Plan: | RO rotonde Reeweg-Vogelzankweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0882.OVGREEWEGVOGELZA1-VG01 |
De gemeente Landgraaf wil de bestaande kruising Reeweg – Vogelzankweg op industrieterrein Abdissenbosch vervangen door een rotonde teneinde een meer verkeersveilige situatie te creëren.
Voor het projectgebied vigeert de beheersverordening Industrieterrein Abdissenbosch (vastgesteld 27 juni 2013). Een deel van de beoogde rotonde is gelegen in de bedrijfsbestemmingen (ca. 135 m2). Binnen deze bestemmingen zijn uitsluitend verkeersdoeleinden ter ontsluiting van de bedrijven toegestaan. Verder zijn er twee gasleidingen en één waterleiding in het projectgebied aanwezig.
Om de rotonde te kunnen realiseren, dient een omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan te worden aangevraagd. Daartoe is deze ruimtelijke onderbouwing opgesteld.
Het projectgebied ligt op de kruising van de Reeweg – Vogelzankweg op industrieterrein Abdissenbosch in het noorden van de gemeente Landgraaf. Het industrieterrein wordt onsloten via de N299 (Ring Parkstad) aan de zuidzijde en de Europaweg-Noord aan de noordzijde. De Reeweg is een van de hoofdwegen binnen het industrieterrein die de N299 en de Europaweg-Noord verbindt. Het industrieterrein wordt aan de noord-westzijde begrensd door de Zand- en Grindgroeve 'De Groot'. Rondom het kruispunt Reeweg – Vogelzankweg liggen verschillende bedrijven, waaronder Autobedrijf Quadflieg, De Block Natuursteen B.V. en het tankstation Tango Landgraaf. Ook ligt er een bedrijfswoning (Vogelzankweg 216) aan de kruising. In de zuidoostelijke richting aan de Vogelzankweg liggen meer bedrijfswoningen. Ook aan de Reeweg in de nooroostelijke richting liggen enkele bedrijfswoningen.
Ligging projectgebied
Voor het projectgebied vigeren de volgende plannen:
Hieronder wordt op beide plannen nader ingegegaan.
Uitsnede verbeelding beheersverordening Industrieterrein Abdissenbosch met daarop het ontwerp van de rotonde geprojecteerd
Enkelbestemming Verkeer
Voor een deel van de beoogde rotonde geldt de bestemming 'Verkeer'. De voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen gebruikt worden voor voorzieningen ten behoeve van het verkeer en verblijf, zoals (on-, half- en verharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen en voor nutsvoorzieningen, met daarbij behorende geluidsbeperkende voorzieningen, groen- en speelvoorzieningen, bermen en waterlopen, voorzieningen voor het ontvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater en wildpassages.
Enkelbestemming Bedrijf 1 en Bedrijf 3
Een deel van de beoogde rotonde (ca. 135 m2) is gelegen in de bestemmingen 'Bedrijf - Bedrijf 1' en 'Bedrijf - Bedrijf 3'. Binnen deze bedrijfsbestemmingen zijn de gronden onder meer bestemd voor bedrijven in de milieucategorieën 3.1 tot en met 4.1. Verkeersdoeleinden zijn uitsluitend ter ontsluiting van de bedrijven toegestaan.
Dubbelbestemming Leiding - Gas
Voor een deel van de beoogde rotonde geldt de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende besluitvlak(ken), mede bestemd voor ondergrondse leidingen voor het transporteren van gas. Op de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden mag, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen niet worden gebouwd. Het bevoegd gezag kan, gehoord de leidingbeheerder, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde ten behoeve van het oprichten van bouwwerken welke ter plaatse conform de aangegeven bestemming mogen worden opgericht, mits deze geen gevaar opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding geen afbreuk doen en/of door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden een en ander kan worden voorkomen.
Verder is een gebruiksverbod opgenomen voor:
Dit verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden vallend onder normaal onderhoud en gebruik, waaronder normaal spit- en ploegwerk anders dan diepploegen en voor zover de belangen in verband met de leidingen hierdoor niet worden geschaad. Het verbod geldt evenmin voor werkzaamheden ten behoeve van de desbetreffende leiding.
Dubbelbestemming Leiding - Water
Tevens is binnen het projectgebied de dubbelbestemming 'Leiding - Water' aanwezig. De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor het d(e) andere daar voorkomendende besluitvlak(ken), mede bestemd voor ondergrondse leidingen voor het transporteren van water. Op de voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden mag, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen niet worden gebouwd. Het bevoegd gezag kan, gehoord de leidingbeheerder, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde ten behoeve van het oprichten van bouwwerken welke ter plaatse conform de aangegeven bestemming mogen worden opgericht, mits deze geen gevaar opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding geen afbreuk doen en/of door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden een en ander kan worden voorkomen.
Verder is een gebruiksverbod opgenomen voor:
Dit verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden vallend onder normaal onderhoud en gebruik, waaronder normaal spit- en ploegwerk anders dan diepploegen en voor zover de belangen in verband met de leidingen hierdoor niet worden geschaad. Het verbod geldt evenmin voor werkzaamheden ten behoeve van de desbetreffende leiding.
Uitsnede verbeelding Facetbestemmingsplan Archeologie
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4
De gebieden met de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 4' hebben een middelhoge verwachtingswaarde. De gronden met deze bestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Er mag, behoudens binnenplanse afwijking, niet worden gebouwd. Dit bouwverbod is niet van toepassing, indien:
Er geldt bovendien een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of van de volgende werkzaamheden:
En omgevingsvergunning voor het uitvoeren van de genoemde activiteiten is niet nodig in de volgende gevallen:
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5
De gebieden met de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 4' hebben een lage verwachtingswaarde. Hier gelden dezelfde regels als bij 'Waarde - Archeologie 4', met dien verstande dat de oppervlakte van 2.500 m2 is verhoogd tot 10.000 m2.
De voorgenomen plaatsing van de rotonde is strijdig met de beheersverordening. Voor de afwijkingen wordt verwezen naar paragraaf 5.1.
In de beoogde situatie is het kruispunt Reeweg – Vogelzankweg vervangen door een rotonde (zie onderstaand figuur). In de afgelopen jaren hebben hier vaker verkeersongelukken plaatsgevonden en daarom dient een meer verkeersveilige situatie te worden gecreeërd.
Bij het aanleggen van de rotonde worden nieuwe asfaltverhardingen, troittoirs, middengeleiders en fietsstroken (in rode kleur) aangebracht. Op het midden van de rotonde zal een groenvoorziening worden geplaatst, evenals langs de zijdwestzijde van de Reeweg en de Vogelzangweg. Daarnaast zullen er in totaal een vijftal bomen worden geplaatst. De groenstrook aan de noordkant Vogelzankweg zal (deels) verwijderd worden, zodat hier een parkeerstrook en trottoir gerealiseerd kunnen worden. Dit heeft een uitdrukkelijke meerwaarde voor de verkeersveiligheid ter plaatse.
De rotonde is vormgegeven op exact dezelfde manier als de rotonde Stationsstraat – Hoofdstraat – Streeperstraat in Schaesberg. Tussen de fietsstrook en de rijbaan is een afschermingsvoorziening aanwezig en de fietsstrook loopt op de rotonde geheel langs de rijbaan.
Om plaats te kunnen maken voor de rotonde, zal de stroomkast van KPN in de zuidwestelijke hoek van de kruising worden verplaatst. Ook de hekwerken van Autobedrijf Quadflieg, De Block Natuursteen B.V. en de (bedrijfs)woning aan de Vogelzankweg 216 zullen moeten worden verplaatst om ruimte te maken voor de constructie. Ondergronds dienen de kavels van Enexis te worden verlegd, omdat bepaalde kabels niet onder een gesloten verharding mogen komen te liggen. Daarnaast zullen delen van de percelen van Autobedrijf Quadvlieg en Vogelzankweg 216 dienen te worden aangekocht om ruimte te maken voor de rotonde en het troittoir.
Schetsontwerp rotonde Reeweg-Vogelzankweg
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de rijksvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving en opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).
Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de
klimaatverandering vormen een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt ook om zorgvuldige
keuzes, want de ruimte, zowel boven- als ondergronds, is een schaars goed.
Met de NOVI brengt het Rijk in beeld waar kansen liggen. Kansen om de kwaliteit van onze
leefomgeving te verbeteren. Kansen om sociale samenhang, gezondheid en economisch herstel te
bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde
transitie naar een circulaire samenleving, stevig te verankeren in onze manier van leven en werken.
Die keuzes in de fysieke leefomgeving maakt het Rijk niet alleen. Keuzes worden samen gemaakt met medeoverheden, kennisinstellingen, maatschappelijke partijen en burgers. Dit vraagt een goed
samenspel tussen al deze partijen; een integrale aanpak.
De toenemende druk op de fysieke leefomgeving vraagt om een actieve Rijksoverheid om richting te
geven aan de toekomstige fysieke leefomgeving van Nederland. Regie vanuit het Rijk betekent echter
niet het centraliseren van taken en verantwoordelijkheden; wel het geven van richting op grote opgaven en regie op goed samenspel, zowel publiek als publiek/privaat.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op
nationaal belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan het inrichten van de fysieke leefomgeving.
De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:
Om de beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:
Afwegen met NOVI
De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede,
maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij hanteert het NOVI vier uitgangspunten:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling doet op geen enkele wijze afbreuk aan het ruimtelijk beleid van het Rijk. In de NOVI is "Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem" één van de 21 nationale belangen en opgaven. Zonder een goed functionerend mobiliteitssysteem komen de economie en de samenleving letterlijk tot stilstand. Het economische en sociale belang is gediend bij een goede bereikbaarheid op alle schaalniveaus. De opgave ligt ondermeer in het slim en veilig inrichten van de (verkeers)ruimte. Iedereen, zowel reiziger als vervoerder moet veilig gebruik kunnen maken van de verschillende netwerken en vervoerswijzen. Dat vergt sociale veiligheid, verkeersveiligheid en veiligheid van de infrastructuur(kunstwerken) zelf. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de verkeersveiligheid op de kruising Reeweg – Vogelzankweg verbeterd.
De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, worden geborgd in het Besluit
algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 22 augustus 2011). Met het Barro maakt het Rijk voor een aantal specifieke onderwerpen gebruik van deze mogelijkheid om algemene regels te stellen voor
bestemmingsplannen. De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter. Het doel is te borgen dat geformuleerde nationale belangen niet gefrustreerd worden door
ontwikkelingen die met bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Gezien de ontwikkeling geen inbreuk heeft op de belangen die met het Barro worden behartigd, is er
geen sprake van strijdigheid.
De Omgevingsvisie Limburg (POVI Limburg) (vastgesteld 1 oktober 2021) vervangt het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en is in een interactief proces met overheden, semioverheden, belangenvertegenwoordigers, andere partnerorganisaties en inwoners opgesteld. Deze visie bouwt deels voort op eerder gemaakte beleidskeuzes, op andere onderdelen zijn nieuwe keuzes gemaakt door de Provincie Limburg.
De POVI Limburg is een integrale langetermijn visie die voor de periode 2021 tot 2030-2050 laat zien
hoe de provincie richting wil geven aan toekomstbestendige ontwikkelingen. Daarvoor onderscheidt de visie drie hoofdopgaven:
Toekomstige afwegingen dienen gemaakt te worden op basis van de vier Limburgse principes:
Zonering
Het toekomstbeeld voor Limburg kan worden gevangen in een indicatieve zonering. Die zonering bouwt voort op de ‘tijdloze’ karakteristiek van de ondergrond; de geomorfologie en het watersysteem en de typering en ontwikkeling van het ruimte- gebruik in deelgebieden binnen Limburg in de afgelopen decennia. De begrenzingen van de zoneringen en andere werkingsgebieden die voortkomen uit de Limburgse principes en de uitwerkingen in de thema’s in deze Omgevingsvisie, zullen verankerd worden in het kaartmateriaal behorende bij de Omgevingsverordening Limburg.
Mobiliteit
In hoofdstuk 10 wordt in de visie ingegaan op het thema mobiliteit. Bereikbaarheid is een belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van de Limburgse economie, de leefbaarheid en een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat. De bereikbaarheid per auto van en in Limburg is in algemene zin behoorlijk goed op orde, behoudens enkele knelpunten op sommige piekmomenten of -locaties. Mobiliteit is echter breder dan bereikbaarheid. In 2018 heeft de Provincie Limburg het mobiliteitsplan ‘Slim op weg naar morgen’ vastgesteld. Dat is het uitgangspunt voor beleidskeuzes.
Naast bereikbaarheid in de zin van doorstroming onderscheidt de Provincie als mobiliteitsdoelen: veiligheid, duurzaamheid en leefbaarheid. Veiligheid gaat hierbij onder meer over de veilige staat van het wegennet, verkeersveiligheid in algemene zin en sociale veiligheid.
De Provincie streeft naar een toekomstbestendige, toegankelijke, slimme, schone en grenzeloze mobiliteit, zodat mensen zich vrij kunnen bewegen. De Provincie wil een Limburg dat uitstekend bereikbaar is voor alle mensen, voor goederen en informatie, mede door een goede aansluiting op (inter-)nationale en (eu)regionale netwerken (weg, spoor, water, lucht, buis en digitaal). Het vervoer van mensen en goederen dient betrouwbaar, vlot, veilig en duurzaam te zijn, zonder teveel impact op de leefomgeving en milieukwaliteit.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van de POVI en draagt bij aan een veilig mobiliteitsnetwerk.
De Omgevingsverordening Limburg is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014 is de Omgevingsverordening gewijzigd, vanwege de vaststelling van het POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document.
Met de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt beoogd om de doorwerking van het provinciaal beleid naar gemeenten en andere partners te borgen.
De ruimteverordening richt zich tot de gemeentebesturen. De instructies die in de ruimteverordening staan, moeten door de gemeentebesturen in acht worden genomen bij het opstellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen. De ruimteverordening heeft dus geen rechtstreekse werking naar burgers en bedrijven, zoals dat voor de meeste andere hoofdstukken van de Omgevingsverordening 2014 wel het geval is.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van de Omgevingsverordening Limburg 2014. In de Omgevingsverordening zijn geen artikelen opgenomen die in strijd zijn met het realiseren van de rotonde.
Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet.
Hoewel het ontwerp van de Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.
Provinciale Staten hebben de nieuwe Omgevingsverordening vastgesteld in de vergadering van 17 december 2021. Omdat deze Omgevingsverordening is gebaseerd op de Omgevingswet kan deze niet eerder in werking treden dan de Omgevingswet zelf. Wanneer de Omgevingswet in werking treedt, zal de Omgevingsverordening Limburg ook van kracht worden en de Omgevingsverordening uit 2014 vervangen.
Het uitstel van de Omgevingswet maakt het wenselijk dat deze onderwerpen ook al geregeld worden in de Omgevingsverordening Limburg 2014. Daartoe heeft het college van Gedeputeerde Staten van Limburg op 29 maart 2022 het ontwerp-besluit genomen waarmee de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt aangevuld met instructieregels voor deze vier onderwerpen.
In dit verband is door de provincie verzocht het aspect na-ijlende effecten van steenkoolwinning al mee te nemen.
Na-ijlende effecten steenkoolwinning
In artikel 2.16.1 Instructieregel na-ijlende effecten steenkoolwinning van de ontwerp Wijzigingsverordening wordt gesteld dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat het bouwen van een nieuw bouwwerk in de gemeenten Brunssum, Beekdaelen, Heerlen, Landgraaf, Voerendaal, Kerkrade, Simpelveld, Beek, Sittard-Geleen en Stein mogelijk maakt, beschrijft op welke wijze rekening is gehouden met de na-ijlende effecten van de voormalige steenkoolwinning.
De voormalige steenkoolwinning in Zuid-Limburg leidt tot na-ijlende effecten, met name in de vorm van bodembeweging. Deze brengen mogelijk belemmeringen met zich mee in het gebruik van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld in geval van verzakkingen. Het is van belang goed met deze risico’s om te gaan.
In het rapport 'Na-ijlende gevolgen van steenkolenwinning Zuid-Limburg. Uittreksel uit het samenvattende rapport met een overzicht van de voorgestelde maatregelen', dat in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken is uitgevoerd en in december 2016 is gepubliceerd, staat een aantal risico's benoemd die vertaald zijn naar een kaart en waarvoor een aantal maatregelen is geformuleerd. Deze risico's zijn:
Het projectgebied ligt niet in een potentieel effectgebied voor significante ongelijkmatige bodemstijging als gevolg van het stijgend mijnwater. Het is ook geen onderdeel van potentiële effectgebieden met verandering van grondwaterkwaliteit of vernatting. De verwachting is ook niet dat er effecten als gevolg van ontgassing kunnen optreden in het projectgebied. Tevens is er geen verwachting op het optreden van afgeleide seismische activiteit als gevolg van het stijgend mijnwater. Ook ligt het projectgebied niet in de directe nabijheid of de beschermingszones van schachten en mijnbouwactiviteiten.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van de (ontwerp) Omgevingsverordening Limburg. De verwachting is dat na-ijlende effecten van de steenkoolwinning in dit gebied geen effect hebben op de voorgenomen ontwikkeling.
De gemeentelijke structuurvisie 2030 "slank en groen" is door de gemeenteraad van Landgraaf vastgesteld op 15 december 2011. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van Landgraaf, alsmede de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. Hoofditems van deze structuurvisie zijn: identiteit, ruimtelijke kwaliteit, voorzieningenstructuur en ontwikkelings- en herstructureringslocaties.
Op het terrein van verkeer en mobiliteit zijn er twee nota’s vastgesteld door de raad, die het verkeersbeleid richting geven. Dat zijn het “Mobiliteitsplan” en de “Parkeernota”. Het mobiliteitsplan is daarvan het meest integraal, alle vormen van vervoer binnen de gemeente omvattend. Beide nota's zijn inmiddels vervangen door het Gemeentelijk Verkeers- en Vevoersplan (GVVP) (zie paragraaf 3.3.2).
Dit Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) geeft richting aan het verkeers- en vervoersbeleid in de gemeente Landgraaf voor de komende jaren en vervangt het Mobiliteitsplan uit 2009 en de Parkeernota uit 2008.
Bij de evaluatie is met name bekeken in hoeverre de maatregelen uit het uitvoeringsprogramma en de benoemde actiepunten zijn uitgevoerd. De actualisatie begint met een weergave van de belangrijkste landelijke, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidskaders. Daarna worden er achtereenvolgens vijf verschillende beleidsthema’s behandeld:
Alle aspecten van het betreffende thema die voor Landgraaf relevant zijn, worden in dit GVVP behandeld. Naast een algemene beschrijving van de huidige situatie en het vastleggen van beleidsuitgangspunten, vindt er ook een knelpuntenanalyse plaats op basis waarvan uiteindelijk een nieuw uitvoeringsprogramma is opgesteld. Daarin staan concrete projecten en maatregelen benoemd voor de periode tot 2025.
Verkeersveiligheid en weginrichting
Vanaf 1997 is het verkeersveiligheidsbeleid van de gemeente Landgraaf afgestemd op het landelijke principe van Duurzaam Veilig Verkeer. De kenmerken van een Duurzaam Veilig verkeers- en vervoersysteem zijn:
De essentie van Duurzaam Veilig is, dat verkeersonveiligheid wordt voorkomen in plaats van dat deze achteraf bestreden wordt.
Een belangrijke voorwaarde voor een Duurzaam Veilig wegennet is herkenbaarheid. Om dit te kunnen bereiken wordt de volledige weginfrastructuur ingedeeld in drie wegcategorieën: stroomwegen (SW), gebiedsontsluitingswegen (GOW) en erftoegangswegen (ETW). De hiërarchie van wegen wordt vastgesteld in het wegencategoriseringsplan. Voor iedere wegcategorie gelden specifieke kenmerken met betrekking tot de inrichting van de weg (basiskenmerken wegontwerp). Door consequente toepassing van deze kenmerken zijn de wegcategorieën niet alleen op papier, maar ook voor de weggebruikers herkenbaar. Dit leidt tot uniform, voorspelbaar weggedrag, wat ten goede komt aan de verkeersveiligheid. In Landgraaf bestaat het wegennet voornamelijk uit gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen binnen de kom (GOW50 en ETW30). In het GVVP zijn voor de GOW50 en ETW30 de voor Landgraaf belangrijkste kenmerken opgenomen. Zolang wegen aan deze basiskenmerken voldoen, zijn ze voldoende herkenbaar ingericht en zullen ze veilig functioneren.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Zowel de Reeweg als de Vogelzankweg zijn aangemerkt als GOW50-wegen. In het GVVP is opgenomen dat kruispunten tussen GOW’s onderling bij voorkeur zijn vormgegeven als rotonde, anders als voorrangskruispunt met verkeersregelinstallatie. De aanleg van de rotonde op dit kruispunt past dus binnen de uitgangspunten van het GVVP.
Archeologie
De archeologische verwachtingswaarde in Landgraaf is vastgelegd in de Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart Landgraaf 2014. Volgens deze kaart vindt de ontwikkeling plaats op gronden met archeologische waardencategorie 4 en 5. Bij categorie 4 gaat het om gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde. Alleen bodemingrepen dieper dan 40 cm beneden maaiveld en met een verstoringsoppervlakte groter dan 2.500 m² zijn onderzoeksplichtig. Bij categorie 5 gaat het om gebieden met een lage verwachtingswaarde. Alleen bodemingrepen dieper dan 40 cm beneden maaiveld en met een verstoringsoppervlakte groter dan 10.000 m² zijn onderzoeksplichtig.
De benodigde bodemingrepen beslaan een veel kleiner oppervlakte, waarmee de onderzoeksplicht vervalt.
Cultuurhistorie
Er zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig in en direct aansluitend aan het projectgebied.
Conclusie
Er is geen reden om aan te nemen dat de voorgenomen ontwikkeling archeologische- en/of cultuurhistorische waarden aantast. De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het project leidt vanuit bodemoptiek niet tot een functiewijziging. Het is en blijft bodemfunctieklasse industrie. Daarmee vomt het aspect bodem geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wel dient er een partijkeuring van de grond te worden uitgevoerd op het moment dat er grondverplaatsingen ten behoeve van de aanleg van de rotonde plaatsvinden.
De watertoets is een verplicht onderdeel van een ruimtelijke ordeningsprocedure en opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De watertoets is een proces van informeren, afstemmen en adviseren over relevante waterhuishoudkundige aspecten zodat tijdig (ruimtelijke) kansen en knelpunten worden gesignaleerd. Het uiteindelijke doel is het optimaal inpassen van het hemel- en vuilwatersysteem binnen het ruimtelijk plan, zodanig dat er geen sprake is van een waterhuishoudkundige verslechtering en dat voldaan wordt aan de regelgeving.
Waterbeleid
Europese Kaderrichtlijn Water
Op 22 december 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. De KRW is een Europese richtlijn, die bedoeld is om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater op goed niveau te krijgen en te houden. Het Rijk is verantwoordelijk voor het nationale beleidskader en de strategische doelen en maatregelen voor het waterbeheer in Nederland. De Minister van Infrastructuur en Milieu is eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water (KRW). Het Rijk is opsteller van het Nationaal Waterprogramma 2022-2027, wat het Nationaal Waterplan heeft vervangen. In het Bestuursakkoord Water (BAW, 2011) en een aanvulling hierop (2018) zijn het Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven maatregelen voor een doelmatig waterbeheer overeengekomen.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Op basis van het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' hebben het Rijk, de provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) ondertekent. Het NBW is doorgevoerd in de provinciale en regionale beleidsplannen. Relevante aspecten uit het NBW zijn:
Provincie Limburg
Het provinciaal waterbeleid is oorspronkelijk vastgelegd in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) van 2014 en is nader geconcretiseerd in de POL-aanvulling Provinciaal Waterplan 2010-2015 op grond van de vereisten van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Deze POL-aanvulling is in 2015 opgevolgd door het Provinciaal Waterprogramma 2016-2021, conform de 6-jarige plancyclus van de KRW. Dit programma maakt onderdeel uit van het tweede nationale Stroomgebiedbeheerplan Maas. In 2021 is het Waterprogramma 2016 - 2021 vervangen door het Provinciaal Waterprogramma 2022-2027.
Omgevingsvisie Limburg en het Provinciaal Waterprogramma
In de Omgevingsvisie staan vanuit een langetermijnperspectief de belangrijkste wateropgaven, provinciale belangen en rolopgaven. In het Waterprogramma en de daarmee samenhangende uitvoeringsprogramma's en projecten worden die concreet uitgewerkt. De verplichtende keuzes en regels komen in de Omgevingsverordening. Samen met hun partners voorziet de Provincie in monitoringssystemen en een regelmatige herijking van beleid.
Het provinciaal Waterprogramma werkt, voor zover het de uitvoering van de EU-waterrichtlijnen betreft, op grond van de Omgevingswet rechtstreeks door naar het Waterschap. In het Waterprogramma wordt de doorwerking van andere aspecten van het waterbeleid naar het Waterschap en de doorwerking naar andere partijen door middel van de inzet van de instrumenten van de Omgevingswet uitgewerkt. Keuzes en ambities worden verder geconcretiseerd in het Provinciaal Waterprogramma 2022-2027. Die gaan onder andere over:
Waterschap Limburg
Een deel van het beleid van het waterschap ligt vast in de Keur (01-04-2019). De regels in de Keur hebben betrekking op het lozen, afvoeren, onttrekken of aanvoeren van grondwater en water uit beken en andere wateren. Ook kent de Keur gebods- en verbodsbepalingen over zaken die niet mogen in of om watergangen, dijken en lijnvormige elementen. Iedereen die werkzaamheden uitvoert of activiteiten plant in en om water of dijken, heeft met de Keur te maken.
Bij afvoer en lozing van hemelwater afkomstig van nieuw aangelegd verhard oppervlak wordt het stand-still beginsel (waterneutraal bouwen) gehanteerd. Dit wil zeggen dat er bij een toename van het verhard oppervlak het debiet van de lozing uit een gebied niet toe mag nemen. Een ontwikkeling waar bestaande verharding wordt vervangen door nieuwe verharding wordt ook gezien als een toename aan verharding. Ook bij kleine ontwikkelingen vangt de initiatiefnemer zijn eigen water op. Waterschap Limburg hanteert geen ondergrens. Dynamische bergings- en infiltratievoorzieningen dienen minimaal gedimensioneerd te worden op met een inhoud van 100 mm in het beheergebied van Waterschap Limburg.
Als infiltreren aantoonbaar niet of nauwelijks mogelijk is, kan een dynamische bergings-/infiltratievoorziening aangelegd worden met leegloopvoorziening. Om afwenteling naar benedenstrooms te voorkomen, mag hiermee in Limburg maximaal 2 l/s/ha geloosd worden. Er dient boven de inhoud van de dynamische berging een waking gehanteerd te worden van minimaal 25 cm. Geadviseerd wordt een waking van 50 cm te hanteren.
Integraal Stedelijk Waterbeleid 2017-2020 gemeente Landgraaf
Het integraal stedelijk waterbeleid van de gemeente Landgraaf heeft het karakter van een verbreed gemeentelijk rioleringsplan. Het beleid is door de gemeenteraad vastgesteld op 13 oktober 2016.
Vanuit de Wet Milieubeheer (art. 10.33) en de Waterwet (art. 3.5 en 3.6) heeft de gemeente de wettelijke zorgplicht voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Binnen dit kader moet een gemeente beschrijven hoe ze invulling gaat geven aan deze zorgplichten en dit vastleggen in een beleidsplan. Het beleidsplan beschrijft hoe de gemeente binnen het kader van de wettelijke verplichting, de visie en de ambitie:
Elke ruimtelijke initiatiefnemer dient rekening te houden met het bovengenoemde Waterbeleid. Ook dient de initiatiefnemer er zorg voor te dragen dat het hemelwater op zijn/haar terrein apart opgevangen, hergebruikt of verwerkt wordt. Het rioolstelsel van de gemeente dient enkel voor de opvang en distributie van afvalwater. In de ontwerpfase van het ruimtelijke initiatief moet rekening gehouden worden met onderstaande tien richtlijnen:
Huidige situatie
Het projectgebied is niet gelegen nabij een kanaal, het rivierbed van de Maas, een waterwingebied, een grondwaterbeschermingsgebied, zuiveringstechnische werken, primaire waterkeringen, primaire oppervlaktewateren, inundatiezones of droogdalen. Er is niet tot nauwelijks sprake van hoogteverschillen in het projectgebied en directe omgeving.
Toekomstige situatie
Bij de beoogde ontwikkeling wordt de bestaande kruising Reeweg – Vogelzankweg vervangen door een rotonde. De groenstrook aan de noordkant Vogelzankweg zal welliswaar (deels) verwijderd worden, zodat hier een parkeerstrook en trottoir gerealiseerd kan worden, maar er wordt ook een groenvoorziening in het midden van de rotonde geplaatst. De toename in verhard oppervlak is daarmee minimaal. Het is daarom ook niet nodig om in infiltratie- en bergingsvoorzieningen te voorzien en bodem- en infiltratieonderzoek uit te voeren.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse. De vervanging van de kruising naar de rotonde leidt tot minimale toename in verhard oppervlak en er is derhalve geen bergingsopgave.
Voor de beoogde ontwikkeling is een quickscan Natuurwetgeving uitgevoerd (zie Bijlage 1). Door de voorgenomen ingreep is mogelijk sprake van negatieve effecten op beschermde soorten (soortenbescherming) en nabijgelegen Natura2000-gebieden (gebiedsbescherming).
Gebiedsbescherming
Het projectgebied ligt ca. 600 meter van Natura-2000 gebied De Brunssummerheide en ca. 5,75 km van Natura-2000 gebied Geleenbeekdal. Het projectgebied ligt ca. 1,40 km van de Duitse grens.
Effecten kunnen ontstaan als gevolg van sloop- en bouwactiviteiten en de transportbewegingen van materieel tijdens de aanlegfase. Extra verkeersbewegingen door de rotonde in de gebruiksfase worden niet verwacht. Door de ligging (afstand tot gevoelige habitattypen van de Natura 2000-gebieden) en de voorgenomen ingreep zijn effecten als gevolg van emissies van stikstof, met als gevolg verzuring en vermesting, op voorhand niet uitgesloten. Om deze effecten in de aanlegfase te kunnen beoordelen is een Aerius-berekening nodig (zie paragraaf 4.5).
Andere effecten van de werkzaamheden betreffen antropogene geluiden door machines en werklieden, trillingen door machines en optische verstoring. Deze zijn in het projectgebied significant maar rondom het projectgebied neemt het effect sterk af, afhankelijk van de afstand tot het projectgebied. Het projectgebied en de directe omgeving hiervan heeft in de normale situatie relatief veel verstoring door antropogene invloeden. Met name verkeer en licht. Hierdoor wordt verwacht dat het gebied in de directe omgeving van het projectgebied wel verstoring zal ervaren (100 meter van het middelpunt van het projectgebied) maar de indirecte omgeving niet ten opzichte van de standaardverstoring. Daarmee worden geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden in de omgeving verwacht.
Op basis van de werkzaamheden en de ligging van het projectgebied buiten de begrenzing van Natura2000-gebieden worden geen andere negatieve effecten verwacht.
Binnen de Provincie Limburg mogen nieuwe ruimtelijke plannen niet leiden tot aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Limburg (binnen de Provincie Limburg de Goudgroene natuurzone genoemd). Het plangebied ligt op ca. 400 meter van het Natuurnetwerk Limburg. Omdat het projectgebied buiten het NNN ligt en geen externe werking kent, is een verdere beoordeling niet noodzakelijk.
Soortenbescherming
In het kader van de soortenbescherming is een bureauonderzoek uitgevoerd en heeft een veldbezoek plaatsgevonden.
Op basis van de quickscan is te concluderen dat beschermde soorten mogelijk essentiële functies hebben in het projectgebied. Indien de onderstaande mitigerende en zorgplichtmaatregelen volledig worden uitgevoerd, is overtreding van de Wnb voor deze soorten uitgesloten.
soort / soortgroep | mitigerende maatregel | ter voorkoming van artikel |
Vogels zonder jaarrond beschermde nesten | - Zorg dat na afloop een gelijke hoeveelheid of meer groenstructuren aanwezig zijn in het projectgebied. - Verwijder vegetatie t.b.v. de werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen loopt globaal van maart t/m augustus) om vestiging van nesten te voorkomen. - Kort houden van de vegetatie gedurende activiteiten, zodat dekking of broedgelegenheid voor grond broedende vogels minimaal is. |
Art. 3.1 Lid 1 & 2 |
Vogels met jaarrond beschermde nesten: Huismus, huiszwaluw en gierzwaluw. |
- Verwijder vegetatie buiten het broedseizoen(broedseizoen loopt globaal van maart t/m augustus) om vestiging van nieuwe nesten te voorkomen. - Voer de activiteiten uit tussen zonsopkomst en zonsondergang. |
Art. 3.1 Lid 2 |
Grondgebonden zoogdieren | - Scherm het werkgebied af vanuit groenstructuren binnen of buiten het terrein. - Voer de activiteiten uit tussen zonsopkomst en zonsondergang. |
Zorgplicht |
Vleermuizen: gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis. | - Voer de activiteiten uit tussen zonsopkomst en zonsondergang of vermijd gebruik van kunstverlichting richting bekende vliegroutes. | Art. 3.5 Lid 2 & 4 |
Rugstreeppad | - Laat een ecoloog het plangebied controleren op eventuele individuen en vrijgeven voor de start van de werkzaamheden. - Voorkom het ontstaan van zandige plekken met staand water, waarin de rugstreeppad zich kan voortplanten. |
Art. 3.5 Lid 1 & 2 |
Aangezien het project een wijziging van een kruispunt naar een rotonde betreft en geen verkeersaantrekkende werking met zich meebrengt, is een Aerius-berekening voor de gebruiksfase niet aan de orde.
In de realisatiefase wordt de stikstofdepositie bepaald door inzet van dieselmaterieel (graafmachines, kranen e.d.) en aan- en afrijdend bouwverkeer. De belasting (stikstofdepositie) van de Natura 2000-gebieden in de omgeving van het project wordt berekend met behulp van een verspreidingsmodel. De verspreidings- berekeningen worden uitgevoerd met behulp van de meest actuele versie van de online-applicatie Aerius-Calculator. Aerius-Calculator is een rekenprogramma om de verspreiding van stoffen in de lucht te simuleren. Daarnaast berekent het model hoeveel van die stoffen per hectare terechtkomt (depositie). De Aerius-Calculator is eigendom van het Ministerie van EZ en wordt beheerd door het RIVM.
Voor de realisatiefase wordt een Aerius-berekening uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning bouwen.
Het project is juist gericht op het verbeteren van de verkeersveiligheid en de doorstroming. Verkeerskundig onderzoek is dan ook niet aan de orde.
Het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai richt zich op de realisatie van de nieuwe rotonde ter hoogte van de kruising Reeweg – Vogelenzankweg (zie Bijlage 2). Hiervoor is het van belang de geluidsbelasting vanwege de aanpassing van deze kruising te toetsen op de bestaande aanwezige woningen binnen de wettelijke geluidzone van de te wijzigen wegen.
Het doel van dit akoestisch onderzoek is het toetsen of ten gevolge van de fysieke wijziging van de Reeweg en de Vogelzankweg sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder, ter plaatse van de geluidgevoelige bestemmingen die gelegen zijn binnen het onderzoeksgebied van die weg. Hiervoor wordt het verschil in de geluidbelasting berekend tussen de heersende waarde 2023 (één jaar voor de fysieke wijziging) en 2033 (tien jaar na fysieke wijziging). Indien reeds een hogere waarde is vastgesteld moet de toename bepaald worden ten opzichte van de laagste waarde van de heersende waarde en de eerder verleende hogere waarde. Er is sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder indien de geluidbelasting toeneemt met afgerond 2 dB of meer.
Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting van de Reeweg toeneemt met maximaal 0,8 dB. Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting afkomstig van de Vogelzankweg toeneemt met maximaal 0,5 dB.
Omdat de geluidbelasting niet toeneemt met 2 dB of meer, is geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder vanwege de aanpassing van de Reeweg en de Vogelzankweg. Een onderzoek naar geluidsmaatregelen is niet nodig.
Wettelijk kader
In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer zijn per 15 november 2007 luchtkwaliteitseisen opgenomen. De betreffende artikelen van de Wet milieubeheer worden in de regel aangeduid als "Wetluchtkwaliteit". In deze wet zijn de Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).
In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is eveneens vastgelegd onder welke voorwaarden bestuursorganen de bevoegdheden uit lid 2 mogen uitoefenen. Als aan één van de volgende voorwaarden is voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
In de Regeling NIBM (niet in betekende mate bijdragen) is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit betekent dat ontwikkelingen op dit gebied zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.
Heersende luchtkwaliteit
Naast hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer is ook het beginsel van een goede ruimtelijke ordening van toepassing. In het kader van een goede belangenafweging kan het onwenselijk zijn dat personen worden blootgesteld aan een slechte luchtkwaliteit, ondanks dat wordt voldaan aan hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Van belang is daarom dat er inzicht is in de luchtkwaliteit.
De heersende luchtkwaliteit ter hoogte van het plangebied is beoordeeld aan de hand van de grootschalige concentratiekaartbestanden (GCN) zoals gepubliceerd door het RIVM. De heersende luchtkwaliteit voor het peiljaar 2030 is ter hoogte van het projectgebied in de volgende figuren in beeld gebracht.
![]() |
Heersende luchtkwaliteit fijn stof (PM10)
![]() |
Heersende luchtkwaliteit stikstofdioxide (NO2)
Uit de figuren blijkt dat de heersende waarden voor stikstofdioxide en fijn stof ruim lager zijn dan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram/m3. Dat wil zeggen dat er ten aanzien van de heersende luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn.
Conclusie
De aanleg van de rotonde is primair gericht op het verbeteren van de verkeersveiligheid en de doorstroming. De aanliggende wegen worden dan ook niet aangepast. Gelet hierop ligt het niet in de lijn der verwachtingen dat het aantal verkeersbewegingen zal toenemen door het aanleggen van de rotonde. De ontwikkeling leidt daarmee niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast voldoet de reeds heersende luchtkwaliteit ter plekke van het projectgebied aan de normen.
De luchtkwaliteitsaspecten vormen geen belemmering voor de aanleg van de rotonde.
Bij Externe Veiligheid gaat het om de risico's voor de directe omgeving in het geval dat er iets mis gaat tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De verbonden risico's moeten binnen de perken blijven. Hiervoor worden twee soorten risico's gehanteerd:
Voor het plaatsgebonden risico PR zijn risicocontouren (10-6) vastgesteld waarbinnen kwetsbare of beperkt kwetsbare bebouwing niet is toegestaan. Deze contouren liggen:
Gevaarlijke stoffen die worden vervoerd over de weg, het spoor, het water of per buisleiding leiden tot knelpunten voor het plaatsgebonden risico indien er langs de transportassen een 10-6 contour ligt.
Risicokaart
De volgende figuur toont een uitsnede van de risicokaart met daarop de transportroutes (rode lijnen) en de PR-risicocontouren van risicovolle inrichtingen (zwarte cirkels) in de omgeving van het projectgebied (blauw omlijnd).
Uitsnede risicokaart
Conclusie
Met de aanleg van de rotonde wordt geen (beperkt) kwetsbaar object mogelijk gemaakt. Wel ligt
in het gebied een bestaande gasleiding. Deze is in de bestaande situatie echter ook al onder het wegdek gelegen. Dit verandert in de nieuwe situatie niet. Daarmee vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Deze ruimtelijke onderbouwing dient ter afweging voor het verlenen van een omgevingsvergunning buitenplans afwijken van het bestemmingsplan op grond artikel 2.12 lid 1 Wabo, waarmee de realisatie van de rotonde in afwijking van het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de bestemming 'Bedrijf 1' en 'Bedrijf 3', omdat daar uitsluitend verkeersdoeleinden ter ontsluiting van de bedrijven zijn toegestaan. De rotonde wordt niet uitsluitend ter ontsluiting van de bedrijven aangelegd. Daarnaast mag de rotonde niet zonder een omgevingsvergunning worden aangelegd op gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' en 'Leiding - Water', waarbij moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen gevaar oplevert voor de leiding of aan het functioneren van de leiding geen afbreuk doet.
In voorgaande hoofdstukken is het voornemen getoetst aan het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid en is onderbouwd dat dit past binnen de genoemde beleidskaders. Daarnaast is het voornemen getoetst aan de van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
Gelet op de resultaten van de onderzoeken luidt de conclusie dat het vervangen van de kruising Reeweg-Vogelzankweg door een rotonde ruimtelijk aanvaardbaar is.
Voor de voorgenomen ontwikkeling wordt geen exploitatie plan opgesteld, omdat er geen sprake is van een bouwplan als bedoeld in art. 6.2.1 van de Besluit ruimtelijke ordening.
De benodigde middelen kunnen niet uit reguliere gemeentelijke budgetten gefinancierd worden. Deze middelen zijn namelijk reeds bestemd voor geplande projecten in het uitvoeringsprogramma GVVP 2017. Er is daarom gekozen voor een andere inzet van het investeringsbudget transformatie. In dit budget zijn op dit moment voldoende middelen aanwezig die dan ook aangewend kunnen worden ten behoeve van de financiering van dit project. De raad heeft dit budget beschikbaar gesteld. Hiermee kan onder andere de aanleg van de rotonde, de verplaatsing van de stroomkast, de verlegging van kabels van Enexis en de aan te kopen perceeldelen worden gefinancierd ter verbetering van de verkeersveiligheid.
De eigenaren van de perceeldelen die binnen het ruimtebeslag van de rotonde komen te liggen, hebben aangegeven positief te staan tegenover deze ontwikkeling en de verkoop van (een deel van) hun gronden. Ook met de Nutsbedrijven is een akkoord over de kosten van het verplaatsen van de assets.
Zoals toegelicht in paragraaf 1.3 is de voorgenomen ontwikkeling in strijd met de vigerende bestemmingsplannen en kan met toepassing van artikel 2.12 lid 1 Wabo worden afgeweken van het bestemmingsplan.
De ontwerp omgevingsvergunning heeft conform artikel 3.12 Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ter inzage gelegen.