgewerkt die op regionale schaal noodzakelijk zijn. Met het planvoornemen is sprake van een ontwikkeling die past binnen het stedelijk gebied. Van belang is dat aangesloten wordt bij het accent voor de transformatie van de regionale woningvoorraad. In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op het provinciale en regionale woonbeleid en de wijze waarop het planvoornemen hierbinnen past.
Uitsnede POL kaart 2014
Het plangebied is eveneens gelegen in het Nationaal Landschap Zuid Limburg. Ook de ruimtelijke relaties tussen het Nationaal Landschap, het aangrenzende stedelijke gebied en het Maasdal dienen hierbij versterkt te worden. Met name in de regio's Parkstad Limburg en de Westelijke Mijnstreek biedt de transformatieopgave op het gebied van wonen een uitgelezen kans om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren en landschappelijke structuren te herstellen. In de Westelijke Mijnstreek ligt de ontwerpopgave in de overgang tussen het Nationaal Landschap en het Maasdal.
Het unieke karakter van het Nationaal Landschap dient hersteld, onderhouden en doorontwikkeld te worden. Daarbij ligt de focus op tien kernwaarden in het centrale deel van het gebied, het beschermingsgebied Nationaal Landschap. Het omgevingsbeleid is er op gericht om de (huidige) landschappelijke kernkwaliteiten als onderdeel van de kernwaarden van het Nationaal Landschap te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Ontwikkelingen binnen de ruimte die het beleid voor de verschillende thema's biedt zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden ('ja-mits').
In de Omgevingsverordening is een motiveringsplicht opgenomen die gemeenten vraagt om voor onderdelen van het beschermingsgebied aan te geven hoe met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten in het betreffende gebied is omgegaan. In casu ligt het plangebied in het Nationaal Landschap en zal deze motivering moeten worden aangereikt.
Met het vaststellen van het provinciaal omgevingsplan is ook de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. Op basis van de omgevingsverordening blijkt dat het volkshuisvestingsbeleid strikter is geworden. In het kader van dynamisch voorraadbeheer is er nog slechts ruimte voor nieuwe toevoegingen aan de woningvoorraad als deze echt kwaliteit toevoegen én samengaan met het schrappen van slechte voorraad. Ten aanzien van de woningtoevoegingen is in de Omgevingsverordening Limburg 2014 opgenomen dat er in Zuid-Limburg géén nieuwe woningen mogen worden toegevoegd, tenzij deze passen in de bijbehorende beleidsregel kwaliteitscriteria.
In de beleidsregel ligt vast dat woningbouwplannen dienen te voldoen aan ten minste 4 van de 6 kwaliteitscriteria, te weten:
Gelet op het voorgaande wordt met onderhavig planvoornemen aan 4 van de 6 kwaliteitscriteria voldaan en past het plan derhalve binnen de Omgevingsverordening Limburg 2014.
Gelet op het voorgaande past het planvoornemen binnen het provinciaal beleid. Er wordt namelijk één luxere koopwoning gerealiseerd op een open plek binnen een bebouwingslint. Deze locatie is gegelegen binnen bebouwd gebied. Het betreft een inbreidingslocatie. Hieruit kan geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan alle voorwaarden die binnen het provinciaal beleid worden gesteld.
In juni 2009 is de Regiovisie Westelijke Mijnstreek vastgesteld. De Westelijke Mijnstreek is een samenwerkingsverband van de Provincie Limburg en de gemeenten Beek, Schinnen, Sittard-Geleen en Stein. De samenwerking is gericht op innovatie, duurzaamheid en kwaliteit.
In de Regiovisie zijn de kansen en bedreigingen voor de Westelijke Mijnstreek aangegeven en zijn speerpunten geformuleerd ten aanzien van innovatieve bedrijvigheid, de transformatie van de woningvoorraad, de sportzone en voor het landschap. Deze speerpunten zijn verder uitgewerkt in de uitvoeringsagenda. Voor Neerbeek zijn geen specifieke projecten van belang. Wel vinden de verdere ontwikkeling van de Chemelot campus en de verbreding van de A2 op enige afstand van het plangebied plaats. Deze ontwikkelingen hebben geen invloed op de realisatie van de woning aan Spaubeekerstraat ong. te Neerbeek.
Door de gemeenten in de regio (Beek, Schinnen, Sittard-Geleen en Stein) is in mei 2008 de regionale Woonmilieuvisie Westelijke Mijnstreek vastgesteld. Deze visie formuleert het woonbeleid voor de periode tot aan de jaren 2020 – 2030. Dit wordt gedaan voor de Westelijke Mijnstreek als geheel en voor 5 verschillende woonmilieus. Dit zijn:
Voor Neerbeek geldt het woonmilieu 'Suburbaan wonen'. Het suburbaan wonen ligt dicht bij de industrie, staan los van de stad en hebben eigen voorzieningen. Vaak is er een klein centrum, meestal de oude dorpskern. Het is ruim en groen wonen. Hoogbouw komt nauwelijks voor. Suburbaan wonen zit (letterlijk) tussen stad en platteland in. De woningdichtheid is, zoals vermeld, aanmerkelijk lager dan bij het ‘stedelijk wonen’. Deze woonmilieus onderscheiden zich van het ‘dorps wonen’ vanwege het feit dat deze woonmilieus in de afgelopen jaren sterk gegroeid zijn; de wijken zijn groter, hebben meer voorzieningen en kennen minder sterke sociale verbanden.
De visie is een richtinggevend kader per woonmilieu. Het belangrijkste beleidsuitgangspunt uit de Woonmilieuvisie is één erbij, één eraf. De kwalitatieve doorvertaling van de visie naar de plannen en mogelijkheden binnen de woonmilieus zal worden vertaald in de sectorale structuurvisie Wonen.
Op 20 oktober 2016 is de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg vastgesteld door de gemeenteraad van Beek. Deze visie verwoordt de gezamenlijke aanpak van de Zuid-Limburgse gemeenten om te komen tot een excellent woon- en leefklimaat in Zuid-Limburg door een goed functionerende woningmarkt met aantrekkelijke, elkaar aanvullende woonmilieus. De driedelige opgave die de structuurvisie bevat is:
Om invulling te kunnen geven aan deze opgaven zijn een dertiental beleidafspraken gemaakt. Zo is onder meer afgesproken dat in een subregionale woningmarktprogrammering de toevoegingen en onttrekkingen op basis van de transformatieopgave per gemeente worden vastgelegd, wordt voorzien in het schrappen van harde plancapaciteit aan met name de randen van steden en kernen en in te zetten op herinvulling van cultuurhistorisch waardevol bestaand vastgoed. Tevens is voorzien in een compensatieregeling voor het toevoegen van nieuwe woningen. De stelregel is 'een erbij is een eraf' en 'de juiste woning op de juiste plek'. Voor onderhavig initiatief dient te worden aangetoond dat de woning voor de juiste doelgroep bestemd is en op de juiste plek is gelegen en de woningtoevoeging wordt gecompenseerd.
Voor kleine woningbouwinitiatieven is het moeizaam om het toevoegen van een woning te compenseren door het slopen of onttrekken van een woning uit de woniingvoorraad. De toevoeging van max. 5 woningen op Zuid-Limburgs niveau wordt niet aangemerkt als woningmarkt ontwrichtend. In dat kader is op Zuid-Limburgse schaal de beleidsregel 'financiële compensatie bij kleine woningbouwinitiatieven Zuid-Limburg' in het leven geroepen (d.d. vastgesteld op 27 november 2017 en in werking getreden per 1 januari 2018). Voorafgaand aan de toepassing van de financiële compensatie vindt altijd een ruimtelijke beoordeling plaats om te beoordelen of het de juiste plaats is voor een woningtoevoeging en het de juiste woning betreft (de juiste woning op de juiste plaats). Om deze beoordeling te kunnen uitvoeren is het ‘Beeks beoordelingskader kleine woningbouwinitiatieven 2017’ op 27 november 2017 vastgesteld en opgenomen in de beleidsregel. Deze regeling houdt in dat bij een vrijstaande woning met een gemiddelde WOZ-waarde van €267.600 een financiële compensatie ter hoogte van €18.732,- kan plaatsvinden in plaats van fysieke sloop. Aangezien er in onderhavig plan één woning wordt toegevoegd is het plan passend in de beleidsregel. Middels deze regeling wordt de compensatieverplichting overgenomen en (financiëel) uitgevoerd.
Het planvoornemen voorziet in het toevoegen van één woning aan de bestaande woningvoorraad. Gelet op het besproken beleid dient er fysiek gecompenseerd te worden in de vorm van het slopen van één woning. Fysieke sloop is echter niet mogelijk. In de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg is hiervoor de mogelijkheid opgenomen om een sloopcompensatiefonds in te stellen. Op basis van de beleidsregel compensatie bij kleine woningbouwinitiatieven biedt de gemeente dit alternatief voor fysieke sloop, namelijk de storting van een bijdrage per te ontwikkelen woning in een fonds. De initiatiefnemer van het planvoornemen is bereid om deze bijdrage te leveren. Een en ander wordt verhaald in een anterieure exploitatieovereenkomst. Initiatiefnemer is van plan onderhavige woning te gaan bewonen. De doelgroep is hiermee aangetoond. Daarnaast is de woning op de juiste plek gelegen. De bouw van de nieuwe woning aan de Spaubeekerstraat ong. wordt namelijk gerealiseerd op een open plek binnen een bebouwingslint en naast de wijk Beijensweide. Door deze ligging kan worden geconcludeerd dat er feitelijk sprake is van een afronding en versterking van het huidige bebouwingslint. Daarmee wordt voldaan aan het regionale beleid.
Op 10 december 2009 heeft de gemeenteraad de strategische toekomstvisie van de gemeente vastgesteld. Deze toekomstvisie beschrijft in hoofdlijnen de ambities en speerpunten van beleid tot 2030.
Als belangrijkste ontwikkeling de komende 20 jaar krijgt Beek, net als de andere gemeenten in haar omgeving, de komende jaren te maken met demografische krimp. Beek onderkent deze demografische ontwikkelingen en de financiële beperkingen die dit met zich meebrengt voor de gemeente. Het maken van keuzes is daarom noodzakelijk. Beek gaat niet actief inzetten op het van buiten aantrekken van nieuwe inwoners, maar wil een goede woon- en leefomgeving bieden voor haar huidige en toekomstige inwoners.
De leefbaarheid en het voorzieningenniveau, waar inwoners van Beek tevreden over zijn en die ze graag willen behouden, kunnen in de toekomst alleen op voldoende niveau blijven als Beek ook economisch krachtig blijft. Naast het goede woon- en leefklimaat is de bedrijvigheid, in combinatie met de goede bereikbaarheid via weg, spoor én lucht, de belangrijkste kracht van Beek.
Om ook in de toekomst goed te kunnen blijven wonen en leven zal Beek haar economische kracht verder moeten versterken. Een economisch krachtige gemeente biedt niet alleen een basis voor een evenwichtige bevolkingssamenstelling, maar daarmee ook een basis om de voorzieningen en sociale cohesie in de kernen op peil te houden. Om die voorzieningen binnen de gemeente te kunnen behouden zal gekozen worden om een aantal voorzieningen de komende jaren meer en meer te clusteren.
Op 22 maart 2012 heeft de gemeenteraad van Beek de Structuurvisie Beek 2012-2022 vastgesteld.
Centraal in de structuurvisie staat het streven van Beek om een goed woon-, leef- en werkklimaat te (kunnen) blijven bieden aan zowel de huidige als de toekomstige bewoners. Hoofddoel daarbij is behoud en versterking van een duurzame omgeving waarin het prettig wonen, werken en recreëren is, met oog voor wat Beek heeft en wil nalaten voor toekomstige generaties. Beek (en daarbij ook Neerbeek) wil zich blijven ontwikkelen tot een eigentijdse maar authentieke woon-, werk- en leefgemeente, met voorzieningen op maat in elke kern en in een hoogwaardige, duurzame landelijke omgeving met blijvende en beleefbare natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten.
Gezien deze doelstellingen zijn de drie centrale ambities van Beek tot 2030:
Het planvoornemen voldoet aan het ontwikkelprincipe "Behoud door ontwikkeling - heldere, zichtbare en betekenisvolle basisstructuren". Een onderdeel van dit ontwikkelprincipe is het op zeer beperkte schaal en incidenteel toevoegen van woningen in de kernrandzones, linten en clusters met bijdrage aan versterking van variatie en onderscheid in identiteit.
Op 30 november 2017 heeft de gemeenteraad van Beek de welstandsnota voor Beek vastgesteld (ingangsdatum 1 januari 2018). Het welstandsbeleid is geformuleerd vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het publieke belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. De overheid grijpt met welstandtoezicht in, in de individuele vrijheid van burgers en ondernemers, omdat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van het individu alleen. Een bouwwerk maakt deel uit van de publieke ruimte, de voorbijganger wordt ermee geconfronteerd of hij wil of niet. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving is van belang voor het welbevinden van de gebruikers, verhoogt ook de waarde van het onroerend goed en versterkt het vestigingsklimaat. Ondanks de landelijke discussie blijft de welstand
vooralsnog bestaan.
De nota bestaat uit drie delen:
Kaart welstandsgebieden (plangebied met licht blauw omcirkeld)
Uit de afbeelding hierboven volgt dat het plangebied is aangeduid als Buitengebied (niveau 1). Hiervoor geldt het volgende beleid.
Uitgangspunten
Ligging in de omgeving
Massa en vorm
Detaillering
Materiaal en kleur
Met dit welstandsbeleid wordt bij de uitwerking van het bouwplan voor de woning rekening gehouden. Nu de bouwvoorschriften uit de bestemming 'Wonen' van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Beek 2011" wordt overgenomen, zal de woning aansluiten bij de ruimtelijke structuur van de woningen uit de omgeving. De positie van voorgevel, aansluitend op de naastgelegen woning is hier een voorbeeld van. Daarnaast is een regeling opgenomen die dat de maximale inhoudsmaat van de woning 750 m3 mag bedragen. Tevens is bij de naastgelegen woningen een bouwaanduiding opgenomen voor bijgebouwen. De achterste lijn van de bouwaanduiding voor bijgebouwen van het perceel kadastraal bekend gemeente Beek, sectie I nr. 929 is op onderhavig perceel doorgetrokken.
In januari 2009 heeft de gemeenteraad van Beek de Kadernota Klimaatbeleid 2009-2012 vastgesteld. Wereldwijd is er inmiddels veel aandacht voor het klimaat en klimaatbeleid. Ook vanuit het Beekse college(programma) is er nadrukkelijk aandacht voor klimaatbeleid als bijdrage aan een duurzaam leefbaar Beek. De gemeenteraad van Beek heeft eind september 2008 bovendien bepaald dat de gemeente Beek voortaan Millennium-gemeente is. De gemeente Beek wil haar bijdrage aan de Millenniumdoelen met name via de pijlers internationale samenwerking, klimaatbeleid en inkoop realiseren. Het klimaatbeleid draagt daarbij vooral bij aan Millenniumdoel 7: Er leven meer mensen in een duurzaam milieu.
De realisatie van de woning doet geen afbreuk aan het gemeentelijk beleid. De woning draagt bij aan een goede woon- en leefomgeving in Neerbeek alsmede aan het behoud en versterking van een duurzame omgeving waarin het prettig wonen, werken en recreëren is. Middels de realisatie van de woning wordt een open plek opgevuld binnen een bebouwingslint. Dit levert een bijdrage aan versterking van het woongebied. Bij de realisatie van de woning wordt rekening gehouden met de ruimtelijke structuur van omliggende woningen.
Het planvoornemen is om op de open plek in de lintbebouwing aan de Spaubeekerstraat ong. te Neerbeek één woning te realiseren. Door deze ligging kan worden geconcludeerd dat er feitelijk sprake is van een afronding en versterking van het huidige bebouwingslint. Het wordt middels dit plan mogelijk gemaakt om een hoofdgebouw (woning) met bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde te kunnen realiseren.
Luchtfoto plangebied
Situatietekening bouwvlak
Hoofdgebouw
De woning dient maximaal 14 meter van de straat (gelijk met de voorgevel van de buren) te worden gebouwd. Het bouwvlak van het hoofdgebouw (de woning) bedraagt 17 m x 17 m. Dit behelst een totale oppervlakte van 289 m². De inhoud van de woning mag maximaal 750m3 bedragen. De goothoogte van het hoofdgebouw mag maximaal 6 meter bedragen en de nokhoogte maximaal 4 meter boven de goothoogte, derhalve 10 meter. Daarnaast bedraagt de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 3 meter, met dien verstande dat voor zover de woning in één bouwlaag is uitgevoerd, deze tot in de zijdelingse perceelsgrens mag worden gebouwd.
Bijgebouwen
Bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak dan wel binnen het bijgebouwenvlak, waarbij de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter en de nokhoogte niet meer dan 5 meter. Indien gebouwd wordt binnen het bijgebouwenvlak, mag de afstand van het bijgebouw tot het bouwvlak niet meer dan 30 meter bedragen. De oppervlakte van de bijgebouwen mag niet meer dan 70 m² bedragen.
Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Tevens zijn bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan met een maximale hoogte van 5 meter bedragen met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte achter de voorgevel van de woning of het verlengde daarvan niet meer dan 2 meter mag bedragen en vóór de voorgevel van de woning of het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter.
Parkeren
Het parkeren is voorzien op eigen terrein, waar conform de ASVV2004 twee parkeerplaatsen worden aangelegd. Gezien de ruimte op het perceel buiten het bouwvlak is hiervoor voldoende ruimte aanwezig. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm.
Privacy
De privacybescherming voor de aangrenzende woningen (Spaubeekerstraat 20 en 26) blijft door de nieuwbouw van de woning gewaarborgd. Ondanks dat het planvoornemen uitgaat van de toevoeging van deze nieuwe woning, is er een zekere afstand tussen deze woning en de bestaande naastgelegen woningen gewaarborgd binnen de regels van onderhavig plan. Gezien het feit dat het hier om vrijstaande woningen op ruime bouwpercelen gaat en de onderlinge afstand vergelijkbaar is met ander situaties in de omgeving blijft de privacy voor omwonenden gewaarborgd. Bezwaarlijke hinder of verslechtering van de huidige situatie met betrekking tot de waarborging van de privacy voor omwonenden is gezien het bovenstaande dus niet aan de orde.
Bezonning
Het planvoornemen heeft nauwelijks invloed op de bezonning van de belendende percelen gezien de onderlinge afstanden voor de aangrenzende woningen aan de Spaubeekerstraat. Het betreft de bouw van een reguliere vrijstaande woning in twee bouwlagen met kap (maximale bouwhoogte 10,00 meter). Een vermindering van zon op de aangrenzende percelen is gezien de omvang van de percelen en de onderlinge afstand niet aan de orde. De nieuwe en bestaande percelen hebben een zodanige grootte dat eventuele schaduwwerking als gevolg van de nieuwe woning uit te sluiten is.
Milieubeleid wordt steeds meer ingebed in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.
Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen, die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt, onderzocht moet worden.
Omdat door middel van de beoogde ontwikkeling een wijziging plaatsvindt naar een gevoeligere functie, is een verkennend bodem- en asbestonderzoek (Tritium Advies, 1708/115/MIB-01, 11 oktober 2017) uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 2 toegevoegd. Op basis van dit onderzoek wordt het volgende gesteld:
De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van de voorgenomen bestemmingswijziging van de onderzoekslocatie en vormen geen belemmering voor de realisatie van een woning. Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, wordt er rekening mee gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is.
Tevens heeft de RUD Zuid-Limburg ten aanzien van het aspect bodem een advies uitgebracht (d.d. 6 februari 2018, nr. 2018-200001). Dit advies is toegevoegd als bijlage 3. Uit dit advies blijkt dat er geen nader (bodem-) onderzoek en/of sanerende maatregelen nodig zijn. De onderzoeksresultaten leveren volgens de RUD geen beperkingen op ten aanzien van de voorgenomen bestemmingswijziging van de onderzoekslocatie.
Voor nieuwbouwplannen geldt dat in het kader van de Wet geluidhinder (Wg) een akoestisch onderzoek noodzakelijk is indien de geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen binnen de zone van een weg, industrieterrein of het spoor. Aangetoond dient dan te worden dat de geluidsbelasting voldoet aan de wettelijke geluidgrenswaarde. Het betreft hier de realisatie van een woning waardoor er sprake is van een geluidsgevoelig object.
Wegverkeerslawaai
De woning wordt gerealiseerd aan de Spaubeekerstraat ong. te Neerbeek. Deze weg is aangewezen als 50 km gebied. Dit houdt in dat een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is. Wel dient in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing verantwoord te worden dat voor de te realiseren woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Zie ook Industrielawaai hieronder.
De Spaubeekerstraat vormt de verbinding met het dorp Spaubeek in oostelijke richting. De Spaubeekerstraat is een reguliere verbindigsweg met relatief lage verkeersintensiteiten.
Daarnaast moet bij de realisatie voldaan worden aan het bouwbesluit. Door de realisatie van een gevel met een 'standaard' gevelisolatie kan in voldoende mate gewaarborgd worden dat de binnenwaarde van de woning de grenswaarde van 33 dB niet overschijdt.
Gezien de lage verkeersintensiteit aan de Spaubeekerstraat, de afstand tot de weg van de woning en de reductie als gevolg van de gevelisolatie wordt het woon- en leefklimaat in voldoende mate gewaarborgd.
Industrielawaai
Op onderhavige locatie rust de gebiedsaanduiding 'Gebiedsaanduiding geluidzone - industrie 45 - 50 dB(A)'. Deze gebiedsaanduiding is gericht op de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte voor industrie. Op deze gronden mogen geen nieuwe woningen, dan wel nieuwe andere geluidgevoelige bebouwing worden opgericht. Burgemeester en wethouders kunnen deze aanduiding wijzigen in die zin dat de zone wordt aangepast indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat.
Een verzoek tot ontheffing voor de realisatie van onderhavige woning maakt onderdeel uit van deze omgevingsvergunning. Tevens is een akoestisch onderzoek wegverkeers- en industrielawaai uitgevoerd, d.d. 7 november 2017. Dit onderzoek is als bijlage 1 toegevoegd. Hieruit kan het volgende worden geconcludeerd. Voor wegverkeerslawaai is het plangebied gelegen binnen de geluidzone van de Oude Pastorie en De Haamen en het gedeelte van de Spaubeekerstraat met een snelheidsregime van 50 km/uur. Het plangebied is tevens gelegen in de nabijheid van het binnen de 30 km/uur zone gelegen gedeelte van de Spaubeekerstraat.
Daarnaast is het plangebied gelegen binnen de 50-55 dB(A) contouren van Chemelot. Voor de Oude Pastorie, De Haamen en zowel het gedeelte van de Spaubeekerstraat met een snelheidsregime van 50 als 30 km/uur geldt dat de geluidbelasting, ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen, de voorkeursgrenswaarde c.q. richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woning overschrijdt. Derhalve is een procedure hogere waarde ten gevolge van wegverkeerslawaai niet aan de orde.
Voor het aspect industrielawaai geldt dat de geluidbelasting op alle gevels van de woning de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) overschrijdt. De uiterste grenswaarde van 55 dB(A) wordt nergens overschreden. Daarentegen dient een beschikking hogere waarde ten gevolge van het industrielawaai uitgevoerd te worden. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is vervolgens een binnenniveau van 35 dB(A) gewaarborgd en is er dus te allen tijde sprake van een akoestisch goed woon- en leefklimaat.
Tevens heeft de RUD Zuid-Limburg ten aanzien van het aspect geluid een advies uitgebracht (d.d. 6 februari 2018, nr. 2018-200001). Dit advies is toegevoegd als bijlage 3. Uit dit advies blijkt dat het akoestisch onderzoek correct is uitgevoerd en dat de gemeente de procedure hogere grenswaarde industrielawaai dient op te starten middels een aanvraagformulier bij de RUD Zuid-Limburg.
Spoorweglawaai
Verder is spoorweglawaai aan de orde. De afstanden tot het dichtstbijzijnde spoor is dermate groot dat deze niet van invloed is. Derhalve is akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder niet noodzakelijk.
Sinds 15 november 2007 vormt het aspect luchtkwaliteit uit de Wet milieubeheer de basis voor de besluitvorming in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Op basis van deze Wet luchtkwaliteit gelden milieukwaliteitseisen voor de luchtkwaliteit. Deze kwaliteitseisen zijn middels grenswaarden vastgelegd voor de luchtverontreinigingscomponenten stikstofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (PM10 of fijn stof), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), benzeen (C6H6) en koolmonoxide (CO). De grenswaarden gelden overal in de buitenlucht. De Wet Luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen.
In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Voor projecten die de hoeveelheid fijn stof en stikstofdioxide in de lucht met maximaal 3% verhogen hoeven geen aanvullende maatregelen getroffen te worden. Het project draagt dan niet in betekende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. De NIBM-grens voor woningbouwlocaties is als volgt bepaald: 3% criterium = 1500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Dit houdt in dat de ontwikkeling op basis van de Wet Luchtkwaliteit niet in betekende mate bijdraagt aan aantasting van de luchtkwaliteit.
Het betreft hier de realisatie van slechts één woning waardoor de verkeersaantrekkende werking niet toeneemt. Het project kan dan ook worden aangemerkt als NIBM.
Uitsnede risicokaart
Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is onder andere verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid opgenomen in de zogenaamde 'Wet Basisnet', dat op 1 april 2015 in werking is getreden. Deze bestaat uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet.
In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers; respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico is geen norm gesteld. Uit het vigerende beleid, zoals onder andere vastgelegd in het Bevi, geldt een verantwoordingsplicht. Iedere verandering (af- of toename) van het groepsrisico moet inzichtelijk worden gemaakt en worden voorzien van een onderbouwing (verantwoording groepsrisico).
Het planvoornemen voorziet in de toevoeging van één woning. Daardoor neemt het aantal personen op de locatie licht toe. Gezien de afwezigheid van risicobronnen en de slechts lichte toename van het aantal personen is de stijging van het groepsrisico beperkt.
In of nabij het plangebied zijn geen wegen op sporen die opgenomen zijn in respectievelijk het Basisnet Weg en het Basisnet Spoor. Het plangebied is op ruime afstand gelegen tussen de wegen A76 en A2, namelijk respectievelijk op 850 meter en meer dan 1600 meter. Het spoor is op meer dan 1300 meter gelegen van het plangebied.
Naast het Basisnet vindt nergens in het plangebied noemenswaardig transport van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor en het water. Aan de westzijde van het plangebied ligt op circa 1100 meter een buisleiding van de Gasunie. Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van deze risicobron. Het plaatsgebonden risico vormt derhalve geen belemmering.
De terreingrens van het industrieterrein Chemelot is op een afstand van circa 640 meter van het plangebied gelegen. Gezien de beperkte schaal van het plangebied en de opvulling van een open plek in een reeds bestaand bebouwingslint, wordt het groepsrisico als niet-kritisch beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle objecten gelegen. Het dichtst bijzijnde risicovolle object is een LPG-tankstation aan de Rijksweg Zuid 340 te Geleen, op een afstand van circa 1200 meter. Gezien de tussenliggende afstand is dit tankstation niet van invloed op het plangebied. Transport van gevaarlijke stoffen vindt niet plaats door de Neerbeek en in de buurt van het plangebied. Gelet op het voorgaande zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen.
In of nabij het plangebied liggen geen kabels en leidingen die ten behoeve van het gebruik en/of de veiligheid planologische bescherming behoeven en daarmee een belemmering voor het planvoornemen betekenen.
Het plangebied zelf is niet in een milieubeschermingsgebied, grondwaterbeschermings- of waterwingebied, stiltegebied of de ecologische hoofdstructuur gelegen. Het plangebied maakt wel onderdeel uit van het bodembeschermingsgebied Mergelland. Hiervoor geldt dat ter bescherming van de kwaliteit van de bodem en het grondwater alsmede de waarden daarvan de regels van de omgevingsverordening Limburg van toepassing zijn.
Inleiding
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming en nagegaan worden of er schade wordt toegebracht aan beschermde dier- en plantensoorten.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning.
Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.
In de omgeving van het plangebied op een afstand van circa 2,0 km is het Natura2000-gebied Geleenbeekdal gelegen. Dit gebied maakt tevens onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het plangebied maakt onderdeel uit van het bebouwd gebied van Neerbeek en is zelf niet gelegen in een Natura2000-gebied, de NNN of stiltegebied. Gezien deze afstand is de beoogde ontwikkeling niet van invloed op het Natura 2000-gebied.
Soortenbescherming
De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie. Als eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, dan haakt de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming daarbij aan.
Het plangebied waar de nieuwe woning met bijbehorende bijgebouwen beoogd is, is momenteel in gebruik als weiland. Op de perceelsgrenzen zijn enkele laagstam- en hoogstam fruitbomen aanwezig. Het achterste deel van het perceel blijft ongewijzigd. Er zijn geen natuurwaarden in het geding.
Nota archeologisch beleid
Sinds 1 september 2007 is de nieuwe wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) van kracht. Hiermee geeft de rijksoverheid uitvoering aan de implementatie van het Europese Verdrag van Valletta (“Malta”) uit 1993 dat beoogt het cultureel erfgoed in de bodem beter te beschermen. Met de inwerkingtreding van de Wamz krijgt de gemeente Beek een eigen verantwoordelijkheid voor het bodemarchief (veelal aangeduid als 'archeologische zorgplicht'). De kern daarvan is dat de gemeente verplicht is om archeologische waarden en verwachtingen van meet af aan volwaardig mee te laten wegen in ruimtelijke plannen. Doel is om archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond te bewaren. Pas als dat niet mogelijk is, dienen de archeologische waarden door middel van een opgraving veiliggesteld te worden. Daarbij geldt het “veroorzaker-principe”: de initiatiefnemer (bodemverstoorder) betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.
Een verantwoord beheer van het archeologisch bodemarchief in de gemeente kan niet zonder een gedegen inzicht in de ligging van alle bekende archeologische waarden en verwachtingen. Daartoe is de archeologische beleidskaart van de gemeente Beek gemaakt. In feite gaat het om twee kaarten: de Archeologische Verwachtingskaart en de Archeologische Beleidsadvieskaart, die zijn vastgesteld door de gemeenteraad in mei 2009.
De Archeologische Verwachtingskaart geeft, op basis van een analyse van landschappelijke en archeologische informatie, een vlakdekkend overzicht van alle bekende en verwachte archeologische waarden op het grondgebied van de gemeente Beek. Zes soorten archeologische gebieden zijn onderscheiden.
Op de Archeologische Advieskaart zijn aan de verschillende archeologische gebieden beleidsadviezen gekoppeld. Voor de verwachtingsgebieden (categorie 1-4) en de gebieden met bekende waarden (categorie 5 en 6) wordt voorgesteld om initiatiefnemers van toekomstige bodemingrepen te verplichten tot het (laten) uitvoeren van onderzoek naar de archeologische waarde van het terrein.
Archeologische advieskaart (locatie met blauw omcirkeld)
Archeologische Advieskaart
Op basis van de Archeologische Advieskaart van de gemeente Beek is het plangebied aangemerkt als categorie 3 zijnde een gebied met middelhoge verwachting. Dit houdt in dat voor dit gebied de verwachting op basis van de bestaande gegevens niet exact zijn in te schatten.
Het beleid binnen deze gebieden is dat op deze locaties niet mag worden gebouwd. Dit is niet van toepassing indien de bodemverstorende ingreep een gebied beslaat kleiner dan 2.500 m2. Het gehele perceel is circa 2.835 m2 echter, de bodemverstorende ingreep van het gebied is kleiner dan 2.500 m2, omdat slechts op een beperkt gedeelte van het perceel bebouwd zal worden.
De bodemingreep voor de realisering van de woning zal qua oppervlak minder dan 2.500 m2 bedragen. Dit houdt in dat de gemeente voor onderhavig planvoornemen ontheffing kan verlenen van het archeologische onderzoek. De betreffende dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' blijven in het kader van onderhavig bestemmingsplan wel gehandhaafd.
Cultuurhistorische waarden
Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in Werking getreden. Als gevolg van de MoMo wijzigt het Bro (artikel 3.6.1, lid 2). Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed. In een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
De opsteller van het bestemmingsplan en het daarbij behorende besluit is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Onderhavig plangebied is onbebouwd en heeft op zichzelf geen cultuurhistorische waarden. Echter de nieuwe woning wordt gerealiseerd op een open plek in de lintbebouwing aan de Spaubeekerstraat. De bebouwing langs deze wegen bestaat uit klassieke Limburgse u-vormige of carrévormige boerderijen, met plaatselijk open plekken tussen de bebouwing. Deze plekken worden in de latere periodes ingevuld, waardoor een gevarieerd beeld ontstaat.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal waterplan
Het doel van dit als structuurvisie te beschouwen plan is het zodanig omgaan met de waterhuishouding dat ook latere generaties veilig en welvarend van de ruimte gebruik kunnen maken. Bescherming tegen droogte en wateroverlast, maar ook het zorgen voor een goede waterkwaliteit zijn hierbij van groot belang. Door bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn kan een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem bereikt worden.
Provinciaal waterplan 2010-2015
Het provinciaal waterplan 2010-2015 is een structuurvisie van de provincie Limburg waarin het nationale waterbeleid verder doorvertaald wordt. Het plan bevat enkele specifieke doelen om het watersysteem met het oog op de toekomst te verbeteren, te weten het herstel van de sponswerking, het herstel van natte natuur, schoon water, duurzame watervoorziening en een veilige Maas.
Met deze doelen wordt ingezet op nieuw waterbeheer waarbij functies gebonden aan waterkwaliteit in balans moeten zijn met variaties in de beschikbaarheid en kwaliteit van water. Hierbij wordt ingezet op een grensoverschrijdende stroomgebied benadering middels een integrale brongerichte aanpak. Daarnaast moet er meer ruimte gecreëerd worden voor natuurlijke processen in het watersysteem, moet het solidariteitsprincipe in acht genomen worden en dient water vooraf betrokken te worden bij ruimtelijke ontwikkelingen en afwegingen.
Omgevingsverordening Limburg
Het plangebied is niet gelegen binnen een boringsvrije zone volgens de Omgevingsverordening Limburg.
Waterplan Beek
Het Waterplan Beek is geïntegreerd in het 'Beleidsplan afvalwater Westelijke Mijnstreek 2015-2020'. Het doel is een doelmatige en duurzame omgang met het hemelwater. De strategie om dit doel te bereiken is samen met inwoners in te spelen op klimaatveranderingen o.a. door bij nieuwbouw hemelwater te verwerken op eigen terrein. De Keutelbeek is momenteel overkluisd en maakt onderdeel uit van de gemengde riolering. Het voornemen is op termijn de Keutelbeek te ontkluizen en af te koppelen van het gemeentelijk riool. De perceelriolering (vuilwater en hemelwater overstort) zal tot aan de perceelsgrens gescheiden worden aangelegd.
In augustus 2007 heeft de gemeenteraad van Beek het waterplan voor de gemeente vastgesteld. Dit plan is opgesteld omdat water een steeds belangrijker aspect vormt voor het behoud van een goede woon- en leefomgeving. Niet alleen neemt de intensiteit van de regenbuien toe als gevolg van klimaatsveranderingen, ook de ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater staat onder de aandacht. Het waterplan heeft tot doel een gezamenlijke visie op te stellen voor de inrichting en het beheer van het water in Beek.
Verdeeld over een aantal thema's is in het waterplan een beeld geschetst van het toekomstig watersysteem in Beek. Belangrijke uitgangspunten daarbij zijn dat:
Om het toekomstbeeld te bereiken is een aantal maatregelen noodzakelijk. In het rapport zijn deze maatregelen benoemd, voorzien van een globale kostenindicatie en uitvoeringsperiode.
Om water in de bebouwde leefomgeving vorm te geven wordt niet alleen de verplichte watertoets gevolgd, maar wordt tevens de handhaving hiervan verbeterd. Om regenwater op een gestructureerde wijze uit het stedelijke gebied af te voeren wordt een waterstructuurkaart opgesteld. Stedelijk grondwater krijgt meer aandacht door het in beeld brengen van grondwateroverlastlocaties, het formuleren van maatregelen, het instellen van een grondwatermeetnet en een grondwaterloket.
Afkoppelen van verhard oppervlak blijft een aandachtspunt. Hier wordt bij ruimtelijke ontwikkelingen zoals in onderhavige situatie indien mogelijk op in gespeeld.
Uit de legger van het waterschap Limburg blijkt dat in of in de directe omgeving de primaire watergang Keutelbeek met bijbehorende beschermingszone is gelegen.
Uitsnede legger Waterschap Roer en Overmaas
Het plangebied waarop de nieuwe woning wordt gerealiseerd is momenteel onbebouwd. Door de bouw van de woning met bijbehorende bijgebouwen en verhardingen (oprit/terras) neemt het bebouwd/verhard oppervlak toe. In de nieuwe situatie wordt het hemelwater afgekoppeld en op het eigen perceel opgevangen en geïnfiltreerd.
Voorzieningen met betrekking tot de waterhuishouding kunnen op eigen terrein plaats vinden. Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig en kan gedacht worden aan (infiltratie)vijvers en ondergrondse retentie- en opvangbekkens. Hiermee kan het hemelwater worden opgevangen en kan het door middel van het gekozen systeem duurzaam infiltreren in de bodem. De benodigde (buffer)infiltratie capaciteit die nodig is voor de nieuwe woning met bijgebouw en verhardingen is afhankelijk van het aantal m2 aan verharding. Omdat op dit moment nog niet duidelijk is hoeveel verharding er gerealiseerd wordt, wordt uitgegaan van de maximale bouwmogelijkheden en bijbehorende verhardingen. In onderhavige situatie betreft dit 470 m2 (bouwvlak 250 m2, bijgebouwen 70 m2, verharding (oprit/terras 150 m2).
Hiervan uitgaande is voor de bouw van de woning met bijbehorende bijgebouwen een bergingscapaciteit vereist van circa 16,5 m3 bij een T=10 (35 mm) neerslagsituatie. Voor een T=100 (45 mm) situatie bedraagt dit circa 21 m3. Binnen het plangebied is hier voldoende ruimte voor. Voor extreme situaties wordt een overstort op het bestaande riool aangelegd. Voor de bepaling van de noodzakelijke bergingscapaciteit zijn de (infiltratie) uitgangspunten van het waterschap aangehouden.
De nieuwe woning wordt aangesloten op de reeds aanwezige riolering van de Spaubeekerstraat. Het afvalwater wordt via het riool afgevoerd naar de regionale RWZI. De capaciteit van de bestaande riolering is afdoende om de woning aan te sluiten aangezien het hier om één woning gaat.
Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer, tevens eigenaar. Dit wordt geregeld door middel van een anterieure overeenkomst met de gemeente Beek. In deze overeenkomst wordt de aan de gemeente te betalen financiële bijdrage op grond van de woningbouwcompensatie en exploitatiebijdragen vastgelegd. Bovendien zal in deze overeenkomst de afwenteling van eventuele planschadeclaims worden geregeld.
Voor de gemeente Beek zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.
Het planvoornemen betreft de realisatie van een woning op een open plek tussen de lintbebouwing aan de Spaubeekerstraat ong. te Neerbeek. Door opvulling van deze open plek wordt de ruimtelijke structuur ter plaatse versterkt. De bouwmogelijkheden zijn aangepast op de bouwmogelijkheden bij omliggende woningen en geconcretiseerd op de verbeelding door middel van een bouwvlak en de aanduiding bijgebouwen. Ook de afmeting van het perceel en de afmetingen van de nieuwe woning sluiten aan op de bestaande bebouwing en ruimtelijke structuur uit de omgeving. Aangezien het planvoornemen ruimtelijk gezien aansluit op de bestaande woningen en percelen in de directe omgeving, mag aangenomen worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende bezwaren bestaan. Het bestemmingsplan wordt echter wel conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.
Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande niet leiden tot overwegende planologische bezwaren. De bestemmingswijziging betekent, na een afweging van de verschillende belangen, een aanvaardbare invulling van de open plek tussen de lintbebouwing aan de Spaubeekerstraat in Neerbeek, waarbij de ruimtelijke structuur ter plaatse wordt versterkt.
Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:
Vooroverleg met instanties
Watertoets
1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)
Vaststelling door de Raad
2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
(Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan
Reactieve aanwijzing
Beroep bij Raad van State
In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.
Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor het plangebied aan de Spaubeekerstraat ong. kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan een herziening betreft van het geldende bestemmingsplan voor het plangebied.
Vanuit de provincie en het waterschap zijn geen reacties gekomen op de voorgenomen ontwikkeling.
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht in het kader van de zienswijzen van 2 november 2018 tot en met 20 december 2018 (gedurende 6 weken) voor een ieder ter visie gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is dan ook door de gemeenteraad ongewijzigd vastgesteld op 7 februari 2019.