Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Hoeve de Hoven
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0882.BPHOEVEDEHOVEN1-VG01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
         
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Hoeve de Hoven' met identificatienummer NL.IMRO.0882.BPHOEVEDEHOVEN1-VG01 van de gemeente Landgraaf.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage.
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aangebouwd bijgebouw:
een bijgebouw, dat op enigerlei wijze aan het hoofdgebouw is aangebouwd door het verankeren van vloer, dak of mu(u)r(en) en/of door het gebruik maken van dezelfde constructiemu(u)r(en).
 
1.6 achtererfgebied:
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1,00 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
 
1.7 agrarisch:
het (bedrijfsmatig) telen van gewassen en/of het houden van dieren.      

1.8 archeologische deskundige:
de regioarcheoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen
deskundige op het gebied van de archeologie.
 
1.9 archeologisch onderzoek:
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of opgraven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling beschikkend over een wettelijk geregelde certificering conform de Erfgoedwet.
 
1.10 archeologisch rapport:
een schriftelijke weergave (document) van een archeologisch onderzoek, dat is uitgevoerd door een gekwalificeerd archeologisch onderzoeksbureau. Het archeologische onderzoek kan worden voorafgegaan door een door het bevoegde gezag goedgekeurd PvE.
 
1.11 archeologische verwachtingswaarde:
de kans op archeologische vondsten of informatie, waarbij het volgende geldt: 
  • Rijksmonument: terreinen van zeer hoge waarde, wettelijk beschermd;
  • terreinen van zeer hoge waarde: zeer grote kans op archeologische vondsten;
  • gebieden met een hoge verwachtingswaarde: grote kans op archeologische vondsten of informatie;
  • gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde: gemiddelde kans op archeologische vondsten of informatie;
  • gebieden met een lage verwachtingswaarde: kleine kans op archeologische vondsten of informatie;
  • geen verwachtingswaarde: zeer geringe tot geen kans op archeologische vondsten of informatie.
     
1.12 archeologische waarden:
onder archeologische waarden kunnen worden verstaan:
  •  archeologische verwachtingswaarden;
  •  vastgestelde archeologische waarden of resten.
 
1.13 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.14 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding en/of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
 
1.15 bed en breakfast:
een overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed en breakfast is gevestigd in een woonhuis of bijgebouw en wordt gerund door de eigena(a)r(en) van het betreffende huis.
 
1.16 bedrijfsmatige activiteiten aan huis:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentverzorging, waarvan de omvang van de activiteit zodanig is dat de woonfunctie ter plaatse in overwegende mate behouden blijft en waarvan de ruimtelijke uitstraling zodanig is dat deze in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse (zie bijlage 1 van deze regels voor een overzicht met bedrijfsmatige activiteiten aan huis).
 
1.17 beeldkwaliteit:
de aan een bouwwerk toegekende architectonische waarde met betrekking tot de bouwkundige vormgeving en ruimtelijke en functionele aspecten.
 
1.18 begane grond:
  1. de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging; ook dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is;
  2. is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.

1.19 beroepsmatige activiteiten aan huis:
het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, (para)medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk of hiermee gelijk te stellen gebied, waarbij de omvang van de activiteit zodanig is dat de woonfunctie ter plaatse in overwegende mate behouden blijft en waarvan de ruimtelijke uitstraling zodanig is dat deze in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse (zie bijlage 1 van deze regels voor een overzicht met beroepsmatige activiteiten aan huis).
 
1.20 Besluit omgevingsrecht (Bor):
besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.
 
1.21 bestaand:
(overeenkomstig het overgangsrecht van het bestemmingsplan) aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
 
1.22 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.23 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.24 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
 
1.25 bodemingreep:
grondwerkzaamheden, waartoe onder meer worden gerekend: 
  1. het afgraven van grond waaronder ook wordt begrepen het verwijderen van bestaande funderingen en het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  3. het verlagen van het waterpeil;
  4. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  5. het uitvoeren van hei- en / of boorwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  6. het bouwen van een fundering;
  7. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van nieuwe en/of het vervangen en/of uitbreiden van bestaande (ondergrondse) transport-, energie-, riool- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  9. sloopwerkzaamheden die grondverplaatsing ten gevolge heeft.
 
1.26 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
  
1.27 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.28 bouwlaag:
een gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen, die op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggen - onder nagenoeg gelijke hoogte wordt verstaan een hoogteverschil per vloer of balklaag van maximaal 2,00 meter (gemeten op het laagste punt) -zulks met inbegrip van de begane grond, doch met uitzondering van onderbouwen, zolders en kappen en met een maximale hoogte van 3,20 meter voor woningen en 4,50 meter voor andere gebouwen.
 
1.29 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.30 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
 
1.31 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.32 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.33 bruto vloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van bedrijven of winkels met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
 
1.34 bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.35 carport:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedoeld als stallingsgelegenheid voor motorvoertuigen met ten minste een dak en niet of slechts aan één zijde voorzien van een wand, bestaande wanden van overige gebouwen meegerekend.
 
1.36 consumentverzorging:
op publiek gerichte dienstverlening, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus.
 
1.37 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
 
1.38 dagrecreatie:
het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden.            

1.39 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die goederen kopen respectievelijk huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.40 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover het bestemmingsplan de inrichting niet verbiedt.
 
1.41 erfafscheiding/afrastering:
een opdelingsobject ten behoeve van de scheiding van percelen of gebieden.
 
1.42 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.43 gelijke hoogte:
een hoogteverschil per vloer of balklaag van maximaal 2,00 meter (gemeten op het laagste punt).
 
1.44 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.45 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
 
1.46 huishouden:
één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen, met de intentie om zelfstandig, bestendig, voor onbepaalde tijd, in gezinsverband of in een met een gezinsverband vergelijkbaar samenlevingsverband te wonen.
 
1.47 kamerverhuur:
het bedrijfsmatig aanbieden van (nacht)verblijf, waarbij een (deel van een) gebouw als onzelfstandige wooneenheid/wooneenheden word(t)(en) gebruikt en waarbij verder kenmerkend is dat de kamerverhuurder(s) ter plaatse zijn (hun) hoofdverblijf heeft (hebben).
 
1.48 kampeermiddel:
  1. tenten, tentwagens, kampeerauto's, toer- en stacaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
 
1.49 kamperen:
een vorm van openluchtrecreatie waarbij men in een kampeermiddel op een buitenterrein verblijft gedurende één of meerdere nachten.          

1.50 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.
 
1.51 maaiveld:
bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.
 
1.52 maatvoeringsvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringsymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.
 
1.53 natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.54 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
 
1.55 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
 
1.56 onderbouw:
(een gedeelte van) een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant in overwegende mate minder dan 1,20 meter boven maaiveld is gelegen.
 
1.57 ondergeschikt:
in omvang gering en niet zelfstandig uitgeoefend.
 
1.58 onderkomen:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf.            

1.59 opslag:
het tijdelijk of permanent opslaan van goederen en/of grondstoffen.
 
1.60 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.61 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
 
1.62 parkeer(normen)beleid:
de normen ten aanzien van parkeervoorzieningen zoals opgenomen in het d.d. 26.10.2017 vastgestelde Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Landgraaf (GVVP) of diens rechtsopvolger.
 
1.63 peil:
  1. bij gebouwen: hoogte van de afgewerkte vloer van de begane grond;
  2. bij bouwwerken geen gebouwen zijnde: de voet van het bouwwerk.
     
1.64 perceel:
een stuk grond dat eenzelfde gebruik heeft en is omgeven door een duidelijk herkenbare grens in de vorm van bijvoorbeeld heggen, afrasteringen, erfafscheidingen, sloten of greppels.
 
1.65 Programma van Eisen (PvE):
document waarin onderzoeksvragen en uitvoeringseisen voor het uit te voeren archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven of een opgraving staan geformuleerd. Voor aanvang van het onderzoek dient het PvE door het bevoegd gezag te zijn goedgekeurd.
 
1.66 ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.
 
1.67 seksinrichting:
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.68 stedenbouwkundig beeld:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.
 
1.69 straatmeubilair:
openbare voorzieningen van geringe afmetingen, zoals banken, bloem- en plantenbakken, gedenktekens, speeltoestellen, straatverlichting, wegbebakening en -bewijzering en andere hiermee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouw zijnde.
 
1.70 verblijfsrecreatie:
het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats waarbij recreatief nachtverblijf centraal staat.
 
1.71 voorgevel:
gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het (hoofd-)gebouw vormt. In hoeksituaties is sprake van maar één voorgevel.
 
1.72 voorgevelrooilijn:
de bouwgrens die (nagenoeg) gelijk loopt aan de as van de weg waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is (zijn) geplaatst en die is gelegen aan de weg(en) grenzende perceelsgrens.
 
1.73 vrijstaand bijgebouw:
een bijgebouw, dat qua constructie en visueel vrij staat van het hoofdgebouw of daarmee slechts verbonden is door een tuinmuur, haag of andere tuinafscherming en functioneel.
 
1.74 Wabo:
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
 
1.75 wonen:
de vorm van hoofdverblijf waarbij één of meer personen verblijven in de hoedanigheid van één huishouden.
 
1.76 woning/wooneenheid:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.
 
1.77 woningsplitsing:
het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer woningen/wooneenheden ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden.
 
Artikel 2 Wijze van meten
    
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
horizontaal tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.
 
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van een goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.5 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
horizontaal tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).
 
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.7 ondergeschikte bouwdelen:
De in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op gevel- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, erkers, kozijnen, dorpels, dakgoten en overstekende daken, ventilatiekanalen, schoorstenen, balustrades en soortgelijke ondergeschikte bouwdelen mits de bestemmingsgrens, de gevel (zijnde voor-, zij- of achtergevel) van het hoofdgebouw of de aangegeven gevellijn met niet meer dan 1,50 meter wordt overschreden.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen in woningen;
  2. een opslagschuur, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag (op)',
en daarbij behorende:  
  1. parkeervoorzieningen;
  2. beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, toegestaan overeenkomstig artikel 3.4.1;
  3. tuinen, erven en perceelontsluitingswegen;
  4. bescherming van een Rijksmomument, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' [sba-rm]'
  5. nutsvoorzieningen;
  6. voorzieningen voor het opvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater.
  7. parkeervoorzieningen.
     
3.2 Bouwregels

 
3.2.1 Algemeen
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. hoofdgebouwen (woningen);
  2. de daarbij behorende bijgebouwen;
  3. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
  4. een opslagschuur, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag (op)'.
     
3.2.2 Regels met betrekking tot hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aanduiding 'bouwvlak';
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd in de bouwgrens, waarbij de voorgevel(s) van het hoofdgebouw in de voorgevelrooilijn wordt(en) geplaatst;
  4. hoofdgebouwen worden gebouwd in maximaal twee bouwlagen met een kap;
  5. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  6. woningsplitsing is niet toegestaan.
     
3.2.3 Regels met betrekking tot bijgebouwen
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:   
  1. bijgebouwen mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak voor hoofgebouwen en binnen de aanduiding 'bijgebouwen';
  2. het binnen de aanduiding 'bijgebouwen' mag volledig worden bebouwd;
  3. de goothoogte van aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen mag maximaal 3,20 meter bedragen.
     
3.2.4 Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3,00 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de hoogte voor de voorgevel van het hoofdgebouw of de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn maximaal 1,00 meter en achter de voorgevel van het hoofdgebouw of de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn maximaal 2,00 meter mag bedragen met inachtneming van minimaal 1,00 meter van het openbaar toegankelijk gebied.
  2. Zwembaden, whirlpools, jacuzzi's of vijvers en vergelijkbare bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht in het achtererfgebied met dien verstande dat de oppervlakte van zwembaden maximaal 100 m² per bouwperceel bedraagt en dat niet meer dan 50% van het achtererfgebied is bebouwd met inachtneming van minimaal 1,00 meter tot de zijdelingse perceelsgrens.
  
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Afwijken erfafscheidingen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 3.2.4 sub a bepaalde voor de bouw van een erfafscheiding, tot een hoogte van 2,00 meter, voor de voorgevel of de in het verlengde daarvan getrokken lijn en/of binnen een afstand van 1,00 meter tot het openbaar toegankelijk gebied.
 
3.3.2 Voorwaarden
Het bij een omgevingsvergunning afwijken als bedoeld in artikel 3.3.1 wordt slechts toegestaan indien aan het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk wordt gedaan en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
 
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis
Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis zoals vermeld in bijlage 1 bij de regels zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:
  1. niet meer dan 1/3 deel van het bruto vloeroppervlak van de woning met aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen mag voor de uitoefening van de beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten en de daarbij behorende opslag worden gebruikt, tot een maximum van 60 m²;
  2. vrijstaande bijgebouwen mogen niet voor de beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten worden gebruikt;
  3. er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
  4. er mogen geen horeca-activiteiten plaatsvinden;
  5. op de activiteiten is geen vergunning- en/of meldingsplicht van toepassing op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht / Wet milieubeheer;
  6. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van die woning te zijn. Deze persoon mag worden ondersteund door hoogstens één andere persoon, niet de bewoner zijnde. Deze laatstgenoemde ondersteunende andere persoon mag de activiteit niet zelfstandig ter plaatse uitoefenen;
  7. de noodzakelijke parkeervoorzieningen worden opgericht conform het bepaalde in artikel 3.4.3
  8. er mag geen opslag ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit op de onbebouwde grond plaatsvinden;
  9. er zijn geen reclames groter dan 0,5 m² ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit bij of aan de woning toegestaan.
     
3.4.2 Kampeermiddelen
Het stallen van eigen kampeermiddelen is toegestaan indien de stalling plaatsvindt in het achtererfgebied en achter het hoofdgebouw.
 
3.4.3 Parkeren
De noodzakelijke parkeervoorzieningen ten gevolge van nieuwe activiteiten c.q. nieuwe functies dan wel uitbreiding van bestaande functies zoals genoemd in artikel 3.1 worden op eigen terrein gesitueerd conform de normen zoals opgenomen in het parkeer(normen)beleid.
 
3.4.4 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen voor en/of als:
  1. het overschrijden van het maximum aantal toegelaten wooneenheden, zoals weergegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';  
  2. woningsplitsing en/of kamerverhuur;
  3. een aan huis verbonden beroep of bedrijf, met uitzondering van aan huis verbonden beroepen en bedrijven waarvoor artikel 3.4.1 geldt;
  4. detailhandel en kantoorfuncties;
  5. horeca;
  6. agrarisch gebruik;
  7. dagrecreatie, verblijfsrecreatie en kamperen;
  8. het stallen van voertuigen en kampeermiddelen, anders dan op een oprit of voor de naar de weg gekeerde gevellijn, met uitzondering van de stalling van kampeermiddelen zoals bedoeld in artikel 3.4.2.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3 (gebieden met een hoge verwachtingswaarde)
  
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde - Archeologie 3 (gebieden met een hoge verwachtingswaarde)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Bouwverbod
Op de voor 'Waarde - Archeologie 3 (gebieden met een hoge verwachtingswaarde)' bestemde grond mag niet worden gebouwd.
 
4.2.2 Uitzonderingen op verbod
Het verbod als bedoeld in artikel 4.2.1 is niet van toepassing indien:
  1. het een bouwwerk, geen gebouw zijnde, betreft om de archeologische waarde vast te kunnen stellen;
  2. het vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en/of alleen de bestaande fundering wordt benut;
  3. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 250 m² beslaat;
  4. de grootte van de bodemingreep meer dan 250 m² beslaat en de verstoring niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.
     
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 ten behoeve van grotere en diepere bodemingrepen.
 
4.3.2 Voorwaarden grotere bodemingrepen
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 4.3.1, kan slechts worden verleend indien: 
  1. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
  4. door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
     
4.3.3 Voorschriften aan omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.3.1 kan het bevoegd gezag de volgende
voorschriften verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  4. indien het bepaalde onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
     
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
4.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, waaronder begrepen het verlagen of afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en het aanleggen van drainage;
  2. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  7. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpen voorwerpen in de bodem.
     
4.4.2 Voorwaarden aan een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
  1. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
  4. door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
     
4.4.3 Uitzonderingen op verbod
Het verbod als bedoeld in artikel 4.4.1 is niet van toepassing indien:
  1. de werkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen (proefsleuven- / booronderzoek);
  2. de werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend;
  3. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 250 m² beslaat;
  4. de grootte van de bodemingreep meer dan 250 m² beslaat en de verstoring niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt;
  5. de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouden vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen.
     
4.4.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4.1 kan het bevoegd gezag de volgende
voorschriften verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  4. indien het bepaalde onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
     
4.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
 
4.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3 (gebieden met een hoge verwachtingswaarde)' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een bouwwerk of bouwwerken te slopen.
 
4.5.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
 De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
  1. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  3. schade door sloopwerkzaamheden kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
  4. door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
     
4.5.3 Uitzonderingen op verbod
Het verbod als bedoeld in artikel 4.5.1 is niet van toepassing indien:
  1. de sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen;
  2. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 250 m² beslaat;
  3. de grootte van de bodemingreep meer dan 250 m² beslaat en de verstoring niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.
     
4.5.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.5.1 kan het bevoegd gezag de volgende
voorschriften verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve sloopmethoden of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  4. indien het bepaalde onder c, van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
     
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
  1. de bestemming 'Waarde - Archeologie 3 (gebieden met een hoge verwachtingswaarde)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen en wijzigen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie (geen) archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 1, 2, 4, 5 of 6' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
     
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4 (gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde)
  
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde - Archeologie 4 (gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Bouwverbod
Op de voor 'Waarde - Archeologie 4 (gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde)' bestemde grond mag niet worden gebouwd.
 
5.2.2 Uitzonderingen op verbod
Het verbod als bedoeld in artikel 5.2.1 is niet van toepassing indien:
  1. het een bouwwerk, geen gebouw zijnde, betreft om de archeologische waarde vast te kunnen stellen;
  2. het vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en/of alleen de bestaande fundering wordt benut;
  3. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 2.500 m² beslaat;
  4. de grootte van de bodemingreep meer dan 2.500 m² beslaat en de verstoring niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.
     
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
5.3.1 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.1 ten
behoeve van grotere bodemingrepen.
 
5.3.2 Voorwaarden grotere bodemingrepen
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 5.3.1, kan slechts worden verleend indien:
  1. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
  4. door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
     
5.3.3 Voorschriften aan omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  4. indien het bepaalde onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
     
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4 (gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde)' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, waaronder begrepen het verlagen of afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en het aanleggen van drainage;
  2. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  7. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpen voorwerpen in de bodem.
     
5.4.2 Voorwaarden aan een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
  1. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
  4. door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
     
5.4.3 Uitzonderingen op verbod
Het verbod als bedoeld in artikel 5.4.1 is niet van toepassing indien:
  1. de werkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen proefsleuven- / booronderzoek);
  2. de werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend;
  3. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 2.500 m² beslaat;
  4. de grootte van de bodemingreep meer dan 2.500 m² beslaat en de verstoring niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.
  5. de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouden vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen.
     
5.4.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.4.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  4. indien het bepaalde onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
     
5.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
 
5.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4 (gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde)' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een bouwwerk of bouwwerken te slopen.
 
5.5.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
  1. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  3. schade door sloopwerkzaamheden kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
  4. door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
     
5.5.3 Uitzonderingen op verbod
Het verbod als bedoeld in artikel 5.5.1 is niet van toepassing indien:
  1. de sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen;
  2. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 2.500 m² beslaat;
  3. de grootte van de bodemingreep meer dan 2.500 m² beslaat en de verstoring niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.
     
5.5.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.5.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve sloopmethoden of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  4. indien het bepaalde onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften aan de omgevingsvergunning tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de sloopwerkzaamheden.
     
5.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
  1. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4 (gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen en wijzigen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie (geen) archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 1, 2, 3, 5 of 6' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
     
Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. het behoud en herstel van de hoogwaardige ruimtelijke, esthetische en functionele kwaliteiten van de (openbare) ruimte en onbebouwde gronden en de beleving van de aanwezige karakteristieke en/of monumentale bebouwing;
  2. het behoud, herstel en/of (her)ontwikkeling van het aanwezige rijksmonument, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding  - rijksmonument';
  3. het behoud, herstel en/of (her)ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden, zowel afzonderlijk als in samenhang met het aanwezige rijksmonument.
     
6.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen van bouwwerken binnen deze dubbelbestemming gelden de volgende regels: 
  1. op de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden mag, conform de regels in de onderliggende bestemming(en), worden gebouwd, indien uit uitgevoerd bouw- en/of cultuurhistorisch onderzoek blijkt op welke wijze de cultuurhistorische/monumentale waarden en de beeldkwaliteit worden bewaard en/of versterkt;
  2. vergunningvrij bouwen is niet toegestaan;
  3. overtreding van het bepaalde onder a. en b. is een strafbaar feit.
     
6.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het bepaalde in artikel 6.1 nadere eisen stellen aan: 
  1. de situering en maatvoering van bouwwerken die mogen worden gebouwd volgens de hier voorkomende bestemming(en);
  2. de uitvoering en het materiaalgebruik van bouwwerken die mogen worden gebouwd volgens de overige hier voorkomende bestemming(en);
  3. de situering van bomen en beplanting.
     
 
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
6.4.1 Verbod
Ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden, het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: 
  1. het rooien van bomen en opgaande beplanting zoals hagen en heggen;
  2. het aanbrengen van bomen en opgaande beplanting zoals hagen en heggen; 
  3. het aanleggen of verharden van wegen, parkeergelegenheden, pleinen, paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  4. het dempen en/of verleggen van watergangen;
  5. het ontginnen, verlagen of afgraven, het ophogen of egaliseren van de bodem met meer dan 0,30 meter ten opzichte van de bestaande toestand. 
     
6.4.2 Uitzonderingen op het verbod
Het in artikel 6.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die: 
  1. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie en/of vervangende herplant betreffen;
  2. van ondergeschikte betekenis zijn;
  3. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  4. bijdragen aan de versterking van de waarden en kwaliteiten als bedoeld in artikel 6.1.
 
6.4.3 Afwegingskader
De werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 6.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden, het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en de beleving van de aanwezige karakteristieke en/of monumentale bebouwing. Hiertoe wordt advies ingewonnen bij een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke ter zake deskundige.
 
6.4.4 Strafbaarstelling
Overtreding van het verbod in artikel 6.4.1 is een strafbaar feit.
 
6.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
 
6.5.1 Verbod
Het is verboden zonder omgevingsvergunning cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen, met dien verstande dat onder het aantasten of vernietigen van cultuurhistorische elementen van cultuurhistorische waardevolle bouwwerken gelijk wordt gesteld met het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken.
 
6.5.2 Uitzonderingen op het verbod
Het in artikel 6.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden: 
  1. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van dit bestemmingsplan;
  2. die op het tijdstip van in werking treden van dit bestemmingsplan ingevolge een voor dat tijdstip verleende omgevingsvergunning in uitvoering zijn dan wel mogen worden uitgevoerd;
  3. die voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning is verleend.
     
6.5.3 Afwegingskader
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 6.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien: 
  1. bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het geheel of gedeeltelijk slopen een bouw- en cultuurhistorisch onderzoek wordt overlegd waaruit blijkt dat de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind, dan wel worden behouden, versterkt en/of (her)ontwikkeld;
  2. bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het geheel of gedeeltelijk slopen een bouw- en cultuurhistorisch onderzoek wordt overlegd waaruit blijkt dat de aanwezige cultuurhistorische waarden worden verstoord dan wel vernietigd, maar:
  3. wordt gemotiveerd hoe vanuit de aanwezige cultuurhistorische waarden herstel en/of (her)ontwikkeling van de cultuurhistorische elementen wordt gerealiseerd die binnen de karakteristiek als gebleken uit het bouw- en cultuurhistorisch onderzoek passen;
  4. documentatie plaatsvindt van de te slopen elementen en waarden;
  5. voor bijzondere materiele relicten een duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd;
  6. de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Monumenten om advies wordt gevraagd ten aanzien van de aanvraag om omgevingsvergunning.
     
6.5.4 Strafbaarstelling
Overtreding van het verbod in artikel 6.5.1 is een strafbaar feit.
 
3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 8 Algemene bouwregels
 
8.1 Verbod op bouwen in strijd met de bestemming

Het is verboden op de in het plan begrepen gronden:
  1. enig bouwwerk te bouwen waarbij de aangegeven bebouwingsgrens wordt overschreden, behoudens overschrijdingen die volgens deze regels zijn toegestaan;
  2. een bouwwerk of een complex van bouwwerken te bouwen, indien daardoor een bouwwerk, geen gebouw zijnde of een complex van bouwwerken, hetzij niet langer zal blijven voldoen aan, hetzij in een grotere mate zal gaan afwijken van het plan;
  3. ondergronds te bouwen, met uitzondering van onderbouwen en kelders en daar waar dit volgens de regels expliciet is toegestaan.
     
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
 
9.1 Verbod op gebruik in strijd met de bestemming
 
Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. opstallen te gebruiken of te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming en de aangegeven bebouwings- en gebruiksmogelijkheden.
 
9.2 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of doen of laten gebruiken van gronden en opstallen voor en/of als:
  1. het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woning(en);
  2. woningsplitsing en/of kamerverhuur;
  3. stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  4. (detail)handel, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan krachtens deze regels;
  5. seksinrichtingen;
  6. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel met uitzondering van de stalling van eigen kampeermiddelen in het achtererfgebied en achter het hoofdgebouw.
     
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
10.1 Afwijken met 10%
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, oppervlakten, lengtes, breedtes en dieptes en bebouwingspercentages tot ten hoogste 10%, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en in de afzonderlijke bestemmingen niet reeds wordt voorzien in een soortgelijke afwijkingsbevoegdheid.
 
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
 
11.1 Wijzigingsbevoegdheid plaats bestemmingsgrenzen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrenzen, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van andere ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
 
Artikel 12 Algemene procedureregels
 
12.1 Omgevingsvergunningen

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing.
 
12.2 Wijzigingen

Met betrekking tot de voorbereiding van een wijziging van het plan ingevolge artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening door burgemeester en wethouders, is de procedure zoals deze ingevolge de Wet ruimtelijke ordening gevoerd dient te worden van toepassing.
 
12.3 Nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen dient bij de voorbereiding van het betreffende besluit de volgende procedure te worden gevolgd: 
  1. het ontwerp van het besluit met bijbehorende stukken ligt gedurende twee weken ter inzage;
  2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren in één of meer in de gemeente verspreid wordende dag- en/of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze bekend;
  3. in het voorkomende geval wordt tevens de aanvrager van de omgevingsvergunning, naar aanleiding waarvan de nadere eisen worden gesteld, tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de terinzagelegging;
  4. de bekendmaking houdt mededeling in van het recht voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit in te dienen bij burgemeester en wethouders;
  5. na de periode van ter inzage legging nemen burgemeester en wethouders zo spoedig mogelijk een besluit.
  6. burgemeester en wethouders maken aan hen, die zienswijzen naar voren hebben gebracht, het besluit ten aanzien van die zienswijzen schriftelijk bekend.
     
Artikel 13 Overige regels
 
13.1 Wettelijke regels

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerpplan.
 
13.2 Gemeentelijke regels
 
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar gemeentelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpplan. Een uitzondering geldt voor het parkeer(normen)beleid, waarvan altijd de geldende, actuele versie moet worden geraadpleegd.
 
13.3 Voorrangsregels
 
Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat dubbelbestemmingen gericht op het in stand houden of ontwikkelen van cultuurhistorische waarden voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:
  1. Waarde - Cultuurhistorie;
  2. Waarde - Archeologie 3 of Waarde - Archeologie 4.
     
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
 
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
     
14.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
     
Artikel 15 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Hoeve de Hoven.