Regels partiële herziening bestemmingsplan Schaesberg Noord
HOOFDSTUK 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Partiële herziening bestemmingsplan Schaesberg Noord' van de gemeente Landgraaf.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0882.BPPARHERZSBGNRD01-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aan horeca verwante bedrijvigheid:
het exploiteren van een gebouw als amusementshal, speelautomatenhal, bingozaal of discotheek.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aangebouwd bijgebouw:
een bijgebouw, dat op enigerlei wijze aan het hoofdgebouw is aangebouwd door het verankeren van vloer, dak of mu(u)r(en) en/of door het gebruik maken van dezelfde constructiemu(u)r(en).
1.7 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.
1.8 afrastering:
opdelingsobject ten behoeve van scheiding van percelen en/of gebieden.
1.9 agrarisch:
het (al dan niet bedrijfsmatig) telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.10 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.11 archeologische deskundige:
de regioarcheoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie.
1.12 archeologisch onderzoek:
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of opgraven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling beschikkend over een opgravingsvergunning conform de Erfgoedwet.
1.13 archeologische verwachtingswaarde:
de kans op archeologische vondsten of informatie, waarbij het volgende geldt:
- Rijksmonument: terreinen van zeer hoge waarde, wettelijk beschermd;
- Terreinen van zeer hoge waarde: zeer grote kans op archeologische vondsten;
- Gebieden met een hoge verwachtingswaarde: grote kans op archeologische vondsten of informatie;
- Gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde: gemiddelde kans op archeologische vondsten of informatie;
- Gebieden met een lage verwachtingswaarde: kleine kans op archeologische vondsten of informatie;
- Geen verwachtingswaarde: zeer geringe tot geen kans op archeologische vondsten of informatie.
1.14 archeologische waarden:
onder archeologische waarden kunnen worden verstaan:
- archeologische verwachtingswaarden;
- vastgestelde archeologische waarden of resten.
1.15 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.16 bebouwingspercentage:
een in de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.17 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van activiteiten vallend onder geluidhinder veroorzakende inrichtingen als bedoeld in onderdeel D van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht.
1.18 bedrijfsmatige activiteiten aan huis:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentverzorging, waarvan de omvang van de activiteit zodanig is dat de woonfunctie ter plaatse in overwegende mate behouden blijft en waarvan de ruimtelijke uitstraling zodanig is dat deze in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse (zie bijlage 1 bij de regels voor een overzicht met bedrijfsmatige activiteiten aan huis).
1.19 bedrijfsvloeroppervlak:
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte.
1.20 beeldkwaliteit:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende architectonische waarde met betrekking tot de bouwkundige vormgeving en ruimtelijke en functionele aspecten.
1.21 begane grond:
de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging; ook dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is;
bij hoogteverschillen in het terrein: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.
1.22 beperkt kwetsbaar object:
kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b. van het Bevi.
1.23 beroepsmatige activiteiten aan huis:
het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, (para)medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk of hiermee gelijk te stellen gebied, waarbij de omvang van de activiteit zodanig is dat de woonfunctie ter plaatse in overwegende mate behouden blijft en waarvan de ruimtelijke uitstraling zodanig is dat deze in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse (zie bijlage 1 van de regels voor een overzicht met beroepsmatige activiteiten aan huis).
1.24 Besluit omgevingsrecht:
besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.
1.25 bestaand:
overeenkomstig het overgangsrecht van het bestemmingsplan, aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.26 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.27 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.28 Bevi:
het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 27 mei 2004 en in werking getreden op 27 oktober 2004.
1.29 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.30 bodemingreep:
grondwerkzaamheden, waartoe onder meer worden gerekend:
het afgraven van grond waaronder ook wordt begrepen het verwijderen van bestaande funderingen en het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden;
het verlagen van het waterpeil;
het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
het uitvoeren van hei- en / of boorwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
het bouwen van een fundering;
het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
het aanleggen van nieuwe en / of het vervangen en / of uitbreiden van bestaande (ondergrondse) transport-, energie-, riool- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
sloopwerkzaamheden die grondverplaatsing ten gevolge heeft.
1.31 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.32 bouwgrens:
1.33 bouwlaag:
een gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen, die op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggen - onder nagenoeg gelijke hoogte wordt verstaan een hoogteverschil per vloer of balklaag van maximaal 2,00 meter (gemeten op het laagste punt) - zulks met inbegrip van de begane grond, doch met uitzondering van onderbouwen, zolders en kappen en met een maximale hoogte van 3,20 meter voor woningen en 4,50 meter voor andere gebouwen.
1.34 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.35 bouwperceelgrens:
1.36 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.37 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.
1.38 bruto vloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van bedrijven of winkels met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.39 bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.40 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.41 carport:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedoeld als stallingsgelegenheid voor (motor)voertuigen, met ten minste een dak en niet of slechts aan één zijde voorzien van een wand, bestaande wanden van overige gebouwen meegerekend
1.42 compensatiebos:
bos dat aangelegd dient te worden ter compensatie van elders verloren gegane natuurlijke en landschappelijke waarden als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen.
1.43 consumentverzorging:
het bedrijfsmatig verrichten van op publiek gerichte dienstverlening, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus.
1.44 cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.45 dagrecreatie:
het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden.
1.46 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die goederen kopen respectievelijk huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.47 dienstverlening:
het verrichten van diensten in een vorm die voor wat betreft ruimtelijke uitstraling vergelijkbaar is met detailhandel en waarbij een rechtstreekse relatie bestaat met het publiek zoals reisbureaus, bankinstellingen, postkantoren, verzekerings- en/of administratiekantoren, makelaarskantoren, advocaten- en/of notariskantoren, uitzendbureaus, apotheken, praktijkvestigingen voor tandtechniek, kapsalon, schoonheidssalons, nagelstudio's, schoenmakerijen, kleermakerijen en video-/dvd-verhuurbedrijven, fotostudio's en hondentrimsalons.
1.48 dienst-/bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein noodzakelijk moet worden geacht.
1.49 (eet-)café:
een horecabedrijf, waarin alcoholvrije en alcoholhoudende dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, al dan niet in combinatie met het bereiden en verstrekken van maaltijden; de nadruk ligt echter op het verstrekken van dranken.
1.50 educatieve doeleinden:
voorlichtingsactiviteiten in de vorm van tentoonstellingen, exposities of andere wijzen van verbeelding ten behoeve van informatievoorziening aan derden.
1.51 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover het bestemmingsplan de inrichting niet verbiedt.
1.52 evenement:
een één of meerdaagse voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak.
1.53 evenement van categorie 1:
een thematisch evenement: passend bij de specifieke context van het kasteel- en landgoedpark zoals levende geschiedenis middels het naspelen of uitbeelden van historische gebeurtenissen, alsmede historisch getinte concerten, theaters en optredens en daarmee vergelijkbare activiteiten.
1.54 evenement van categorie 2:
een kleinschalig evenement: beurzen, kerst- (inclusief schaatsbaan), rommel- en snuffelmarkten, ballonvaartshow en daarmee vergelijkbare activiteiten waarbij geen (live)muziek ten gehore wordt gebracht in de buitenlucht.
1.55 evenement van categorie 3:
een mini-evenement: workshops, lezingen, kleinschalige muziekvoorstellingen mits live en onversterkt, kleinschalige (theater)voorstellingen, inspiratie- en netwerkbijeenkomsten en daarmee vergelijkbare activiteiten, gericht op een klein, select publiek.
1.56 extensief recreatief medegebruik:
vormen van recreatief medegebruik met een extensief karakterm die ondergeschikt zijn aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatief gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik en met uitsluiting van recreatief nachtverblijf.
1.57 extensieve dagrecreatie:
vormen van dagrecreatie met een beperkte ruimtelijke uitstraling en hoofdzakelijk gericht op natuur- en landschapsbeleving of vergelijkbare vrijetijdsbesteding in de buitenlucht, waaronder wandelen, fietsen en paardrijden; hiertoe worden ook kleinschalige speelvoorzieningen gerekend.
1.58 fast-foodvestiging:
een horecabedrijf, waarin vooral frituurwaren en kleine eetwaren, al dan niet in combinatie met alcoholvrije of alcoholhoudende dranken, worden verstrekt in wegwerpverpakking al dan niet voor gebruik ter plaatse, zoals een cafetaria, friture of afhaalcentrum.
1.59 garage:
een gebouw, bedoeld als stallinggelegenheid voor motorvoertuigen, met ten minste een dak en minimaal voorzien van twee wanden, bestaande wanden van overige gebouwen meegerekend.
1.60 gastenverblijf:
een accommodatie gericht op een kortdurend of tijdelijk verblijf voor de huisvesting van personen die elders hun hoofdverblijf hebben en die ter plaatse arbeid komen verrichten, een cursus of opleiding genieten of verzorgen, onderzoek verrichten, dan wel om andere redenen verblijven dan voor (verblijfs)recreatie.
1.61 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.62 gelijke hoogte:
een hoogteverschil per vloer of balklaag van maximaal 2,00 meter (gemeten op het laagste punt).
1.63 gestapeld gebouwd:
bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten.
1.64 gevellijn:
de bouwgrens die nagenoeg gelijk loopt aan de as van de weg waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is (zijn) geplaatst en die is gelegen aan de aan de weg(en) grenzende perceelsgrens.
1.65 grondgebonden woning:
een gebouw dat uitsluitend één woning omvat en waarvan op het bijbehorende bouwperceel geen andere woningen voorkomen.
1.66 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan bedrijven of instellingen, die deze goederen in een door hen gedreven onderneming aanwenden.
1.67 historische boerderij:
een voor het publiek toegankelijke boerderij waar op hobbymatige en niet productiegerichte wijze boerderijdieren worden gehouden in een setting die qua visuele uitstraling aansluit bij het na te streven tijdbeeld van kasteel en slothoeve gedurende het midden van de 17e eeuw.
1.68 historiserende gebouwen:
Gebouwen ten behoeve van ambachten zoals timmerman, metselaar, beeldhouwer, tichelaar, leidekker, smid, touwslager, lood- en tingieter, koper- en glasblazer en andere bedrijfsvormen zoals een agrariër, die in een zo historisch en authentiek mogelijke vorm gepresenteerd worden door gebruik te maken van werkplaatsen, gereedschappen, materialen en technieken representatief voor de periode (midden) 17e eeuw.
1.69 hobbymatig:
uit liefhebberij en op een wijze en/of schaal niet zijnde van bedrijfsmatige omvang en zonder winstoogmerk, waarbij het geheel van gronden en bebouwing niet als inrichting in de zin van de Wet milieubeheer valt aan te merken.
1.70 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.71 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en (alcoholische) dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.72 horeca van categorie 1:
een horecabedrijf, dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren, in hoofdzaak alcoholvrije drank wordt verstrekt.
1.73 horeca van categorie 2:
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die al dan niet ter plaatse genuttigd kunnen worden. Het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie is toegestaan. Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfoodzaak en lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant.
1.74 kampeermiddel:
tenten, tentwagens, kampeerauto's, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.75 kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
1.76 kamperen:
een vorm van openlucht verblijfsrecreatie waarbij men in een kampeermiddel of ander relatief eenvoudige recreatiewoning op een buitenterrein verblijft voor meestal één of meerdere nachten.
1.77 kantine:
een drink- en/of eetgelegenheid ondergeschikt aan de hoofdfunctie behorende bij de bestemming (waaronder bij bedrijven, scholen, sportvoorzieningen of andere instanties). De prijzen zijn veelal lager dan bij commerciële horeca omdat de organisatie/vereniging geen winstoogmerk heeft.
1.78 kantoor/praktijkruimte:
een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting uitsluitend of in hoofdzaak is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van administratieve aard, (para)medische en/of ontwerptechnische arbeid.
1.79 kap:
een gehele of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door minimaal één schuin hellend dakschild met een helling van ten minste 15° en ten hoogste 75°.
1.80 karakteristiek:
de rijksmonumenten die zijn opgenomen in 'bijlage 2 bij de regels: Overzicht rijksmonumenten'.
1.81 kasteel- en landgoedpark:
toeristische dagrecreatieve attractie van cultuurhistorische bezienswaardigheden, vergelijkbaar met Chateau Guédelon in Frankrijk en Burgbau Friesach in Oostenrijk, waarbij de cultuurhistorische (her)bouw, herontwikkeling, bouwtechnieken, landschaps(her)inrichting en beleving de attractie vormen.
1.82 kwetsbaar object:
object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder l. van het Bevi.
1.83 landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.
1.84 leer- en onderwijsdoeleinden:
het al doende verkrijgen (leren) van vaardigheden middels gericht onderwijs, gericht op onderwerpen als bouwtechnieken, bouwhistorie, archeologie en cultuurhistorie en landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, monumentale en historische waarden.
1.85 maaiveld:
bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.
1.86 maatschappelijke doeleinden:
voorzieningen ten behoeve van onderwijs, openbaar bestuur, religieuze functies, overdekte sport- en spelaccommodaties, medisch-sociale functies, maatschappelijke en culturele functies (waaronder knutselverenigingen).
1.87 maatvoeringsvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringsymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.
1.88 moderne technieken:
moderne productie-, vervaardigings- en afwerkingstechnieken waarmee een niet louter ambachtelijke wijze van fabricage wordt nagestreefd, zoals het machinaal bewerken van hout, steen, leien en andere materialen, 3D-frezen, 3D-printen, etc.
1.89 monumentale waarden:
waarden van zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde.
1.90 multifunctioneel bos:
bosgebied dat naast de functie bos/natuur ook een intensieve dan wel extensieve waardevolle recreatieve functie heeft, met een herkenbare eigen identiteit.
1.91 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.92 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.93 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
1.94 onderbouw:
(een gedeelte van) een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant in overwegende mate minder dan 1,20 meter boven maaiveld is gelegen.
1.95 ondergeschikt:
in omvang gering en niet zelfstandig uitgeoefend.
1.96 ondergeschikte detailhandel:
niet-zelfstandige detailhandel binnen een bestemming waarvan de hoofdfunctie een andere dan detailhandel is, maar waar ten behoeve van de hoofdfunctie detailhandel kan plaatsvinden.
1.97 ondergeschikte horeca:
niet-zelfstandige horeca binnen een bestemming waarvan de hoofdfunctie een andere dan horeca is, maar waar ten behoeve van de hoofdfunctie horeca kan plaatsvinden.
1.98 ondergeschikte kantoor/praktijkruimte:
niet-zelfstandige kantoor/praktijkruimte binnen een bestemming waarvan de hoofdfunctie een andere dan kantoor/praktijkruimte is, maar waar ten behoeve van de hoofdfunctie kantoor/praktijkruimte kan plaatsvinden.
1.99 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf.
1.100 onderzoeksdoeleinden:
al dan niet wetenschappelijk maar hooggekwalificeerd onderzoek naar en het vergaren van kennis over onderwerpen als bouwtechnieken, bouwhistorie, archeologie en cultuurhistorie, landschappelijke waarden, natuurlijke waarden, cultuurhistorische, monumentale en historische waarden.
1.101 openbaar gebied:
dat deel van het grondgebied dat voor een ieder nagenoeg vrij toegankelijk is.
1.102 openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.103 opslag:
het tijdelijk of permanent opslaan van goederen en/of grondstoffen.
1.104 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met ten minste een dak en niet of slechts aan twee zijden voorzien van een wand, bestaande wanden van overige gebouwen meegerekend.
1.105 peil:
bij gebouwen: hoogte van de afgewerkte vloer van de begane grond;
bij bouwwerken geen gebouwen zijnde: de voet van het bouwwerk.
bij water: het normale waterpeil.
1.106 Programma van Eisen (PvE):
een document waarin onderzoeksvragen en uitvoeringseisen voor het uit te voeren archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven of een opgraving staan geformuleerd. Voor aanvang van het onderzoek dient het PvE door het bevoegd gezag te zijn goedgekeurd.
1.107 rapport:
een schriftelijke weergave (document) van een archeologisch onderzoek, dat is uitgevoerd door een gekwalificeerd archeologisch onderzoeksbureau. Het archeologische onderzoek kan worden voorafgegaan door een door het bevoegde gezag goedgekeurd PvE.
1.108 recreatie:
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.
1.109 recreatief medegebruik:
het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, ondergeschikt ten opzichte van de hoofdfunctie behorende bij de bestemming, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, en voor plaatsgebonden recreatieve activiteiten, zoals voor sportvisserij, alsmede route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.
1.110 restaurant:
een horecabedrijf, waarin in dat bedrijf bereide volledige maaltijden, alsmede alcoholvrije of alcoholhoudende dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en uitsluitend in combinatie met die maaltijden.
1.111 riool:
infrastructuur waarop afvalwater geloosd, ingezameld en getransporteerd wordt.
1.112 risicovolle inrichting:
inrichting als bedoeld in artikel 2 eerste lid van het Bevi.
1.113 ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.
1.114 seksinrichting:
de voor een publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.115 standplaats:
een al dan niet afgescheiden gedeelte van een kampeerterrein bedoeld voor de plaatsing van een kampeermiddel.
1.116 stedenbouwkundig beeld:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.
1.117 straatmeubilair:
openbare voorzieningen van geringe afmetingen, zoals banken, bloem- en plantenbakken, gedenktekens, speeltoestellen, straatverlichting, wegbebakening en -bewijzering en andere hiermee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouw zijnde.
1.118 terras:
een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- en of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
1.119 verblijfsrecreatie:
het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats waarbij recreatief nachtverblijf centraal staat.
1.120 verenigingsgebouw:
gebouw bedoeld voor verenigingen of organisaties om ter plaatse activiteiten dan wel bijeenkomsten te ontplooien c.q. te organiseren.
1.121 vergaderdoeleinden:
al dan niet commerciële verhuur van ruimtes ten behoeve van samen- en bijeenkomsten, lezingen, cursussen, trainingen, vergaderingen, instructie- en spelavonden en daarmee vergelijkbare activiteiten.
1.122 verkoopvloeroppervlak:
de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.
1.123 voorgevel:
gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het (hoofd-)gebouw vormt. De voorgevel van het hoofdgebouw of de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn wordt gelijkgesteld met de voorgevelrooilijn zoals bedoeld in de Wabo. In hoeksituaties is sprake van maar één voorgevel.
1.124 voorerfgebied:
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.125 vrijstaand:
bebouwing waarvan het hoofdgebouw niet grenst of aansluit aan andere hoofdgebouwen.
1.126 Wabo:
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
1.127 vrijstaand bijgebouw:
een bijgebouw, dat qua constructie en visueel vrij staat van het hoofdgebouw of daarmee slechts verbonden is door een tuinmuur, haag of andere tuinafscherming en functioneel en architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.128 weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerplaatsen/-terreinen.
1.129 woning/wooneenheid:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden. Als één huishouden wordt beschouwd een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is die duurzaam een gemeenschappelijk huishouden voeren en/of een economisch-consumptieve eenheid vormen. Vaak is een huishouden gebaseerd op bloedverwantschap en/of huwelijksbinding.
1.130 woningsplitsing:
het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer woningen/wooneenheden ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden.
1.131 zoneringsplichtige inrichting:
inrichting waarvoor een wettelijke zoneringsplicht bestaat op basis van de Wet geluidhinder.
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
horizontaal tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.2 het bedrijfsvloeroppervlak:
binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van een goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de lengte en breedte van een bouwwerk:
horizontaal tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 het verkoopvloeroppervlak:
binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor de detailhandelsactiviteiten.
2.10 ondergeschikte bouwdelen:
de in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op gevel- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, erkers, kozijnen, dorpels, dakgoten en overstekende daken, ventilatiekanalen, schoorstenen, balustrades, bliksemafleiders en soortgelijke ondergeschikte bouwdelen mits de bestemmingsgrens, de gevel (zijnde voor-, zij- of achtergevel) van het hoofdgebouw of de aangegeven gevellijn met niet meer dan 1,50 meter wordt overschreden.
HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Kastelen en Landgoederen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Kastelen en Landgoederen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
dagrecreatie en vermaak in de vorm van een kasteel- en landgoedpark;
educatieve doeleinden en vergaderdoeleinden;
onderzoeksdoeleinden;
leer- en onderwijsdoeleinden;
ondergeschikte horeca, onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3.4.1;
ondergeschikte detailhandel, onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3.4.2;
ondergeschikte kantoor/praktijkruimte, met een maximum oppervlakte van 250 m2;
evenementen, onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3.4.3;
en tevens voor:
gastenverblijven ten behoeve van participanten aan het onder sub c t/m d genoemde, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van cultuur en ontspanning - gastenverblijven’ (sco – gv), onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3.4.4;
een historische boerderij, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van cultuur en ontspanning - historische boerderij’ (sco - hb), onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3.4.5;
een ontsluiting, ter plaatse van de aanduiding ‘ontsluiting’ (os), onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3.4.6;
behoud, herstel, en/of (her)ontwikkeling van de monumentale, bouw- en cultuurhistorische waarden door herbouw van het kasteel, de hoeve en het landgoed Slot Schaesberg, met inachtneming van het bepaalde in artikel 15;
behoud, herstel, en/of (her)ontwikkeling van de voorkomende dan wel aan het gebied eigen cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden door herinrichting van het landgoed Slot Schaesberg, met inachtneming van het bepaalde in artikel 15;
moderne technieken, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - moderne technieken' (sco - mtn), onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3.4.7;
en uitsluitend voor:
een parkeerterrein ten behoeve van het kasteel- en landgoedpark, ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’ (p), onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3.4.8;
sportvisserij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport – sportvisserij’ (ss-sv);
en daarbij behorende:
groen- en speelvoorzieningen;
perceelsontsluitingswegen, toegangswegen en paden;
verhardingen, uitsluitend ter bevordering van de toegankelijkheid voor bezoekers, medewerkers en leveranciers;
straatmeubilair;
nutsvoorzieningen;
voorzieningen voor het opvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Op de voor ‘Kastelen en Landgoederen’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
gebouwen ten behoeve van het in artikel 3.1 toegestane gebruik;
de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2.2 Regels met betrekking tot gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’, met uitzondering van één gebouw met een maximum oppervlakte van 10 m2 en een maximum bouwhoogte van 3,00 meter wat buiten de aanduiding 'bouwvlak' mag worden gebouwd;
het maximum bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’ is aangegeven;
de maximum bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is aangegeven;
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’ (sba – rm) mag behoud, herstel en/of herbouw en herontwikkeling van de aanwezige rijksmonumenten zoals vermeld in ‘bijlage 2 bij de regels: Overzicht rijksmonumenten’ plaatsvinden, gelet op de herontwikkeling van monumentale, bouwhistorische en cultuurhistorische waarden;
ter plaatse van de aanuiding ‘specifieke bouwaanduiding – historiserende gebouwen’ (sba – hg) mogen historiserende gebouwen worden gebouwd;
uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - sportvisserij' (ss-sv) mag een clubgebouw ten behoeve van de sportvisserij worden gebouwd;
3.2.3 Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd als daarbuiten.
uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bootwerf' (sba-bwf) mag een bootwerf worden gebouwd;
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 4,00 meter bedragen, met uitzondering van:
perceelsafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2,00 meter mag bedragen;
voorzieningen voor de openbare verlichting, waarvan de hoogte maximaal 8,00 meter mag bedragen;
voorzieningen voor (de huisvesting van) dieren, waarvan de hoogte maximaal 8,00 meter mag bedragen;
vlaggenmasten, waarvan de hoogte maximaal 10,00 meter mag bedragen;
reclameborden, waarvan de hoogte maximaal 6,00 meter mag bedragen.
3.2.4 Tijdelijke bouwwerken tijdens evenementen
Tijdens evenementen als bedoeld in artikel 3.1 sub h, en de daarbij behorende periode van opbouwen, inrichten, afbreken en opruimen van het evenement, zijn tijdelijke bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die dienen ten behoeve van het evenement, toegestaan.
3.2.5 Tijdelijke gebouwen en bouwwerken tijdens (her)bouw en (her)ontwikkeling
Ten behoeve van behoud, herstel en/of (her)ontwikkeling van de waarden als bedoeld in artikel 3.1 subs l en m, zijn tijdelijke gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die dienen ten behoeve van de (her)bouw en/of (her)ontwikkeling van het kasteel en de hoeve en de (her)inrichting van het landgoed Slot Schaesberg, toegestaan.
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
de vorm, situering, oppervlakte, spreiding en de hoogte van bebouwing;
de aard, hoogte en de situering van perceelsafscheidingen, voorzieningen voor de openbare verlichting en vlaggenmasten;
voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek zoals het opvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater.
3.3.2 Voorwaarden
De nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
indien dit noodzakelijk is voor een verantwoord stedenbouwkundig beeld en de cultuurhistorische en/of landschappelijke inpassing van bebouwing;
ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Ondergeschikte horeca
Voor het gebruik van de gronden en bouwwerken voor ondergeschikte horeca gelden de volgende regels:
ondergeschikte horeca van categorie 1 en 2 is toegestaan met een maximum gezamenlijke oppervlakte van 400 m²;
de maximum gezamenlijke oppervlakte van terrassen behorende bij ondergeschikte horeca van categorie 1 en 2 mag niet meer bedragen dan 300 m².
3.4.2 Ondergeschikte detailhandel
Voor het gebruik van de gronden en bouwwerken voor ondergeschikte detailhandel gelden de volgende regels:
ondergeschikte detailhandel is toegestaan met een maximum oppervlakte van 200 m²;
ondergeschikte detailhandel in de open lucht is toegestaan.
3.4.3 Evenementen
Voor het gebruik van de gronden en bouwwerken voor evenementen gelden de volgende regels:
voor evenementen van categorie 1:
evenementen van categorie 1 zijn toegestaan voor maximaal 6 dagen per jaar met een maximale duur van 2 dagen per evenement op gronden binnen deze bestemming en op gronden ter plaatse van de aanduiding ‘evenemententerrein’ (ev) binnen de bestemming Natuur;
het opbouwen, inrichten, afbreken en opruimen van het evenement mag daarnaast ten hoogste 2 dagen duren, onmiddellijk voorafgaand aan het evenement en onmiddellijk na afloop van het evenement;
evenementen van categorie 1 mogen per evenement maximaal 5.000 bezoekers trekken, verdeeld over de gronden binnen deze bestemming en de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘evenemententerrein’ (ev) binnen de bestemming Natuur;
voor evenementen van categorie 2:
evenementen van categorie 2 zijn toegestaan voor maximaal 5 dagen per jaar met een maximale duur van 1 dag per evenement op gronden binnen deze bestemming en op gronden ter plaatse van de aanduiding ‘evenemententerrein’ (ev) binnen de bestemming Natuur;
het opbouwen, inrichten, afbreken en opruimen van het evenement mag daarnaast ten hoogste 2 dagen duren, onmiddellijk voorafgaand aan het evenement en onmiddellijk na afloop van het evenement;
evenementen van categorie 2 mogen per evenement maximaal 2.000 bezoekers per dag trekken, verdeeld over de gronden binnen deze bestemming en de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘evenemententerrein’ (ev) binnen de bestemming Natuur.
voor evenementen van categorie 3:
evenementen van categorie 3 zijn jaarrond toegestaan op gronden binnen deze bestemming;
het opbouwen, inrichten, afbreken en opruimen van het evenement mag daarnaast ten hoogste 2 dagen duren, onmiddelijk voorafgaand aan het evenement en onmiddelijk na afloop van het evenement;
evenementen van categorie 3 mogen per evenement maximaal 500 bezoekers per dag trekken. Indien een evenement van categorie 3 samenvalt met een evenement van categorie 1 of 2, dan geldt voor beide evenementen gezamenlijk het maximaal aantal bezoekers voor een evenement van categorie 1 of 2.
3.4.4 Gastenverblijven
Voor het gebruik van de gronden en bouwwerken voor gastenverblijven gelden de volgende regels: gastenverblijven zijn uitsluitend toegestaan in de rijksmonumenten zoals vermeld in ‘bijlage 2 bij de regels: Overzicht rijksmonumenten’ met als gevolg dat eerst na herbouw dit gebruik mogelijk is.
3.4.5 Historische boerderij
Voor het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een historische boerderij geldt dat alle hiertoe noodzakelijke bebouwing in bouw- en cultuurhistorisch opzicht visueel dient aan te sluiten op het cultuurhistorisch beeld van de aanwezige rijksmonumenten zoals opgenomen in 'bijlage 2 bij de regels: Overzicht Rijksmonumenten'.
3.4.6 Ontsluiting
De calamiteitenontsluiting naar de locatie van de toekomstige dienst-/bedrijfswoning dient vrij toegankelijk te blijven voor de brandweer en overige hulpdiensten.
3.4.7 Moderne technieken
Voor het gebruik van de gronden en bouwwerken voor moderne technieken gelden de volgende regels:
alle activiteiten ten behoeve van de realisering van de doelen als omschreven in artikel 3.1 sub l en m, die zijn aan te merken als moderne technieken, dienen binnen de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - moderne technieken' (sco - mtn) te worden ondergebracht;
alle experimenten ten aanzien van het toepassen van moderne technieken ten behoeve van de realisering van de doelen als omschreven in artikel 3.1 sub l en m dienen binnen de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - moderne technieken' (sco - mtn) te worden ondergebracht.
3.4.8 Parkeren
Ten behoeve van het kasteel- en landgoedpark dienen de parkeernormen zoals opgenomen in de ‘bijlage 3 bij de regels: Verkeersgeneratie en parkeernorm’ in acht te worden genomen en in stand te worden gehouden.
3.4.9 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen voor en/of als:
horeca met uitzondering van ondergeschikte horeca als bedoeld in 3.1 sub e;
detailhandel met uitzondering van ondergeschikte detailhandel als bedoeld in 3.1 sub f;
opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak en opslagdoeleinden anders dan in verband met het toegelaten gebruik. In ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt: brand- en explosiegevaarlijke opslag, waaronder opslagruimte voor vuurwerk;
het stallen en parkeren van voertuigen buiten een parkeerterrein als bedoeld in 3.1 sub n, met uitzondering van tijdelijk parkeren ten behoeve van laden en lossen;
verblijfsrecreatie;
staanplaats of ligplaats voor onderkomens, behoudens voor zover en voor zolang de aanwezigheid van onderkomens nodig is in verband met in het bos- en/of natuurgebied uit te voeren werken of werkzaamheden of gedurende evenementen;
sport- en wedstrijdterrein, kampeer- of caravanterrein, dagcamping, parkeerterrein, paardenbak en als lig- of speelweide, behoudens gedurende evenementen;
het testen van voertuigen, de beoefening van de motorsport, het houden van wedstrijden met motorvoertuigen, motoren of bromfietsen;
het racen of crossen met motorrijtuigen, motoren of bromfietsen;
het winnen van bosstrooisel en mos;
staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
militaire oefeningen, met uitzondering van marsoefeningen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van voertuigen.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijken gebruik t.b.v. gastenverblijven
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 sub i teneinde gastenverblijven toe te staan in bouwwerken die zijn opgericht ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingszone – afwijkingsgebied 1’, met inachtneming van het volgende:
afwijking is toegestaan indien de gastenverblijven niet in de rijksmonumenten zoals vermeld in ‘bijlage 2 bij de regels: Overzicht rijksmonumenten’ gerealiseerd kunnen worden;
de omgevingsvergunning wordt verleend tot het moment dat de gastenverblijven alsnog kunnen worden gerealiseerd in de rijksmonumenten zoals vermeld in 'bijlage 2 bij de regels: Overzicht rijksmonumenten'.
Artikel 4 Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
instandhouding, herstel, ontwikkeling en versterking van de aanwezige abiotische, natuurlijke, archeologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
extensief recreatief medegebruik, waaronder bijvoorbeeld picknick-, zicht-, rust- en informatieplaatsen, zitbanken, schuilgelegenheden en routeborden;
en tevens voor:
een parkeerterrein ten behoeve van het kasteel- en landgoedpark, ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’ (p), onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 4.3.1, sub a, b en c;
landschappelijke inpassing van een parkeerterrein ten behoeve van het kasteel- en landgoedpark, onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 4.3.2;
een evenementenparkeerterrein ten behoeve van het kasteel- en landgoedpark, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer - evenementenparkeerterrein’ (sv-evp), onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 4.3.1, sub d;
evenementen ten behoeve van het kasteel- en landgoedpark, ter plaatse van de aanduiding ‘evenemententerrein’ (ev), onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 4.3.3;
waterbergingsvoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding ‘waterberging’ (wb);
het afvoeren van hemelwater, ter plaatse van de aanduiding ‘waterstaat’ (ws);
en daarbij behorende:
perceelsontsluitingswegen, toegangswegen en paden;
voorzieningen voor het opvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater;
nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Op de voor ‘Natuur’ aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de doeleinden als omschreven in 4.1, onder de volgende voorwaarden:
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 2,00 meter bedragen, met uitzondering van afrasteringen, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,40 meter mag bedragen.
4.2.2 Tijdelijke bouwwerken tijdens evenementen
Tijdens evenementen als bedoeld in artikel 4.1 sub f, en de daarbij behorende periode van opbouwen, inrichten, afbreken en opruimen van het evenement, zijn tijdelijke bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die dienen ten behoeve van het evenement, toegestaan.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Voorwaardelijke verplichting parkeerterrein
Ten behoeve van het kasteel- en landgoedpark dienen de parkeernormen zoals opgenomen in ‘bijlage 3 bij de regels: Verkeersgeneratie en parkeernorm’ in acht te worden genomen;
Het gebruik van de gronden conform de in artikel 3.1 sub a opgenomen bestemming 'kasteel- en landgoedpark' is niet langer toegestaan zonder de realisatie en instandhouding van het parkeerterrein conform artikel 4.1 sub c, indien de bezoekersaantallen van het kasteel- en landgoedpark zodanig toenemen dat aanleg van het parkeerterrein noodzakelijk is geworden. Om te bepalen of de aanleg van het parkeerterrein noodzakelijk is geworden, worden de parkeernormen en tabellen gehanteerd zoals opgenomen in 'bijlage 3 bij de regels: Verkeersgeneratie en parkeernorm' en 'bijlage 4 bij de regels: Gefaseerde realisatie parkeerterrein en bijbehorende natuurcompensatie';
Een gefaseerde aanleg van het parkeerterrein als bedoeld in artikel 4.1 sub c is toegestaan, met inachtneming van de parkeernormen en fasering zoals opgenomen in de ‘bijlage 3 bij de regels: Verkeersgeneratie en parkeernorm’ en ‘bijlage 4 bij de regels: Gefaseerde realisatie parkeerterrein en bijbehorende natuurcompensatie’;
Het evenementenparkeerterrein als bedoeld in artikel 4.1 sub e mag worden aangewend als regulier parkeerterrein indien tijdelijk niet kan worden voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in de ‘bijlage 3 bij de regels: Verkeersgeneratie en parkeernorm’ en ‘bijlage 4 bij de regels: Gefaseerde realisatie parkeerterrein en bijbehorende natuurcompensatie’, bijvoorbeeld gedurende evenementen.
4.3.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing en natuurcompensatie
Het gebruik van de gronden en bouwwerken conform de in artikel 4.1 sub c opgenomen aanduiding ‘parkeerterrein’ (p) is niet toegestaan zonder de realisatie en instandhouding van landschaps- en natuurcompensatiemaatregelen zoals opgenomen in ‘bijlage 5 bij de regels: Landschaps- en natuurcompensatieplan parkeerterrein Slot Schaesberg’, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing van het parkeerterrein en bijbehorende natuurcompensatie;
In afwijking van het bepaalde onder sub a mogen de gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 4.1 sub c opgenomen aanduiding ‘parkeerterrein’ (p) worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen drie jaar na het in gebruik nemen van deze gronden als parkeerterrein uitvoering is gegeven aan de realisatie en instandhouding van de landschaps- en natuurcompensatiemaatregelen zoals opgenomen in ‘bijlage 5 bij de regels: Landschaps- en natuurcompensatieplan parkeerterrein Slot Schaesberg’, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inrichting van het parkeerterrein en natuurcompensatie;
Gelet op de in artikel 4.3.1 sub c beschreven mogelijkheid van gefaseerde aanleg van het parkeerterrein als bedoeld in artikel 4.1 sub c, is ook een gefaseerde aanleg van de bijbehorende landschaps- en natuurcompensatiemaatregelen mogelijk, met inachtneming van 'bijlage 4 bij de regels: Gefaseerde realisatie parkeerterrein en bijbehorende natuurcompensatie'.
4.3.3 Evenementen
Voor het gebruik van de gronden en bouwwerken voor evenementen gelden de volgende regels:
voor evenementen van categorie 1:
evenementen van categorie 1 zijn toegestaan voor maximaal 6 dagen per jaar met een maximale duur van 2 dagen per evenement op gronden ter plaatse van de aanduiding ‘evenemententerrein’ (ev) en op gronden binnen de bestemming Kasteel en Landgoederen;
het opbouwen, inrichten, afbreken en opruimen van het evenement mag daarnaast ten hoogste 2 dagen duren, onmiddellijk voorafgaand aan het evenement en onmiddellijk na afloop van het evenement;
evenementen van categorie 1 mogen per evenement maximaal 5.000 bezoekers trekken, verdeeld over de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘evenemententerrein’ en op gronden binnen de bestemming Kasteel en Landgoederen;
voor evenementen van categorie 2:
evenementen van categorie 2 zijn toegestaan voor maximaal 5 dagen per jaar met een maximale duur van 1 dag per evenement op gronden ter plaatse van de aanduiding ‘evenemententerrein’ (ev) en op gronden binnen de bestemming Kasteel en Landgoederen;
het opbouwen, inrichten, afbreken en opruimen van het evenement mag daarnaast ten hoogste 2 dagen duren, onmiddellijk voorafgaand aan het evenement en onmiddellijk na afloop van het evenement;
evenementen van categorie 2 mogen per evenement maximaal 2.000 bezoekers per dag trekken, verdeeld over de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘evenemententerrein’ en op gronden binnen de bestemming Kasteel en Landgoederen;
4.3.4 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen voor en/of als:
staanplaats of ligplaats voor onderkomens, behoudens voor zover en voor zolang de aanwezigheid van onderkomens nodig is in verband met het in het bos- en/of natuurgebied uit te voeren werken of werkzaamheden;
sport- en wedstrijdterrein, kampeer- of caravanterrein, dagcamping, of als lig- of speelweide;
parkeren, met uitzondering van parkeren als bedoeld in artikel 4.1
het testen van voertuigen, voor de beoefening van wedstrijden met motorvoertuigen, motoren of (brom)fietsen;
het racen of crossen met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen;
het winnen van bosstrooisel en mos;
staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
militaire oefeningen met uitzondering van marsoefeningen, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van voertuigen.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Algemeen
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
het bodem verlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 meter, waartoe ook gerekend worden woelen en draineren;
het aanleggen van boomgaarden;
het bebossen van gronden;
het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
het graven van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem.
4.4.2 Voorwaarden verlenen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 4.1 genoemde waarden, belangen en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind, dan wel dat deze waarden worden gecompenseerd.
4.4.3 Uitzondering
Het in artikel 4.4.1 bepaalde is niet van toepassing voor:
werken of werkzaamheden, ter uitvoering van de landschaps- en natuurcompensatiemaatregelen zoals opgenomen in ‘bijlage 5 bij de regels: Landschaps- en natuurcompensatieplan parkeerterrein Slot Schaesberg’;
werkzaamheden, normale onderhouds- en beheerswerkzaamheden zijnde;
werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;
het periodiek kappen van hakhout, voor zover betreffende de normale uitoefening van het op het tijdstip van het van kracht zijn van dit plan bestaande bodemgebruik;
zover de waterhuishoudkundige toetsing reeds plaatsvindt in het kader van vergunningverlening krachtens de Verordening van het Waterschap Limburg;
werken of werkzaamheden die noodzakelijk zijn ten behoeve van de ecologische structuur en/of waterhuishouding en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van landschap of natuur.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
voorzieningen ten behoeve van het verkeer en verblijf, zoals (on-, half- en verharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
en daarbij behorende:
geluidsbeperkende voorzieningen;
groen- en speelvoorzieningen, bermen en waterlopen;
voorzieningen voor het opvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater;
wildpassages.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
Op de voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
die noodzakelijk zijn met het oog op de regeling van en de veiligheid van het verkeer;
ten behoeve van de verlichting van wegen, rijwiel- en voetpaden;
behorende tot een recreatieve voorziening, zoals recreatieve bewegwijzering, informatieborden en kleinschalige uitzicht- en rustpunten;
behorende tot het straatmeubilair.
5.2.2 Regels met betrekking tot gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 4,00 meter bedragen;
de oppervlakte per gebouw mag maximaal 6,00 m² bedragen.
5.2.3 Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 10,00 meter bedragen.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
waterpartijen, slotgrachten, vijvers en watergangen;
het opvangen, vasthouden, (tijdelijk) bergen en/of afvoeren van water; eventueel gecombineerd met infiltratie van water in de bodem;
een bergbezinkbassin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' (wb);
instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden;
bescherming, beheer en onderhoud van de waterpartijen, slotgrachten, vijvers en watergangen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouw zijnde
Op de voor ‘Water’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de doeleinden zoals opgenomen in artikel 6.1, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van steigers, mits de bouwhoogte van een steiger niet meer bedraagt dan 1,50 meter ten opzichte van het peil;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van bruggen, mits de bouwhoogte van een brug niet meer bedraagt dan 3,00 meter ten opzichte van het peil;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van damwanden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - damwand' (sba-dw);
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van een bergbezinkbassin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' (wb);
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3,00 meter ten opzichte van het peil.
6.2.2 Tijdelijke bouwwerken tijdens (her)bouw en (her)ontwikkeling
Ten behoeve van behoud, herstel en/of (her)ontwikkeling van de waarden als bedoeld in artikel 3.1 subs l en m, zijn tijdelijke bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die dienen ten behoeve van de (her)bouw en/of (her)ontwikkeling van het kasteel en de hoeve en de (her)inrichting van het landgoed Slot Schaesberg, toegestaan.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het dempen van oppervlaktewater;
het vergraven van oevers, sloten, slotgrachten, waterpartijen, watergangen, vijvers of vaarten;
het verleggen van oppervlaktewater;
het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem.
6.3.2 Voorwaarden afwijken
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1 wordt slechts verleend indien:
door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 6.1 omschreven doeleinden niet in gevaar worden of kunnen worden gebracht;
de waterbeheerder ter zake om advies wordt gevraagd.
6.3.3 Uitzondering
Het verbod als bedoeld in artikel 6.3.1 is niet van toepassing indien de werken of werkzaamheden bestaan uit:
normale onderhoudswerkzaamheden;
werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan of mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.
Artikel 7 Water - Primair water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water - Primair Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
waterstaatkundige doeleinden;
het opvangen, vasthouden, (tijdelijk) bergen en/of afvoeren van water; eventueel gecombineerd met infiltratie van water in de bodem;
en de daarbij behorende:
instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden.
7.2 Bouwregels
Op de voor 'Water - Primair Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken van geringe omvang, ten dienste van de (bescherming van de) genoemde bestemming worden opgericht, met een maximum bouwhoogte van 2,00 meter.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het ophogen, egaliseren, bodemverlagen, afgraven of het verrichten van andere graaf-/grondwerkzaamheden van meer dan 0,30 meter boven of beneden maaiveld;
het uitvoeren van ontgrondingen;
het aanleggen of verhaden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverharding;
het aanbrengen van hoog opgaande en/of diepwortelende beplantingen;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem.
7.3.2 Voorwaarden afwijken
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 wordt slechts verleend indien:
door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 7.1 omschreven doeleinden niet in gevaar worden of kunnen worden gebracht;
de waterbeheerder ter zake om advies wordt gevraagd.
7.3.3 Uitzondering
Het verbod als bedoeld in artikel 7.3.1 is niet van toepassing indien de werken of werkzaamheden bestaan uit:
normale onderhoudswerkzaamheden;
werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan of mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.
Artikel 8 Leiding - Hoogspanning
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bovengrondse leidingen voor het transporteren van energie waarbij ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding-hoogspanningsverbinding' het hart van de hoogspanningsverbinding is gelegen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen
Op de voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden mag, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, niet worden gebouwd.
8.2.2 Uitzondering
Het in artikel 8.2.1 bepaalde is niet van toepassing voor:
bouwwerken van geringe omvang met een hoogte van maximaal 3,20 meter, voor zover de belangen in verband met de leidingen hierdoor niet geschaad worden;
het oprichten van masten en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de betreffende leiding.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.2.1 ten behoeve van het bouwen conform de onderliggende bestemming, met dien verstande dat:
hierdoor het belang van de leiding niet mag worden aangetast;
door de bouw of de aanwezigheid van een dergelijk bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de in artikel 8.1 omschreven doeleinden;
de leidingbeheerder ter zake om advies wordt gevraagd.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het ophogen, egaliseren, bodemverlagen, afgraven of het verrichten van andere graaf-/grondwerkzaamheden van meer dan 0,30 meter boven of beneden maaiveld;
het uitvoeren van ontgrondingen;
het aanleggen of verhaden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverharding;
het aanbrengen van hoog opgaande beplantingen;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem.
8.4.2 Voorwaarden afwijken
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 wordt slechts verleend indien:
het belang van de leiding niet onevenredig wordt aangetast;
door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 8.1 omschreven doeleinden niet in gevaar worden of kunnen worden gebracht;
de leidingbeheerder ter zake om advies wordt gevraagd.
8.4.3 Uitzondering
Het verbod als bedoeld in artikel 8.4.1 is niet van toepassing indien de werken of werkzaamheden bestaan uit:
normale onderhoudswerkzaamheden;
werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan of mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.
Artikel 9 Leiding - Riool
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor ondergrondse leidingen voor het transporteren van (riool/afval)water waarbij ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding-riool' het hart van de rioolleiding is gelegen.
9.2 Bouwregels
Op de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden mag, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, niet worden gebouwd.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 9.2 ten behoeve van het bouwen conform de onderliggende bestemming, met dien verstande dat:
hierdoor het belang van de leiding niet mag worden aangetast;
door de bouw of de aanwezigheid van een dergelijk bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de in artikel 9.1 omschreven doeleinden;
de leidingbeheerder ter zake om advies wordt gevraagd.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het ophogen, egaliseren, bodemverlagen, afgraven of het verrichten van andere graaf-/grondwerkzaamheden van meer dan 0,30 meter boven of beneden maaiveld;
het uitvoeren van ontgrondingen;
het aanleggen of verhaden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverharding;
het aanbrengen van diep wortelende beplantingen;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem.
9.4.2 Voorwaarden afwijken
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.4.1 wordt slechts verleend indien:
het belang van de leiding niet onevenredig wordt aangetast;
door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 9.1 omschreven doeleinden niet in gevaar worden of kunnen worden gebracht;
de leidingbeheerder ter zake om advies wordt gevraagd.
9.4.3 Uitzondering
Het verbod als bedoeld in artikel 8.4.1 is niet van toepassing indien de werken of werkzaamheden bestaan uit:
normale onderhoudswerkzaamheden;
werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan of mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.De verbodsbepaling in artikel 9.4.1 en 9.4.2 geldt niet voor werken en werkzaamheden:
werken of werkzaamheden die noodzakelijk zijn in verband met de aanleg van een natuurlijke watergang voor het afvoeren van hemelwater.
Artikel 10 Waarde - Archeologie 2 (Terreinen van zeer hoge waarde)
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 2 (Terreinen van zeer hoge waarde)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Bouwverbod
Op de voor 'Waarde - Archeologie 2 (Terreinen van zeer hoge waarde)' bestemde grond mag niet worden gebouwd.
10.2.2 Uitzonderingen op verbod
Het verbod als bedoeld in artikel 10.2.1 is niet van toepassing indien:
het een bouwwerk, geen gebouw zijnde, betreft om de archeologische waarde vast te kunnen stellen;
het vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en/of alleen de bestaande fundering wordt benut;
de grootte van de bodemingreep niet meer dan 100 m² beslaat;
de grootte van de bodemingreep meer dan 100 m² beslaat en de verstoring niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.2.1 ten behoeve van grotere en diepere bodemingrepen.
10.3.2 Voorwaarden grotere bodemingrepen
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in 10.3.1, kan slechts worden verleend indien:
de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
10.3.3 Voorschriften aan omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.3.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
indien het bepaalde onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2 (Terreinen van zeer hoge waarde)' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, waaronder begrepen het verlagen of afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en het aanleggen van drainage;
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
het verlagen of verhogen van het waterpeil;
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur';
het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpen voorwerpen in de bodem.
10.4.2 Voorwaarden aan een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 10.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
10.4.3 Uitzonderingen op verbod
Het verbod als bedoeld in artikel 10.4.1 is niet van toepassing indien:
de werkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen (proefsleuven- / booronderzoek);
de werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend;
de grootte van de bodemingreep niet meer dan 100 m² beslaat;
de grootte van de bodemingreep meer dan 100 m² beslaat en de verstoring niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt;
de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen.
de werkzaamheden plaatsvinden conform een goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).
10.4.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.4.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
indien het bepaalde onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
10.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
10.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2 (Terreinen van zeer hoge waarde)' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een bouwwerk of bouwwerken te slopen.
10.5.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 10.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door sloopwerkzaamheden kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
10.5.3 Uitzonderingen op verbod
Het verbod als bedoeld in artikel 10.5.1 is niet van toepassing indien:
de sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen;
de grootte van de bodemingreep niet meer dan 100 m² beslaat;
de grootte van de bodemingreep meer dan 100 m² beslaat en de verstoring niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.
10.5.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.5.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve sloopmethoden of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
indien het bepaalde onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de sloopwerkzaamheden.
10.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
de bestemming 'Waarde - Archeologie 2 (Terreinen van zeer hoge waarde)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen en wijzigen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie (geen) archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 1, 3, 4, 5 of 6' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 11 Waarde - Archeologie 3 (Gebieden met een hoge verwachtingswaarde)
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 3 (Gebieden met een hoge verwachtingswaarde)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Bouwverbod
Op de voor 'Waarde - Archeologie 3 (Gebieden met een hoge verwachtingswaarde)' bestemde grond mag niet worden gebouwd.
11.2.2 Uitzonderingen op verbod
Het verbod als bedoeld in artikel 11.2.1 is niet van toepassing indien:
het een bouwwerk, geen gebouw zijnde, betreft om de archeologische waarde vast te kunnen stellen;
het vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en/of alleen de bestaande fundering wordt benut;
de grootte van de bodemingreep niet meer dan 250 m² beslaat;
de grootte van de bodemingreep meer dan 250 m² beslaat en de verstoring niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.3.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.2.1 ten behoeve van grotere en diepere bodemingrepen.
11.3.2 Voorwaarden grotere bodemingrepen
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in 11.3.1, kan slechts worden verleend indien:
de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
11.3.3 Voorschriften aan omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.3.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
indien het bepaalde onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3 (Gebieden met een hoge verwachtingswaarde)' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, waaronder begrepen het verlagen of afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en het aanleggen van drainage;
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
het verlagen of verhogen van het waterpeil;
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur';
het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpen voorwerpen in de bodem.
11.4.2 Voorwaarden aan een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 11.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
11.4.3 Uitzonderingen op verbod
Het verbod als bedoeld in artikel 11.4.1 is niet van toepassing indien:
de werkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen (proefsleuven- / booronderzoek);
de werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend;
de grootte van de bodemingreep niet meer dan 250 m² beslaat;
de grootte van de bodemingreep meer dan 250 m² beslaat en de verstoring niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt;
de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen.
de werkzaamheden plaatsvinden conform een goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).
11.4.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.4.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
indien het bepaalde onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
11.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
11.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3 (Gebieden met een hoge verwachtingswaarde)' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een bouwwerk of bouwwerken te slopen.
11.5.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 11.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door sloopwerkzaamheden kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
11.5.3 Uitzonderingen op verbod
Het verbod als bedoeld in artikel 11.5.1 is niet van toepassing indien:
de sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen;
de grootte van de bodemingreep niet meer dan 250 m² beslaat;
de grootte van de bodemingreep meer dan 250 m² beslaat en de verstoring niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.
11.5.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.5.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve sloopmethoden of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
indien het bepaalde onder c, van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
11.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
de bestemming 'Waarde - Archeologie 3 (Gebieden met een hoge verwachtingswaarde)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen en wijzigen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie (geen) archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 1, 2, 4, 5 of 6' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 12 Waarde - Archeologie 4 (Gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde)
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 4 (Gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Bouwverbod
Op de voor 'Waarde - Archeologie 4 (Gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde)' bestemde grond mag niet worden gebouwd.
12.2.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 12.2.1 is niet van toepassing indien:
het een bouwwerk, geen gebouw zijnde, betreft om de archeologische waarde vast te kunnen stellen;
het vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en/of alleen de bestaande fundering wordt benut;
de grootte van de bodemingreep niet meer dan 2.500 m² beslaat;
de grootte van de bodemingreep meer dan 2.500 m² beslaat en de verstoring niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.3.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.2.1 ten behoeve van grotere bodemingrepen.
12.3.2 Voorwaarden grotere bodemingrepen
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in 12.3.1, kan slechts worden verleend indien:
de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
12.3.3 Voorschriften aan omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.3.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
indien het bepaalde onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4 (Gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde)' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, waaronder begrepen het verlagen of afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en het aanleggen van drainage;
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
het verlagen of verhogen van het waterpeil;
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur';
het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpen voorwerpen in de bodem.
12.4.2 Voorwaarden
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 12.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
12.4.3 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 12.4.1 is niet van toepassing indien:
de werkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen (proefsleuven- / booronderzoek);
de werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend;
de grootte van de bodemingreep niet meer dan 2.500 m² beslaat;
de grootte van de bodemingreep meer dan 2.500 m² beslaat en de verstoring niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.
de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen.
de werkzaamheden plaatsvinden conform een goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).
12.4.4 Voorschriften
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.4.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
indien het bepaalde onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
12.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
12.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4 (Gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde)' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een bouwwerk of bouwwerken te slopen.
12.5.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 12.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door sloopwerkzaamheden kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
12.5.3 Uitzonderingen op verbod
Het verbod als bedoeld in artikel 12.5.1 is niet van toepassing indien:
de sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen;
de grootte van de bodemingreep niet meer dan 2.500 m² beslaat;
de grootte van de bodemingreep meer dan 2.500 m² beslaat en de verstoring niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.
12.5.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.5.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve sloopmethoden of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
indien het bepaalde onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de sloopwerkzaamheden.
12.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
de bestemming 'Waarde - Archeologie 4 (Gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen en wijzigen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie (geen) archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 1, 2, 3, 5 of 6' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 13 Waarde - Archeologie 5 (Gebieden met een lage verwachtingswaarde)
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5 (Gebieden met een lage verwachtingswaarde)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Bouwverbod
Op de voor 'Waarde - Archeologie 5 (Gebieden met een lage verwachtingswaarde)' bestemde grond mag niet worden gebouwd.
13.2.2 Uitzonderingen op verbod
Het verbod als bedoeld in artikel 13.2.1 is niet van toepassing indien:
het een bouwwerk, geen gebouw zijnde, betreft om de archeologische waarde vast te kunnen stellen;
het vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en/of alleen de bestaande fundering wordt benut;
de grootte van de bodemingreep niet meer dan 10.000 m² beslaat;
de grootte van de bodemingreep meer dan 10.000 m² beslaat en de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.
13.3 Afwijken van de bouwregels
13.3.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.2.1 ten behoeve van grotere en diepere bodemingrepen.
13.3.2 Voorwaarden grotere bodemingrepen
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in 13.3.1, kan slechts worden verleend indien:
de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
13.3.3 Voorschriften aan omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13.3.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
indien het bepaalde onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5 (Gebieden met een lage verwachtingswaarde)' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, waaronder begrepen het verlagen of afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en het aanleggen van drainage;
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
het verlagen of verhogen van het waterpeil;
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur';
het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpen voorwerpen in de bodem.
13.4.2 Voorwaarden
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 13.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
13.4.3 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 13.4.1 is niet van toepassing indien:
de werkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen (proefsleuven- / booronderzoek);
de werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend;
de grootte van de bodemingreep niet meer dan 10.000 m² beslaat;
de grootte van de bodemingreep meer dan 10.000 m² beslaat en de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt;
de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen.
de werkzaamheden plaatsvinden conform een goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).
13.4.4 Voorschriften
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13.4.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
indien het bepaalde onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
13.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
13.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5 (Gebieden met een lage verwachtingswaarde)' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een bouwwerk of bouwwerken te slopen.
13.5.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 13.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door sloopwerkzaamheden kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
13.5.3 Uitzonderingen op verbod
Het verbod als bedoeld in artikel 13.5.1 is niet van toepassing indien:
de sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen;
de grootte van de bodemingreep niet meer dan 10.000 m² beslaat;
de grootte van de bodemingreep meer dan 10.000 m² beslaat en de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.
13.5.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13.5.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve sloopmethoden of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
indien het bepaalde onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de sloopwerkzaamheden.
13.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
de bestemming 'Waarde - Archeologie 5 (Gebieden met een lage verwachtingswaarde)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie (geen) archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 1, 2, 3, 4 of 6' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 14 Waarde - Archeologie 6 (Geen verwachtingswaarde)
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 6 (Geen verwachtingswaarde)' aangewezen gronden zijn enkel bestemd voor de andere daar voorkomende bestemming(en).
14.2 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
de bestemming 'Waarde - Archeologie 6 (Geen verwachtingswaarde)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie archeologische waarden aanwezig zijn.
aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 1, 2, 3, 4 of 5' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 15 Waarde - Cultuurhistorie
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Cultuurhistorie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
behoud, herstel en/of (her)ontwikkeling van het kasteel- en landgoedpark als integrale beheerseenheid van de voorkomende uit cultuurhistorisch oogpunt waardevolle bebouwing en landschaps- en natuurwaarden;
behoud, herstel en/of (her)ontwikkeling van de aanwezige rijksmonumenten alsmede de ontwikkeling van bebouwing behorende bij de cultuurhistorie van deze rijksmonumenten, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang en als integrale cultuurhistorische bouweenheid;
behoud, herstel en/of (her)ontwikkeling van de aanwezige landschaps- en natuurwaarden als integrale cultuurhistorische landschaps- en natuureenheid.
15.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - rijksmonument’ (sba-rm) en de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – historiserende gebouwen’ (sba-hg) mag, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, niet permanent worden gebouwd, behalve en voor zover het oprichten van bouwwerken verenigbaar is met de doelstellingen als omschreven in artikel 15.1, met dien verstande dat:
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’ (sba-rm) nieuwe bouwwerken dienen te passen binnen de uitgangspunten zoals opgenomen in ‘bijlage 6 bij de regels: Uitgangspunten herstel Slot Schaesberg’;
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’ (sba-rm), voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden, bouw- en cultuurhistorische onderzoeken dienen te zijn uitgevoerd en tevens dient te zijn vastgelegd of en hoe tijdens de bouwwerkzaamheden nader bouw- en cultuurhistorisch onderzoek wordt uitgevoerd;
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – historiserende gebouwen’ (sba-hg) nieuwe bouwwerken in bouw- en cultuurhistorisch opzicht visueel dienen aan te sluiten op het cultuurhistorisch beeld van de aanwezige rijksmonumenten zoals opgenomen in 'bijlage 2 bij de regels: Overzicht Rijksmonumenten';
bebouwing mogelijk is krachtens de regels van de onderliggende bestemming.
15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
het aanleggen of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;
het bebossen van gronden;
het scheuren van grasland, voor zover het betreft waardevolle graslandvegetaties;
het bemalen of draineren van gronden en het winnen van water of het anderszins verlagen van de grondwaterstand;
het graven en/of aanleggen van waterlopen.
15.3.2 Voorwaarden
De werken en werkzaamheden als bedoeld in 15.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 15.1 genoemde waarden, belangen en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
15.3.3 Uitzondering
Het in artikel 15.3.1 bepaalde is niet van toepassing op:
werkzaamheden, normale onderhouds- en beheerswerkzaamheden zijnde;
werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;
werken of werkzaamheden die noodzakelijk zijn ten behoeve van de ecologische structuur en/of waterhuishouding en/of de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap of natuur.
15.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
15.4.1 Vergunningplicht
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’ (sba-rm) is het verboden zonder omgevingsvergunning de aanwezige rijksmonumenten zoals opgenomen in ‘bijlage 2 bij de regels: Overzicht Rijksmonumenten’ geheel of gedeeltelijk te slopen, met dien verstande dat onder het aantasten of vernietigen van cultuurhistorische elementen van cultuurhistorische waardevolle bouwwerken gelijk wordt gesteld met het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken.
15.4.2 Voorwaarden
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 15.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien:
bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het geheel of gedeeltelijk slopen een bouw- en cultuurhistorisch onderzoek wordt overlegd waaruit blijkt dat de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind, dan wel worden behouden, versterkt en/of (her)ontwikkeld;
bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het geheel of gedeeltelijk slopen een bouw- en cultuurhistorisch onderzoek wordt overlegd waaruit blijkt dat de aanwezige cultuurhistorische waarden worden verstoord dan wel vernietigd, maar:
wordt gemotiveerd hoe vanuit de aanwezige cultuurhistorische waarden herstel en/of (her)ontwikkeling van de cultuurhistorische elementen wordt gerealiseerd die binnen de karakteristiek als gebleken uit het bouw- en cultuurhistorisch onderzoek passen;
documentatie plaatsvindt van de te slopen elementen en waarden;
voor bijzondere materiele relicten een duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd;
de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Monumenten om advies wordt gevraagd ten aanzien van de aanvraag om omgevingsvergunning.
15.4.3 Uitzondering
Het in artikel 15.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van dit bestemmingsplan;
die op het tijdstip van in werking treden van dit bestemmingsplan ingevolge een voor dat tijdstip verleende omgevingsvergunning in uitvoering zijn dan wel mogen worden uitgevoerd;
die voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning is verleend.
Artikel 16 Waterstaat - Beschermingszone primair water
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Beschermingszone primair water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming, beheer en onderhoud van primaire wateren en watergangen.
16.2 Bouwregels
In de tot 'Waterstaat - Beschermingszone primair water' aangewezen gronden mag, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, niet worden gebouwd.
16.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 16.2 ten behoeve van het bouwen conform de onderliggende bestemming, met dien verstande dat:
hierdoor het belang van het primaire water/de watergang niet mag worden aangetast;
door de bouw of de aanwezigheid van een dergelijk bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de in artikel 16.1 omschreven doeleinden;
de waterbeheerder ter zake om advies wordt gevraagd.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de voor 'Waterstaat - Beschermingszone primair water' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het ophogen, egaliseren, bodemverlagen, afgraven of het verrichten van andere graaf-/grondwerkzaamheden van meer dan 0,30 meter boven of beneden maaiveld;
het uitvoeren van ontgrondingen;
het aanleggen of verhaden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverharding;
het aanbrengen van hoog opgaande en/of diepwortelende beplantingen;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem.
16.4.2 Voorwaarden afwijken
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.4.1 wordt slechts verleend indien:
het belang van het primair water/de watergang niet onevenredig wordt aangetast;
door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 16.1 omschreven doeleinden niet in gevaar worden of kunnen worden gebracht;
de waterbeheerder ter zake om advies wordt gevraagd.
16.4.3 Uitzondering
Het verbod als bedoeld in artikel 16.4.1 is niet van toepassing indien de werken of werkzaamheden bestaan uit:
normale onderhoudswerkzaamheden;
werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan of mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.
Artikel 17 Waterstaat - Erosie
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Erosie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor maatregelen en voorzieningen voor het bestrijden en voorkomen van:
bodemerosie en wateroverlast;
het verloren gaan van het voortbrengend vermogen van de bodem;
de aantasting van het grondwaterpakket.
17.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.2.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de voor 'Waterstaat - Erosie' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het ophogen of egaliseren van de in het landschap aanwezige laagten;
het afgraven van grond, indien door de afgraving de kans op bodemerosie en/of wateroverlast toeneemt;
het scheuren van grasland;
de aanleg van een waterbuffer groter dan 100 m²;
het uitvoeren van ontgrondingen;
het aanleggen of verhaden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverharding.
17.2.2 Voorwaarden afwijken
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 17.2.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 17.1 genoemde waarden, belangen en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
17.2.3 Uitzondering
Het bepaalde in 17.2.1 is niet van toepassing indien de werken of werkzaamheden bestaan uit:
normale onderhoudswerkzaamheden;
werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan of mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.
werken of werkzaamheden die noodzakelijk zijn ten behoeve van de ecologische structuur en/of waterhuishouding en/of de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van landschap en/of natuur.
HOOFDSTUK 3 Algemene regels
Artikel 18 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 19 Algemene bouwregels
Het is verboden op de in het plan begrepen gronden:
enig bouwwerk te bouwen waarbij de aangegeven bebouwingsgrens wordt overschreden, dan wel de bouwregels niet in acht worden genomen, behoudens overschrijdingen die volgens deze regels zijn toegestaan;
een bouwwerk of een complex van bouwwerken te bouwen, indien daardoor een bouwwerk, geen gebouw zijnde of een complex van bouwwerken, hetzij niet langer zal blijven voldoen aan, hetzij in een grotere mate zal gaan afwijken van het plan;
ondergronds te bouwen, met uitzondering van daar waar dit volgens de regels is toegestaan dan wel bij bestaande ondergrondse bouwwerken of op restanten van bestaande ondergrondse bouwwerken.
Artikel 20 Algemene gebruiksregels
20.1 Verbod op gebruik in strijd met de bestemming
Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. opstallen te gebruiken en/of te doen en/of te laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en).
20.2 Verboden gebruik
Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in elk geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor en/of als:
(dienst-/bedrijfs)woningen;
(dienst-/bedrijfs)woningsplitsing en/of kamerverhuur binnen (dienst-/bedrijfs)woningen;
stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik gericht op het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
(detail)handel, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan krachtens deze regels;
seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
woonwagenstandplaats(en).
Artikel 21 Algemene aanduidingsregels
21.1 milieuzone - voormalige stortlocatie
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - voormalige stortlocatie' dient door middel van een bodemonderzoek/sonderingsonderzoek aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is om:
te bouwen;
werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren.
21.2 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingzone – wijzigingsgebied 1’ ten behoeve van infrastructurele maatregelen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
het wijzigingsplan dient betrekking te hebben op het realiseren van infrastructurele maatregelen, gericht op een verbeterde aansluiting van de Slot Schaesberglaan op de Hompertsweg en verbreding van de Slot Schaesberglaan op de wijze zoals is vastgesteld in ‘bijlage 7 bij de regels: Verkeersgeneratie en ontsluiting’;
aangetoond dient te worden dat een toename van de verkeersstromen naar het kasteel- en landgoedpark noodzaakt tot deze infrastructurele maatregelen;
op basis van akoestisch onderzoek dient aangetoond te worden dat geen belemmeringen aanwezig zijn voor het realiseren van de infrastructurele maatregelen;
op basis van akoestisch onderzoek dient aangetoond te worden dat omwonenden een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd na het realiseren van de infrastructurele maatregelen dan wel dat (bouwkundige) randvoorwaarden kunnen worden geformuleerd om een goed woon- en leefklimaat voor omwonenden te garanderen;
er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden, in het bijzonder waterstaatkundige, natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
het wijzigingsplan dient te voorzien in een goede waterhuishoudkundige inpassing zoals moet blijken uit overleg met de waterbeheerder, het waterschap Limburg, in relatie tot de aanwezige waterberging en de functies en medebestemmingen van de boogde gronden voor het bestrijden en voorkomen van bodemerosie en wateroverlast, het verloren gaan van het voortbrengend vermogen van de bodem, en de voorkoming van aantasting van het grondwaterpakket;
de belangen van overige eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
het wijzigingsplan dient economisch uitvoerbaar te zijn;
het verhaal van gemeentelijke kosten dient te zijn zekergesteld.
21.3 wetgevingzone - wijzigingsgebied 2
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingzone – wijzigingsgebied 2’ het bestemmingsplan te wijzigen door de aanduiding 'specifieke vorm van sport - sportvisserij' te verwijderen, met inachtneming van de volgende voowaarden:
wijziging is uitsluitend toegestaan indien de activiteiten ten behoeve van de bestaande sportvisserij zijn beëindigd;
wijziging is uitsluitend toegestaan indien de nieuwe activiteiten vallen binnen het bepaalde van artikel 3.1.
21.4 wetgevingzone - wijzigingsgebied 3
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingzone – wijzigingsgebied 3’ de bestemming Natuur te wijzigen in de bestemming Kastelen en Landgoederen met inachtneming van de volgende voorwaarden:
de eigenaar en/of gebruiker van het kasteel- en landgoedpark heeft deze gronden in eigendom verworven;
er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden, in het bijzonder waterstaatkundige, natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, dan wel dienen deze waarden volwaardig te worden gecompenseerd.
21.5 wetgevingzone - wijzigingsgebied 4
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingzone – wijzigingsgebied 4’ ten behoeve van de bouw van een dienst-/bedrijfswoning, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
nut en noodzaak van de te realiseren dienst-/bedrijfswoning wordt aangetoond;
de dienst-/bedrijfswoning mag alleen worden gerealiseerd indien wordt voldaan aan de vereisten uit de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg ten aanzien van het realiseren van (bedrijfs)woningen;
maximaal één dienst-/bedrijfswoning mag worden gerealiseerd, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 4';
maximaal 30% van het aanduidingsvlak 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 4' mag worden bebouwd ten behoeve van de realisatie van de dienst-/bedrijfswoning;
de maximale bouwhoogte van de te realiseren dienst-/bedrijfswoning bedraagt 8 meter en de maximale inhoud 750 m3;
de plaatsing van de dienst-/bedrijfswoning binnen het aanduidingsvlak 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 4' dient op stedenbouwkundig aanvaardbare wijze te geschieden;
de dienst-/bedrijfswoning mag in bouw- en cultuurhistorisch opzicht visueel niet conflicteren met het cultuurhistorisch beeld van de aanwezige rijksmonumenten zoals opgenomen in 'bijlage 2 bij de regels: Overzicht Rijksmonumenten';
er is geen sprake van milieuhygiënische belemmeringen die in de weg staan aan realisatie van de dienst-/bedrijfswoning, dan wel uit noodzakelijk (milieu)onderzoek is gebleken dat deze belemmeringen kunnen worden weggenomen of gemitigeerd;
beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis bij de dienst-/bedrijfswoning, zoals vermeld in ‘bijlage 1 bij de regels: Bedrijfsmatige en beroepsmatige activiteiten aan huis' zijn toegestaan.
Artikel 22 Algemene afwijkingsregels
22.1 Afwijken met 10 %
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van bouwhoogten, oppervlakten, lengtes, breedtes, dieptes en bebouwingspercentages tot ten hoogste 10%, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en in de afzonderlijke bestemmingen niet reeds wordt voorzien in een soortgelijke afwijkingsbevoegdheid.
Artikel 23 Algemene wijzigingsregels
23.1 Wijzigingsbevoegdheid plaats bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrenzen, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van andere ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op een praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
23.2 Wijzigingsbevoegdheid Parkeernormen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de parkeernormen zoals vermeld in ‘bijlage 3 bij de regels: ‘Verkeersgeneratie en parkeernorm’ en 'bijlage 4 bij de regels: Gefaseerde realisatie parkeerterrein en bijbehorende natuurcompensatie' te wijzigen indien is aangetoond dat de werkelijke bezoekersaantallen anders zijn dan geprognosticeerd.
Artikel 24 Algemene procedureregels
24.1 Omgevingsvergunningen
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning op grond van de bepalingen van dit plan, is de procedure als vervat in paragraaf 3.2 van de Wabo van toepassing.
24.2 Wijzigingen
Met betrekking tot de voorbereiding van een wijziging van het plan ingevolge artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening door burgemeester en wethouders, is de procedure zoals deze ingevolge de Wet ruimtelijke ordening gevoerd dient te worden van toepassing.
24.3 Nadere eisen
Bij het stellen van nadere eisen dient bij de voorbereiding van het betreffende besluit de volgende procedure te worden gevolgd:
het ontwerp van het besluit met bijbehorende stukken ligt gedurende twee weken ter inzage;
burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren in één of meer in de gemeente verspreid wordende dag- en/of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze bekend;
in het voorkomende geval wordt de aanvrager van de omgevingsvergunning, naar aanleiding waarvan de nadere eisen worden gesteld, tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de terinzagelegging;
de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit in te dienen bij burgemeester en wethouders;
burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk een beslissing;
burgemeester en wethouders maken aan hen, die zienswijzen naar voren hebben gebracht, de beslissing op die zienswijzen bekend.
Artikel 25 Overige regels
25.1 Wettelijke regels
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan.
25.2 Gemeentelijke regels
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar gemeentelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan.
25.3 Voorrangsregels
Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat, gelet op het totaalbeleid voor het buitengebied, dubbelbestemmingen gericht op het in stand houden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:
Waarde - Cultuurhistorie;
Waarde - Archeologie 2 tot en met 6;
Waterstaat - Erosie;
Leiding - Riool;
Leiding - Hoogspanningsverbinding;
Waterstaat - Beschermingszone primair water.
Uitzondering hierop, in de vorm van nevenschikking, is mogelijk wanneer compensatie van eventueel verlies aan kwaliteit van een waarde is gegarandeerd.
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 26 Overgangsrecht
26.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
26.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 27 Slotregel
Deze regels (met bijlagen) worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Partiële herziening bestemmingsplan Schaesberg Noord van de gemeente Landgraaf.