Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Herstructurering Abdissenbosch Fase I
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0882.BPPARHZINDABDBS01-VG01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
         
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Herstructurering Abdissenbosch Fase I' met identificatienummer NL.IMRO.0882.BPPARHZINDABDBS01-VG01 van de gemeente Landgraaf.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 afrastering:
opdelingsobject ten behoeve van scheiding van percelen en/of gebieden.
 
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.7 bed en breakfast:
een overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed en breakfast is gevestigd in een woonhuis of bijgebouw en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis.
 
1.8 begane grond:
  • de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging; ook dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is;
  • is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.
     
1.9 beperkt kwetsbaar object:
kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b. van het Bevi.
 
1.10 bestaand:
bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
 
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.13 Bevi:
het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dat op 27 mei 2004 in werking is getreden.
 
1.14 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
 
1.15 bodemingreep:
grondwerkzaamheden, waartoe onder meer worden gerekend: 
  1. het afgraven van grond waaronder ook wordt begrepen het verwijderen van bestaande funderingen en het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  3. het verlagen van het waterpeil;
  4. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  5. het uitvoeren van hei- en / of boorwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  6. het bouwen van een fundering;
  7. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van nieuwe en/of het vervangen en/of uitbreiden van bestaande (ondergrondse) transport-, energie-, riool- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  9. sloopwerkzaamheden die grondverplaatsing ten gevolge heeft.
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.18 bouwlaag:
een gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen, die op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggen - onder nagenoeg gelijke hoogte wordt verstaan een hoogteverschil per vloer of balklaag van maximaal 2,00 meter (gemeten op het laagste punt) -zulks met inbegrip van de begane grond, doch met uitzondering van onderbouwen, zolders en kappen en met een maximale hoogte van 3,20 meter voor woningen en 4,50 meter voor andere gebouwen.
 
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.20 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
 
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.22 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.23 bruto vloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van bedrijven of winkels met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
 
1.24 bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.25 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die goederen kopen respectievelijk huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.26 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover het bestemmingsplan de inrichting niet verbiedt.
 
1.27 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.28 (geluid)zoneringplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging een geluidzone moet worden vastgesteld.
 
1.29 gevellijn:
de bouwgrens die nagenoeg gelijk loopt aan de as van de weg waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is (zijn) geplaatst en die is gelegen aan de weg(en) grenzende perceelsgrens.
 
1.30 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.31 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
 
1.32 kantoor:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor het verlenen van diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen, die een administratief karakter hebben, dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, al dan niet in rechtstreekse aanraking met het publiek.
 
1.33 kwetsbaar object:
(kwetsbaar) object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder l. van het Bevi.
 
1.34 maaiveld:
bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.
 
1.35 maatschappelijke doeleinden:
doeleinden op het gebied van openbaar bestuur (inclusief gemeentelijk klantencontactcentrum), educatie, cultuur, bibliotheken, sociaal-maatschappelijke activiteiten en maatschappelijk werk.
 
1.36 maatvoeringsvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringsymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.
 
1.37 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
 
1.38 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
 
1.39 ondergeschikt:
in omvang gering en niet zelfstandig uitgeoefend.
 
1.40 openbaar gebied:
dat deel van het grondgebied dat voor een ieder nagenoeg vrij toegankelijk is.
 
1.41 openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
 
1.42 opslag:
het tijdelijk of permanent opslaan van goederen en/of grondstoffen.
 
1.43 parkeernormen:
de parkeernormen zoals opgenomen in de Parkeernota Landgraaf 2008, vastgesteld d.d. 04.12.2007.
 
1.44 peil:
  1. bij gebouwen: hoogte van de afgewerkte vloer van de begane grond;
  2. bij bouwwerken geen gebouwen zijnde: de voet van het bouwwerk.
     
1.45 risicovolle inrichting:
inrichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid van het Bevi.
 
1.46 ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.
 
1.47 seksinrichting:
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.48 stedenbouwkundig beeld:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.
 
1.49 verblijfsgebied:
gebied bedoeld voor verblijf, waartoe in ieder geval (ontsluitings)wegen, pleinen, terrassen, fiets- en voetpaden, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen worden gerekend.
 
1.50 voorgevel:
gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het (hoofd-)gebouw vormt. De voorgevel van het hoofdgebouw of de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn wordt gelijkgesteld met de voorgevelrooilijn zoals bedoeld in de Wabo. In hoeksituaties is sprake van maar één voorgevel.
 
1.51 Wabo:
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
 
1.52 weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
 
1.53 zelfstandige kantoorfunctie:
kantoorfunctie die niet ondergeschikt is aan (een) op het perceel uitgeoefende bedrijfsactiviteit(en).
Artikel 2 Wijze van meten
    
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
horizontaal tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.
 
2.2 het bedrijfsvloeroppervlak:
binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.
 
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.5 de lengte en breedte van een bouwwerk:
horizontaal tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).
 
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.7 het verkoopvloeroppervlak:
binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor de detailhandelsactiviteiten.
 
2.8 uitzondering:
De in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op gevel- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, erkers, kozijnen, dorpels, dakgoten en overstekende daken, ventilatiekanalen, schoorstenen, balustrades en soortgelijke ondergeschikte bouwdelen mits de bestemmingsgrens, de gevel (zijnde voor-, zij- of achtergevel) van het hoofdgebouw of de aangegeven gevellijn met niet meer dan 1,50 meter wordt overschreden.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Bedrijf 1

 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijven die zijn genoemd in 'bijlage 2' bij de regels: 'Staat van bedrijfsactiviteiten' onder de milieucategorieën 2 tot en met 3.2;

    en daarbij behorende:
  2. tuinen en erven;
  3. parkeervoorzieningen, conform het bepaalde in artikel 14 lid 2.2;
  4. verkeersdoeleinden ter ontsluiting van de bedrijven;
  5. voorzieningen voor het ontvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater.
3.2 Bouwregels
     
3.2.1 Algemeen
Op de voor 'Bedrijf - Bedrijf 1' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. (hoofd)gebouwen ten behoeve van het in artikel 3 lid 1 toegestane gebruik;
  2. ondergrondse opslagtanks.
3.2.2 Regels met betrekking tot gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. het maximale bebouwingspercentage per bouwperceel mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de matrix 'maximum bouwhoogte (m), maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;
  3. de maximale bouwhoogte van gebouwen, geen woning zijnde, mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de matrix 'maximum bouwhoogte (m), maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;
  4. de (voor-)gevels van de gebouwen moeten worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens.
3.2.3 Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gerealiseerd;
  2. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3,00 meter bedragen, met uitzondering van:
    1. erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen met inachtneming van een afstand van minimaal 1,00 meter van het openbaar toegankelijk gebied;
    2. voorzieningen ten behoeve van reclame-uitingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 6,00 meter mag bedragen;
    3. voor het bedrijf noodzakelijke voorzieningen, waarvan de bouwhoogte maximaal 15,00 meter mag bedragen.
 
3.3 Nadere eisen
 
3.3.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
  1. de situering en de afmetingen van de hoofdgebouwen en bijgebouwen;
  2. de situering en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 
3.3.2 Voorwaarden stellen nadere eisen
De nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
  1. indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing in de bestaande bebouwing;
  2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  3. ter bescherming van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden;
  4. ter bescherming van de verkeersveiligheid.
3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende bouwhoogte via afwijkingsbevoegdheid' bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 3 lid 2.2 sub c bepaalde ten behoeve van het vergroten van de maximum bouwhoogte tot maximaal 13,5 meter, mits er geen bezwaren zijn van stedenbouwkundige aard en belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
 
3.5 Specifieke gebruiksregels
     
3.5.1 Opslag
Opslag mag binnen het gehele bestemmingsvlak plaatsvinden, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'opslag uitgesloten', waar geen opslag is toegestaan.
 
3.5.2 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen voor en/of als:
  1. risicovolle inrichtingen, zoals bedoeld in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen', met uitzondering van bestaande risicovolle inrichtingen;
  2. detailhandel, met uitzondering van ondergeschikte detailhandel tot een maximum van 10% van het bedrijfsvloeroppervlak tot een maximum van 500 m² verkoopvloeroppervlak per bedrijf;
  3. volumineuze detailhandel in auto's, caravans en boten;
  4. bouwmarkt en boerenbondwinkel;
  5. aan horeca verwante bedrijvigheid;
  6. bewoning;
  7. opslagdoeleinden ter plaatse van de aanduiding 'opslag uitgesloten' en anders dan in verband met het toegelaten gebruik. In ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt: brand- en explosie-gevaarlijke opslag, waaronder opslagruimte voor vuurwerk;
  8. zelfstandige kantoorfuncties;
  9. verkooppunt voor motorbrandstoffen.
3.5.3 Bedrijfscategorieën
De bedrijven zoals toegestaan in artikel 3 lid 1 sub a zijn toegestaan onder de voorwaarde dat de in 'bijlage 2' bij de regels: 'Staat van bedrijfsactiviteiten' opgenomen minimaal aan te houden afstanden in acht worden genomen.
 
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 3 lid 5.3 bepaalde, ten behoeve van het overschrijden van de geldende indicatieve afstanden, indien het treffen van maatregelen bij het bedrijf ter voorkoming van geur, stof, geluid of gevaar of het treffen van maatregelen die de overdracht ervan voorkomen, zoals een geluidswal, zodanig mogelijk is dat de effecten ervan de geldende afstanden niet zullen overschrijden.
 
Artikel 4 Verkeer

 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen gebruikt worden voor:
  1. voorzieningen ten behoeve van het verkeer en verblijf, zoals (on-, half- en verharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  2. nutsvoorzieningen;
en daarbij behorende:
  1. geluidsbeperkende voorzieningen;
  2. groen- en speelvoorzieningen, bermen en waterlopen;
  3. voorzieningen voor het ontvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater;
  4. wildpassages.
4.2 Bouwregels

 
4.2.1 Algemeen
Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd gebouwen en bouwwerken, geen woning zijnde:
  1. noodzakelijk met het oog op de regeling van de veiligheid van het verkeer;
  2. ten behoeve van de verlichting van wegen, rijwiel- en voetpaden;
  3. behorende tot de recreatieve voorziening, zoals recreatieve bewegwijzering, informatieborden en kleinschalige uitzicht- en rustpunten;
  4. behorende tot het straatmeubilair.
4.2.2 Regels met betrekking tot gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van gebouwen mag maximaal 4,00 meter bedragen;
  2. de oppervlakte van gebouwen mag maximaal 6,00 m² bedragen.
4.2.3 Regels met betrekking tot bouwwerken. geen gebouwen zijnde
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 10,00 meter bedragen.
Artikel 5 Leiding - Gas

 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Leiding-Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor het/de andere daar voorkomende bestemmingsvlak(ken), mede bestemd voor ondergrondse leidingen voor het transporteren van gas waarbij ter plaatse van het figuur 'hartlijn leiding-gas' het hart van de gasleiding is gelegen.
 
5.2 Bouwregels

 
5.2.1 Algemeen
Op de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden mag, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen niet worden gebouwd.
 
5.2.2 Uitzondering
Het in artikel 5 lid 2.1 bepaalde is niet van toepassing voor bouwwerken van geringe omvang ten dienste van de betreffende leiding met een hoogte van maximaal 3,20 meter.
 
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan, gehoord de leidingbeheerder, bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 5 lid 2.1 bepaalde ten behoeve van het oprichten van bouwwerken welke ter plaatse conform de aangegeven bestemming mogen worden opgericht, mits deze geen gevaar opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding geen afbreuk doen en/of door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden een en ander kan worden voorkomen.
 
5.4 Specifieke gebruiksregels

 
5.4.1 Algemeen
Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen voor:
  1. en/of op een wijze die gevaar kan opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding afbreuk doen;
  2. het uitvoeren van ontgrondingen;
  3. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverharding;
  4. het aanbrengen van diep wortelende beplanting;
  5. het verrichten van grondwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter en anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  6. het verrichten van grondophogingen met een hoogte van meer dan 0,30 meter.
5.4.2 Verbodsbepaling
In afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen is het verboden de gronden te gebruiken voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, behoudens voor zover het de uitvoering betreft van werken of werkzaamheden ten behoeve van de desbetreffende ondergrondse leiding.
 
5.4.3 Uitzondering
De verbodsbepaling in artikel 5 lid 4.1 en artikel 5 lid 4.2 geldt niet voor werken en werkzaamheden vallend onder normaal onderhoud en gebruik, waaronder normaal spit- en ploegwerk anders dan diepploegen en voor zover de belangen in verband met de leidingen hierdoor niet worden geschaad.
 
5.5 Afwijken van de gebruiksregels

 
5.5.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 5 lid 4.1 bepaalde, mits:
  1. daardoor geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de leiding;
  2. het functioneren van de leiding niet in gevaar komt;
  3. er voorwaarden aan verbonden worden waardoor er geen schade te verwachten is of het functioneren van de leiding niet in gevaar komt.
5.5.2 Voorwaarden
Het bij een omgevingsvergunning afwijken als in artikel 5 lid 5.1 bedoeld wordt slechts toegestaan nadat vooraf advies bij de beheersinstantie van de betrokken leiding is ingewonnen over de vraag of de in artikel 5 lid 4.1 vermelde activiteiten daadwerkelijk gevaar opleveren voor de leiding, dan wel afbreuk doen aan het functioneren ervan en de eventueel ter voorkoming daarvan te stellen voorwaarden.
Artikel 6 Leiding - Riool

 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor het/de andere daar voorkomende bestemmingsvlak(ken), mede bestemd voor ondergrondse leidingen voor het transporteren van voor het transporteren van afvalwater.
 
6.2 Bouwregels

 
6.2.1 Algemeen
Op de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden mag, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen niet worden gebouwd.
 
6.2.2 Uitzondering
Het in artikel 6 lid 2.1 bepaalde is niet van toepassing voor bouwwerken van geringe omvang ten dienste van de betreffende leiding met een hoogte van maximaal 3,20 meter.
 
6.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan, gehoord de leidingbeheerder, bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 6 lid 2.1 bepaalde ten behoeve van het oprichten van bouwwerken welke ter plaatse conform de aangegeven bestemming mogen worden opgericht, mits deze geen gevaar opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding geen afbreuk doen en/of door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden een en ander kan worden voorkomen.
 
6.4 Specifieke gebruiksregels

 
6.4.1 Algemeen
Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen voor:
  1. en/of op een wijze die gevaar kan opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding afbreuk doen;
  2. het uitvoeren van ontgrondingen;
  3. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverharding;
  4. het aanbrengen van diep wortelende beplanting;
  5. het verrichten van grondwerkzaamheden dieper dan 0,40 meter en anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  6. het verrichten van grondophogingen met een hoogte van meer dan 0,30 meter.
6.4.2 Verbodsbepaling
In afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen is het verboden de gronden te gebruiken voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, behoudens voor zover het de uitvoering betreft van werken of werkzaamheden ten behoeve van de desbetreffende ondergrondse leiding.
 
6.4.3 Uitzondering
De verbodsbepaling in artikel 6 lid 4.1 en artikel 6 lid 4.2 geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. vallend onder normaal (agrarisch) onderhoud en gebruik, waaronder normaal spit- en ploegwerk anders dan diepploegen en voor zover de belangen in verband met de leidingen hierdoor niet worden geschaad;
  2. noodzakelijk in verband met de aanleg van een natuurlijke watergang voor het afvoeren van hemelwaterafvoer.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels

 
6.5.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 6 lid 4.1 bepaalde, mits:
  1. daardoor geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de leiding;
  2. het functioneren van de leiding niet in gevaar komt;
  3. er voorwaarden aan verbonden worden waardoor er geen schade te verwachten is of het functioneren van de leiding niet in gevaar komt.
6.5.2 Voorwaarden
Het bij een omgevingsvergunning afwijken als in artikel 6 lid 5.1 bedoeld wordt slechts toegestaan nadat vooraf advies bij de beheersinstantie van de betrokken leiding is ingewonnen over de vraag of de in artikel 6 lid 4.1 vermelde activiteiten daadwerkelijk gevaar opleveren voor de leiding, dan wel afbreuk doen aan het functioneren ervan en de eventueel ter voorkoming daarvan te stellen voorwaarden.
3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels
     
8.1 Verbod op bouwen in strijd met de bestemming
 
Het is verboden op de in het plan begrepen gronden:
  1. enig bouwwerk te bouwen waarbij de aangegeven bebouwingsgrens wordt overschreden, behoudens overschrijdingen die volgens deze regels zijn toegestaan;
  2. een bouwwerk of een complex van bouwwerken te bouwen, indien daardoor een bouwwerk, geen gebouw zijnde of een complex van bouwwerken, hetzij niet langer zal blijven voldoen aan, hetzij in een grotere mate zal gaan afwijken van het plan;
 
8.2 Algemene bouwregels
  1. Indien bij het afwijken van de bouw- of gebruiksregels in de afzonderlijke bestemmingen niets staat vermeld over bebouwingspercentage respectievelijk bouwhoogte, kan bij hantering van het afwijken van de bouw- of gebruiksregel met maximaal 10% van het ter plaatse van de matrix 'maximum bouwhoogte (m), maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bouwhoogte en/of bebouwingspercentage worden afgeweken;
  2. indien ondergronds bouwen is toegestaan, dient te worden voldaan aan de in de (dubbel)bestemmingsregel(s) opgenomen regels.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
     
9.1 Verbod op gebruik in strijd met de bestemming

Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. opstallen te gebruiken of te doen gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming aangegeven bebouwings- en gebruiksmogelijkheden.
 
9.2 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen voor en/of als:
  1. het gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan krachtens deze regels;
  3. het gebruik van bebouwing voor seksinrichtingen.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

 
10.1 geluidzone - industrie

 
10.1.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' geldt dat die gronden - naast de andere aangewezen bestemming(en) - tevens dienen voor de bescherming en instandhouding van de geluidruimte voor industrie.
 
10.1.2 Bouwregels
Op de gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' mogen geen nieuwe woningen dan wel andere geluidgevoelige objecten worden opgericht.
 
10.1.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10 lid 1.2 voor het bouwen van nieuwe woningen, dan wel andere geluidgevoelige objecten, voor zover in overeenstemming met de regels van de overige ter plekke geldende bestemming(en), mits ter plaatse een aanvaarbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd en er geen sprake is van een aantasting van de geluidsruimte voor de industrie en dit niet leidt tot extra beperkingen voor de (bedrijfsvoering van de) desbetreffende industrie.
 
10.2 milieuzone - gezoneerd bedrijventerrein
 
10.2.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - gezoneerd bedrijventerrein' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een gezoneerd bedrijventerrein.
 
10.2.2 Specifieke gebruiksregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen zijn geluidzoneringplichtige inrichtingen ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - gezoneerd bedrijventerrein' toegestaan.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
   
11.1 Afwijken met 10 %

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van bouwhoogten, oppervlakten, lengtes, breedtes en dieptes en bebouwingspercentages tot ten hoogste 10%, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en in de afzonderlijke bestemmingen niet reeds wordt voorzien in een soortgelijke afwijkingsbevoegdheid.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

 
12.1 Wijzigingsbevoegdheid plaats bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrenzen, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van andere ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
 
12.2 Wijzigingsbevoegdheid parkeernota Landgraaf
 
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vervanging van de ' Parkeernormen uit Parkeernota Landgraaf 2008' (opgenomen in bijlage 1 bij deze regels) door de meest actuele versie van de Parkeernota.
Artikel 13 Algemene procedureregels
     
13.1 Omgevingsvergunningen
 
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing.
 
13.2 Nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen dient bij de voorbereiding van het betreffende besluit de volgende procedure te worden gevolgd:
  1. het ontwerp van het besluit met bijbehorende stukken ligt gedurende twee weken ter inzage;
  2. Burgemeester en Wethouders maken de terinzagelegging tevoren in één of meer in de gemeente verspreid wordende dag- en/of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze bekend;
  3. in het voorkomende geval wordt tevens de aanvrager van de omgevingsvergunning, naar aanleiding waarvan de nadere eisen worden gesteld, tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de terinzagelegging;
  4. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit in te dienen bij Burgemeester en Wethouders;
  5. Burgemeester en Wethouders nemen zo spoedig mogelijk een beslissing. De beslissing is, als tegen het ontwerpbesluit zienswijzen zijn ingediend, gemotiveerd;
  6. Burgemeester en Wethouders maken aan hen, die zienswijzen naar voren hebben gebracht, de beslissing op die zienswijzen bekend.
13.3 Wijzigingen
 
Met betrekking tot de voorbereiding van een wijziging van het plan ingevolge artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening door Burgemeester en wethouders, is de procedure zoals deze ingevolge de Wet ruimtelijke ordening gevoerd dient te worden van toepassing.
Artikel 14 Overige regels

 
14.1 Wettelijke regels

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van vaststelling van het plan.
 
14.2 Gemeentelijke regels

 
14.2.1 Gemeentelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar gemeentelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van ter vaststelling van het plan.
 
14.2.2 Parkeernormen
De noodzakelijke parkeervoorzieningen ten gevolge van nieuwe activiteiten c.q. functies zoals toegestaan in de afzonderlijke bestemmingen worden op eigen terrein gesitueerd conform de parkeernormen zoals opgenomen in 'bijlage 1' bij de regels: 'Parkeernormen uit Parkeernota Landgraaf 2008'. Hiervan kan worden afgeweken indien in de openbare ruimte voldoende parkeergelegenheid aanwezig is, zulks naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders.
 
14.3 Voorrangsregels

 
14.3.1 Strijdigheid belangen
In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, blijft het belang van de dubbelbestemming overeind.
 
14.3.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen
Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat dubbelbestemmingen gericht op het in stand houden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming: 
  1. Leiding - Gas;
  2. Leiding - Riool.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
 
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
 
Deze regels (met bijlagen) worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Herstructurering Abdissenbosch Fase I'.