Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Herbestemming groeve Spaubeek
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0888.BPGROEVESPAUBEEK15-VA01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen

 
1.1 Plan
het bestemmingsplan ‘Herbestemming groeve Spaubeek’ met identificatienummer  NL.IMRO.0888.BPGROEVESPAUBEEK15-VA01 van de gemeente Beek.
 
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen
 
1.3 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 Agrarisch bedrijf
een bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren. Met dien verstande dat een gebruiksgerichte paardenhouderij (manege) niet als agrarisch bedrijf wordt aangemerkt.
 
1.6 Archeologische waarde
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis.
 
1.7 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.8 Beheersobject
een complex van natuurgebieden en/of bosgebieden en/of landschappelijk/natuurlijk
waardevol agrarische gebieden, die ruimtelijk min of meer een eenheid vormen en
waarvoor een beheersregime geldt.
 
1.9 Bestaand
  • bestaand bij bouwwerken: zoals bestond ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het bestemmingsplan;
  • bestaand bij gebruik: zoals bestond ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
 
1.10 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.11 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.12 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.13 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.14 Bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
 
1.15 Bouwwerk
 elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.16 Cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, archeologische waarden zijn hieronder begrepen.
 
1.17 Ecologische waarden
 de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling.
 
1.18 Extensieve dagrecreatie
recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, zwemmen en vissen; onder extensieve (dag)recreatie vallen geen gemotoriseerde sporten.
 
1.19 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.20 Kampeermiddel
  1. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
  2. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is;
één en ander voorzover de onder a en b bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn in- of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
 
1.21 Kleinschalig kamperen
het gebruik van de gronden ten behoeve van een beperkt kampeerterrein.
 
1.22 Landgoed
een eenheid in de open ruimte met landschappelijke of (cultuur)historische waarde die wordt gekenmerkt door een coherent beheer van een combinatie van natuur-, bos-, water- of parkelementen al dan niet in samenhang met gebouwen en landbouwelementen en met een economische, ecologische of socio-culturele functie.
 
1.23 Landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur.
 
1.24 LKM
Limburgs Kwaliteitsmenu.
 
1.25 Milieuhygiënische uitvoerbaarheid
indien geen sprake is van een onaanvaardbare milieusituatie, beoordeeld aan de hand van op dat moment van kracht zijnde regelgeving en bestaande milieukwaliteit.
 
1.26 Natuurlijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, hydrologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
 
1.27 Normale onderhoudswerkzaamheden
werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.
 
1.28 Omgevingskwaliteit
het samenhangende systeem van water, milieu-, natuur- en landschapskwaliteit.
 
1.29 Onderkomens
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, als ook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voorzover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
 
1.30 Peil
  1. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang, tenzij anders is aangegeven op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'hoogteligging vlak';
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
 
1.31 Seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.32 Selectiebesluit
een archeologisch inhoudelijke afweging na een onderzoeksfase over eventuele archeologische vervolgstappen.
 
1.33 Straatprostitutie
het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimten bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
 
1.34 Verbeelding
de verbeelding (digitaal en/of analoog) waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 De lengte c.q. de breedte van een bouwwerk
horizontaal buitenwerks tussen de hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
 
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.4 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.5 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.6 De breedte van een bouwperceel
tussen de twee zijdelingse bouwperceelgrenzen, gemeten op een afstand van 10 meter uit de bouwperceelsgrens aan de zijde van een weg danwel gemeten in de bouwgrens, indien een bouwgrens staat aangeduid.
 
2.7 De afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
de kortste afstand tussen de zijdelings grenzen en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
 
2.8 Het bebouwd oppervlak van een bouwperceel, een bouwvlak of een ander terrein
de oppervlakten van alle op een bouwperceel/bouwvlak of een ander terrein gelegen bouwwerken tezamen.
 
2.9 De dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2 Bestemmingsregels

 
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur en landschap
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Agrarisch met waarden - Natuur en landschap" aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
  1. het behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden, zijnde de kernkwaliteiten van Nationaal Landschap, zoals deze tot uitdrukking komen in de vorm van de openheid van de plateaugebieden, de kleinschaligheid van dorpsranden (met o.a. hoogstamboomgaarden), hellingen, open beekdalen en droogdalen;
  2. het behoud en de ontwikkeling natuurlijke waarden;
  3. tevens voor de bescherming van de waarden van het aangrenzende natuurgebied;
  4. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  5. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  6. doeleinden van openbaar nut;
  7. extensieve dagrecreatie;
  8. onverharde wegen en paden.
Een en ander met bijbehorende voorzieningen.
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Algemeen
Op de voor ‘Agrarisch met waarden - Natuur en landschap’ aangewezen gronden mogen uitsluitend terreinafscheidingen worden gebouwd.
 
3.2.2 Erfafscheidingen
Regels met betrekking tot erfafscheidingen, geen gebouwen zijnde:
  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter;
  2. ze dienen voor het overige naar aard en afmetingen bij deze bestemming te passen.
 
3.3 Nadere eisen
  1.  burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    1. de landschappelijke waarden van het gebied;
    2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. de milieusituatie;
    4. de verkeersveiligheid;
    5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de landschappelijke en/of stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
  3. bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 15.1 van toepassing.
 
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 3.1, meer in het bijzonder:
  1. als staan- of ligplaats voor onderkomens behoudens voor zover en voor zolang de aanwezigheid van onderkomens nodig is in verband met de tot ‘Agrarisch met waarden - Natuur en landschap’ bestemde gronden, dan wel in tot ‘Natuur’ bestemde gronden uit te voeren werken of werkzaamheden;
  2. als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  3. voor sport-, wedstrijd- of speelterreinen, parkeerterreinen, zwemgelegenheden of buitenmaneges;
  4. voor opslagdoeleinden.
  
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
3.5.1 Algemeen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van waterlopen;
  3. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, het ophogen, egaliseren, het verwijderen van graften;
  4. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden, aanleg- en ligplaatsen of vlonders;
  6. het vellen- en of rooien of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
  7. het bebossen van gronden, die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan niet als bos konden worden aangemerkt.
 
3.5.2 Uitzonderingen op verbod
Het onder 3.4.1 bepaalde is niet van toepassing voor:
  1. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  2. werken of werkzaamheden van ongeschikte betekenis;
  3. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
  4. werken en werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins kunnen worden uitgevoerd;
  5. zover de Boswet of krachtens die Wet gestelde voorschriften van toepassing zijn;
  6. het vellen of rooien bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand of het zelf rooien van fruitbomen en bij boomgaarden behorende windsingels;
  7. het periodiek kappen van griendhout en ander hakhout voor zover betreffende de normale uitoefening van het op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan bestaande bodemgebruik;
  8. werken en werkzaamheden waarop hoofdstuk 6 van de Omgevingsverordening Limburg van toepassing is.
 
3.5.3 Afwegingskader
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de aanhef van dit artikel genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.
 
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
3.6.1 Wijzigingsbevoegdheid natuurontwikkeling
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van gronden als bedoeld in artikel 3 te wijzigen in de bestemming 'Natuur' als bedoeld in het artikel 4 en met dien verstande dat het wijzigen uitsluitend mag geschieden ten aanzien van gronden waarvan vaststaat dat:
  1. daarop de agrarische bedrijvigheid is of zal worden beëindigd;
  2. daar natuurontwikkeling zal plaatsvinden of heeft plaatsgevonden;
  3. de ontwikkeling van deze gebieden geschiedt enkel op basis van vrijwillige medewerking van de landeigenaren.
Artikel 4 Natuur
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen natuurlijke-, cultuurhistorische- en landschappelijke waarden;
  2. de opbouw van de potentiële landschappelijke en natuurlijke waarden;
  3. behoud van holle wegen en graften;
  4. de verbetering van het milieu voor de natuurlijke levensgemeenschappen;
  5. de bodembescherming;\
  6. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  7. doeleinden van openbaar nut;
  8. extensieve dagrecreatie;
  9. onverharde paden.
Een en ander met bijbehorende voorzieningen.
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Algemeen
Op de voor 'Natuur" aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten behoeve van de doeleinden die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen én met dien verstande dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter behoudens voorzieningen voor de openbare verlichting die maximaal 8,00 meter hoog mogen zijn.
 
4.3 Nadere eisen
  1. burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    1. de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van het gebied;
    2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. de milieusituatie;
    4. de verkeersveiligheid;
    5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de landschappelijke en/of stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
  3. bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 15.1 van toepassing.
  
4.4 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2 ten behoeve van:
  1. een schuur, uitsluitend ten dienste van het beheer en het onderhoud van de gronden, mits:
    1. het bouwwerk ter plaatse noodzakelijk is voor het beheer en het onderhoud van de gronden;
    2. deze betrekking heeft op een beheersobject van ten minste 50 ha;\
    3. de inhoud, vermeerderd met de inhoud van de reeds in het betrokken beheersobject aanwezige schuren, niet meer dan 1 m³ per ha bedraagt, met dien verstande, dat bij een beheersobject van minder dan 150 ha in totaal, slechts één schuur aanwezig zal zijn;
    4. de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;
    5. de bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt;
    6. deze geen aan het oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- of vaartuig betreft;
  2. schuil- of schaftgelegenheid voor personen wier aanwezigheid verband houdt met in de tot ‘Natuur’ bestemde gronden uit te voeren werken of werkzaamheden, mits:
    1. deze noodzakelijk is;
    2. deze geen caravan, woon- of stacaravan, dan wel een aan zijn gebruik onttrokken voer- of vaartuig betreft;
    3. de oppervlakte niet meer dan 20 m² bedraagt;
    4. de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;
    5. de bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt.
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de brandpreventie of brandbestrijding, mits de bouwhoogte niet meer dan 35 meter bedraagt;
  4. een hoogzit ten behoeve van de uitoefening van de jacht of natuurstudie, mits de bouwhoogte niet meer dan 6 meter bedraagt;
  5. een voederberging of voederruif voor de instandhouding van het wild, mits:
    1. de inhoud niet meer dan 3 m³ bedraagt;
    2. de bouwhoogte niet meer dan 2 meter bedraagt.
  6. ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, straatvoorzieningen voor afvalstoffen, telefooncellen en wachthuisjes, met dien verstande dat de inhoud per op te richten bouwwerk niet meer dan 50 m³ zal bedragen en de (goot)hoogte niet meer dan 3,00 m. zal bedragen.
 
4.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 4.1, meer in het bijzonder:
  1. als staan- of ligplaats voor onderkomens behoudens voor zover en voor zolang de aanwezigheid van onderkomens nodig is in verband met de tot de bestemde gronden uit te voeren werken of werkzaamheden;
  2. als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  3. voor agrarische doeleinden, behoudens indien zodanig gebruik reeds plaatsvond ten tijde van inwerkingtreding van dit plan;
  4. voor sport-, wedstrijd- of speelterrein, kampeer- of caravanterreinen, dagcampings, parkeerterreinen, lig- of speelweiden, zwemgelegenheden of buitenmaneges;
  5. voor militaire oefeningen;
  6. voor het winnen van bosstrooisel of mos;
  7. voor opslagdoeleinden, uitgezonderd opslagdoeleinden, die verband houden met het beheer en onderhoud;
  8. het gebruik van gronden als volkstuin;
  9. het beoefenen van lawaaisporten;
  10. paardenbakken;
  11. het geplaatst houden van kampeermiddelen;
  12. het dempen van wateren, behoudens voor zover dat ten dienste staat van de instandhouding of ontwikkeling van de natuurwaarden;
  13. het aanleggen van drainage en het graven van sloten, behoudens voor zover dat ten dienste staat van de instandhouding of ontwikkeling van de natuurwaarden of het verbeteren van de waterhuishouding;
  14. ten behoeve van ontgrondings-/ontginningsactiviteiten;
  15. wonen;
  16. voor de uitoefening van een beroep of bedrijf.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
4.6.1 Afwijken voor militair gebruik
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.5 onder e voor het toestaan van militaire oefeningen, mits het de aard en het karakter van hetgeen in de artikel 4.1 is opgenomen, niet aantast.
 
4.6.2 Afwijken voor parkeren
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.5 onder d voor het toestaan van parkeren, mits het betreft parkeren ten behoeve van recreatief medegebruik onder de voorwaarde dat het de aard en het karakter van de aanwezige natuurwaarden niet aantast.
 
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
4.7.1 Algemeen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van waterlopen;
  3. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, het ophogen, het egaliseren, het verwijderen van graften;
  4. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden, aanleg- en ligplaatsen of vlonders;
  6. het vellen- en of rooien of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
  7. het bebossen van gronden, die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan niet als bos konden worden aangemerkt;
  8. het aanleggen en/of inrichten van dagcampings, picknickplaatsen, alsmede van speel- en/of ligweiden.
4.7.2 Uitzonderingen op verbod
Het onder 4.7.1 bepaalde is niet van toepassing voor:
  1. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  2. werken of werkzaamheden van ongeschikte betekenis;
  3. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik, zulks met uitzondering van het blijvend scheuren van grasland;
  4. werken en werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins kunnen worden uitgevoerd;
  5. zover de Boswet of krachtens die Wet gestelde voorschriften van toepassing zijn aanvulling bos;
  6. het vellen of rooien bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand;
  7. het periodiek kappen van griendhout en ander hakhout voor zover betreffende de normale uitoefening van het op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan bestaande bodemgebruik;
  8. werken en werkzaamheden waarop hoofdstuk 6 van de Omgevingsverordening Limburg van toepassing is.
 
4.7.3 Afwegingskader
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 4.7.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de aanhef van dit artikel genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.
 
Artikel 5 Water - Watergang
  
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water – Watergang’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de berging en/of afvoer van water;
  2. de ontwikkeling van natuurlijke oevers;
  3. recreatief medegebruik;
  4. extensieve dagrecreatie;
  5. onverharde wegen en paden;
Een en ander met bijbehorende voorzieningen.
 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Algemeen
Op de voor ‘Water – Watergang’ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming worden gebouwd, zoals bruggen, dammen en/of duikers.
 
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
  2. ze dienen voor het overige naar aard en afmetingen bij deze bestemming te passen.
  
5.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.2, voor het bouwen van gebouwen, mits:
  1. het gebouw noodzakelijk is voor de waterbeheersing, de waterhuishouding dan wel de berging van regenwater;
  2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 4 meter;
  3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 8 meter.
 
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in 5.1, meer in het bijzonder:
  1. voor het aanleggen, aanmeren of als ligplaats innemen van woonschepen;
  2. voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voorzover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. als opslag-, stort- en/of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken  voertuigen, goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voorzover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen.
 
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' (gebied met lage verwachtingswaarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
 
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Algemeen
Op de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden mag niet worden
gebouwd.
 
6.2.2 Uitzonderingen op verbod
Het bepaalde in 6.2.1 is niet van toepassing op:
  1. indien de bodemverstorende ingreep een gebied beslaat kleiner dan 10.000 m2;
  2. gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en waarbij de onderbouw van het gebouw ook niet dieper reikt dan de bestaande onderbouw;
  3. bouwprojecten waarvoor een reguliere bouwvergunning is verleend en waarbij een rapport is overlegd waarin de archeologisch waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld;
  4. gronden die zijn vrijgegeven door middel van een door het bevoegd gezag genomen negatief selectiebesluit.
 
6.3 Afwijken van de bouwregels
 
6.3.1 Algemeen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.2.1 ten behoeve van bouwwerken als toegestaan ingevolge de ter plaatse op de verbeelding aangewezen bestemming.
 
6.3.2 Afwegingskader
Een in 6.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische waarden geen bezwaar bestaat, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.
 
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
6.4.1 Algemeen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het afgraven, ophogen, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van de bodem tot meer dan 0,3 meter;
  2. het aanleggen van drainage en het graven van sloten;
  3. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet;
  4. het aanbrengen van verhardingen en/of verharde oppervlakten anders dan een bouwwerk.
 
6.4.2 Uitzonderingen op verbod
Het in 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1.  waarvan de bodemverstorende ingreep een gebied beslaat kleiner dan 10.000 m2;
  2.  die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  3.  die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  4.  waarin de Monumentenwet 1988 voorziet;
  5.  die plaatsvinden ten behoeve van archeologisch onderzoek.
 
6.4.3 Afwegingskader
Een in 6.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken of werkzaamheden of door de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan geen bezwaar of nadeel ontstaat voor de bescherming van archeologische waarden, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.
 
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' (gebied met middelhoge verwachtingswaarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
 
7.2 Bouwregels
 
7.2.1 Algemeen
Op de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
 
7.2.2 Uitzonderingen op verbod
Het bepaalde in 7.2.1 is niet van toepassing op:
  1. indien de bodemverstorende ingreep een gebied beslaat kleiner dan 2.500 m2;
  2. gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en waarbij de onderbouw van het gebouw ook niet dieper reikt dan de bestaande onderbouw;
  3. bouwprojecten waarvoor een reguliere bouwvergunning is verleend en waarbij een rapport is overlegd waarin de archeologisch waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld;
  4. gronden die zijn vrijgegeven door middel van een door het bevoegd gezag genomen negatief selectiebesluit.
 
7.3 Afwijken van de bouwregels
 
7.3.1 Algemeen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 7.2.1 ten behoeve van bouwwerken als toegestaan ingevolge de ter plaatse op de verbeelding aangewezen bestemming.
 
7.3.2 Afwegingskader
Een in 7.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische waarden geen bezwaar bestaat, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.
 
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
7.4.1 Algemeen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken
zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1.  het afgraven, ophogen, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van de bodem tot meer dan 0,3 meter;
  2.  het aanleggen van drainage en het graven van sloten;
  3.  het aanbrengen van ondergrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen
    en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet;
  4.  het aanbrengen van verhardingen en/of verharde oppervlakten anders dan een
    bouwwerk.
 
7.4.2 Uitzonderingen op verbod
Het in 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1.  waarvan de bodemverstorende ingreep een gebied beslaat kleiner dan 2.500 m2;
  2.  die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  3.  die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  4.  waarin de Monumentenwet 1988 voorziet;
  5.  die plaatsvinden ten behoeve van archeologisch onderzoek.
 
7.4.3 Afwegingskader
Een in 7.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken of werkzaamheden of door de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan geen bezwaar of nadeel ontstaat voor de bescherming van archeologische waarden, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.
 
Artikel 8 Waarde - Archeologie 4
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' (gebied met hoge verwachtingswaarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
 
8.2 Bouwregels
 
8.2.1 Algemeen
Op de voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
 
8.2.2 Uitzonderingen op verbod
Het bepaalde in 8.2.1 is niet van toepassing op:
  1. indien de bodemverstorende ingreep een gebied beslaat kleiner dan 2.500 m2;
  2. gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en waarbij de onderbouw van het gebouw ook niet dieper reikt dan de bestaande onderbouw;
  3. bouwprojecten waarvoor een reguliere bouwvergunning is verleend en waarbij een rapport is overlegd waarin de archeologisch waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld;
  4. gronden die zijn vrijgegeven door middel van een door het bevoegd gezag genomen negatief selectiebesluit.
 
8.3 Afwijken van de bouwregels
 
8.3.1 Algemeen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 8.2.1 ten behoeve van bouwwerken als toegestaan ingevolge de ter plaatse op de verbeelding aangewezen bestemming.
 
8.3.2 Afwegingskader
Een in 8.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische waarden geen bezwaar bestaat, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.
 
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
8.4.1 Algemeen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1.  het afgraven, ophogen, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van de bodem tot meer dan 0,3 meter;
  2.  het aanleggen van drainage en het graven van sloten;
  3.  het aanbrengen van ondergrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet.
  4.  het aanbrengen van verhardingen en/of verharde oppervlakten anders dan een bouwwerk.
 
8.4.2 Uitzonderingen op verbod
Het in 8.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1.  waarvan de bodemverstorende ingreep een gebied beslaat kleiner dan 2.500 m2;
  2.  die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  3.  die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  4.  waarin de Monumentenwet 1988 voorziet;
  5.  die plaatsvinden ten behoeve van archeologisch onderzoek.
 
8.4.3 Afwegingskader
Een in 8.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken of werkzaamheden of door de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan geen bezwaar of nadeel ontstaat voor de bescherming van archeologische waarden, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.
 
Artikel 9 Waarde - Gebied met kwetsbaar reliëf

 
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Gebied met kwetsbaar reliëf’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en) (basisbestemming), mede bestemd voor behoud van de aanwezige hoogteverschillen in de bodemopbouw, aanwezig in de vorm van holle wegen en graften.
 
9.2 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 9.1, meer in het bijzonder:
  1. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen.
 
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
9.3.1 Algemeen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1.  het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2.  het bebossen van gronden;
  3.  het scheuren van grasland, voor zover het betreft waardevolle graslandvegetaties;
  4.  het bemalen of draineren van gronden en het winnen van water of het anderszins verlagen van de grondwaterstand;
  5.  het aanbrengen en/of aanleggen van oeverbeschoeiingen en het graven en/of aanleggen van waterlopen.
 
9.3.2 Uitzondering op verbod
Het in 9.3.1 bepaalde is niet van toepassing voor:
  1.  werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  2.  werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  3.  werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  4.  werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, vrijstelling of anderszins mogen worden uitgevoerd.
 
9.3.3 Afwegingskader
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 9.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige hoogteverschillen in de bodemopbouw.
 
Artikel 10 Waterstaat - Beschermingszone / Herinrichtingszone
 
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat – Beschermingszone / Herinrichtingszone' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen(en), mede bestemd voor:
  1. het beheer, behoud en bescherming van de aanliggende waterlopen, uitsluitend in een strook van 5 meter aan weerszijden van de watergang:
     en, secundair, voor;
  2. herinrichting van de watergang alsmede het behoud en de ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden en ecologische relaties;
  3. tijdelijke opvang en berging van water.
Een en ander met bijbehorende voorzieningen.
 
10.2 Bouwregels
Op de voor ‘Waterstaat - Beschermingszone / Herinrichtingszone’ aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, anders dan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming ‘Waterstaat - Beschermingszone / Herinrichtingszone' van geringe omvang welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud, met dien verstande, dat de bouwhoogte van deze bouwwerken ten hoogste 3 meter mag bedragen.
 
10.3 Afwijken van de bouwregels
 
10.3.1 Algemeen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 10.2 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de (basis)bestemming.
 
10.3.2 Afwegingskader
Een in artikel 10.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade mag worden of kan worden toegebracht aan de watergang, alsmede de in artikel 10.1 genoemde waarden, en onder de voorwaarde dat voorafgaand advies wordt gewonnen van de beheersinstantie van de betreffende watergang.
 
10.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt ten minste verstaan het gebruik van de gronden voor:
  1. opslagdoeleinden, zoals het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van
    puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
 
10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
10.5.1 Verbod
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1.  het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiïngen;
  2.  het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds bestaande dijken en taluds.
 
10.5.2 Uitzondering op verbod
Het in artikel 10.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op de volgende werken en werkzaamheden:
  1.  normale en onderhoudswerkzaamheden;
  2.  werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  3.  werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning, vrijstelling/ontheffing/afwijking of anderszins mogen worden uitgevoerd.
 
10.5.3 Afwegingskader
De in artikel 10.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door die werken of werkzaamheden danwel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in bestemmingsomschrijving van dit artikel genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast danwel de mogelijkheden voor het herstel van die doeleinden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
Burgemeester en Wethouders verstrekken eerst dan een omgevingsvergunning nadat advies is ingewonnen bij de waterbeheerder.
 
3 Algemene regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
 
12.1 Strijdig gebruik
 
12.1.1 Strijdig gebruik
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming. Onder een strijdig gebruik met de bestemming wordt tenminste verstaan:
  1. het gebruik voor opslag, al dan niet voor de verhuur of de verkoop van machines, voer- of vaartuigen, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  2. het gebruik voor het opslaan, storten of bergen van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gericht gebruik van de grond;
  3. het (laten) gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, prostitutie en straatprostitutie;
  4. het (laten) gebruiken van gronden als paardenbak.
 
12.1.2 Uitzondering strijdig gebruik
Onder een gebruik strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan:
  1. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning of ontheffing vereist is en deze is verleend;
  2. het aanleggen of laten aanleggen van kabels en/of leidingen:
    1. die, voor zover het aardgastransportleidingen betreft, een diameter hebben van minder dan 4” en/of een druk van minder dan 40 bar;
    2. die, voor zover het transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie betreft, een diameter hebben van minder dan 4";
    3. waarvoor, indien en voor zover voor de aanleg een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is vereist, deze is verleend.
 
12.2 Afstand tot waterlopen
Bestaande watergangen dienen gehandhaafd te worden waarbij aan weerszijden van de
watergang een onderhoudstrook van 4 meter in acht dient te worden gehouden.
 
Artikel 13 Algemene aanduidingsregels
 
13.1 Milieuzone - beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
 
13.1.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone - beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg’ geldt dat die gronden - naast de andere aangewezen bestemming(en) - tevens dienen voor de bescherming van de bescherming van de kwaliteit van de bodem en het grondwater en de waarden daarvan. De regels ter bescherming van de bodem, zoals vermeld in Hoofdstuk 4, paragraaf 5 van de Omgevingsverordening Limburg zijn in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg van toepassing.
 
13.1.2 Bouwregels
Er mag geen bebouwing plaatsvinden waarmee de kwaliteit van de bodem en de waarden daarvan onevenredig wordt verminderd.
 
13.1.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de aanduiding wijzigen in die zin dat de zone wordt aangepast indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat.
 
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
 
14.1 Afwijken
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze planregels omgevingsvergunning kan worden verleend, kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:
  1. het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, dakhellingen, inhoudsmaten, bouwperceelgrensafstanden;
  2. het afwijken van bebouwde oppervlakten met ten hoogste 10%, mits:
    1. de ontwikkeling moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit;
      hiertoe moet een landschappelijke inpassingsplan worden overgelegd, waaromtrent advies wordt ingewonnen bij de kwaliteitscommissie zoals bedoeld in het Limburgs Kwaliteitsmenu;
    2. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
  3. voor het plat afdekken van gebouwen, mits:
    1. de noodzaak daartoe vanuit bedrijfseconomisch oogpunt is aangetoond;
    2. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit alsmede cultuurhistorische- en landschappelijke waarden niet worden aangetast.
  4. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, alsmede religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, monumenten, kapellen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
    1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
    2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 meter;
    3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 meter;
    4. de bouwwerken naar aard en afmetingen passen in het plan, met dien verstande, dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 10 meter mag bedragen;
  5. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor luchtvaartdoeleinden zoals plaatsmarkeringen, de richtings- en afstandinformatie voor vliegtuigen, de luchtverkeersbeveiliging en metereologische informatie, mits:
    1. de oppervlakte per gebouw niet meer bedraagt dan 16 m²;
    2. de goothoogte niet meer bedraagt van 3 meter;
    3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 20 meter;
  6. geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  7. het in gering mate afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van de weg, alsmede de vorm van bouwvlakken, voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  8. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radioen televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15 meter voor antennes voor privé-gebruik en niet meer dan 30 meter voor antennes voor gemeenschappelijk gebruik.
 
14.2 Afwegingskader
Een in 14.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van het gebied;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de externe veiligheid.
 
Artikel 15 Algemene procedureregels
 
15.1 Nadere eisen
Bij het stellen van nadere eisen dient bij de voorbereiding van het betreffende besluit de volgende procedure te worden gevolgd:
  1. het ontwerp van het besluit met bijbehorende stukken ligt gedurende drie weken ter inzage.
  2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren in een of meer in de gemeente verspreid wordende dag- en/of nieuwsbladen bekend.
  3. in het voorkomende geval wordt tevens de aanvrager van de omgevingsvergunning, naar aanleiding waarvan de nadere eisen worden gesteld, tevoren in kennis gesteld van de terinzagelegging.
  4. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit in te dienen bij burgemeester en wethouders.
  5. burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk een beslissing. De beslissing is, als tegen het ontwerpbesluit zienswijzen zijn ingediend, gemotiveerd.
 
Artikel 16 Overige regels
16.3  Andere wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
 
16.1 Ondergronds bouwen
De regels inzake situering van bouwwerken als bedoeld in de bestemming 'Natuur' gelden, voor zover van toepassing, ook in geval van ondergronds bouwen en met dien verstande, dat:
  1. de bebouwde oppervlakte van ondergrondse en bovengrondse bebouwing tezamen niet meer mag bedragen dan 400 m2;
  2. de verticale diepte maximaal 3 m mag bedragen.
 
16.2 Rangorde dubbelbestemmingen
  1. waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;
  2. Waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
    1. in de eerste plaats ‘Waterstaat - Beschermingszone / Herinrichtingszone’;
    2. in de tweede plaats ‘Waarde - Archeologie 4’, ‘Waarde - Archeologie 3’ en ‘Waarde - Archeologie 2’;
    3. in de derde plaatse ‘Waarde - Gebied met kwetsbaar reliëf’
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
 
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
 
17.2 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van artikel 17.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 17.1 met maximaal 10%.
 
17.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Artikel 17.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
17.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
17.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 17.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
17.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in het 17.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan ‘Herbestemming groeve Spaubeek’ van de gemeente Beek.