direct naar inhoud van Regels

Schaesberg Midden

Status: vastgesteld
Idn: NL.IMRO.0882.BPSCHAESBMID03001-VG01
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan

Regels Vastgesteld Bestemmingsplan Schaesberg Midden

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Inhoudsopgave

 

Regels Vastgesteld Bestemmingsplan Schaesberg Midden

HOOFDSTUK 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

Artikel 4 Groen

Artikel 5 Kantoor

Artikel 6 Maatschappelijk

Artikel 7 Natuur

Artikel 8 Recreatie - Volkstuin

Artikel 9 Verkeer

Artikel 10 Wonen - 1

Artikel 11 Wonen - 2

Artikel 12 Wonen - Woonwagenstandplaats

Artikel 13 Wonen - Garageboxen

Artikel 14 Leiding - Gas

Artikel 15 Leiding - Hoogspanningsverbinding

Artikel 16 Waarde - Archeologie 3 (Gebieden met een hoge verwachtingswaarde)

Artikel 17 Waarde - Archeologie 4 (Gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde)

Artikel 18 Waarde - Archeologie 5 (Gebieden met een lage verwachtingswaarde)

HOOFDSTUK 3 Algemene regels

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Artikel 20 Algemene bouwregels

Artikel 21 Algemene gebruiksregels

Artikel 22 Algemene aanduidingsregels

Artikel 23 Algemene afwijkingsregels

Artikel 24 Algemene wijzigingsregels

Artikel 25 Algemene procedureregels

Artikel 26 Overige regels

HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 27 Overgangsrecht

Artikel 28 Slotregel

 

 

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

 

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Schaesberg Midden' met identificatienummer NL.IMRO.0882.BPSCHAESBMID03001-VG01 van de gemeente Landgraaf.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aan horeca verwante bedrijvigheid:

het exploiteren van een gebouw als amusementshal, speelautomatenhal, bingozaal of discotheek.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aangebouwd bijgebouw:

een bijgebouw, dat op enigerlei wijze aan het hoofdgebouw is aangebouwd door het verankeren van vloer, dak of mu(u)r(en) en/of door het gebruik maken van dezelfde constructiemu(u)r(en).

1.7 aaneengebouwd:

een gebouw, deel uitmakend van een bouwmassa, bestaande uit drie of meer aan elkaar gebouwde grondgebonden hoofdgebouwen.

1.8 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.9 afhankelijke woonruimte:

een relatief zelfstandige (in de vorm van eigen toegang en eigen woonvoorzieningen) woonvorm in een (bij-)gebouw dat ten aanzien van de ligging een ruimtelijke eenheid vormt met het hoofdgebouw, maar daaraan in functioneel opzicht ondergeschikt is. Er woont één huishouden op het bouwperceel waarbij een gedeelte van dat huishouden in de afhankelijke woning is gehuisvest. Er is dus nooit en te nimmer sprake van een zelfstandige extra woning op het bouwperceel.

1.10 afrastering:

opdelingsobject ten behoeve van scheiding van percelen en/of gebieden.

1.11 agrarisch:

het (al dan niet bedrijfsmatig) telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.12 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.13 automatenhal/speelhal:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte is bestemd en/of wordt gebruikt om het publiek gelegenheid te geven om spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen.

1.14 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.15 bebouwingspercentage:

een in de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.16 bed en breakfast:

een overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed en breakfast is gevestigd in een woonhuis of bijgebouw en wordt gerund door de eigena(a)r(en) van het betreffende huis.

1.17 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van activiteiten vallend onder geluidhinder veroorzakende inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4. van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Wet milieubeheer (Staatsblad 1993, 50).

1.18 bedrijfsmatige activiteiten aan huis:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentverzorging, waarvan de omvang van de activiteit zodanig is dat de woonfunctie ter plaatse in overwegende mate behouden blijft en waarvan de ruimtelijke uitstraling zodanig is dat deze in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse (zie bijlage 1 bij de regels voor een overzicht met bedrijfsmatige activiteiten aan huis).

1.19 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte.

1.20 beeldkwaliteit:

de aan een bouwwerk toegekende architectonische waarde met betrekking tot de bouwkundige vormgeving en ruimtelijke en functionele aspecten.

1.21 begane grond:

  1. de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging; ook dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is;

  2. bij hoogteverschillen in het terrein: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.

1.22 beperkt kwetsbaar object:

kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b. van het Bevi.

1.23 beroepsmatige activiteiten aan huis:

het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, (para)medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk of hiermee gelijk te stellen gebied, waarbij de omvang van de activiteit zodanig is dat de woonfunctie ter plaatse in overwegende mate behouden blijft en waarvan de ruimtelijke uitstraling zodanig is dat deze in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse (zie bijlage 1 van de regels voor een overzicht met beroepsmatige activiteiten aan huis).

1.24 Besluit omgevingsrecht:

besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.

1.25 bestaand:

overeenkomstig het overgangsrecht van het bestemmingsplan, aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.26 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.27 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.28 Bevi:

het Besluit externe veiligheid inrichtingen dat op 27 mei 2004 in werking is getreden.

1.29 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.30 beschermd dorpsgezicht:

beschermd dorpsgezicht als bedoeld in artikel 1, onder g, van de Monumentenwet 1988.

1.31 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.32 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.33 bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen, die op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggen - onder nagenoeg gelijke hoogte wordt verstaan een hoogteverschil per vloer of balklaag van maximaal 2,00 meter (gemeten op het laagste punt) - zulks met inbegrip van de begane grond, doch met uitzondering van onderbouwen, zolders en kappen en met een maximale hoogte van 3,20 meter voor woningen en 4,50 meter voor andere gebouwen.

1.34 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.35 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.36 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.37 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

1.38 bruto vloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van bedrijven of winkels met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.39 bijgebouw:

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.40 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.41 bungalow:

een woning, bestaande uit verblijfsruimten en niet-verblijfsruimten op de begane grond met al dan niet een kelder.

1.42 calamiteitenpad

een pad dat in geval van nood kan worden gebruikt als vluchtroute.

1.43 carport:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedoeld als stallingsgelegenheid voor motorvoertuigen, met ten minste een dak en niet of slechts aan één zijde voorzien van een wand, bestaande wanden van overige gebouwen meegerekend.

1.44 coffeeshop:

een horecabedrijf dat als hoofddoel heeft het verstrekken van softdrugs en dranken voor gebruik ter plaatse.

1.45 compensatiebos:

bos dat aangelegd dient te worden ter compensatie van elders verloren gegane natuurlijke en landschappelijke waarden als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen (rood voor groen-principe).

1.46 consumentverzorging:

het bedrijfsmatig verrichten van op publiek gerichte dienstverlening, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus.

1.47 dagrecreatie:

het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden.

1.48 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die goederen kopen respectievelijk huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.49 detailhandel in dagelijkse goederen:

detailhandel in dierlijke voedingsmiddelen (te weten wild en gevogelte, vis, vlees en vleeswaren, melk en zuivelproducten) en detailhandel in plantaardige voedingsmiddelen, genotmiddelen respectievelijk levensmiddelen algemeen assortiment (te weten aardappelen, groente en fruit, brood, koek en banket, chocolade en suikerwerken, consumptie-ijs, alcoholhoudende en alcoholvrije dranken, tabaksproducten gespecialiseerd in niet elders genoemde voedings- en genotmiddelen, levensmiddelen algemeen assortiment, parfumerie-, toilet- en cosmetische artikelen, drogisterijartikelen, bloemen en planten, zaden en tuinbenodigdheden).

1.50 dienstencentrum:

een uitvalsbasis voor de zorgverlenende instantie, alsmede dagbesteding en kleinschalige verenigingsactiviteiten voor buurtbewoners. Daarnaast kan er ook een (tijdelijke) dependance van de bibliotheek en een bloedpriklocatie worden gevestigd.

1.51 dienstverlening:

praktijkruimte voor fysiotherapie en daarmee (ruimtelijk) vergelijkbare voorzieningen.

1.52 dienst-/bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein noodzakelijk moet worden geacht.

1.53 ecologische hoofdstructuur:

een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden, natuurlijke cultuurlandschappen en verbindingszones, met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten, waarvan de kernkwaliteiten en omgevingscondities zijn vastgelegd in het Provinciale Omgevingsplan Limburg (POL2006, vastgesteld 22 september 2006, actualisatie januari 2010), bestaande uit de bestaande natuurgebieden.

1.54 educatief centrum:

een ontvangstruimte voor bezoekers waar voorlichtingsactiviteiten plaatsvinden in de vorm van tentoonstellingen, exposities of andere wijzen van verbeelding ten behoeve van informatievoorziening aan derden.

1.55 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover het bestemmingsplan de inrichting niet verbiedt.

1.56 evenement:

een één of meerdaagse voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak.

1.57 extensief recreatief medegebruik:

vormen van recreatief medegebruik die ondergeschikt zijn aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatief gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik en met uitsluiting van recreatief nachtverblijf.

1.58 extensieve dagrecreatie:

vormen van dagrecreatie met een beperkte ruimtelijke uitstraling en hoofdzakelijk gericht op natuur- en landschapsbeleving of vergelijkbare vrijetijdsbesteding in de buitenlucht, waaronder wandelen, fietsen en paardrijden; hiertoe worden ook kleinschalige speelvoorzieningen gerekend.

1.59 extramurale zorgwoning:

zorgwoning waar binnen vijftien minuten ongeplande zorg verleend kan worden en welke voldoet aan de UItwerking Actieprogramma Zorgwoningen d.d. 16 april 2008.

1.60 garage:

een gebouw, bedoeld als stallinggelegenheid voor motorvoertuigen, met ten minste een dak en minimaal voorzien van twee wanden, bestaande wanden van overige gebouwen meegerekend.

1.61 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.62 gelijke hoogte:

een hoogteverschil per vloer of balklaag van maximaal 2,00 meter (gemeten op het laagste punt).

1.63 gestapeld gebouwd:

bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten.

1.64 gevellijn:

de bouwgrens die nagenoeg gelijk loopt aan de as van de weg waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is (zijn) geplaatst en die is gelegen aan de aan de weg(en) grenzende perceelsgrens.

 

1.65 grondgebonden woning:

een gebouw dat uitsluitend één woning omvat en waarvan op het bijbehorende bouwperceel geen andere woningen voorkomen.

1.66 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan bedrijven of instellingen, die deze goederen in een door hen gedreven onderneming aanwenden.

1.67 hobbymatig:

uit liefhebberij en op een wijze en/of schaal niet zijnde van bedrijfsmatige omvang en zonder winstoogmerk, waarbij het geheel van gronden en bebouwing niet als inrichting in de zin van de Wet milieubeheer valt aan te merken.

1.68 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.69 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf

1.70 horeca van categorie 1:

een horecabedrijf, dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren, in hoofdzaak alcoholvrije drank wordt verstrekt.

1.71 horeca van categorie 2:

een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die al dan niet ter plaatse genuttigd kunnen worden. Het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie is toegestaan. Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfoodzaak en lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant.

1.72 horeca van categorie 3:

een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse en/of het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd kunnen worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, koffie en/of theeschenkerij, juice- en healthbar.

1.73 horeca van categorie 4:

een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren. Daaronder worden begrepen: discotheek/dancing, nachtcafé en een zalencentrum (met nachtvergunning).

1.74 horeca van categorie 5:

een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Daaronder worden begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers.

1.75 intramurale zorgwoning:

zorgwoning waar binnen vijf minuten ongeplande zorg verleend kan worden en welke voldoet aan de Uitwerking Actieprogramma Zorgwoningen d.d. 16 april 2008.

1.76 kampeermiddel:

  1. tenten, tentwagens,kampeerauto's, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;

  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.77 kampeerterrein:

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.78 kamperen:

een vorm van openluchtrecreatie waarbij men in een tent, caravan, camper, tenthuisje of ander relatief eenvoudige recreatiewoning op een buitenterrein verblijft meestal één of meerdere nachten.

 

1.79 kamperen bij de boer:

terrein bij een functionerend agrarisch bedrijf waar gelegenheid wordt geboden tot recreatief nachtverblijf in kampeermiddelen (in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober).

1.80 kantine:

een drink- en/of eetgelegenheid ondergeschikt aan de hoofdfunctie behorende bij de bestemming (waaronder bedrijven, scholen, sportvoorzieningen of andere instanties). De prijzen van consumpties zijn veelal lager omdat de organisatie/vereniging geen winstoogmerk heeft.

1.81 kantoor:

een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting uitsluitend of in hoofdzaak is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van administratieve aard en/of ontwerptechnische arbeid.

1.82 kap:

een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door minimaal één schuin hellend dakschild met een helling van ten minste 15° en ten hoogste 75°.

1.83 karakteristiek:

bebouwing die van cultuurhistorische waarde is en/of die in zijn uiterlijke verschijningsvorm bijdraagt tot de cultuurhistorische waarde van een geheel. De uiterlijke verschijningsvorm wordt bepaald door de situering, de bouwmassa en de gevelindeling van de bebouwing.

1.84 kwetsbaar object:

object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder l. van het Bevi.

1.85 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.86 maaiveld:

bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.

1.87 maatschappelijke dienstverlening:

dienst- en zorgverlening op sociaal-medisch gebied waaronder een apotheek.

1.88 maatvoeringsvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringsymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.

1.89 medische doeleinden:

doeleinden ten behoeve van de algemene geneeskunde en gezondheidszorg in de vorm van een huisartsenpraktijk, tandartsenpraktijk, fysiotherapie, psychologie, logopedie, verloskundige praktijk, diëttiek en daarmee (ruimtelijk) vergelijkbare voorzieningen.

1.90 medisch centrum:

een gebouw bestemt voor maatschappelijke dienstverlening en medische doeleinden.

1.91 mantelzorg:

het bieden van zorg aan iemand in relationele sfeer die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband. Degene die mantelzorg ontvangt is niet zelfstandig woonachting in het hoofdgebouw danwel in het aangebouwde bijgebouw.

 

1.92 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.93 nokhoogte

het hoogste punt van een schuin dak.

1.94 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.95 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.96 Omgevingsverordening Limburg:

de Omgevingsverordening Limburg (OvL) is een samenvoeging van de eerdere Provinciale Milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening, die met de inwerkingtreding van deze verordening zijn ingetrokken. De Omgevingsverordening Limburg is in werking getreden d.d. 1 januari 2011.

1.97 onderbouw:

(een gedeelte van) een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant in overwegende mate minder dan 1,20 meter boven maaiveld is gelegen.

1.98 ondergeschikt:

in omvang gering en niet zelfstandig uitgeoefend.

1.99 ondergronds bouwen

Bouwen onder peil.

1.100 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf.

1.101 openbaar gebied:

dat deel van het grondgebied dat voor een ieder nagenoeg vrij toegankelijk is.

1.102 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.103 opslag:

het tijdelijk of permanent opslaan van goederen en/of grondstoffen.

1.104 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met ten minste een dak en niet of slechts aan twee zijden voorzien van een wand, bestaande wanden van overige gebouwen meegerekend.

1.105 pand:

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructieg zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.106 patiowoning:

woning waarbij alle of de meeste woonruimten zijn gelegen om of aansluitend aan een onbebouwde onoverdekte omsloten ruimte.

1.107 peil:

  1. bij gebouwen: hoogte van de afgewerkte vloer van de begane grond;

  2. bij bouwwerken geen gebouwen zijnde: de voet van het bouwwerk.

1.108 recreatie:

activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.

1.109 recreatief medegebruik:

het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, ondergeschikt ten opzichte van de hoofdfunctie behorende bij de bestemming, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, en voor plaatsgebonden recreatieve activiteiten, zoals voor sportvisserijen, alsmede route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.

1.110 riool:

infrastructuur waarop afvalwater geloosd, ingezameld en getransporteerd wordt.

1.111 risicovolle inrichting:

inrichting als bedoeld in artikel 2 eerste lid van het Bevi.

1.112 ruimtelijke kwaliteit:

de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.

 

1.113 seksinrichting:

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.114 school:

in dit bestemmingsplan wordt onder school verstaan: een basisschool.

1.115 standplaats:

een al dan niet afgescheiden gedeelte van een kampeerterrein bedoeld voor de plaatsing van een kampeermiddel.

1.116 stads- en dorpsgezichten:

groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden.

1.117 stedenbouwkundig beeld:

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.

1.118 straatmeubilair:

openbare voorzieningen van geringe afmetingen, zoals banken, bloem- en plantenbakken, gedenktekens, speeltoestellen, straatverlichting, wegbebakening en -bewijzering en andere hiermee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouw zijnde.

1.119 tuinkas

elke constructie met een raamwerk niet zijnde van hout, voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend wit materiaal danwel doorzichting glas bedoeld voor het hobbymatig kweken van sier-, groenten, fruit en kruidenteelt.

 

1.120 terras:

een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een zorgerelateerd horecabedrijf waar sta- en of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

1.121 twee-aaneengebouwd:

een gebouw, deel uitmakend van een bouwmassa bestaande uit maximaal twee hoofdgebouwen, waarvan de hoofdbebouwing aan maximaal één zijde grenst / aansluit aan een ander hoofdgebouw.

1.122 vakantieappartement:

een (deel van een) gebouw van een woningtypering en geen kampeermiddel zijnde, dat dient als periodiek verblijf voor wisselende groepen van recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben. Permanente bewoning is niet toegestaan.

1.123 verbindingsgang

Gang met glazen wanden ter verbinding tussen 2 hoofdgebouwen.

1.124 verblijfsrecreatie:

het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats waarbij recreatief nachtverblijf centraal staat.

1.125 verenigingsgebouw:

gebouw bedoeld voor verenigingen of organisaties om ter plaatse activiteiten dan wel bijeenkomsten te ontplooien c.q. te organiseren.

1.126 verkoopvloeroppervlak:

de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.

1.127 voorgevel:

gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het (hoofd-)gebouw vormt. De voorgevel van het hoofdgebouw of de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn wordt gelijkgesteld met de voorgevelrooilijn zoals bedoeld in de Wabo. In hoeksituaties is sprake van maar één voorgevel.

1.128 volkstuin:

afgebakend stuk terrein voor niet commerciële sier-, groenten, fruit en kruidenteelt welke onderdeel uitmaakt van een groter geheel.

1.129 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.130 volwaardig agrarisch bedrijf:

Een agrarisch bedrijf met minimaal 70 Nge, met tenminste de arbeidsomvang van één volwaardige arbeidskracht en waarvan de continuïteit op langere termijn voldoende is verzekerd. De volwaardigheid wordt getoetst op doelmatigheid en continuïteit, eventueel te beoordelen door een agrarisch deskundige.

1.131 vrijstaand:

bebouwing waarvan het hoofdgebouw niet grenst of aansluit aan andere hoofdgebouwen.

1.132 vrijstaand bijgebouw:

een bijgebouw, dat qua constructie en visueel vrij staat van het hoofdgebouw of daarmee slechts verbonden is door een tuinmuur, haag of andere tuinafscherming en functioneel en architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.133 Wabo:

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

1.134 weg:

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.135 woning/wooneenheid:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.

1.136 woonwagen

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

1.137 zolder:

ruimte(n) in een gebouw die hoofdzakelijk is (zijn) afgedekt met schuine daken.

1.138 zorginstelling:

gebouw waarin huisvesting en zorg wordt geboden aan zorgbehoevenden en waarin ook kantoorruimte aanwezig is voor de zorgverlenende instelling.

1.139 zoneringsplichtige inrichting:

inrichting waarvoor een wettelijke zoneringsplicht bestaat op basis van de Wet geluidhinder.

1.140 zorggerelateerde horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken ten behoeve van de bewoners van de zorginstelling dan wel voor zorgbehoevenden uit de directe omgeving.

1.141 zorgwoning:

woning waar zorg verleend kan worden bedoeld voor mensen met een AWBZ of WMO-indicatie.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

horizontaal tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 het bedrijfsvloeroppervlak:

binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de diepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan bovenkant afgewerkte vloer.

2.5 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van een goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de lengte en breedte van een bouwwerk:

horizontaal tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 het verkoopvloeroppervlak:

binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor de detailhandelsactiviteiten.

2.11 Uitzondering:

De in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op gevel- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, erkers, kozijnen, dorpels, dakgoten en overstekende daken, ventilatiekanalen, schoorstenen, balustrades en soortgelijke ondergeschikte bouwdelen mits de bestemmingsgrens, de gevel (zijnde voor-, zij- of achtergevel) van het hoofdgebouw of de aangegeven gevellijn met niet meer dan 1,50 meter wordt overschreden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. doeleinden van openbaar nut;

 

en daarbij behorende:

  1. ondergrondse leidingen;

  2. voorzieningen voor het opvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater.

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. hoofdgebouwen ten behoeve van het in de aanhef toegestane gebruik;

  2. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2.2 Regels met betrekking tot gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' geldt het aangeduide maximale bebouwingspercentage;

  3. de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 4,50 meter bedragen.

3.2.3 Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3,00 meter bedragen met uitzondering van voorzieningen van openbare verlichting, waarvan de bouwhoogte maximaal 8,00 meter mag bedragen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 4 Groen

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groen en groenvoorzieningen;

  2. verkeer in de vorm van parkeerplaatsen en fiets- en voetpaden;

  3. doeleinden van openbaar nut;

  4. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - calamiteitenpad' voor een calamiteitenpad;

 

en daarbij behorende:

  1. voorzieningen voor het opvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater;

  2. speelvoorzieningen;

  3. straatmeubilair;

  4. kunstobjecten.

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Algemeen

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

4.2.2 Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3,00 meter bedragen met uitzondering van:

  1. ballenvangers, waarvan de hoogte maximaal 5,00 meter mag bedragen;

  2. voorzieningen van openbare verlichting, waarvan de hoogte maximaal 8,00 meter mag bedragen;

  3. geluidwerende voorzieningen, welke maximaal een bouwhoogte mogen hebben die vereist is op grond van een akoestisch onderzoek op basis van de Wet geluidhinder.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 5 Kantoor

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. kantoren;

 

en daarbij behorende:

  1. groenvoorzieningen;

  2. voorzieningen voor het opvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater;

  3. parkeervoorzieningen conform de normen zoals opgenomen in bijlage 2 bij de regels: 'Parkeernota Landgraaf 2008, d.d. 4 december 2007' en conform het bepaalde in artikel 26.3.2.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Algemeen

Op de voor 'Kantoor' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. hoofdgebouwen, geen woning zijnde, ten behoeve van het in de aanhef toegestane gebruik;

  2. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2.2 Regels met betrekking tot hoofdgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

  2. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de bestaande voorgevel, of de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn, waarbij de (voor-)gevels van het hoofdgebouw moeten worden geplaatst in of evenwijdig aan de bestaande voorgevel (waarbij de voorgevel in de richting van de voorste perceelsgrens niet mag worden overschreden);

  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' geldt het aangeduide maximale bebouwingspercentage;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' mag tot maximaal het aangegeven aantal bouwlagen worden gebouwd, met dien verstande dat de eerste bouwlaag maximaal 4,50 meter mag bedragen en elke daaropvolgende bouwlaag maximaal 3,20 meter mag bedragen.

5.2.3 Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3,00 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de hoogte voor de voorgevel van het hoofdgebouw, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn of de aanduiding 'gevellijn' maximaal 1,00 meter en achter de voorgevel van het hoofdgebouw, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn of de aanduiding 'gevellijn' maximaal 2,00 meter mag bedragen met inachtneming van minimaal 1,00 meter van het openbaar toegankelijk gebied

 

 

5.3 Nadere eisen

 

5.3.1 Algemeen

 

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. de situering en de afmetingen van de hoofdgebouwen;

  2. de situering en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

 

5.3.2 Voorwaarden stellen nadere eisen

 

De nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:

  1. indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing in de bestaande bebouwing;

  2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

5.4 Afwijken van de bouwregels

 

5.4.1 Afwijken erfafscheidingen

 

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 5.2.3 sub a bepaalde voor de bouw van een erfafscheiding achter de voorgevel of de in het verlengde daarvan getrokken lijn en binnen een afstand van 1,00 meter tot het openbaar toegankelijk gebied mits:

  1. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  2. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk worden gedaan.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 6 Maatschappelijk

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - dienstverlening' uitsluitend voor dienstverlening;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - medisch centrum' uitsluitend voor een medische centrum;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - school' uitsluitend voor een school;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - zorginstelling' uitsluitend voor een zorginstelling met zorggerelateerde horeca en uitsluitend ter plaatse van Achter den Winkel 65 alsmede een dienstencentrum;

 

en tevens voor:

 

  1. een terras, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras' mits gerelateerd aan de zorginstelling;

 

en daarbij behorende:

  1. doeleinden van openbaar nut;

  2. groen- en speelvoorzieningen;

  3. verkeersvoorzieningen in de vorm van ontsluitingswegen, fiets- en voetpaden;

  4. voorzieningen voor het opvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater;

  5. parkeervoorzieningen conform de normen zoals opgenomen in bijlage 2 bij de regels: 'Parkeernota Landgraaf 2008, d.d. 4 december 2007' en conform het bepaalde in artikel 26.3.2.

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Algemeen

Op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. hoofdgebouwen, geen woning zijnde, ten behoeve van het in de aanhef toegestane gebruik;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - zorginstelling' zijn bestaande zorgwoningen toegestaan;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - school' zijn bijgebouwen toegestaan;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - verbindingsgang' is een verbindingsgang toegestaan;

  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2.2 Regels met betrekking tot hoofdgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' geldt het aangeduide maximale bebouwingspercentage;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' mag tot maximaal het aangegeven aantal bouwlagen worden gebouwd, met dien verstande dat elke afzonderlijke bouwlaag maximaal 4,50 meter mag bedragen;

  4. de (voor)gevels moeten worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens.

6.2.3 Regels met betrekking tot bijgebouwen

  1. bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

  2. de oppervlakte van alle aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen mag maximaal 70 m² bedragen;

  3. de goothoogte van de aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen mag maximaal 3,20 meter bedragen.

6.2.4 Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3,00 meter bedragen, met uitzondering van:

  1. erfafscheidingen, waarvan de hoogte voor de voorgevel van het hoofdgebouw of de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn maximaal 1,00 meter en achter de voorgevel van het hoofdgebouw of de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn maximaal 2,00 meter mag bedragen met inachtneming van een afstand van minimaal 1,00 meter van het openbaar toegankelijk gebied;

  2. voorzieningen voor de openbare verlichting, waarvan de hoogte maximaal 8,00 meter mag bedragen.

6.3 Nadere eisen

 

6.3.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. de situering en de afmetingen van de hoofdgebouwen;

  2. de situering en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.3.2 Voorwaarden stellen nadere eisen

De nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:

  1. indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing in de bestaande bebouwing;

  2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

6.4 Afwijken van de bouwregels

 

6.4.1 Afwijken erfafscheidingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 6.2.3 sub a bepaalde voor de bouw van een erfafscheiding achter de voorgevel of de in het verlengde daarvan getrokken lijn en binnen een afstand van 1,00 meter tot het openbaar toegankelijk gebied mits:

  1. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  2. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk worden gedaan.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 7 Natuur

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. instandhouding, herstel, ontwikkeling en versterking van de aanwezige abiotische, natuurlijke, archeologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;

  2. de instandhouding en ontwikkeling van de Ecologische Hoofdstructuur;

  3. extensief recreatief medegebruik;

 

en daarbij behorende:

  1. perceelsontsluitingswegen;

  2. voorzieningen voor het opvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater.

 

7.2 Specifieke gebruiksregels

 

7.2.1 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen voor en/of als:

  1. bebouwing;

  2. staanplaats of ligplaats voor onderkomens, behoudens voor zover en voor zolang de aanwezigheid van onderkomens nodig is in verband met het in het bos- en/of natuurgebied uit te voeren werken of werkzaamheden;

  3. sport- en wedstrijdterrein, kampeer- of caravanterrein, dagcamping, parkeerterrein, als lig- of speelweide;

  4. het testen van voertuigen, voor de beoefening van wedstrijden met motorvoertuigen, motoren of (brom)fietsen;

  5. het racen of crossen met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen;

  6. het winnen van bosstrooisel en mos;

  7. staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;

  8. militaire oefeningen met uitzondering van marsoefeningen, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van voertuigen.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

7.3.1 Algemeen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;

  2. het bodem verlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist;

  3. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 meter, waartoe ook gerekend worden woelen en draineren;

  4. het aanleggen van boomgaarden;

  5. het bebossen van gronden;

  6. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  7. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  8. het graven van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;

  9. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

  10. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;

  11. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van graften, bosstroken, groenstroken en/of grasbanen.

7.3.2 Voorwaarden verlenen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 7.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 7.1 genoemde waarden, belangen en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

7.3.3 Uitzondering

Het in artikel 7.3.1 bepaalde is niet van toepassing voor:

  1. werkzaamheden, normale onderhouds- en beheerswerkzaamheden zijnde;

  2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;

  3. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;

  4. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;

  5. het periodiek kappen van hakhout, voor zover betreffende de normale uitoefening van het op het tijdstip van het van kracht zijn van dit plan bestaande bodemgebruik;

  6. zover de waterhuishoudkundige toetsing reeds plaatsvindt in het kader van vergunningverlening krachtens de Keur van het Waterschap;

  7. werken of werkzaamheden die noodzakelijk zijn ten behoeve van de ecologische structuur en/of waterhuishouding, de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap of natuur.

 

Artikel 8 Recreatie - Volkstuin

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Volkstuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. volkstuinen;

 

en daarbij behorende:

  1. toegangswegen, -paden en verblijfsgebied;

  2. parkeervoorzieningen conform de normen zoals opgenomen in bijlage 2 bij de regels: 'Parkeernota Landgraaf 2008, d.d. 4 december 2007' en conform het bepaalde in artikel 26.3.2;

  3. groenvoorzieningen;

  4. voorzieningen voor het opvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater.

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Algemeen

Op de voor 'Recreatie - Volkstuin' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. hoofdgebouwen, geen woning zijnde, ten behoeve van het in de aanhef toegestane gebruik;

  2. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2.2 Regels met betrekking tot gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', met uitzondering van hetgeen is toegelaten onder d;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' geldt het aangeduide maximale bebouwingspercentage;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' mag tot maximaal het aangegeven aantal bouwlagen worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van elke afzonderlijke bouwlaag maximaal 3,20 meter mag bedragen;

  4. per volkstuin van minimaal 100 m² mag maximaal 1 gebouw in de vorm van een tuinkas worden gerealiseerd van maximaal 8 m² met een maximale nokhoogte van 2,05 meter.

8.2.3 Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3,20 meter bedragen, met uitzondering van:

  1. voorzieningen van openbare verlichting, waarvan de hoogte maximaal 8,00 meter mag bedragen;

  2. perceelsafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2,00 meter mag bedragen.

 

8.3 Nadere eisen

 

8.3.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. de situering, de oppervlakte, de hoogte van bebouwing;

  2. de aard, hoogte en de situering van erfafscheidingen;

  3. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.

8.3.2 Voorwaarden stellen nadere eisen

De nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:

  1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing en;

  2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden.

 

 

8.4 Specifiek gebruiksregels

 

8.4.1 Verboden gebruik

 

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen voor en/of als:

  1. opslag van goederen en materialen;

  2. tijdelijke dan wel permanente bewoning van een gebouw.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 9 Verkeer

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. voorzieningen ten behoeve van het verkeer en verblijf, zoals (on-, half- en verharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  2. doeleinden van openbaar nut;

 

en daarbij behorende:

  1. geluidsbeperkende voorzieningen;

  2. groenvoorzieningen, bermen en waterlopen;

  3. voorzieningen voor het opvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater;

  4. wildpassages.

9.2 Bouwregels

 

9.2.1 Algemeen

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  1. noodzakelijk met het oog op de regeling van de veiligheid van het verkeer;

  2. ten behoeve van de verlichting van wegen, rijwiel- en voetpaden;

  3. behorende tot de recreatieve voorziening, zoals recreatieve bewegwijzering, informatieborden en kleinschalige uitzicht- en rustpunten;

  4. behorende tot het straatmeubilair;

  5. ten behoeve van wildpassages.

9.2.2 Regels met betrekking tot gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 4,00 meter bedragen;

  2. de oppervlakte van gebouwen mag maximaal 6,00 m² bedragen.

9.2.3 Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 10,00 meter bedragen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 10 Wonen - 1

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen waarbij:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' uitsluitend twee-aaneen gebouwde woningen zijn toegestaan;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' uitsluitend aaneengebouwde woningen zijn toegestaan;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' uitsluitend gestapelde woningen zijn toegestaan;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - patiowoning' uitsluitend patiowoningen zijn toegestaan;

  6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - drive-in woning' uitsluitend voor een drive-in woning;

 

en tevens voor:

  1. voor detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';

  2. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' voor de instandhouding van de karakteristieke bebouwing;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergrondse parkeergarage', een bestaande deels ondergrondse parkeergarage;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - opgang voetgangers parkeergarage', een opgang voor voetgangers vanuit de parkeergarage;

 

en daarbij behorende:

  1. beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, toegelaten overeenkomstig artikel 10.4.2;

  2. mantelzorg, toegelaten overeenkomstig artikel 10.4.4;

  3. tuinen en erven;

  4. voorzieningen voor het opvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater;

  5. verkeersdoeleinden in de vorm van toegangswegen tot woningen, in-/opritten bij woningen, toegangswegen tot garageboxen, verblijfsgebieden, voetgangersgebieden, pleinen en fiets- en voetpaden;

  6. parkeervoorzieningen conform de normen zoals opgenomen in bijlage 2 bij de regels: 'Parkeernota Landgraaf 2008, d.d. 4 december 2007' en conform het bepaalde in artikel 26.3.2 te zijn/worden gerealiseerd.

10.2 Bouwregels

 

10.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. hoofdgebouwen;

  2. de daarbij behorende bijgebouwen;

  3. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.

10.2.2 Regels met betrekking tot hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. indien ter plaatse de aanduiding 'bouwvlak' is opgenomen dan mogen gebouwen uitsluitend ter plaatse van deze aanduiding worden gebouwd, met uitzondering van aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen en garages/carports die zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd met dien verstande dat aan artikel 10.2.3 wordt voldaan;

  2. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de bestaande voorgevel, of de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn waarbij de (voor-)gevels van het hoofdgebouw in of evenwijdig aan de bestaande voorgevel, dan wel de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn worden geplaatst (waarbij de voorgevel in de richting van de voorste perceelsgrens niet mag worden overschreden);

  3. indien er geen bestaande voorgevel of de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn aanwezig is dan mogen gebouwen uitsluitend worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' waarbij de (voor-)gevels van het hoofdgebouw in of evenwijdig aan de gevellijn worden geplaatst (waarbij de gevellijn in de richting van de voorste perceelsgrens niet mag worden overschreden;

  4. het bouwperceel behorende bij een woning mag voor nooit meer dan 50 % worden bebouwd, uitgezonderd:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - patio' waarbij het bouwperceel voor nooit meer dan 70 % mag worden bebouwd, met dient verstande dat het bebouwingspercentage op de verdieping van een patio maximaal 30 % mag bedragen;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' waarbij het bouwperceel voor maximaal 100 % mag worden bebouwd;

  1. gebouwen worden gebouwd in maximaal twee bouwlagen, met dient verstande dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' tot maximaal het aangegeven aantal bouwlagen mag worden gebouwd;

  2. dat ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', de eerste bouwlaag maximaal 4,50 meter mag bedragen en elke daarop volgende bouwlaag maximaal 3,20 meter bedraagt;

  1. de hoofdgebouwen ter plaatse van de bestaande voorgevel, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn, of de aanduiding 'gevellijn' mogen uitbreiden, met dien verstande dat de afstand tussen voor- en achtergevel, gemeten vanaf bestaande voorgevel, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn of de aanduiding 'gevellijn':

  1. ter plaatse van de aanduidingen 'aaneengebouwd', 'twee-aaneen', 'specifieke bouwaanduiding - patio', 'specifieke bouwaanduiding - drive-in woning' maximaal 13,00 meter mag bedragen;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand', maximaal 17,00 meter mag bedragen;

  1. op de in de bestemming begrepen gronden mogen:

  1. behoudens de bestaande woningen en mogelijkheden tot het oprichten van woningen geen nieuwe woningen worden opgericht;

  2. bestaande woningen niet worden gesplitst;

  3. binnen de bestaande bebouwing geen extra woningen worden opgericht;

  1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' dient de zijgevel van het hoofdgebouw minimaal 2,50 meter uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' dient de zijgevel van het hoofdgebouw aan één zijde minimaal 2,50 meter uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' en 'specifieke bouwaanduiding - drive-in woning' dient een hoekwoning aan één zijde minimaal 2,50 meter uit de zijdelingse perceelgrens te worden gebouwd;

  4. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - patio' en 'gestapeld' mag in beide zijdelingse perceelsgrenzen worden gebouwd;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergrondse parkeergarage' mag een (deels) ondergrondse parkeergarage worden aangelegd van maximaal 2.500 m2;

  6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - opgang voetgangers parkeergarage', een opgang voor voetgangers;

  7. ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' mag enkel een plat dak worden gerealiseerd.

10.2.3 Regels met betrekking tot bijgebouwen, garages en carports

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. de oppervlakte van alle aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen en van garages/carports tezamen mag maximaal 70 m² bedragen voor het perceelsgedeelte gelegen op een afstand vanaf 13,00 meter, ter plaatse van de aanduidingen 'twee-aaneen', 'aaneengebouwd', 'specifieke bouwaanduiding - patio', 'specifieke bouwaanduiding - drive-in woning' en 'gestapeld', of 17,00 meter, ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand', achter de bestaande voorgevel, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn, of de aanduiding 'gevellijn' overeenkomstig het bepaalde in artikel 10.2.2, met dien verstande dat maximaal 50 % van het bouwperceel mag worden bebouwd behoudens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - patio' waarvoor een maximaal bebouwingspercentage van 70 % geldt en ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' waarbij het bouwperceel voor maximaal 100 % mag worden bebouwd;

  2. in afwijking van het bepaalde onder a. mag bij een bouwperceel groter dan 1000 m² de gezamenlijke oppervlakte van aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen en van garages/carports maximaal 130 m² bedragen met dien verstande dat maximaal 50 % van het bouwperceel mag worden bebouwd;

  3. de goothoogte van de aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen en van garages/carports mag maximaal 3,20 meter bedragen;

  4. de aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen en garages/carports worden gebouwd op minimaal 3,00 meter achter de bestaande voorgevel, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn, of de aangeduiding ‘gevellijn’ met dien verstande dat een garage/carport met de toegang gericht naar de weg gekeerde perceelsgrens tevens op een afstand van minimaal 5,00 meter tot een bestemming ‘Verkeer’ wordt gebouwd;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' worden de aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen en garages/carports in maximaal één zijdelingse perceelsgrens en minimaal 2,50 meter uit de andere zijdelingse perceelsgrens gebouwd met dien verstande dat in hoeksituaties minimaal 2,50 meter tot de naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijdelingse perceelsgrens in acht genomen dient te worden;

  6. indien ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' een bijgebouw dan wel garage/carport wordt geplaatst op een grotere afstand dan 25,00 meter achter de naar de weg gekeerde bestaande (voor)gevel, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn, of de aanduiding 'gevellijn' dan mag het bijgebouw en de garage/carport ook in de andere zijdelingse perceelsgrens worden geplaatst;

  7. ter plaatse van de aanduidingen 'aaneengebouwd', 'twee-aaneen', 'specifieke bouwaanduiding - drive-in woning' worden de aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen en garages/carports in of minimaal 2,50 meter uit de zijdelingse perceelgrens gebouwd met dien verstande dat in hoeksituaties minimaal 2,50 meter tot de naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijdelingse perceelsgrens in acht genomen dient te worden;

  8. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - patio' worden de aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen en garages/carports in of minimaal 2,50 meter uit de zijdelingse perceelsgrens gebouwd met dien verstande dat in hoeksituaties minimaal 2,50 meter tot de zijdelingse perceelsgrens in acht genomen dient te worden.

10.2.4 Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen garages/carports zijnde, mag maximaal 3,00 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de hoogte voor de voorgevel van het hoofdgebouw, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn of de aanduiding 'gevellijn' maximaal 1,00 meter en achter de voorgevel van het hoofdgebouw, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn of de aanduiding 'gevellijn' maximaal 2,00 meter mag bedragen met inachtneming van minimaal 1,00 meter van het openbaar toegankelijk gebied.

  2. Zwembaden, whirlpools, jacuzzi's of vijvers en vergelijkbare bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht in het achtererfgebied met dien verstande dat de oppervlakte van zwembaden maximaal 100 m² per bouwperceel bedraagt en dat niet meer dan 50 % van het achtererfgebied is bebouwd met inachtneming van minimaal 1,00 meter tot de zijdelingse perceelsgrens.

10.3 Afwijken van de bouwregels

 

10.3.1 Afwijken voor het overschrijden van de voorgevel, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn of de aanduiding 'gevellijn'

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 10.2.2 onder b en c bepaalde, om de bestaande voorgevel, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn, of de aanduiding 'gevellijn' te overschrijden tot een maximum van 2,00 meter en over maximaal 30 % van de lengte van de de bestaande voorgevel, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn, of de aanduiding 'gevellijn' per bouwperceel, mits:

a. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

b. er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;

c. de parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;

d. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk worden gedaan.

10.3.2 Afwijken voor het bouwen van de zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse bouwperceelsgrens dan wel binnen een afstand van 2,50 meter tot de zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 10.2.2 onder g, h en i bepaalde, tot het bouwen van de zijgevel in de zijdelingse bouwperceelsgrens dan wel binnen een afstand van 2,50 meter tot de zijdelingse perceelsgrens mits:

  1. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  2. er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;

  3. de parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;

  4. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk worden gedaan.

10.3.3 Afwijken aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen tot in de naar de weg gekeerde (voor)gevel, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn of de aanduiding 'gevellijn'

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 10.2.3 oonder d bepaalde, ten behoeve van het bouwen van aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen tot in de naar de weg gekeerde (voor)gevel, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn, of de aanduiding 'gevellijn' met dien verstande dat het bepaalde in artikel 10.2.3 onder a, b, c, e, f en g onverminderd van toepassing is.

10.3.4 Afwijken garages/carports voor de (voor)gevel, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn of de aanduiding 'gevellijn'

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 10.2.3 onder d bepaalde, voor de bouw van garages/carports, met de toegang gericht naar de weg gekeerde perceelsgrens, geheel of gedeeltelijk voor de (voor)gevel, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn of de aanduiding 'gevellijn' met dien verstande dat de afstand tot de bestemming 'Verkeer' minimaal 5,00 meter moet bedragen en het bepaalde in artikel 10.2.3 onder a, b, c, e, f en g onverminderd van toepassing is.

10.3.5 Afwijken erfafscheidingen binnen 1,00 meter tot openbaar toegankelijk gebied

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 10.2.4 onder a bepaalde voor de bouw van een erfafscheiding achter de voorgevel, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn of de aanduiding 'gevellijn' binnen een afstand van 1,00 meter tot het openbaar toegankelijk gebied.

10.3.6 Voorwaarden afwijken van de bouwregels

Het bij een omgevingsvergunning afwijken als in artikel 10.3.1 tot en met 10.3.5 bedoeld wordt slechts toegestaan indien aan het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk wordt gedaan en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

10.4 Specifieke gebruiksregels

 

10.4.1 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen voor en/of als:

  1. een aan huis verbonden beroep of bedrijf, met uitzondering van aan huis verbonden beroepen waarvoor artikel 10.4.2 geldt;

  2. detailhandel, kantoor, horeca en praktijkruimte, met uitzondering van detailhandel waarvoor artikel 10.4.3 geldt;

  3. mantelzorg, met uitzondering van mantelzorg waarvoor artikel 10.4.4 geldt;

  4. gebruik van gronden voor de bestaande voorgevel, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn of de aanduiding 'gevellijn', voor het stallen van voertuigen, kampeermiddelen en dergelijke, anders dan op een oprit, met uitzondering van de stalling van kampeermiddelen waarvoor artikel 10.4.5 geldt;

  5. het (bedrijfsmatig) verhuren van kamers aan derden die geen deel uitmaken van het huishouden/gezin.

10.4.2 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis zoals vermeld in 'bijlage 1 bij de regels' zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. niet meer dan 1/3 deel van het bruto vloeroppervlak van de woning met aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen mag voor de uitoefening van de beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten en de daarbij behorende opslag worden gebruikt, tot een maximum van 60 m²;

  2. vrijstaande bijgebouwen mogen niet voor de beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten worden gebruikt;

  3. er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis;

  4. er mogen geen horeca-activiteiten plaatsvinden;

  5. op de activiteiten is geen vergunning- en/of meldingsplicht van toepassing op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  6. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van die woning te zijn. Deze persoon mag worden ondersteund door hoogstens één andere persoon, niet de bewoner zijnde. Deze laatstgenoemde ondersteunende andere persoon mag de activiteit niet zelfstandig ter plaatse uitoefenen;

  7. de noodzakelijke parkeervoorzieningen ten gevolge van de activiteit worden op eigen terrein gesitueerd conform de normen zoals opgenomen in bijlage 2 bij de regels: 'Parkeernota Landgraaf 2008, d.d. 4 december 2007' en conform het bepaalde in artikel 26.3.2;

  8. er mag geen opslag ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit op de onbebouwde grond plaatsvinden;

  9. er zijn geen reclames groter dan 0,5 m² ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit bij of aan de woning toegestaan.

 

10.4.3 Detailhandel

De functie detailhandel mag alleen plaats vinden in de op de begane grond van de op de woonbestemming bestaande bebouwing.

10.4.4 Mantelzorg

Inwoning in het kader van mantelzorg is toegelaten, mits:

  1. inwoning plaatsvindt in het hoofdgebouw dan wel in het bij de woning behorend bestaand aangebouwd bijgebouw;

  2. de oppervlakte voor inwoning maximaal 80 m² bedraagt;

  3. er sprake is van een aantoonbare noodzaak tot mantelzorg;

  4. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen de belangen van de omwonenden en bedrijven;

  5. na beëindiging noodzaak tot mantelzorg de voorzieningen ten behoeve van mantelzorg worden verwijderd.

10.4.5 Kampeermiddelen

Het stallen van eigen kampeermiddelen is toegestaan indien de stalling plaatsvindt in het achtererfgebied en achter het hoofdgebouw.

 

10.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

10.5.1 Afwijken voor het vergroten van de functies detailhandel

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 10.4.3 bepaalde, voor het vergroten van de omvang van de genoemde functie, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' het bedrijfsvloeroppervlak met maximaal 15 % mag worden uitgebreid.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 11 Wonen - 2

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' uitsluitend twee-aaneen gebouwde woningen zijn toegestaan;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' uitsluitend aaneengebouwde woningen zijn toegestaan;

 

en daarbij behorende:

  1. beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, toegelaten overeenkomstig artikel 11.4.3;

  2. mantelzorg, toegelaten overeenkomstig artikel 11.4.4;

  3. tuinen en erven;

  4. voorzieningen voor het opvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater;

  5. verkeersdoeleinden in de vorm van toegangswegen tot woningen, in-/opritten bij woningen, toegangswegen tot garageboxen, verblijfsgebieden, voetgangersgebieden, pleinen en fiets- en voetpaden;

  6. parkeervoorzieningen conform de normen zoals opgenomen in bijlage 2 bij de regels: 'Parkeernota Landgraaf 2008, d.d. 4 december 2007' en conform het bepaalde in artikel 26.3.2 te worden gerealiseerd.

 

11.2 Bouwregels

 

11.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. hoofdgebouwen;

  2. de daarbij behorende bijgebouwen;

  3. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.

11.2.2 Regels met betrekking tot hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. indien ter plaatse de aanduiding 'bouwvlak' is opgenomen dan mogen gebouwen uitsluitend ter plaatse van deze aanduiding worden gebouwd, met uitzondering van aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen en garages/carports die zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd met dien verstande dat aan artikel 11.2.3 wordt voldaan;

  2. Het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ mag niet meer bedragen dan is aangegeven;

  3. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de bestaande voorgevel, of de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn, waarbij de (voor-)gevels van het hoofdgebouw moeten worden geplaatst in of evenwijdig aan de bestaande voorgevel (waarbij de voorgevel in de richting van de voorste perceelsgrens niet mag worden overschreden);

  4. indien er geen bestaande voorgevel of de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn aanwezig is dan mogen gebouwen uitsluitend worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' waarbij de (voor-)gevels van het hoofdgebouw in of evenwijdig aan de gevellijn worden geplaatst (waarbij de gevellijn in de richting van de voorste perceelsgrens niet mag worden overschreden);

  5. het bouwperceel behorende bij een woning mag voor nooit meer dan 50 % worden bebouwd;

  6. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' tot maximaal het aangegeven aantal bouwlagen mag worden gebouwd;

  7. de hoofdgebouwen ter plaatse van de bestaande voorgevel, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn, of de aanduiding 'gevellijn' mogen uitbreiden, met dien verstande dat de afstand tussen voor- en achtergevel, gemeten vanaf bestaande voorgevel, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn of de aanduiding 'gevellijn' ter plaatse van de aanduidingen 'aaneengebouwd' en 'twee-aaneen', maximaal 13,00 meter mag bedragen;

  8. op de in de bestemming begrepen gronden mogen:

  1. behoudens de bestaande woningen en mogelijkheden tot het oprichten van woningen geen nieuwe woningen worden opgericht;

  2. bestaande woningen niet worden gesplitst;

  3. binnen de bestaande bebouwing geen extra woningen worden opgericht;

  1. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' dient de zijgevel van het hoofdgebouw aan één zijde minimaal 2,50 meter uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' dient een hoekwoning aan één zijde minimaal 2,50 meter uit de zijdelingse perceelgrens te worden gebouwd.

11.2.3 Regels met betrekking tot bijgebouwen, garages en carports

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. de oppervlakte van alle aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen en van garages/carports tezamen mag maximaal 70 m² bedragen voor het perceelsgedeelte gelegen op een afstand vanaf 13,00 meter, ter plaatse van de aanduidingen 'twee-aaneen' en 'aaneengebouwd', overeenkomstig het bepaalde in artikel 11.2.2, met dien verstande dat maximaal 50 % van het bouwperceel mag worden bebouwd;

  2. in afwijking van het bepaalde onder a. mag bij een bouwperceel groter dan 1000 m² de gezamenlijke oppervlakte van aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen en van garages/carports maximaal 130 m² bedragen met dien verstande dat maximaal 50 % van het bouwperceel mag worden bebouwd;

  3. de goothoogte van de aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen en van garages/carports mag maximaal 3,20 meter bedragen;

  4. de aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen en garages/carports worden gebouwd op minimaal 3,00 meter achter de bestaande voorgevel, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn of de aanduiding 'gevellijn', met dien verstande dat een garage/carport met de toegang gericht naar de weg gekeerde perceelsgrens tevens op een afstand van minimaal 5,00 meter tot een bestemming ‘Verkeer’ wordt gebouwd;

  5. ter plaatse van de aanduidingen 'aaneengebouwd' en 'twee-aaneen' worden de aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen en garages/carports in of minimaal 2,50 meter uit de zijdelingse perceelgrens gebouwd met dien verstande dat in hoeksituaties minimaal 2,50 meter tot de naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijdelingse perceelsgrens in acht genomen dient te worden.

11.2.4 Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen garages/carports zijnde, mag maximaal 3,00 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de hoogte voor de voorgevel van het hoofdgebouw, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn of de aanduiding 'gevellijn' maximaal 1,00 meter en achter de voorgevel van het hoofdgebouw, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn of de aanduiding 'gevellijn' maximaal 2,00 meter mag bedragen met inachtneming van minimaal 1,00 meter van het openbaar toegankelijk gebied;

  2. Zwembaden, whirlpools, jacuzzi's of vijvers en vergelijkbare bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht in het achtererfgebied met dien verstande dat de oppervlakte van zwembaden maximaal 100 m² per bouwperceel bedraagt en dat niet meer dan 50 % van het achtererfgebied is bebouwd met inachtneming van minimaal 1,00 meter tot de zijdelingse perceelsgrens.

11.3 Afwijken van de bouwregels

 

11.3.1 Afwijken voor het overschrijden van de voorgevel, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn of de aanduiding 'gevellijn'

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 11.2.2 onder a bepaalde, om de bestaande voorgevel, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn of de aanduiding 'gevellijn' , te overschrijden tot een maximum van 2,00 meter en over maximaal 30 % van de bestaande voorgevel, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn of de aanduiding 'gevellijn' per bouwperceel, mits:

  1. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  2. er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;

  3. de parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;

  4. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk worden gedaan.

11.3.2 Afwijken voor het bouwen van de zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse bouwperceelsgrens dan wel binnen een afstand van 2,50 meter tot de zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 11.2.2 onder g, h en i bepaalde, tot het bouwen van de zijgevel in de zijdelingse bouwperceelsgrens dan wel binnen een afstand van 2,50 meter tot de zijdelingse perceelsgrens mits:

  1. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  2. er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;

  3. de parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;

  4. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk worden gedaan.

11.3.3 Afwijken aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen tot in de naar de weg gekeerde (voor)gevel, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn of de aanduiding 'gevellijn'

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 11.2.3 onder d bepaalde, ten behoeve van het bouwen van aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen tot in de naar de weg gekeerde (voor)gevel, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn, of de aanduiding 'gevellijn' met dien verstande dat het bepaalde in artikel 11.2.3 onder a, b, c, e, f en g onverminderd van toepassing is.

11.3.4 Afwijken garages/carports voor de (voor)gevel, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn of de aanduiding 'gevellijn'

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 11.2.3 onder d bepaalde, voor de bouw van garages/carports, met de toegang gericht naar de weg gekeerde perceelsgrens, geheel of gedeeltelijk voor de (voor)gevel, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn of de aanduiding 'gevellijn' met dien verstande dat de afstand tot de bestemming 'Verkeer' minimaal 5,00 meter moet bedragen en het bepaalde in artikel 11.2.3 onder a, b, c, e, f en g onverminderd van toepassing is.

11.3.5 Afwijken erfafscheidingen binnen 1,00 meter tot openbaar toegankelijk gebied

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 11.2.4 onder a bepaalde voor de bouw van een erfafscheiding achter de voorgevel, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn of de aanduiding 'gevellijn' binnen een afstand van 1,00 meter tot het openbaar toegankelijk gebied.

11.3.6 Voorwaarden afwijken van de bouwregels

Het bij een omgevingsvergunning afwijken als in artikel 11.3.1 tot en met 11.3.5 bedoeld wordt slechts toegestaan indien aan het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk wordt gedaan en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

11.4 Specifieke gebruiksregels

 

11.4.1 Voorwaardelijke verplichting

 

Het gebruik van de gronden conform artikel 11.1 is alleen dan toegestaan indien een parkeervoorziening voor minimaal 1 auto per woning op het bouwperceel wordt aangelegd en in stand wordt gehouden.

 

11.4.2 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen voor en/of als:

  1. een aan huis verbonden beroep of bedrijf, met uitzondering van aan huis verbonden beroepen waarvoor artikel 11.4.3 geldt;

  2. detailhandel, kantoor, horeca en praktijkruimte;

  3. mantelzorg, met uitzondering van mantelzorg waarvoor artikel 11.4.4 geldt;

  4. ebruik van gronden voor de bestaande voorgevel, de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn of de aanduiding 'gevellijn', voor het stallen van voertuigen, kampeermiddelen en dergelijke, anders dan op een oprit, met uitzondering van de stalling van kampeermiddelen waarvoor artikel 11.4.5 geldt;

  5. het (bedrijfsmatig) verhuren van kamers aan derden die geen deel uitmaken van het huishouden/gezin.

11.4.3 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis zoals vermeld in 'bijlage 1 bij de regels' zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. niet meer dan 1/3 deel van het bruto vloeroppervlak van de woning met aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen mag voor de uitoefening van de beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten en de daarbij behorende opslag worden gebruikt, tot een maximum van 60 m²;

  2. vrijstaande bijgebouwen mogen niet voor de beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten worden gebruikt;

  3. er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis;

  4. er mogen geen horeca-activiteiten plaatsvinden;

  5. op de activiteiten is geen vergunning- en/of meldingsplicht van toepassing op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  6. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van die woning te zijn. Deze persoon mag worden ondersteund door hoogstens één andere persoon, niet de bewoner zijnde. Deze laatstgenoemde ondersteunende andere persoon mag de activiteit niet zelfstandig ter plaatse uitoefenen;

  7. de noodzakelijke parkeervoorzieningen ten gevolge van de activiteit worden op eigen terrein gesitueerd conform de normen zoals opgenomen in bijlage 2 bij de regels: 'Parkeernota Landgraaf 2008, d.d. 4 december 2007' en conform het bepaalde in artikel 26.3.2;

  8. er mag geen opslag ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit op de onbebouwde grond plaatsvinden;

  9. er zijn geen reclames groter dan 0,5 m² ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit bij of aan de woning toegestaan.

 

11.4.4 Mantelzorg

Inwoning in het kader van mantelzorg is toegelaten, mits:

  1. inwoning plaatsvindt in het hoofdgebouw dan wel in het bij de woning behorend bestaand aangebouwd bijgebouw;

  2. de oppervlakte voor inwoning maximaal 80 m² bedraagt;

  3. er sprake is van een aantoonbare noodzaak tot mantelzorg;

  4. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen de belangen van de omwonenden en bedrijven;

  5. na beëindiging noodzaak tot mantelzorg de voorzieningen ten behoeve van mantelzorg worden verwijderd.

11.4.5 Kampeermiddelen

Het stallen van eigen kampeermiddelen is toegestaan indien de stalling plaatsvindt in het achtererfgebied en achter het hoofdgebouw.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 12 Wonen - Woonwagenstandplaats

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Woonwagenstandplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de inrichting van standplaatsen ten behoeve van woonwagens;

  2. wonen, uitsluitend daar waar sprake is van een bestaande woonwagenstandplaats;

 

en daarbij behorende:

  1. beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, toegelaten overeenkomstig artikel 12.4.2;

  2. mantelzorg, toegelaten overeenkomstig artikel 12.4.3;

  3. doeleinden van openbaar nut;

  4. tuinen en erven;

  5. voorzieningen voor het ontvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater;

  6. verkeersdoeleinden in de vorm van wegen, woonstraten, verblijfsgebieden, voetgangersgebieden, pleinen en fiets- en voetpaden;

  7. parkeervoorzieningen conform de normen zoals opgenomen in bijlage 2 bij de regels: 'Parkeernota Landgraaf 2008, d.d. 4 december 2007' en conform het bepaalde in artikel 26.3.2.

12.2 Bouwregels

 

12.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen - Woonwagenstandplaats' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. hoofdgebouwen;

  2. bestaande bijgebouwen en garages/carports;

  3. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.

12.2.2 Regels met betrekking tot hoofdgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van het bouwvlak;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden' tot maximaal het aangegeven aantal wooneenheden;

  3. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat de afstand van de woonwagen tot de zijdelingse perceelgrens tenminste 2,50 mter moet bedragen;

  4. de goothoogte van een woonwagen mag maximaal 4,50 meter bedragen;

  5. de woonwagen mag met een plat dak of met een kap worden afgedekt, waarbij de helling ten hoogste 45° mag bedragen.

12.2.3 Regels met betrekking tot bijgebouwen, garages en carports

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. de oppervlakte van alle aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen en van garages/carports tezamen mag maximaal 25 m² bedragen. Deze mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak gerealiseerd worden;

  2. de goothoogte van de aangebouwde bijgebouwen mag maximaal 4,50 meter bedragen;

  3. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en van garages/carports mag maximaal 3,20 meter bedragen;

  4. de aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen en garages/carports worden gebouwd op minimaal 1,00 meter achter de aanduiding 'gevellijn', met dien verstande dat een garage/carport met de toegang gericht naar de weg gekeerde perceelsgrens tevens op een afstand van minimaal 3,00 meter tot een bestemming ‘Verkeer’ wordt gebouwd;

  5. de aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen en garages/carports worden in of minimaal 2,50 meter uit de zijdelingse perceelgrens gebouwd met dien verstande dat in hoeksituaties minimaal 2,50 meter tot de naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijdelingse perceelsgrens in acht genomen dient te worden.

12.2.4 Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen garages/carports zijnde, mag maximaal 3,00 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de hoogte voor de aanduiding 'gevellijn' maximaal 1,00 meter en achter de aanduiding 'gevellijn' maximaal 2,00 meter mag bedragen met inachtneming van minimaal 1,00 meter van het openbaar toegankelijk gebied;

  2. Zwembaden, whirlpools, jacuzzi's of vijvers en vergelijkbare bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht in het achtererfgebied met dien verstande dat de oppervlakte van zwembaden maximaal 100 m² per bouwperceel bedraagt en dat niet meer dan 50 % van het achtererfgebied is bebouwd met inachtneming van minimaal 1,00 meter tot de zijdelingse perceelsgrens.

12.3 Afwijken van de bouwregels

 

12.3.1 Afwijken erfafscheidingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 12.2.4 onder a bepaalde voor de bouw van een erfafscheiding achter de aanduiding 'gevellijn' en binnen een afstand van 1,00 meter tot het openbaar toegankelijk mits:

  1. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  2. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk worden gedaan.

12.3.2 Voorwaarden afwijken van de bouwregels

Het bij een omgevingsvergunning afwijken als in artikel 12.3.1 bedoeld wordt slechts toegestaan indien aan het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk wordt gedaan en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

12.4 Specifieke gebruiksregels

 

12.4.1 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen voor en/of als:

  1. beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, met uitzondering van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis waarvoor artikel 12.4.2 geldt;

  2. detailhandel, kantoor, horeca en praktijkruimte;

  3. mantelzorg, met uitzondering van mantelzorg waarvoor artikel 12.4.3 geldt;

  4. het (bedrijfsmatig) verhuren van kamers aan derden die geen deel uitmaken van het huishouden/gezin;

  5. tijdelijke dan wel permanente bewoning van bijgebouwen;

  6. opslag van goederen en materialen;

12.4.2 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis zoals vermeld in 'bijlage 1 bij de regels' zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. niet meer dan 1/3 deel van het bruto vloeroppervlak van de woning/woonwagen met aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen mag voor de uitoefening van de beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten en de daarbij behorende opslag worden gebruikt, tot een maximum van 60 m²;

  2. vrijstaande bijgebouwen mogen niet voor de beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten worden gebruikt;

  3. er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis;

  4. er mogen geen horeca-activiteiten plaatsvinden;

  5. geen activiteiten zijn toegestaan waarvoor een omgevingsvergunningsplicht op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wabo van toepassing is en/of een meldingsplicht op grond van andere milieuwetgeving;

  6. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van die woning/woonwagen te zijn. Deze persoon mag worden ondersteund door hoogstens één andere persoon, niet de bewoner zijnde. Deze laatstgenoemde ondersteunende andere persoon mag de activiteit niet zelfstandig ter plaatse uitoefenen;

  7. de noodzakelijke parkeervoorzieningen ten gevolge van de activiteit worden op eigen terrein gesitueerd conform de normen zoals opgenomen in bijlage 2 bij de regels: 'Parkeernota Landgraaf 2008, d.d. 4 december 2007' en conform het bepaalde in artikel 26.3.2;

  8. er mag geen opslag ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit op de onbebouwde grond plaatsvinden;

  9. er zijn geen reclames groter dan 0,5 m² ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit bij of aan de woning toegestaan.

12.4.3 Mantelzorg

Inwoning in het kader van mantelzorg is toegelaten, mits:

  1. inwoning plaatsvindt in het hoofdgebouw dan wel een aangebouwd bijgebouw;

  2. de oppervlakte voor inwoning maximaal 80 m² mag bedragen;

  3. er sprake is van een aantoonbare noodzaak tot mantelzorg;

  4. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen de belangen van de omwonenden en bedrijven;

  5. na beëindiging noodzaak tot mantelzorg de voorzieningen ten behoeve van mantelzorg worden verwijderd.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 13 Wonen - Garageboxen

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Garageboxen' aangewezen gronden zijn bestemd voor garageboxen ten behoeve van het stallen van motorvoertuigen.

13.2 Bouwregels

 

13.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen - Garageboxen' aangewezen gronden mogen uitsluitend garageboxen worden gebouwd.

13.2.2 Regels met betrekking tot garageboxen

Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende regels:

  1. garageboxen mogen binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. het bouwvlak mag voor maximaal 100 % worden bebouwd;

  3. de bouwhoogte van garageboxen mag maximaal 3,20 meter bedragen.

13.3 Specifieke gebruiksregels

 

13.3.1 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen voor en/of als:

  1. bedrijfsmatige doeleinden en/of bedrijfsmatige opslagruimte;

  2. opslag, anders dan inherent aan de stalling van motorvoertuigen;

  3. (permanente) bewoning.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 14 Leiding - Gas

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor ondergrondse leidingen voor het transporteren van gas waarbij ter plaatse van de figuur 'hartlijn leiding - gas' het hart van de gasleiding is gelegen.

14.2 Bouwregels

 

14.2.1 Algemeen

Op de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden mag, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen niet worden gebouwd.

14.2.2 Uitzondering

Het in 14.2.1 bepaalde is niet van toepassing voor bouwwerken van geringe omvang ten dienste van de betreffende leiding met een hoogte van maximaal 3,20 meter.

14.3 Afwijken van de bouwregels

 

14.3.1 Afwijken oprichten bouwwerken

Het bevoegd gezag kan, gehoord de leidingbeheerder, bij een omgevingsvergunning afwijken van het in 14.2.1 bepaalde ten behoeve van het oprichten van bouwwerken welke ter plaatse conform de aangegeven bestemming mogen worden opgericht mits deze geen gevaar opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding geen afbreuk doen en/of door het aan de afwijking verbinden van voorwaarden een en ander kan worden voorkomen.

14.4 Specifieke gebruiksregels

 

14.4.1 Algemeen

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen voor:

  1. en/of op een wijze die gevaar kan opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding afbreuk doet;

  2. het uitvoeren van ontgrondingen;

  3. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverharding;

  4. het aanbrengen van diep wortelende beplanting;

  5. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;

  6. het permanent opslaan van goederen;

  7. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  8. het verrichten van grondwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;

  9. het verrichten van grondophogingen met een hoogte van meer dan 0,30 meter.

14.4.2 Verbodsbepaling

In afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen is het verboden de gronden te gebruiken voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, behoudens voor zover het de uitvoering betreft van werken of werkzaamheden ten behoeve van de desbetreffende ondergrondse leiding.

14.4.3 Uitzondering

De verbodsbepaling in artikel 14.4.1 en 14.4.2 geldt niet voor werken en werkzaamheden vallend onder normaal (agrarisch) onderhoud en gebruik, waaronder normaal spit- en ploegwerk anders dan diepploegen en voor zover de belangen in verband met de leidingen hierdoor niet worden geschaad.

 

14.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

14.5.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 14.4.1 bepaalde, mits:

  1. daardoor geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de leiding;

  2. het functioneren van de leiding niet in gevaar komt;

  3. er voorwaarden aan verbonden worden waardoor er geen schade te verwachten is of het functioneren van de leiding niet in gevaar komt.

14.5.2 Voorwaarden afwijken van de gebruiksregels

Het bij een omgevingsvergunning afwijken als in artikel 14.5.1 bedoeld wordt slechts toegestaan nadat vooraf advies bij de beheersinstantie van de betrokken leiding is ingewonnen over de vraag of de in artikel 14.4.1 vermelde activiteiten daadwerkelijk gevaar opleveren voor de leiding, dan wel afbreuk doen aan het functioneren ervan en de eventueel ter voorkoming daarvan te stellen voorwaarden.

 

Artikel 15 Leiding - Hoogspanningsverbinding

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het gebruik en het onderhoud van een hoogspanningsverbinding, waarbij ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding-hoogspanningsverbinding' het hart van de hoogspanningsverbinding is gelegen.

15.2 Bouwregels

 

15.2.1 Algemeen

Op de voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden mag, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen niet worden gebouwd.

15.2.2 Uitzondering

Het in artikel 15.2.1 bepaalde is niet van toepassing voor:

  1. bouwwerken van geringe omvang met een hoogte van maximaal 3,20 meter, voor zover de belangen in verband met de leidingen hierdoor niet geschaad worden;

  2. het oprichten van masten en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de betreffende leiding.

15.3 Specifieke gebruiksregels

 

15.3.1 Gebruiksregels van de gronden

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen voor:

  1. een wijze die gevaar kan opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding afbreuk doet;

  2. het uitvoeren van ontgrondingen;

  3. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverharding;

  4. het aanbrengen van hoog opgaande beplanting;

  5. het verrichten van grondwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter, anders dan normaal spit- en ploegwerk;

  6. het verrichten van grondophogingen met een hoogte van meer dan 0,30 meter.

15.3.2 Verbodsbepaling

In afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen is het verboden de gronden te gebruiken voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, behoudens voor zover het de uitvoering betreft van werken of werkzaamheden ten behoeve van de desbetreffende bovengrondse leiding.

15.3.3 Uitzondering

De verbodsbepaling in artikel 15.3.1 en artikel 15.3.2 geldt niet voor werken en werkzaamheden vallend onder normaal (agrarisch) onderhoud en gebruik en voor zover de belangen in verband met de leidingen hierdoor niet worden geschaad.

15.4 Afwijken van de gebruiksregels

 

15.4.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 15.3.1 bepaalde, mits:

  1. daardoor geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de leiding;

  2. het functioneren van de leiding niet in gevaar komt;

  3. er voorwaarden aan verbonden worden waardoor er geen schade te verwachten is of het functioneren van de leiding niet in gevaar komt.

15.4.2 Voorwaarden afwijken van de gebruiksregels

Het bij een omgevingsvergunning afwijken als in artikel 15.4.1 bedoeld wordt slechts toegestaan nadat vooraf advies bij de beheersinstantie van de betrokken leiding is ingewonnen over de vraag of de in artikel 15.3.1 vermelde activiteiten daadwerkelijk gevaar opleveren voor de leiding, dan wel afbreuk doen aan het functioneren ervan en de eventueel ter voorkoming daarvan te stellen voorwaarden.

 

 

 

Artikel 16 Waarde - Archeologie 3 (Gebieden met een hoge verwachtingswaarde)

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Waarde - Archeologie 3 (Gebieden met een hoge verwachtingswaarde)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

16.2 Bouwregels

 

16.2.1 Bouwverbod

Op de voor 'Waarde - Archeologie 3 (Gebieden met een hoge verwachtingswaarde)' bestemde grond mag niet worden gebouwd.

.

16.2.2 Uitzonderingen op verbod

Het verbod als bedoeld in artikel 16.2.1 is niet van toepassing indien:

  1. het een bouwwerk, geen gebouw zijnde, betreft om de archeologische waarde vast te kunnen stellen;

  2. het vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en/of alleen de bestaande fundering wordt benut;

  3. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 250 m² beslaat;

  4. de groote van de bodemingreep meer dan 250 m² beslaat en de verstoring niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.

16.3 Afwijken van de bouwregels

 

16.3.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 16.2.1 ten behoeve van grotere en diepere bodemingrepen.

16.3.2 Voorwaarden grotere bodemingrepen

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in 16.3.1, kan slechts worden verleend indien:

  1. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

  2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

  3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;

  4. door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

 

16.3.3 Voorschriften aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.3.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;

  4. indien het bepaalde onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

 

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

16.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3 (Gebieden met een hoge verwachtingswaarde)' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, waaronder begrepen het verlagen of afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en het aanleggen van drainage;

  2. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;

  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur';

  6. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

  7. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpen voorwerpen in de bodem.

 

16.4.2 Voorwaarden aan een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 16.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

  2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

  3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;

  4. door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

 

16.4.3 Uitzonderingen op verbod

Het verbod als bedoeld in artikel 16.4.1 is niet van toepassing indien:

  1. de werkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen (proefsleuven- / booronderzoek);

  2. de werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend;

  3. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 250 m² beslaat;

  4. de groote van de bodemingreep meer dan 250 m² beslaat en de verstoring niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt;

  5. de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen.

16.4.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.4.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;

  4. indien het bepaalde onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

16.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

16.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3 (Gebieden met een hoge verwachtingswaarde)' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een bouwwerk of bouwwerken te slopen.

16.5.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 16.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

  2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

  3. schade door sloopwerkzaamheden kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;

  4. door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

16.5.3 Uitzonderingen op verbod

Het verbod als bedoeld in artikel 16.5.1 is niet van toepassing indien:

  1. de sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen;

  2. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 250 m² beslaat;

  3. de groote van de bodemingreep meer dan 250 m² beslaat en de verstoring niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.

16.5.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.5.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve sloopmethoden of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;

  4. indien het bepaalde onder c, van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

16.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. de bestemming 'Waarde - Archeologie 3 (Gebieden met een hoge verwachtingswaarde)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen en wijzigen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie (geen) archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

  2. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 1, 2, 4, 5 of 6' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 17 Waarde - Archeologie 4 (Gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde)

 

17.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Waarde - Archeologie 4 (Gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

17.2 Bouwregels

 

17.2.1 Bouwverbod

Op de voor 'Waarde - Archeologie 4 (Gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde)' bestemde grond mag niet worden gebouwd.

.

17.2.2 Uitzonderingen op verbod

Het verbod als bedoeld in artikel 17.2.1 is niet van toepassing indien:

  1. het een bouwwerk, geen gebouw zijnde, betreft om de archeologische waarde vast te kunnen stellen;

  2. het vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en/of alleen de bestaande fundering wordt benut;

  3. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 2.500 m² beslaat;

  4. de groote van de bodemingreep meer dan 2.500 m² beslaat en de verstoring niet meer dan 40 cm onder maarveld bedraagt.

 

17.3 Afwijken van de bouwregels

 

17.3.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17.2.1 ten behoeve van grotere bodemingrepen.

17.3.2 Voorwaarden grotere bodemingrepen

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in 17.3.1, kan slechts worden verleend indien:

  1. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

  2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

  3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;

  4. door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

 

17.3.3 Voorschriften aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17.3.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;

  4. indien het bepaalde onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

 

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

17.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4 (Gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde)' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, waaronder begrepen het verlagen of afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en het aanleggen van drainage;

  2. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;

  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur';

  6. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

  7. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpen voorwerpen in de bodem.

 

17.4.2 Voorwaarden aan een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 17.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

  2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

  3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;

  4. door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

 

17.4.3 Uitzonderingen op verbod

Het verbod als bedoeld in artikel 17.4.1 is niet van toepassing indien:

  1. de werkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen (proefsleuven- / booronderzoek);

  2. de werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend;

  3. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 2.500 m² beslaat;

  4. de groote van de bodemingreep meer dan 2.500 m² beslaat en de verstoring niet meer dan 40 cm onder maarveld bedraagt.

  5. de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen.

17.4.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17.4.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;

  4. indien het bepaalde onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

 

17.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

17.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4 (Gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde)' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een bouwwerk of bouwwerken te slopen.

17.5.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 17.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

  2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

  3. schade door sloopwerkzaamheden kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;

  4. door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

17.5.3 Uitzonderingen op verbod

Het verbod als bedoeld in artikel 17.5.1 is niet van toepassing indien:

  1. de sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen;

  2. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 2.500 m² beslaat;

  3. de groote van de bodemingreep meer dan 2.500 m² beslaat en de verstoring niet meer dan 40 cm onder maarveld bedraagt.

17.5.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17.5.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve sloopmethoden of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;

  4. indien het bepaalde onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de sloopwerkzaamheden.

 

17.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4 (Gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen en wijzigen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie (geen) archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

  2. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 1, 2, 3, 5 of 6' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 18 Waarde - Archeologie 5 (Gebieden met een lage verwachtingswaarde)

 

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5 (Gebieden met een lage verwachtingswaarde)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

18.2 Bouwregels

 

18.2.1 Bouwverbod

Op de voor 'Waarde - Archeologie 5 (Gebieden met een lage verwachtingswaarde)' bestemde grond mag niet worden gebouwd.

 

18.2.2 Uitzonderingen op verbod

Het verbod als bedoeld in artikel 18.2.1 is niet van toepassing indien:

  1. het een bouwwerk, geen gebouw zijnde, betreft om de archeologische waarde vast te kunnen stellen;

  2. het vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en/of alleen de bestaande fundering wordt benut;

  3. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 10.000 m² beslaat;

  4. de grootte van de bodemingreep meer dan 10.000 m² beslaat en de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.

18.3 Afwijken van de bouwregels

 

18.3.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 18.2.1 ten behoeve van grotere en diepere bodemingrepen.

18.3.2 Voorwaarden grotere bodemingrepen

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in 18.3.1, kan slechts worden verleend indien:

  1. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

  2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

  3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;

  4. door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

 

18.3.3 Voorschriften aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.3.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;

  4. indien het bepaalde onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

 

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

18.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5 (Gebieden met een lage verwachtingswaarde)' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, waaronder begrepen het verlagen of afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en het aanleggen van drainage;

  2. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;

  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur';

  6. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

  7. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpen voorwerpen in de bodem.

 

18.4.2 Voorwaarden aan een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 18.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

  2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

  3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;

  4. door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

18.4.3 Uitzonderingen op verbod

Het verbod als bedoeld in artikel 18.4.1 is niet van toepassing indien:

  1. de werkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen (proefsleuven- / booronderzoek);

  2. de werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend;

  3. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 10.000 m² beslaat;

  4. de grootte van de bodemingreep meer dan 10.000 m² beslaat en de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt;

  5. de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen.

18.4.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.4.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;

  4. indien het bepaalde onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

 

18.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

18.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5 (Gebieden met een lage verwachtingswaarde)' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een bouwwerk of bouwwerken te slopen.

18.5.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 18.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

  2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

  3. schade door sloopwerkzaamheden kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;

  4. door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

18.5.3 Uitzonderingen op verbod

Het verbod als bedoeld in artikel 18.5.1 is niet van toepassing indien:

  1. de sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen;

  2. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 10.000 m² beslaat;

  3. de grootte van de bodemingreep meer dan 10.000 m² beslaat en de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.

18.5.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.5.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve sloopmethoden of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;

  4. indien het bepaalde onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de sloopwerkzaamheden.

18.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. de bestemming 'Waarde - Archeologie 5 (Gebieden met een lage verwachtingswaarde)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie (geen) archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

  2. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 1, 2, 3, 4 of 6' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 3 Algemene regels

 

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene bouwregels

 

20.1 Verbod op bouwen in strijd met de bestemming

Het is verboden op de in het plan begrepen gronden:

  1. enig bouwwerk te bouwen waarbij de aangegeven bebouwingsgrens wordt overschreden, dan wel de bouwregels niet in acht worden genomen, behoudens overschrijdingen die volgens deze regels zijn toegestaan;

  2. een bouwwerk of een complex van bouwwerken te bouwen, indien daardoor een bouwwerk, geen gebouw zijnde of een complex van bouwwerken, hetzij niet langer zal blijven voldoen aan, hetzij in een grotere mate zal gaan afwijken van het plan;

  3. ondergronds te bouwen, met uitzondering van daar waar dit volgens de regels is toegestaan.

20.2 Ondergronds bouwen

Onder gebouwen en daarbij behorende aan- en uitbouwen mag gebouwd worden, met dien verstande, dat:

  1. de verticale bouwdiepte onder het bestaande peil bij grondgebonden woningen en bijgebouwen maximaal 3.40 meter en bij overige gebouwen maximaal 4.80 meter mag bedragen;

  2. voor het deel van de onderbouwing, dat verder reikt dan het oppervlak van het hoofdgebouw vanaf peil gelden dezelfde maxima zoals deze zijn gesteld in de daar voorkomende bestemming. De in de voorkomende bestemmingen opgenomen maxima voor bijgebouwen van 70.00 m2 danwel 130.00 m2 kunnen ondergronds, bovengronds of in een combinatie hiervan worden gerealiseerd, zolang de maxima niet wordt overschreden;

  3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en de openbare weg tenminste 1 meter bedraagt, tenzij belendende percelen gelijktijdig ondergronds bouwen, in welk geval in de gezamenlijke zijdelingse perceelsgrens mag worden gebouwd;

  4. de voorzieningen voor de toetreding van daglicht mogen maximaal 1.00 meter uit de gevel van de onderbouwing worden gebouwd;

  5. toelaatbaar zijn uitsluitend ondergrondse ruimten, die een functionele eenheid vormen met de ter plaatse toegestane functies, zoals (huishoudelijke) bergruimten, parkeerruimten en fietsenstallingen;

  6. een onderbouwing mag niet ten koste gaan van op het perceel aanwezige parkeerplaatsen.

20.3 Afwijken van ondergronds bouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20.2 sub a voor het bouwen van een ondergronds bouwwerk in de vorm van een zwembad met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 5 meter onder peil onder de voorwaarde dat de waterhuishouding niet wordt verstoord.

 

20.4 Algemene bouwregels

Indien bij het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of wijzigingsbevoegdheden in de afzonderlijke bestemmingen niets staat vermeld over bebouwingspercentage respectievelijk goothoogte, kan bij hantering van het afwijken van de bouw- of gebruiksregel of wijzigingsbevoegdheid met maximaal 10 % van het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)', 'maximum aantal bouwlagen' respectievelijk 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bebouwingspercentage, bouwlagen respectievelijk bouwhoogte worden afgeweken.

Artikel 21 Algemene gebruiksregels

 

21.1 Verbod op gebruik in strijd met de bestemming

Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. opstallen te gebruiken of te doen gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming aangegeven bebouwings- en gebruiksmogelijkheden.

 

21.2 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen voor en/of als:

  1. het gebruik van bijgebouwen bij een (bedrijfs)woning als zelfstandige woning(en);

  2. het gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;

  3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan krachtens deze regels;

  4. het gebruik van bebouwing voor seksinrichting;

  5. het gebruik van bijgebouwen behorende bij een (dienst-)woning, bedrijfswoning ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

Artikel 22 Algemene aanduidingsregels

 

22.1 Wro-zone - wijzigingsgebied

 

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Wetgevingszone - wijzigingsgebied' kan het bevoegd gezag overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, de bestemming 'Wonen - 2' wijzigen in de bestemming 'Groen' met dien verstande dat:

 

 

  1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend mag worden toegepast ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied;

  2. deze wijzigingsbevoegdheid voor het gehele dan wel een gedeelte van het gebied waarop de gebiedsaanduiding rust kan worden toegepast;

  3. deze wijzigingsbevoegdheid enkel kan worden toegepast vanaf 4 jaar na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

  4. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid zijn de regels van artikel 4 van toepassing;

  5. het opstarten van de procedure om te komen tot een wijziging als bedoeld in dit artikel, is slechts toegestaan ten aanzien van een (gedeelte van een) perceel waarop na afloop van de in c genoemde periode geconstateerd kan worden, dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding geen woningbouw is opgericht;

  6. van deze wijzigingsbevoegdheid mag geen gebruik worden gemaakt zolang een omgevingsvergunning voor een bouwvlak waaraan de aanduiding is toegekend niet is ingetrokken.

 

Artikel 23 Algemene afwijkingsregels

 

23.1 Afwijken met 10 %

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van bouwhoogten, oppervlakten, lengtes, breedtes en dieptes en bebouwingspercentages tot ten hoogste 10 %, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en in de afzonderlijke bestemmingen niet reeds wordt voorzien in een soortgelijke afwijkingsbevoegdheid.

23.2 Afwijken gebruik bijgebouw als afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van het gebruik van een vrijstaand bijgebouw in het achtererfgebied als afhankelijke woonruimte, mits:

  1. het een bestaand vrijstaand bijgebouw betreft;

  2. het vrijstaande bijgebouw ten dienste staat van een woning welke als (bedrijfs)woning is bestemd;

  3. de oppervlakte welke gebruikt mag worden als afhankelijke woonruimte maximaal 80 m² bedraagt;

  4. het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woning nodig is vanuit het oogpunt van een aantoonbare noodzaak tot mantelzorg;

  5. door het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woning geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen van omwonenden;

  6. na beëindiging van de noodzaak tot mantelzorg de voorzieningen ten behoeve van mantelzorg worden verwijderd;

  7. burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen.

Artikel 24 Algemene wijzigingsregels

 

24.1 Wijzigingsbevoegdheid plaats bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrenzen, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van andere ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

24.2 Wijzigingsbevoegdheid 'Cultuur en ontspanning - Seksinrichting'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen 'Wonen' en 'Bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Cultuur en ontspanning - Seksinrichting', met dien verstande, dat:

  1. het bedrijfsoppervlak maximaal 150 m² per vestiging mag bedragen;

  2. een bedrijfswoning niet is toegestaan;

  3. de afstand van een seksinrichting tot een woning van een derde of tot een school, kerk, verzorgingshuis en bejaardenhuis tenminste 30,00 meter bedraagt, gemeten vanaf de grens van de tot seksinrichting bestemde gronden tot de perceelsgrens van de woning, school, kerk, verzorgingshuis of bejaardenhuis;

  4. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, in die zin dat het gebruik van de gronden als seksinrichting geen onevenredige gevolgen zal hebben voor de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken; er mag geen onevenredige verzwaring optreden van de eisen op grond van de omgevingsvergunning en/of milieuwetgeving;

  5. op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn conform de normen zoals opgenomen in de bijlage 2 bij de regels: 'Parkeernota Landgraaf 2008, d.d. 4 december 2007';

  6. er maximaal twee seksinrichtingen op het grondgebied van de gemeente Landgraaf gevestigd mogen zijn.

24.3 Wijzigingsbevoegdheid Parkeernota Landgraaf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de parkeernota behorende bij dit bestemmingsplan (zie bijlage 2 bij de regels: 'Parkeernota Landgraaf 2008, d.d. 4 december 2007') te wijzigen in de meest actuele versie van de parkeernota.

 

Artikel 25 Algemene procedureregels

 

25.1 Omgevingsvergunningen

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing.

25.2 Wijzigingen

Met betrekking tot de voorbereiding van een wijziging van het plan ingevolge artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening door burgemeester en wethouders, is de procedure zoals deze ingevolge de Wet ruimtelijke ordening gevoerd dient te worden van toepassing.

25.3 Nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen dient bij de voorbereiding van het betreffende besluit de volgende procedure te worden gevolgd:

  1. het ontwerp van het besluit met bijbehorende stukken ligt gedurende twee weken ter inzage;

  2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren in één of meer in de gemeente verspreid wordende dag- en/of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze bekend;

  3. in het voorkomende geval wordt tevens de aanvrager van de omgevingsvergunning, naar aanleiding waarvan de nadere eisen worden gesteld, tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de terinzagelegging;

  4. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit in te dienen bij burgemeester en wethouders;

  5. burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk een beslissing;

  6. burgemeester en wethouders maken aan hen, die zienswijzen naar voren hebben gebracht, de beslissing op die zienswijzen bekend.

Artikel 26 Overige regels

 

26.1 Wettelijke regels

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerpplan.

26.2 Milieuwetgeving

Bij afwijking van de bestemming en bij nieuw op te richten gebouwen dient, voor zover nodig, inzicht te worden verschaft in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en de archeologische waarden in de grond van het gehele bouwperceel aan de hand van een in te stellen bodemonderzoek en archeologisch onderzoek. Dit geldt eveneens voor locaties waar door middel van afwijking van het bestemmingsplan gebouwd kan worden.

De omgevingsvergunning voor het bouwen zal niet eerder worden verleend dan nadat de gronden, indien nodig, zijn gesaneerd dan wel indien er zekerheid bestaat dat alvorens bouwactiviteiten een aanvang nemen bedoelde gronden, indien nodig, feitelijk zullen zijn gesaneerd, alsmede de aanwezige archeologische waarden in de grond in beeld zijn gebracht.

26.3 Gemeentelijke regels

 

26.3.1 Gemeentelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar gemeentelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpplan.

26.3.2 Parkeernormen

De noodzakelijke parkeervoorzieningen ten gevolge van nieuwe activiteiten c.q. functies zoals genoemd in de afzonderlijke artikelen worden op eigen terrein gesitueerd. Voldaan dient te worden aan de parkeernormen in de 'Parkeernota Landgraaf 2008' (d.d. 4 december 2007) van de gemeente Landgraaf (zie 'Bijlage 1 Parkeernota Landgraaf 2008'). Hiervan kan worden afgeweken indien in de openbare ruimte voldoende parkeergelegenheid aanwezig is, zulks naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders.

26.4 Voorrangsregels

 

26.4.1 Strijdigheid belangen

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, met name aan de orde bij wijzigingsbevoegdheden, prevaleert het belang van de dubbelbestemming. De dubbelbestemming vormt het toegevoegde na te streven nieuwe beleid en levert als zodanig extra criteria op voor de uit te voeren toetsing bij de wijzigingsbevoegdheid. Kan bij wijziging niet aan deze criteria voldaan worden en/of wordt op enig vlak onevenredige schade aangebracht dan kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.

26.4.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat, gelet op het totaalbeleid voor het buitengebied, dubbelbestemmingen gericht op het in stand houden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:

  1. Waarde - Beschermd dorpsgezicht;

  2. Waarde - Archeologie;

  3. Waterstaat - Erosie;

  4. Leiding - Gas;

  5. Leiding - Riool;

  6. Leiding - Hoogspanningsverbinding;

  7. Waterstaat - Beschermingszone primair water;

  8. Waarde - Ecologie.

Uitzondering hierop, in de vorm van nevenschikking, is mogelijk, wanneer compensatie van eventueel verlies aan kwaliteit is gegarandeerd.

HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels

 

Artikel 27 Overgangsrecht

 

27.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.

  2. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

27.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 28 Slotregel

Deze regels (met bijlagen) worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Schaesberg Midden van de gemeente Landgraaf.