direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijk Gebied Wormerland
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0880.BP9579400000-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Sinds de invoering van de Wet ruimtelijke ordening Wro in 2008 is de wettelijke verplichting voor gemeenten ingesteld om bestemmingsplannen actueel te houden. Op grond van de in deze wet opgenomen actualiseringsplicht mochten bestemmingsplannen vanaf 1 juli 2013 niet ouder dan 10 jaar zijn. Per 1 juli 2018 is de Wet afschaffing actualiseringsplicht bestemmingsplannen van kracht. Daarmee komt de plicht om bestemmingsplannen en beheersverordeningen die elektronisch te raadplegen zijn, regelmatig te actualiseren, te vervallen.

Het huidige bestemmingsplan voor het Landelijk gebied van Wormerland is vastgesteld op 4 april 2007. Dit was een reden om het plan te gaan actualiseren. Met de recent gewijzigde regelgeving is een herziening niet meer nodig op basis van de wet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP9579400000-0301_0001.png"

Figuur 1. Globale ligging plangrens Landelijk gebied Wormerland

Met voorliggend bestemmingsplan worden de volgende en thans voor het plangebied van toepassing zijnde juridisch-planologische regelingen mede (deels) herzien:

  • ‘Bestemmingsplan Noorderweg 119A’ (vastgesteld 18-09-2012).
  • ‘Bestemmingsplan Engewormer 19’ (vastgesteld op 09-09-2014).
  • 'Bestemmingsplan Sluisstraat - Dorpsstraat 68, Oostknollendam' (vastgesteld op 06-03-2018).
  • ‘Bestemmingsplan Oosteinde 88 Wormer’ (vastgesteld op 17-12-2013).
  • ‘Bestemmingsplan Noorderweg 94 Wijdewormer’ (vastgesteld op 19-09-2017).
  • ‘Bestemmingsplan Oudelandsdijk 11 Spijkerboor’ (vastgesteld op 28-03-2017).
  • ‘Bestemmingsplan Watercompensatie Oudelandsdijkje’ (vastgesteld op 13-09-2016).
  • ‘Omgevingsvergunning Oosterdwarsweg 2A Wijdewormer’ (vastgesteld op 20-12-2016).
  • ‘Omgevingsvergunning Nabij Zuiderweg 72 Wijdewormer’ (vastgesteld op 28-07-2015).
  • ‘Omgevingsvergunning Noorderweg 92b en 93 Wijdewormer’ (vastgesteld op 08-11-2016).
  • 'Omgevingsvergunning Noorderweg 104 Wijdewormer'(vastgesteld op 13-05-2014).
  • 'Omgevingsvergunning Lichtmasten AZ Zuiderweg Wijdewormer' (vastgesteld op 15-08-2017).
  • 'Omgevingsvergunning Theehuis Zwarteweg 10 Wijdewormer' (vastgesteld op 21-03-2017).
  • 'Omgevingsvergunning Neckerstraat 133 Wormerland' (vastgesteld op 22-04-2015).
  • 'Omgevingsvergunning Maatregelen Wormer en Jisperveld' (vastgesteld op 27-05-2014).
  • 'Projectbesluit Boogstal Zuiderweg 1 Wijdewormer' (vastgesteld op 30-03-2012).

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De ligging en begrenzing van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is in figuur 1 van deze toelichting weergegeven. De planbegrenzing komt tevens tot uitdrukking in de verbeelding bij dit bestemmingsplan. Het plangebied is grofweg het gehele gebied buiten de bebouwde kommen van de gemeente Wormerland. Wormerland is gelegen in de regio Waterland. Het gebied wordt begrensd door:

  • de gemeente Zaanstad aan de zuidwestzijde;
  • de Starnmeerpolder (droogmakerij) aan de noordwestzijde;
  • de stedelijke bebouwing aan de Zaanstreek aan de zuidwestzijde;
  • de gemeente Purmerend aan de oostzijde;
  • het open waterland met de natuurgebieden Oostzaner- en Ilperveld;
  • De Beemster aan de noordzijde, die door Unesco tot Werelderfgoedmonument is verklaard door haar bijzondere ontginningsstructuur. Ook ligt langs de noordzijde een gedeelte van de monumentale stelling van Amsterdam, die met behulp van fortificaties en inundatiezones de regio Amsterdam moest beschermen bij een vijandige aanval.

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP9579400000-0301_0002.png"

Figuur 2. Uitsnede plangebied van ruimtelijkeplannen.nl

1.3 Doelstelling

De centrale doelstelling van dit bestemmingsplan is ‘Behoud door ontwikkeling’. De gedachte hierachter is dat het landelijk gebied van Wormerland een uniek kwetsbaar ‘weidevogel- en agrarisch cultuurlandschap’ is. Het bestemmingsplan is een middel om de huidige (landschaps-)waarden te behouden dan wel te beschermen.

Het bestemmingsplan is deels beheersgericht en deels ontwikkelingsgericht van aard. Het is beheersgericht waar het gaat om de instandhouding en bescherming van de hoofdfuncties landbouw, natuur en landschap. Dit uitgangspunt sluit goed aan op het bestaande ruimtelijke beleid, zoals dat door het Rijk, provincie en gemeente voor het landelijk gebied is vastgelegd. In het Wormer- en Jisperveld levert de aanwijzing van dit gebied tot Speciale Beschermingszone (SBZ) in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, (extra) beperkingen op ten aanzien van het gebruik van de gronden en de daarop toegelaten functies.

Het bestemmingsplan is ontwikkelingsgericht waar het gaat om het instandhouden en versterken van de dynamiek van het landelijk gebied. Zoveel mogelijk is getracht nieuw beleid en nieuwe wet- en regelgeving (onder meer op het gebied van verbrede landbouw en recreatie) in te passen. Verder wordt in het plan, voor zover dit past binnen de mogelijkheden en de werkingssfeer van de ruimtelijke wetgeving, een relatie gelegd met de beheersproblematiek in het landelijk gebied.

1.4 Totstandkoming bestemmingsplan

De gemeente Wormerland heeft voorafgaand aan het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan een Nota van Uitgangspunten vastgelegd. De Nota van Uitgangspunten geeft op hoofdlijnen aan op welke manier het bestemmingsplan voor de komende tien jaar de planologische situatie opnieuw vastlegt. Zo zijn de kernwaarden voor het veenweidegebied opstrekkende verkaveling, natuurwaarden(weidevogels), waterrijk, kleinschalige en grillig karakter en openheid. Voor de droogmakerijen zijn dit openheid, agarisch, blokverkavlinggsstructuur, weidevogelleefgebied, wegsloten langs de Noorderweg en de Zuiderweg en de Engewormer als tussengebied tussen veenweidegebied en de Wijde Wormer, zie ook bijlage 1.

Deze Nota van Uitgangspunten is in een actieve, brede maatschappelijke discussie tot stand gekomen. De Gemeenteraad heeft een startdebat gevoerd en vervolgens is het gesprek met een groep van 'meedenkers' aangegaan. Hiermee is zowel politiek als maatschappelijk draagvlak gezocht voor de uitgangspunten van het nieuwe bestemmingsplan.

Het oude bestemmingsplan (Landelijk gebied 2007) is als uitgangspunt genomen. Dat plan is qua praktische toepassing aan de huidige tijdgeest aangepast, maar ook geactualiseerd aan de hand van de uitgevoerde inventarisatie. Deze inventarisatie (eind 2015) is als "vlekkenkaart" ter inzage gelegd, zodat daarop gereageerd kon worden. Ook nieuw beleid is verwerkt, waar onder de destijds recent vastgestelde Structuurvisie Wormerland 2025. Behalve dat is voor een aantal belangrijke thema's specifiek beleid opgesteld, al dan niet in de vorm van een memo. Een aantal relevante memo's is als bijlage in dit plan opgenomen.

Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan is voorgesorteerd op de Omgevingswet. Het vanuit de overheid willen 'ordenen van de ruimte' is niet meer van deze tijd. De overheid is steeds minder 'aan zet' maar werkt mee aan ontwikkelingen; de participerende overheid. Dit zorgt voor een kanteling van het openbaar bestuur, dat uitgedaagd wordt om na te denken over het vrijer maken van vastgesteld beleid en mogelijk maken van nieuwe ontwikkelingen. Het gemeentebestuur heeft vastgesteld dat zij minder wil gaan bepalen en vastleggen, maar ruimere kaders wil bieden voor ontwikkelingen vanuit de samenleving. Vooraf heeft de gemeenteraad bepaald dat zij een bestemmingsplan wilde maken dat zou uitnodigen om zaken aan de keukentafel te doen. In de nota van uitgangspunten is dit als volgt verwoord: "Met ons nieuwe bestemmingsplan willen we ook initiatiefnemers uitnodigen om ontwikkelingen op gang te brengen ('uitnodigingsplanologie'). Dat betekent dat we in ons bestemmingsplan een proces vastleggen waarbinnen wij mét de initiatiefnemers maatwerk gaan verrichten. We doen dat aan de keukentafel." Zo wordt een deel van de onbekende toekomst bekend gemaakt door maatwerk aan de keukentafel. In paragraaf 11.2 wordt hier nader op in gegaan.

Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan zijn verschillende keukentafelgesprekken gevoerd. De resultaten van deze gesprekken zijn verwerkt in het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Deze toelichting is opgebouwd uit verschillende hoofdstukken. Na deze inleiding zijn achtereenvolgens de belangrijke thema's behandeld: bodemopbouw, cultuurhistorie en natuur (hoofdstuk 2, 3 en 4). Daarna komt het grondgebruik aan bod in de hoofdstukken: landbouw, recreatie en wonen inclusief bedrijvigheid en de overige functies (hoofdstukken 5, 6, 7 en 8). In hoofdstuk 9 zijn de relevante milieuaspecten behandeld. Hoofdstuk 10 gaat in op de resultaten van het onderzoek in het kader van de milieueffectrapportage. In hoofdstuk 11 is de beschrijving van het plan opgenomen. In hoofdstuk 12 is de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid getoetst.

Hoofdstuk 2 Bodem en water

De bodemkundige en waterhuishoudkundige situatie zijn in belangrijke mate bepalend voor het karakter van een gebied. De abiotische kenmerken hebben allereerst invloed op de natuurlijke vegetatie die ergens voorkomt. Verder heeft de mens als gevolg van de abiotische kenmerken een gebied op verschillende manieren in gebruik genomen. Hierdoor is een bepaald landschap ontstaan. De abiotische kenmerken van een gebied zijn inmiddels ook in belangrijke mate beïnvloed door de mens. Via bemesting beïnvloedt de mens bijvoorbeeld de vruchtbaarheid van de bodem en dit heeft weer invloed op de kwaliteit van het grondwater. De kwantiteit van het grondwater wordt bijvoorbeeld beïnvloed door grondwaterwinning en ontwatering. In dit hoofdstuk wordt de huidige bodemkundige en waterhuishoudkundige situatie van het plangebied beschreven.

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Geologische ontstaansgeschiedenis en geomorfologie

Wormerland is gelegen in het westelijk laagveengebied. De vorming van het westelijke laagveengebied is nauw verweven met de vorming van het duin- en strandwallengebied. Aan het einde van het IJstijden ontstond de Noordzee. Het westen van Nederland werd steeds natter. In de loop der eeuwen ontstonden evenwijdig langs de kust langgerekte zandbanken, de strandwallen. Het gebied daarachter raakte afgesneden van de directe invloed van de zee en begon te verlanden. In tijden dat de zee actief was werd er klei afgezet via geulen en kreken, in rustiger tijden groeide er hoogveen.

In de ondergrond wisselen lagen klei en veen elkaar dan ook af. Bewoning was lange tijd alleen mogelijk op de hogere, zandige oevers van (oude) kreken en geulen en langs rivieren. De veengrond was nauwelijks begaanbaar en her en der bevonden zich meren en meertjes. Vanaf de 10e eeuw trokken mensen het veengebied in om door het graven van ontwateringssloten het gebied geschikt te maken voor de landbouw. De sterk in richting wisselende verkaveling is het gevolg van de ontginning zonder gezag van bovenaf en het grillige patroon van veenstroompjes waar men de sloten op liet afwateren. Door het ontwateren klonk het veenpakket in en is het huidige laagveen ontstaan.

Bijzonder voor Wormerland zijn de vele verlaten middeleeuwse huisterpen. Deze waardevolle archeologische vindplaatsen waren weggezakt in de zachte veengrond, maar komen door de bodemdaling weer aan het licht.

Rondom de meren werd de situatie in de Middeleeuwen steeds zorgwekkender. De oevers kalfden af, waardoor de meren steeds groter werden. In de zeventiende eeuw begon een nieuwe episode in de vormgeving van het landschap: de droogmakerijen. De drooglegging van de meren was succesvol. Onder invloed van de mens heeft het landschap hier in enkele eeuwen een totale metamorfose ondergaan.

Boeren hebben daarna het landschap gevormd. Dit oer-Hollandse landschap is in Wormerland goed bewaard gebleven. In de polder Wormer, Jisp en Nek is sprake van veengronden met een veenpakket van 1 tot 3 meter dik. Vanwege het zilte karakter is er nauwelijks aan turfwinning gedaan. In de (wel) afgegraven droogmakerijen bestaat de ondergrond uit zeeklei.

2.1.2 Waterhuishouding

Het buitengebied van Wormerland is onder te verdelen in de veenweidegebieden en de droogmakerijen.

Beiden slaan hun overtollig water uit op de boezem, of laten bij droogte water in vanuit de boezem. De boezem wordt gevormd door de Ringdijk, het Noordhollands Kanaal en de Zaan. De waterhuishouding is in het gebied sterk gereguleerd ten behoeve van de functies in het gebied.

In de polder Wormer, Jisp en Nek is sprake van infiltratie door haar relatief hoge ligging, hierdoor is sprake van zoet water. In de droogmakerijen is sprake van een kwelsituatie. Het gaat hierbij om zowel zoet kwel vanuit de boezemwateren, als om diepe brakke kwel.

De oppervlaktewaterkwaliteit is over het algemeen matig. Het water is met name rijk aan nutriënten, o.a. door uitspoeling van meststoffen en inlaat van gebiedsvreemd water.

2.2 Beleid

2.2.1 Europa

Europese Kaderrichtlijn Water

Met het oog op het bereiken van een goede waterkwaliteit is sinds eind 2000 de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze richtlijn moet ervoor zorgen dat uiterlijk in 2027 het water in alle Europese landen voldoende schoon (chemisch op orde) en gezond (ecologisch in evenwicht) is. De uitvoering van de Europese Kaderrichtlijn Water vraagt inspanningen van verschillende partijen op internationaal, nationaal en regionaal niveau.

In Nederland is de Europese Kaderrichtlijn Water in landelijke beleidsuitgangspunten, kaders en instrumenten vertaalt. Belangrijk uitvloeisel is het opstellen van ‘stroomgebiedbeheersplannen’, waarin staat omschreven op welke wijze de waterkwaliteit in het betreffende stroomgebied kan worden verbeterd.

2.2.2 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Wat betreft het aspect water wordt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ingezet op kwaliteit waarbij (minimaal) wordt voldaan aan de (internationaal) geldende norm(en) uit de Europese Kaderrichtlijn Water en andere Europese richtlijnen met kwaliteitseisen. De bescherming en verbetering van de waterkwaliteit ligt bij het Rijk (rijkswateren) en de waterschappen (regionale wateren).

Het beheer van het watersysteem is gericht op het meebewegen met natuurlijke processen waar het kan en het bieden van weerstand waar het moet.

Waterveiligheid en de beschikbaarheid van voldoende zoet water (duurzame zoetwaterwinning) zijn streefpunten uit het rijksbeleid. Naast preventie als primaire pijler bij de bescherming tegen overstromingen, is het waterveiligheidsbeleid ook gericht op het beperken van de gevolgen van een overstroming door keuzes in de ruimtelijke planning en het op orde krijgen en houden van de rampenbeheersing (meerlaagse veiligheid). Deze aspecten stellen eisen aan ruimtelijke ontwikkelingen (onder andere klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling).

Wat betreft het aspect bodem wordt eveneens ingezet op het verbeteren en de borging van de milieukwaliteit, waarbij dient te worden voldaan aan de (internationaal) geldende normen (onder andere uit het Besluit bodemkwaliteit).

Nationaal Waterplan 2016 - 2021

In 2015 is het tweede Nationaal Waterplan vastgesteld, waarin het nationale waterbeleid voor de periode 2015-2021, met een vooruitblik richting 2050 is opgenomen. Duurzaam waterbeheer is het algemene beleidsuitgangspunt in dit plan. In het landelijke beleidsdocument worden maatregelen beschreven die tot doel hebben de veiligheid en leefbaarheid in Nederland te waarborgen (waaronder bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water). Ook is een uitgangspunt het benutten van de kansen die het water biedt, onder meer met betrekking tot het gebruik.

2.2.3 Provincie

Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord Holland 2017

In de provinciale ruimtelijke verordening zijn regels opgenomen ten aanzien van de Blauwe Ruimte. De provincie stelt regels aan het bouwen in buitendijkse gebieden, regionale waterkeringen en strandzonering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP9579400000-0301_0003.png"

Figuur 3

Waterverordening Noord Holland 2015

In 2015 is de gewijzigde Waterverordening van de provincie Noord Holland vastgesteld. De waterverordening regelt de provinciale taken op het gebied van water. Dit zijn onder andere vaarwegbeheer en grondwater.

Watervisie 2021 - Provincie Noord-Holland

De watervisie zoekt de koppeling van wateropgaven met ruimte, economie en natuur. Het stelt kaders voor wateropgaven in Noord-Holland, dit aan de hand van de thema's; Veilig en schoon & Voldoende.

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP9579400000-0301_0004.png"

Figuur 4. Uitsnede kaart Watervisie 2021

2.2.4 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Waterprogramma 2016- 2021

Het waterprogramma van het Hoogheemraadschap geeft richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. In het waterprogramma wordt voortgebouwd op de regionale Deltavisie (2012) van het Hoogheemraadschap. Leidraad van het waterprogramma is het beheergebied klimaatbestendig maken, hierin staan de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort en schoon water centraal.

Het hoogheemraadschap heeft zich de afgelopen jaren ingezet voor de waterkwaliteit in de gemeente Wormerland. In de polder Wormer, Jisp en Nek, het Wormer- en Jisperveld, is de waterkwaliteit sterk verbeterd.

Keur 2016

In de Keur van het Hoogheemraadschap staan de regels ter bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken.

Beleidsnota Waterkeringen 2012

In de Beleidsnota Waterkeringen van het Hoogheemraadschap staat het beleid en de uitgangspunten voor het beheer en medegebruik van de waterkeringen. De beleidsnota is een uitwerking van het Waterbeheersplan 2010-2015 (WBP4).

2.2.5 Gemeente

Structuurvisie Wormerland

In de structuurvisie Wormerland wordt een ruimtelijk kader geboden voor de periode tot 2025. In de structuurvisie wordt Wormerland omschreven als een diverse gemeente met een schat aan cultuurhistorische waarden. Dit door een samenspel van het veenweidelandschap, het water, de droogmakerijen en de karakteristieke kernen. De visie op hoofdlijnen betreft:

  • dynamische en duurzame woon- en werkomgeving in de kernen;
  • een onderhouden, toegankelijk en recreatief veenweidelandschap;
  • een agrarische en duurzame droogmakerij.

In het veenweidegebied wordt bescherming geboden aan de huidige landschappelijke waarden, waaronder het water. Flora en fauna krijgen hier voorrang boven de recreant en de belever van het landschap. Het beeld van de vele waterlopen afgewisseld met smalle, langgerekte eilandjes is kenmerkend en moet voor toekomstige generaties bewaard blijven. Voor het behoud van de vele waterlopen is het baggeren een belangrijke voorwaarde. In de droogmakerij wordt juist ruimte geboden voor waterberging in De Wijde Wormer.

Beleidsvisie Wormer en Jisperveld 2014

In de beleidsvisie Wormer en Jisperveld wordt een aantal uitgangspunten opgesteld:

  • het behouden van het authentieke en open groenblauwe karakter van het agrarisch cultuurlandschap;
  • natuurlijk evenwicht, zodat alleen kleine menselijke ingrepen nodig zijn voor behoud;
  • koesteren van eigenheid. maar openstaan voor vernieuwing in de bestaande beleidskaders;
  • hard maken voor de blijvende (economische) vitaliteit van de landbouwsector;
  • streven naar duurzame en klimaatbestendige oplossingen voor de verschillende initiatieven en ontwikkelingen.

Hoofdstuk 3 Cultuurhistorie, landschap en archeologie

De ontwikkeling van het huidige landschap vindt haar basis in de bodem, de waterhuishouding, de natuurlijke vegetatie en de invloed die de mens in de loop van de tijd hierop heeft gehad. Door verschillen in reliëf, waterhuishouding en vruchtbaarheidstoestand van de bodem, heeft de mens het gebied op verschillende manieren in gebruik genomen. Hierdoor is het landschap ontstaan met eigen cultuurhistorische, visuele en functionele kenmerken.

3.1 Huidige situatie

3.1.1 Landschap en cultuurhistorie

Het buitengebied van Wormerland bestaat uit een landschap van laaggelegen veenweidegebied met daarin nog lager gelegen droogmakerijen omzoomd door dijken en ringvaarten. Dit landschap met daarin cultuurhistorisch waardevolle lintbebouwing (Jisp) en kernen (Oostknollendam, Neck) is van grote waarde.

Veenweidegebied

Het veenweidegebied van de polder Wormer, Jisp en Nek is van nature zeer nat en het laagveenpakket is van natuurhistorisch belang en kenmerkend voor de laag (west-)Nederland. Het veenweidegebied wordt gekenmerkt door een langgerekte strokenverkaveling vanuit ontginningslinten en is in te delen in rijpolders en vaarpolders.

Het veenweidegebied is een weids, Hollands cultuurlandschap met een netwerk van sloten, weilanden, rietkragen en ondiepe plassen. Rond 1000 na Christus is het ontgonnen voor de landbouw. Opvallend zijn de honderden eilanden omgeven door sloten en rietkragen.

De eilanden zijn ruim duizend jaar geleden door mensenhanden gemaakt. Voor die tijd was hier een veengebied dat regelmatig overstroomde met zout water uit de Zuiderzee.

Het huidige veenweidegebied heeft een open karakter, hetgeen veroorzaakt wordt door het overheersend extensief agrarisch gebruik van de graslanden. De graslanden zijn zowel in eigendom van natuurmonumenten als particulieren. In het gebied zijn veel brede, open watergangen en plassen aanwezig. De boerderijen in het gebied staan langs de dijk aan de rand van het gebied. Het beheer van het veenweidegebied is gericht op het voorkomen van dichtgroeien van sloten met riet en het voorkomen van verruiging van het land, waardoor de openheid wordt aangetast. Een ander belangrijk kenmerk is de opstrekkende strokenverkaveling met lange smalle kavels welke veelal gescheiden worden door watergangen.

Een deel van het Veenweidegebied is begrensd natuurgebied in het kader van de Wet natuurbescherming. Het gebied kent een wettelijk bescherming voor de aanwezige natuurwaarden.

Identiteit = kleinschalig open en waterrijk cultuur- en natuurlandschap met opstrekkende verkaveling.

Kernkwaliteiten =

  • natuurwaarden (weidevogels);
  • kleinschalige en grillige karakter;
  • openheid;
  • waterrijk;
  • opstrekkende verkaveling.

Doel voor dit gebied =

  • de aanwezige natuurwaarden mogen bij ontwikkelingen (voor zover die mogelijk zijn binnen het gebied) niet teniet worden gedaan;
  • ontwikkelingen moeten het kleinschalige karakter van het gebied versterken of op zijn minst behouden;
  • ontwikkelingen mogen geen afbreuk doen aan de relatieve openheid van het gebied;
  • ontwikkelingen mogen niet ten koste gaan van het waterrijke karakter van het gebied;
  • ontwikkelingen mogen geen afbreuk doen aan de opstrekkende verkavelingsstructuur.

Droogmakerijen

De droogmakerijen in het bestemmingsplangebied worden gekenmerkt door een regelmatige gridverkaveling in wegen, waterlopen en beplanting en vormen grote open ruimten die door dijken omsloten zijn. De inrichting van de droogmakerijen in Wormerland (Schaalsmeer, Engewormer, Wijde Wormer en deel van Starnmeer), zoals deze in de 17e eeuw zijn drooggelegd en ontgonnen, is nog grotendeels intact.

De grootste, meest duidelijk aanwezige droogmakerij is de Wijde Wormer. Langs het wegenpatroon zijn de boerderijen en woonhuizen gesitueerd en volgt het groen van weg- en erfbeplanting de lijn van de weg door de Wijde Wormer. De verkaveling is duidelijk blokvormig. In de Wijde Wormer hebben de sportparken in het zuiden, de A7 en de bebouwing bij Neck het oorspronkelijke karakter enigszins aangepast.

De droogmakerijen zijn veel lager in het landschap gesitueerd (ongeveer 4,5 meter) dan het veenweidegebied. De droogmakerijen beschikken over een kenmerkende openheid, anders dan het omliggende landschap, en een duidelijk waarneembare aaneengesloten dijk.

De Wijde Wormer is drooggelegd tussen 1624 en 1626. Deze relatief gave droogmakerij is zowel landschappelijk als cultuurhistorisch waardevol. Het huidige inrichtingspatroon van wegen, bebouwing, dijken en waterlopen dateert nog uit de ontginningsfase. Aan het wegenpatroon is de weg- en erfbeplanting gekoppeld, waardoor sprake is van een aantrekkelijk groen landschap. Verder is de oost-west georiënteerde wegenstructuur opvallend. Zowel de A7 als de Noorderweg en Zuiderweg zijn in deze richting gesitueerd. De boerderijen liggen aan deze ontsluitingswegen. Loodrecht op deze structuur, zijn enkele dwarswegen aanwezig, die parallel lopen aan de verkavelingsstructuur.

Deze verkavelingsstructuur is blokvormig, in tegenstelling tot de strokenverkaveling in het veenweidegebied. In de polder komen overwegend agrarische bedrijven voor. Incidenteel komen andere functies in de vorm van niet-agrarische bedrijvigheid en recreatie voor. Ook is de polder belangrijk als weidevogelleefgebied.

De Engewormer neemt een bijzondere plek in. Feitelijk fungeert de polder als tussengebied tussen natuur en agrarisch.

De Enge Wormer of Kleine Wormer was een waterverbinding tussen de Wormer en de Zaan. Lange tijd fungeerde de polder als waterberging. Als het water op het IJ hoog stond, was spuien vanuit de Zaan via de sluizen bij Zaandam niet mogelijk. Dan bood de Engewormer, die in open verbinding stond met de Zaan een oplossing. Uiteindelijk verloor het Hoogheemraadschap haar zeggenschap over de polder en werd de polder net als De Beemster, De Purmer en De Wijde Wormer doorgelegd. De drooglegging van de Engewormer dateert uit 1638. De droogmaking was niet een project van commerciële onderneming, maar diende ter voorkoming van aanslag van het water aan de recent aangelegde Ringdijk van Wormer. Vandaag de dag is de Engewormer overwegend natuurgebied en voor een deel agrarische cultuurgrond. Daarnaast komt ook de woonfunctie voor in de polder. Ook hier komen houten woningen voor, waarvan enkele monumenten zijn. Opvallend is de duidelijk herkenbare blokverkaveling in de polder en de oost-west georiënteerde watergang in het midden van de polder. Deze structuur is cultuurhistorisch van essentieel belang, daar deze nog de oorspronkelijke verkaveling uit 1638 betreft. Verder is de polder een belangrijk weidevogelgebied.

Identiteit is grootschalig open agrarisch cultuurlandschap met blokverkaveling

De kernkwaliteiten zijn:

  • openheid;
  • agrarisch;
  • blokverkavelingsstructuur;
  • weidevogelleefgebied;
  • wegsloten langs de Noorderweg en de Zuiderweg;
  • Engewormer als tussengebied tussen veenweidegebied en de Wijde Wormer.

Doelen voor het gebied zijn:

  • ontwikkelingen mogen niet teveel afbreuk doen aan de relatieve openheid van het gebied;
  • de agrarische sector mag niet onevenredig worden belemmerd in de bedrijfsvoering en –ontwikkeling;
  • ontwikkelingen mogen geen afbreuk doen aan de blokverkavelingsstructuur;
  • ontwikkelingen mogen geen onevenredige afbreuk doen aan de waarden van het gebied als weidevogelleefgebied;
  • ontwikkelingen moeten bijdragen aan de identiteit als tussengebied van de Engewormer.

Monumentale bebouwing

In het gebied komen diverse beeldbepalende panden en bouwwerken voor. Dit betreft een aantal (resten van) molens, waterhuishoudkundige werken en oude boerderijen, met name de voor deze regio typerende stolpboerderijen.

3.1.2 Archeologie

Het plangebied is rijk aan bekende archeologische vindplaatsen. Met name in het Wormer- en Jisperveld is een groot aantal bekende kleine archeologische vindplaatsen gelegen met sporen van bewoning. Maar ook in de rest van het plangebied zijn verwachtingen voor archeologische resten aanwezig.

3.2 Beleid

3.2.1 Europa

Het Verdrag van Valletta/Malta

Het Verdrag van Malta (Valletta) is op 16 januari 1992 ondertekend door de ministers van Cultuur van de landen aangesloten bij de Raad van Europa (Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur). Het Verdrag heeft als doel archeologische waarden in Europa te beschermen als onvervangbaar onderdeel van het cultureel erfgoed. Het accent ligt hierbij op het streven naar behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem en op het zoveel mogelijk beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen.

Hoewel het Verdrag van Malta al in 1998 is goedgekeurd door de Eerste en Tweede Kamer, heeft de implementatie ervan pas in 2007 plaatsgevonden. Bij de ratificatie van dit verdrag zijn de artikelen 5 en 6 voor de Nederlandse regering de kernpunten geweest. Met name deze artikelen hebben een doorvertaling gekregen in de huidige wetgeving op het gebied van de archeologische monumentenzorg en ruimtelijke ordening:

  • artikel 5:

Het Verdrag bepaalt dat archeologische waarden voortaan expliciet dienen te worden meegenomen bij de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen en dat de archeologische waarden waar mogelijk dienen te worden ontzien. Wanneer bescherming en inpassing van terreinen met archeologische waarden echter niet mogelijk is, zal de historische informatie door middel van verantwoord archeologisch onderzoek moeten worden veiliggesteld.

  • artikel 6:

De veroorzaker van de bodemverstoring is verantwoordelijk voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan, het zogenaamde principe van “de verstoorder betaalt”.

Herziening van het archeologiebestel, de komst van marktconform opererende archeologische bedrijven en de introductie van een kwaliteitssysteem zijn bijkomende aspecten die in het kader van de implementatie hebben plaatsgevonden.

3.2.2 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Uit de SVIR blijkt dat het bieden van ruimte voor het behoud en de versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteiten als nationaal belang wordt gezien. De landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten geven namelijk identiteit aan een gebied.

Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz)

De implementatie van het Verdrag van Malta heeft geleid tot de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). De Wamz is een wijzigingswet die tot aanpassing van de Monumentenwet 1988, Woningwet, Ontgrondingenwet en Wet milieubeheer heeft geleid. Ook in de Wet ruimtelijke ordening (van kracht per 1 juli 2008) en het Besluit ruimtelijke ordening heeft de archeologie zijn plek gekregen.

In april 2006 is het wetsvoorstel (Wamz) door de Tweede Kamer goedgekeurd en in december 2006 volgde de Eerste Kamer. Op 21 december 2006 is daarmee de Wet op de archeologische monumentenzorg een feit geworden. De inhoud ervan is per 1 september 2007 van kracht geworden.

Erfgoedwet 

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden. 

Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

Binnen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt het bestemmingsplan een belangrijk instrument. De gemeente bepaalt door middel van het bestemmingsplan welke inrichting, bebouwing en welk grondgebruik in het plangebied is toegestaan.

De Wro biedt de mogelijkheid om aan een gebied één of meer bestemmingen toe te kennen, waaronder die van de dubbelbestemming “waarde archeologie”. Dit biedt de mogelijkheid om door middel van het toekennen van een archeologische bestemming en de daaraan verbonden regels en beperkingen (verwachte) archeologische waarden binnen een gebied te beschermen.

Het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) is een nadere uitwerking van de Wro en bevat onder meer bepalingen over bestemmingsplannen, tegemoetkoming in schade en grondexploitatie. In het Bro staat onder artikel 3.1.6 aangegeven dat een bestemmingsplan evenals een ontwerp hiervoor vergezeld moeten gaan van een toelichting, waarin onder andere een beschrijving wordt neergelegd van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Vanaf 1 januari 2012 zijn gemeenten op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verplicht cultuurhistorische waarden mee te laten wegen in de totstandkoming van een bestemmingsplan. In de toelichting op een bestemmingsplan wordt daarom 'een beschrijving gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden'.

3.2.3 Provincie

Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De provincie Noord-Holland wil de kwaliteit en diversiteit van het Noord-Hollands landschap en dorpen behouden en ontwikkelen. De provinciale visie op ruimtelijke kwaliteit en de kernkwaliteiten van de verschillende landschappen en dorpen in Noord-Holland zijn vastgelegd in de leidraad.

Droogmakerijenlandschap

Het bestemmingsplangebied is deels gelegen in het Droogmakerijenlandschap. De droogmakerijen worden gevormd door een drooggelegd binnenwater/meer, omsloten door ringvaart en een ringdijk. Ze worden gekenmerkt door hun diepe ligging ten opzichte van het aanliggend veenpolderlandschap/bovenland. De Wijdewormer is herkenbaar aan zijn spiegelsymmetrische opbouw. Binnen dit gebied komen in slechts beperkte mate gebieden met bijzondere archeologische en aardkundige waarden voor. Het gebied heeft een duidelijk contract met het aangrenzende veengebied. In dit gebied bevinden zich cultuurhistorische objecten zoals stolpboerderijen, poldermolens en de voormalige molenplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP9579400000-0301_0005.png"

Figuur 5. Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie, droogmakerijenlandschap

Veenpolderlandschap

Het veenpolderlandschap bestaat over het algemeen uit open en zeer open gebieden met plaatselijk matig open tot gesloten gebieden. De veenpolders bestaan uit onvergraven veen dat overwegend in gebruik is als grasland. Ook hier zijn stolpboerderijen te vinden en overwegend veenweidelandschappen. Water in het omringende landschap is overwegend aanwezig in een langgerekt slotenpatroon met een strokenverkaveling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP9579400000-0301_0006.png"

Figuur 6. Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie, veenpolderlandschap

Met name het veenweidegebied is aangewezen als stiltegebied en aardkundig waardevol gebied. Het hele plangebied geldt als bufferzone Amsterdam-Purmerend. De Rijksbufferzones zijn een tiental groene gebieden tussen grote stedelijke gebieden. Deze gebieden blijven gevrijwaard van verdere verstedelijking, waar wordt gestreefd naar relatief grootschalige groene gebieden. In de Provinciale Milieuverordening zijn regels opgenomen gericht op het behoud van kwaliteit van de stiltegebieden. De kernkwaliteit stilte vormt een onderdeel van de afweging rond ontwikkelingen in het buitenstedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP9579400000-0301_0007.png"

Figuur 7. Aardkundige waarden en bufferzone

3.2.4 Gemeente

Archeologienota Wormerland 2009

Met de archeologienota kan de gemeente archeologische vindplaatsen beschermen en voorkomen dat deze verloren gaan. Voor het buitengebied (weidegebied) geldt over het algemeen een beschermingsregime van een oppervlakte van boven 2.000 m2 en een diepte van beneden 30 cm waar archeologie maatregelen verplicht zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP9579400000-0301_0008.png"

Cultuurnota Wormerland 2013-2016

Het sociaal-culturele beleid van Wormerland richt zich vooral op het zichtbaar en laagdrempelig toegankelijk maken van cultuur en cultureel erfgoed voor alle inwoners van Wormerland en stimuleert inwoners om actief deel te nemen aan de samenleving. De erfgoedverordening van de gemeente Wormerland richt zich op het behoud van het cultureel erfgoed dat een bijdrage levert aan de beeldkwaliteit en de toeristische waarde van de gemeente.

Hoofdstuk 4 Natuur en ecologie

4.1 Huidige situatie

Ten behoeve van het ontwerp-bestemmingsplan wordt een plan-m.e.r.-procedure doorlopen. Onderdeel van deze procedure is een Passende Beoordeling waarin wordt ingegaan op de effecten van het bestemmingsplan op gevoelige natuurwaarden.

Die effecten worden bepaald op basis van een analyse van aanwezige natuurwaarden. De voornaamste natuurwaarden worden na afronding van de genoemde analyse op deze plaats beschreven.

4.2 Beleid

4.2.1 Europa

Natura 2000

Natura 2000 is een netwerk van beschermde natuurgebieden, dat door de lidstaten van de Europese Unie wordt opgezet. Het Natura 2000-netwerk dient ter bescherming van zowel de gebieden (natuurlijke habitatten) als wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten. Hieronder een overzicht van de beschermde habitattypen en beschermde soorten. Zie ook Bijlage '2' voor het aanwijzingsbesluit

Habitattypen  
H4010B   Vochtige heiden (laagveengebied)  
H6430B   Ruigten en zomen  
H7140B   Overgangs- en trilvenen  
H91D0   *Hoogveenbossen  
Habitatsoorten  
H1134   Bittervoorn  
H1149   Kleine modderkruiper  
H1163   Rivierdonderpad  
H1318   Meervleermuis  
H1340   *Noordse woelmuis  
Broedvogels  
A021   Roerdomp  
A151   Kemphaan  
A295   Rietzanger  
Niet-broedvogels  
A050   Smient  
A056   Slobeend  
A156   Grutto  

Sterretje (*) is prioritair

4.2.2 Rijk

Wet natuurbescherming

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht, deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Met de Wet natuurbescherming beschermt het ministerie van Economische zaken dier- en plantensoorten die in het wild voorkomen. Alles wat schadelijk is voor beschermde soorten, is verboden. Daarnaast schrijft de Wet natuurbescherming voor dat nadelige gevolgen voor planten en dieren moeten worden voorkomen.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden zijn behouden, is één van de rijksdoelen.

Om flora- en faunasoorten in staat te stellen om op lange termijn te overleven en zich te ontwikkelen, is het behoud van leefgebieden en de mogelijkheid om zich te kunnen verplaatsen tussen leefgebieden essentieel.

In het rijksbeleid worden de (begrensde) gebieden van de (herijkte) Ecologische Hoofdstructuur aangemerkt als onderdeel van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur.

Binnen de door het Rijk gestelde kaders begrenzen, beschermen en onderhouden de provincies dit natuurnetwerk met de juiste ruimtelijke, water- en milieucondities voor kenmerkende ecosystemen van (inter)nationaal belang.

Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen de EHS zijn slechts toegestaan als de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied niet worden aangetast.

4.2.3 Provincie

Provinciale Ruimtelijke Verordening 2017

In de PRV is het gebied grotendeels aangewezen als weidevogelleefgebied en ecologische verbindingszone. Net buiten het plangebied ligt het NatuurNetwerk Nederland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP9579400000-0301_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP9579400000-0301_0010.png"

Natuurbeheerplan 2019

In het natuurbeheerplan staat waar welke soort natuur aanwezig is en of deze ontwikkeld kan worden. Het Natuurbeheerplan beschrijft de grenzen van het Natuurnetwerk en de natuurverbindingen en welke subsidiemogelijkheden er voor (agrarische) natuur zijn. Voor de planologische bescherming van natuur en weidevogelleefgebieden is de PRV het kader. Een groot gedeelte van het veenweidegebied is aangewezen als NNN natuur.

Hoofdstuk 5 Landbouw

5.1 Huidige situatie

In onderstaande tabel is de ontwikkeling van het aantal agrarische bedrijven in de gemeente Wormerland opgenomen. Iedere bedrijfstak kent een ander verloop tussen 2000 en 2016. De tabel laat zien dat het totale aantal agrarische bedrijven sinds 2000 is afgenomen.

Jaar   Totaal   Akkerbouw   Graasdieren   Hokdieren   Tuinbouw  
2000   114   2   131   4   3  
2005   94   1   100   2   2  
2010   93   0   97   0   2  
2014   91   1   90   1   1  
2015   88   0   86   0   1  
2016   59   0   75   0   1  

Bron: CBS

Voor alle takken van agrarische bedrijven in de gemeente geldt dat het aantal in 2016 kleiner is dan het aantal in 2000. Wanneer die afname vervolgens wordt vergeleken met de ontwikkeling van het grondgebruik per bedrijf, blijkt dat het aantal agrarische bedrijven weliswaar afneemt, maar dat de bestaande agrarische bedrijven gemiddeld groter worden qua grondgebruik.

Dit betekent dat ook in de gemeente Wormerland sprake is van schaalvergroting in de landbouw.

5.2 Beleid

5.2.1 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het rijksbeleid met betrekking tot de landbouw is niet zozeer gericht op de (on)mogelijkheden met betrekking tot de bedrijfsvoering, maar meer op de landbouw in relatie tot het omringende landschap, onder meer op het gebied van natuur, milieu en waterbeheer. Het Rijk zet in op de verduurzaming van het Europees Landbouwbeleid (GLB) waarbij grondeigenaren kunnen worden gestimuleerd en beloond bij maatschappelijke prestaties op de voorgenoemde terreinen.

5.2.2 Provincie

PRV beleid landbouw

Het gehele plangebied is aangewezen als gebied voor gecombineerde landbouw. Hiervoor geldt dat agrarische bebouwing geconcentreerd dient te worden binnen het bouwvlak. In het gebied aangegeven voor gecombineerde landbouw heeft een bouwvlak een omvang van maximaal 1,5 hectare. Hiervan kan gemotiveerd worden afgeweken tot 2 hectare. Huisvestiging van tijdelijke werknemers is mogelijk binnen dit gebied.

Ruimte voor Ruimte
De ruimte voor ruimte regeling van de provincie Noord-Holland maakt het mogelijk dat storende bebouwing (dat wil zeggen bebouwing in verval of bebouwing die niet passend in het landschap is) op een agrarisch bouwperceel, wordt gesloopt waarvoor compensatiewoningen in de plaats komen. Er is geen sprake van storende bebouwing indien de bebouwing een beschermg monument is als bedoeld in artikel 1 onder d van de Monumentenwet 1988, of artikel 2 van de Monumentenverordening Noord-Holland 2010, of als beschermd monument is aangewezen in een monumentenverordening van de gemeente. Daarnaast is er ook geen sprake van storende bebouwing als de bebouwing behoort tot de kernkwaliteiteiten van het landschap of tot een provinciale stuctuurdrager, zoals bedoeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie Noord Holland. Tevens is er geen sprake van storende bebouwing als deze illegaal is opgericht of als de bebouwing niet is opgericht.

Het aantal terug te bouwen compensatiewoningen mag niet meer zijn dan noodzakelijk is om de kosten voor het verwijderen van de storende agrarische bebouwing te compenseren. De opbrengsten uit de compensatiewoningen, grondverkoop en waardestijging van de bestaande opstallen mogen niet meer dan 5% winst leveren ten opzichte van de totale investeringen.

5.2.3 Gemeente

Structuurvisie Wormerland


VEENWEIDEGEBIED

Het huidige veenweidegebied heeft een open karakter en er is overheersend extensief agrarisch gebruik van de graslanden. De graslanden zijn zowel in eigendom van Natuurmonumenten als particulieren. In het gebied zijn veel brede, open watergangen en plassen aanwezig. De boerderijen in het gebied staan langs de dijk aan de rand van het gebied. Het beheer van het veenweidegebied is gericht op het voorkomen van dichtgroeien van sloten met riet en het voorkomen van verruiging van het land, waardoor de openheid wordt aangetast. Een ander belangrijk kenmerk is de opstrekkende strokenverkaveling met lange smalle kavels die veelal gescheiden worden door watergangen.

DE WIJDE WORMER

De Wijde Wormer is ingericht op een goed functionerend agrarisch landschap en kent daarbij rechtlijnige patronen en een blokvormige verkavelingsstructuur. De Wijde Wormer biedt goede voorwaarden voor de uitoefening van agrarische bedrijven en om die reden biedt de visie ruimte aan veranderende ontwikkelingen in de agrarische sector.

VERGROTEN EN VERBREDEN AGRARISCHE SECTOR

De visie gaat ervan uit dat de agrarische sector met name in de droogmakerij blijft voortbestaan en dat schaalvergroting van de agrarische bedrijven kan plaatsvinden. Dit uiteraard binnen de bestaande wet- en regelgeving. Het is daarbij van belang dat deze schaalvergroting zorgvuldig wordt ingepast in het landschap. Genoemd wordt: het respecteren van historische kavelgrenzen, de blokvormige verkavelingsstructuur en nieuwe investeringen in het landschap. Daarnaast is een verbreding op het gebied van recreatie toegestaan. Verder kunnen dakvlakken van agrarische bedrijven gebruikt worden voor vormen van duurzame zonne-energiewinning. Ook zijn kleinschalige vormen van windenergie toegestaan.

De vergroting van de agrarische sector zit in het groter worden en het samengaan van agrarische bedrijven. In de structuurvisie is aangegeven dat de gemeente hier ruimte aan wil bieden, maar niet in de vorm van 'megastallen'.

De verbreding van de agrarische sector richt zich met name op het (dag)recreatie vlak. Dit in de vorm van bijvoorbeeld horeca of kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen (bed & breakfast), en, mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden, ook kleinschalige verblijfsrecreatie.

De gemeente hecht waarde aan de herkenbaarheid van het agrarische landschap. Dit houdt in dat de gemeente de instandhouding en ontwikkeling van landschapselementen wil stimuleren en ontsierende afrasteringen wil tegengaan.

Het in gebruik nemen van agrarische gronden voor experimentele vormen van duurzame energie (of waterbank) of de verhuur van dakvlakken van agrarische opstallen voor zonne-energie worden nadrukkelijk gestimuleerd, zonnevelden zijn daarentegen niet toegestaan. Ook biomassavergisting is een mogelijkheid om te komen tot duurzame energie. Verder is het mogelijk agrarische gronden in te zetten voor waterberging, dit bijvoorbeeld voor de compensatie van stedelijke ontwikkelingen elders in de gemeente.

FUNCTIEVERANDERING

De visie biedt ruimte voor veranderingen binnen de agrarische sector. Naast de verbreding, is het ook mogelijk om na bedrijfsbeëindiging, door middel van functieverandering, nieuwe functies toe te staan. De gebouwen van de agrarische bedrijven die gestopt zijn, en waarvoor geen andere agrarische bedrijven belangstelling hebben getoond, kunnen een nieuwe functie krijgen.

AGRIROUTE

Ondersteunend aan de ontwikkelingsmogelijkheden voor de agrarische sector wil de gemeente ook een zogeheten agrarische route in De Wijde Wormer ontwikkelen. Hierbij worden bestaande knelpunten voor agrarisch verkeer op de Noorder- en Zuiderweg aangepakt. Duikers, bruggen en dammen worden verbreed en daar waar noodzakelijk worden de wegen geschikt gemaakt voor landbouwvoertuigen. Hiermee ontstaat er een adequate routestructuur voor de agrarische sector. De exacte aanpassingen zullen door de gemeente nader in beeld worden gebracht.

Gekoppeld hieraan zal een deel van de Westerdijk ontoegankelijk worden gemaakt voor het agrarisch verkeer. Deze voertuigen vormen een te grote belasting voor de dijk. Een mogelijke nieuwe verbinding tussen de Noorderweg en de Leeghwaterweg wordt in de looptijd van de structuurvisie nader onderzocht.

Hoofdstuk 6 Recreatie

6.1 Huidige situatie

In het plangebied zijn diverse vormen van recreatie aanwezig. Er zijn sportvelden voor een voetbalvereniging, hockeyclub en een honk- en softbalvereniging. Er zijn tennisbanen en een golfclub. Ook is er een wielerclub, een watersportvereniging, een kynologische vereniging en een paardrijvereniging. In het plangebied is een westernmanege. Ook bevinden zich een caravanpark en chaletpark in het plangebied. De gemeente Wormerland maakt deel uit van de gemeenschappelijke regeling Recreatie Twiske-Waterland.

6.2 Beleid

6.2.1 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In het rijksbeleid worden geen expliciete uitspraken gedaan over de (on)mogelijkheden van (nieuwe) ontwikkelingen op het gebied van recreatie en toerisme.

Wel worden punten benoemd die een samenhang vertonen met de aspecten recreatie en toerisme, waaronder:

  • het verbinden van de winning van oppervlaktedelfstoffen met recreatieve ontwikkelingen;
  • borging van het bestaande netwerk van recreatieve vaarwegen uit het Basisrecreatietoervaartnet;
  • het belang van een vitaal en mooi landelijk gebied voor een goed leef- en vestigingsklimaat voor recreatie en toerisme.
6.2.2 Provincie

Structuurvisie Noord-Holland 2040

De vrijetijdssector is belangrijke voor de Noord-Hollandse economie en werkgelegenheid. De sector draagt bij aan een aantrekkelijk leef- en recreëeromgeving, de sociale betrokkenheid van de inwoners en bezoekers, het in stad houden van voorzieningen en unieke streek- of plaatsgebonden gewoonten, ambachten en gebruiken.

De provincie wil de internationale concurrentiepositie van de regio verder versterken en de toppositie op het gebied van overnachtingen, dagbezoek en watersport binnen Nederland behouden. De provincie stimuleert daarom de groei van de sector, verbetering van de kwaliteit van het aanbod en vergroting van de diversiteit.

6.2.3 Gemeente

Structuurvisie Wormerland 2025

In de Structuurvisie Wormerland 2025 wordt de volgende hoofdopgaven gesteld:

  • 1. Dynamische en duurzame woon- en werkomgeving in de kernen: ‘Recreatie binnen de verschillende dorpskernen is van belang. In de hoofdkern Wormer komt dit tot uiting in de vorm van een hotel langs de Zaan, maar ook kleinere vormen van recreatie in de vorm van een bed & breakfast en/of een camping. In de kleinere kernen komt met name verblijfsrecreatie voor naast de agrarische en/of woonfunctie.’
  • 2. Een onderhouden, toegankelijk en licht recreatief veenweidelandschap: ‘Zone 2 (zie onderstaande kaart) betreft een onderhouden natuurgebied, waar extensieve vormen van recreatie mogelijk zijn, zonder afbreuk te doen aan de huidige natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden. Het is voor de recreant mogelijk dit waardevolle landschap te onderdekken. Zone 3 (zie onderstaande kaart) heeft een overwegend agrarisch karakter, waar agrarisch natuurbeheer in combinatie met licht recreatieve functies, zoals kamperen bij de boer, wordt toegestaan. In dit gebied krijgt de agrariër meer ruimte door middel van recreatieve verbreding.’
  • 3. Een agrarische en duurzame droogmakerij: ‘De agrariër in de Wijde Wormer krijgt de mogelijkheid zijn agrarische bedrijfsvoering voort te zetten, maar ook te verbreden. Verbreden is met name gericht op recreatie, maar ook de transformatie naar andere functies is mogelijk.’

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP9579400000-0301_0011.png"

Bron: Structuurvisie Wormerland 2025

Kortom recreatie is van belang, en ook diversiteit hierin zodat een breed en gevarieerd aanbod aan recreatieve voorzieningen wordt ontwikkeld. Recreatieve verblijfsvoorzieningen in samenhang met recreatieve voorzieningen zoals recreatieve vaar- en kanoroutes, fietsroutes, ruiterroutes en wandelroutes, verhogen de toegankelijkheid en aantrekkelijkheid van het veenweidegebied en de droogmakerijen en versterken elkaar.

Verder is recreatie binnen de gemeente van belang. Ook hierin is diversiteit belangrijk om er voor te zorgen dat er een breed en variërend aanbod aan recreatieve voorzieningen wordt ontwikkeld. Dit varieert van de ontwikkeling van een hotel langs de Zaan tot zeer kleinschalige vormen van verblijfsrecreatie in de linten, zoals bed & breakfast voorzieningen dan wel boerderijkamers. Recreatie biedt voldoende potentie gezien de diversiteit en aantrekkelijkheid van het omliggende veenweidegebied. De bestaande recreatieve vaarroute van de Zaanhopper, vanaf de Zaanse Schans wordt doorgetrokken tot de Poelboerderij en zal ook een stop hebben bij het nieuw te ontwikkelen hotel langs de Zaan. Gezien de transformatie van de Zaandriehoek tot een nieuw dynamisch ‘stedelijk’ gebied, is het goed mogelijk het aantal aanlegplaatsen voor boten verder uit te breiden. Zo kan de passerende recreant aanleggen om gebruik te maken van de nieuwe recreatieve functies langs de Zaan. Verder behoeft de camping De Akker direct ten noorden van de kern Wormer een kwaliteitsimpuls. Gezien de strategische ligging behoeft de huidige camping een kwaliteitsimpuls om de recreatie hier weer te stimuleren. Het verder uitbouwen van de verblijfsrecreatie is een aandachtspunt. Zeker gezien de diversiteit en aantrekkelijkheid van het omliggende landschap. Ook hier kan de recreatieve vaarroute een halteplaats krijgen.

Beleidsnota Bed&Breakfast

Het beleid betreft het toestaan van een bed & breakfast bij de woonfunctie en bij dienstwoningen bij andere functies dan de woonfunctie in zowel de dorpskernen als in het landelijke gebied van Wormerland. Dit beleid sluit aan bij de Structuurvisie Wormerland 2025.

Hoofdstuk 7 Wonen en niet-agrarische bedrijvigheid

7.1 Huidige situatie

7.1.1 Wonen

In de droogmakerijen komen incidenteel woningen voor, naast bedrijfswoningen behorende bij de agrarische bedrijven. Nieuwe woningen zijn niet toegestaan in De Wijde Wormer, wel door middel van functieverandering na bedrijfsbeëindiging.

7.1.2 Niet-agrarische bedrijvigheid

Naast de bij het buitengebied behorende agrarische bedrijvigheid, zijn diverse niet-agrarische en agrarisch aanverwante en toeleverende bedrijven (grondverzet- en loonbedrijven) te vinden in het buitengebied. Met name in de Wijde Wormer zijn een aantal grotere bedrijven te vinden.

Het betreft onder andere transportbedrijven, een oliehandel, bouwbedrijven en hoveniers. Daarnaast zijn een aantal vormen van niet-dagelijkse detailhandel te vinden in het gebied. Ook horeca is in het buitengebied vertegenwoordigd.

7.2 Beleid

7.2.1 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het Rijk streeft ernaar dat woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en dat hierbij zoveel mogelijk locaties voor transformatie en herstructurering worden benut. Wat betreft woningen speelt de zorg voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad een belangrijke rol.

Het beleid beschrijft geen uitgangspunten die specifiek op het buitengebied van toepassing zijn.

Wet Plattelandswoningen

Op 1 januari 2013 is wetgeving omtrent plattelandswoningen in werking getreden. Deze wetgeving is van toepassing op (voormalige) agrarische bedrijfswoningen (zowel eerste als tweede bedrijfswoningen) die op dit moment als burgerwoning in gebruik zijn. De kern van deze wetgeving is dat de woning mag worden bewoond door iemand die geen functionele binding heeft met het agrarische bedrijf. Deze woning geniet echter geen bescherming tegen de (nadelige) milieueffecten van het agrarische bedrijf waartoe de woning voorheen behoorde. Ten aanzien van nabijgelegen veehouderijen geldt dat deze ‘(voormalige) agrarische bedrijfswoningen’ op grond van de Wet geurhinder en veehouderij een geringere bescherming genieten dan reguliere burgerwoningen.

Mantelzorg

Per 1 november 2014 is in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht een regeling opgenomen om een deel van een woning of een al dan niet vrijstaand bijbehorend bouwwerk vergunningvrij te gebruiken als mantelzorgwoning. Daarbij is het mogelijk dat de mantelzorgwoning wordt gebruikt door de persoon die mantelzorg ontvangt of door degene die de mantelzorg verleent.

Buiten de bebouwde kom mag bovendien bovenop de totale toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken tijdelijk een verplaatsbare mantelzorgunit worden geplaatst van maximaal 100 m2.

In alle gevallen moet de zorgbehoevende wel door middel van een officiële verklaring de noodzaak van een mantelzorgwoning (kunnen) aantonen. Ook is wettelijk vastgelegd dat de mantelzorgwoning na beëindiging van de mantelzorg weer teruggebracht wordt tot een ruimte die functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, dat wil zeggen dat de eventuele slaapkamer, keuken of badkamer in de mantelzorgwoning weer ontmanteld of gesloopt moet worden. Dit ontmantelen of slopen geldt alleen voor een vrijstaand gebouw dat op een grotere afstand dan 4 meter van het oorspronkelijke hoofdgebouw ligt.

7.2.2 Provincie

Structuurvisie Noord-Holland 2040

De provincie werkt samen met gemeenten voor voldoende en goede woningen. De provincie wil vraag en aanbod op de woningmarkt zo goed mogelijk laten aansluiten. Samen met de gemeenten heeft de provincie actieprogramma's opgesteld voor de zes regio's in de provincie. Voor het bouwen buiten bestaand stedelijk gebied moeten nut en noodzaak van die bebouwing worden aangetoond. Belangrijk zijn verder ruimtelijke kwaliteit, locatie en duurzaamheid van het project. Bouwen in natuurgebieden is niet toegestaan, tenzij aangetoond kan worden dat het landschap hierdoor verbeterd.

Actieprogramma 2016-2020

De provincie en de Noord-Hollandse gemeenten hebben afspraken gemaakt over onder andere het aantal te bouwen woningen, de kwaliteit, duurzaamheid en voorzieningen. Deze afspraken staan in de regionale actieprogramma's.

7.2.3 Gemeente

Structuurvisie Wormerland 2025

Wormerland is een dynamische gemeente waar de ontstaansgeschiedenis duidelijk leesbaar is in de bebouwde en onbebouwde omgeving. In de verschillende kernen zijn alle woningbouwlocaties ontwikkeld en rekening houdend met demografische ontwikkelingen is een passende woningbouwtaakstelling gehanteerd, die ervoor gezorgd heeft dat er een gezonde mix van jong en oud is ontstaan.

Wormerland is een uiterst aantrekkelijke woongemeente met een diversiteit aan woonmilieus. Zowel het ‘stedelijk en industriële karakter’ alsmede het kleinschalig dorpse woonmilieu is vertegenwoordigd. Dit komt door de verscheidenheid aan kernen. De voorzieningen bevinden zich met name in het centrum van de kern Wormer. Iedere kern heeft haar eigen woonzorg service zone, waarbij Wormer de hoofdkern vormt. De historische bedrijfspanden langs de Zaan zijn getransformeerd tot een levendig en dynamische ‘stedelijk’ gebied met een mix van wonen, werken en recreëren. Verder is recreatie binnen de verschillende dorpskernen van belang. In de hoofdkern Wormer komt dit tot uiting in de vorm van een hotel langs de Zaan, maar ook kleinere vormen van recreatie in de vorm van bed & breakfast en/of een camping. In de kleinere kernen komt met name verblijfsrecreatie voor naast de agrarische en de woonfunctie. Daarnaast is het belangrijk de bedrijfsterreinen te behouden en te verbeteren.

Woonvisie Wormerland 2017-2025

De woonvisie is het kaderstellende woondocument op gemeentelijk niveau. De woonvisie voorziet in een actueel woonbeleid, waarin de ambities en richtingen voor de toekomst op het gebied van wonen zijn vastgelegd en waarmee de gemeente anticipeert op de toekomstige (demografische) ontwikkelingen.

De gemeente Wormerland streeft in de woonvisie het volgende doel na:

Een duurzame woningvoorraad die met het behoud van het groene karakter van de gemeente optimaal aansluit bij de (toekomstige) woningbehoefte en woonopgaven.

Deze doelstelling is vertaald in vier ambities:

  • 1. voldoende mogelijkheden voor de inwoners om in de gemeente Wormerland te kunnen (blijven) wonen;
  • 2. een passende en betaalbare woningvoorraad;
  • 3. voldoende beschutte, verzorgde en beschermde woonvormen voor senioren en onze inwoners met een zorg- of ondersteuningsvraag;
  • 4. verhogen van de kwaliteit en duurzaamheid van de woningvoorraad met behoud van het groene karakter en de identiteit van de gemeente.

Hoofdstuk 8 Overige functies

8.1 Leidingen en telecommunicatie

8.1.1 Hoogspanningsleiding

Huidige situatie

Door de gemeente loopt een aantal hoogspanningsleidingen. Op onderstaande kaart zijn deze weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP9579400000-0301_0012.png"

Bron: www.webkaart.hoogspanningsnet.com

Beleid

Voor het grootschalige transport van elektriciteit wordt met name gebruikgemaakt van bovengrondse elektriciteitslijnen die op masten staan. Al naar gelang de capaciteit van de lijn, zijn de masten hoger en (dus) de verstoring voor het landschap en de beperking voor in de nabijheid aanwezige functies groter. Het beleid rond hoogspanningsleidingen is gericht op:

  • het zoveel mogelijk bundelen van hoogspanningsleidingen met reeds aanwezige lijnen of verkeersinfrastructuur;
  • het vermijden van gebieden die mogelijk in aanmerking komen voor kernuitbreiding;
  • het vermijden van waardevolle delen van het landelijk gebied;
  • beperking van het aantal knikken;
  • waar wenselijk en mogelijk het toepassen van aangepaste masttypen.

In het beleid rond hoogspanningsleidingen spelen twee zones een rol, de indicatieve zone en de belemmeringenstrook. Binnen de indicatieve zone is de oprichting van gevoelige bebouwing (waaronder woningen en objecten waar kinderen verblijven) slechts onder voorwaarden mogelijk. Daarnaast is er de belemmeringenstrook. Binnen deze zone is in principe geen bebouwing toegestaan. Deze zone is kleiner dan de indicatieve zone en is opgenomen om onder meer het onderhoud aan leidingen te kunnen plegen.

8.1.2 Straalpaden

Huidige situatie

Door het plangebied loopt een aantal straalpaden.

Beleid

Straalpaden worden gebruikt voor telecommunicatieverbindingen. In de voor staalverbindingen gereserveerde zones gelden maximaal toegestane bebouwingshoogten. Bouwwerken en andere obstakels in deze zones dienen de toegestane bebouwingshoogten niet te overstijgen met het oog op het ongestoord laten verlopen van de verbindingen. In het bestemmingsplan is voor diverse bestemmingen vastgelegd wat de maximale bouwhoogte mag zijn. Deze hoogten zijn nergens hoger dan hetgeen maximaal is toegestaan vanwege de zendmast.

8.2 Infrastructuur

Het landelijk gebied van Wormerland kent diverse typen weginfrastructuur. Het meest opvallende element is de A7 die midden door de Wijde Wormer is gelegd met een op- en afrit in de polder. De Wijde Wormer is regelmatig verkaveld en goed ontsloten met een grid van wegen. Voor het overige zijn in het gebied vooral dijkswegen met vaak een smal profiel aanwezig. Beheerder van deze wegen is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het Wormer- en Jisperveld is een echte vaarpolder, wat betekent dat de verschillende landjes voornamelijk over water bereikbaar zijn. In het gebied bevinden zich wandelroutes gericht op natuurbeleving.

8.3 Duurzame energie

In de structuurvisie is aangegeven dat de gemeente meerdere gezichten heeft en wordt gekenmerkt door een landschappelijke tweedeling. De noordelijke helft bestaat uit het open veenweidegebied waar rust, ruimte, natuur en extensieve recreatie hand in hand gaan. Het zuidelijke deel bestaat uit de droogmakerij De Wijde Wormer, waar openheid, agrarische productie en duurzame energie in samenhang bestaan. De agrariër in De Wijde Wormer krijgt de mogelijkheid zijn agrarische bedrijfsvoering te verbreden. Daarbij wordt ook ruimte gecreëerd voor het gebruik van daken van agrarisfnatuurbeche bedrijven voor vormen van duurzame energie, zoals zonne-energie en kleinschalige windenergie. Ook biomassavergisting is een mogelijkheid om te komen tot duurzame energie. Overigens is deze verbredingsmogelijkheid ook in de Engewormer mogelijk voor de agrarische bedrijven.

Hoofdstuk 9 Milieuhygiëne

9.1 Algemeen

Wat betreft de ruimtelijke ordening en de milieuregelgeving is in ons land sprake van een tweesporenbeleid, die beide hun eigen wettelijke kaders hebben (de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer). Waar in de eerste hoofdstukken een beschrijving is gegeven van verschillende aspecten vanuit ruimtelijk ordeningsperspectief, wordt in dit hoofdstuk ingegaan op verschillende aspecten vanuit milieuperspectief.

9.2 Landbouw

9.2.1 Ammoniak

Beleid

De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) vormt samen met het Besluit ammoniakemissie huisvesting en veehouderij (Besluit huisvesting) het wettelijke toetsingsinstrumentarium voor de emissie van ammoniak uit dierenverblijven. De omgevingsvergunning regelt welke soorten vee en hoeveel dieren er zijn toegestaan.

Bij het aspect ammoniak en veehouderij in het bestemmingsplan gaat het erom dat aan de ene kant bronnen met ammoniakemissie (veehouderijen) worden toegelaten en dat aan de andere kant ammoniakgevoelige gebieden aanwezig zijn. Door de provincie zijn de ammoniakgevoelige gebieden aangewezen als ‘zeer kwetsbare gebieden’. Deze gebieden liggen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en vallen soms samen met Natura 2000-gebieden.

In de Wet ammoniak en veehouderij is bepaald dat in de ‘zeer kwetsbare gebieden’ en in een zone van 250 meter rond deze gebieden een oprichtingsverbod geldt voor nieuwe veehouderijen.

Vertaling

De reikwijdte van de Wet ammoniak en veehouderij is beperkt tot de voor verzuring gevoelige delen van het Natuurnetwerk Nederland. De provincie is het bevoegd gezag betreffende de aanwijzing van de ‘zeer kwetsbare gebieden’. Binnen de gemeente Wormerland komen dergelijke gebieden niet voor.

9.2.2 Geur

Beleid

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij in werking getreden. De Wet geurhinder en veehouderij bevat bepalingen met betrekking tot het omgaan met geurgevoelige objecten in de nabijheid van agrarische bedrijven. Volgens de Wet geurhinder en veehouderij moet er een ruimtelijke scheiding c.q. afstand zijn tussen de veehouderij en een geurgevoelig object (objecten waarin personen aanwezig zijn). Hiervoor zijn normen gesteld voor de geurbelasting. Deze normen zijn onder andere afhankelijk van het type geurgevoelig object en of het dieren betreft met of zonder vastgestelde geuremissie. De geurbelasting wordt berekend met een verspreidingsmodel. Als sprake is van:

  • een uitbreiding van een veehouderij;
  • een (her)vestiging van een veehouderij, of;
  • een vestiging van een geurgevoelige functie in de nabijheid van een veehouderij;

is toetsing aan de Wet geurhinder en veehouderij noodzakelijk.

De wet onderscheidt drie typen bedrijven:

  • 1. Bedrijven met dieren zonder vastgestelde geuremissie-eenheid (melkvee en paarden). Tussen deze bedrijven en geurgevoelige objecten gelden vaste afstanden van 100 meter (binnen de bebouwde kom) en 50 meter (buiten de bebouwde kom).
  • 2. Bedrijven met dieren met een vastgestelde geuremissie-eenheid (varkens, vleesstieren, pluimvee). Rond deze bedrijven liggen geurcontouren die worden berekend aan de hand van een aantal factoren (aantal dieren, stalsysteem en dergelijke).
  • 3. Pelsdierenbedrijven. Rond deze bedrijven gelden eveneens vaste afstanden die afhankelijk zijn van het aantal dieren en het stalsysteem.

De Wet geurhinder en veehouderij regelt ook op welke wijze wordt omgegaan met (voormalige) agrarische bedrijfswoningen. Onder de Wet geurhinder en veehouderij wordt aan huidige en voormalige bedrijfswoningen van veehouderijen (peildatum beëindiging agrarisch bedrijf 19 maart 2000) een lichte bescherming tegen geurhinder uit dierverblijven toegekend.

Belangrijk onderdeel van de wet is de mogelijkheid voor gemeenten om een eigen geurbeleid te ontwikkelen. Afhankelijk van de doelstellingen met een bepaald gebied, kunnen normen naar boven of beneden worden gevarieerd. Dit dient echter wel in een ruimtelijke visie te worden neergelegd. In die visie dienen de afwijkende normen te worden gemotiveerd vanuit de gewenste ruimtelijke inrichting van het betreffende gebied en/of de relatie tussen geurbelasting en geurhinder.

De ‘standaardnormen’ in de Wet geurhinder en veehouderij zijn echter zodanig gekozen dat de uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijen niet wijzigen ten opzichte van de uitvoeringspraktijk van de Richtlijn veehouderij en stankhinder 1996. Wanneer de gemeente besluit de normen te variëren, wijzigen de uitbreidingsmogelijkheden uiteraard wel ten opzichte van de richtlijn 1996.

Vertaling

De Wet geurhinder en veehouderij bevat een aantal elementen met een duidelijk ruimtelijke component:

  • het al dan niet maken van onderscheid tussen grondgebonden en niet-grondgebonden bedrijven;
  • het al dan niet per gebied laten variëren van de geurnormen;
  • het omgaan met (voormalige) agrarische bedrijfswoningen.

Het eerste aspect heeft een rechtstreekse relatie met het bestemmingsplan. Veelal wordt in bestemmingsplannen voor het landelijk gebied in de verbeelding en in de regels onderscheid gemaakt tussen de grondgebonden en veehouderijen, zo ook in voorliggend bestemmingsplan.

Het tweede en derde aspect dienen weliswaar vanuit ruimtelijke motieven te worden onderbouwd, de juridische vertaling dient plaats te vinden via gemeentelijke verordeningen. De afweging omtrent deze aspecten kan los van het bestemmingsplan plaatsvinden.

De exacte zone rond een agrarisch bedrijf verschilt van bedrijf tot bedrijf; op deze plaats kan dan ook geen eenduidige categorisering worden gegeven. De zone van het betreffende agrarische bedrijf is vastgelegd in de milieuvergunning of melding. In het bestemmingsplan zal - bijvoorbeeld in het kader van afwijkingsmogelijkheden van de regels en wijzigingsbepalingen - rekening moeten worden gehouden met de milieuzones. Het Activiteitenbesluit bevat regels omtrent aan te houden afstanden.

9.3 Water

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.

Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om in beperkte mate verhardingstoename te realiseren. Een toename van het verhard oppervlak kan leiden tot versnelde afvoer van het hemelwater en ongewenste peilstijgingen in het nabijgelegen oppervlaktewater. Om ongewenste peilstijgingen als gevolg van versnelde afstroming van toegenomen verhaard oppervlak te compenseren verlangt het Hoogheemraadschap dat compenserende maatregelen worden getroffen in de vorm van het graven van additioneel oppervlaktewater. Voor een toename van het verhard oppervlak hanteert het Hoogheemraadschap een pragmatische ondergrens van 800 m². Beneden de 800 m² hoeft geen rekening gehouden te worden met compenserende maatregelen. Voor verhardingstoename groter dan 800 m2 is een watervergunning benodigd en schrijft het Hoogheemraadschap compenserende maatregelen voor. Het Hoogheemraadschap bepaalt het te compensatiepercentage. Dit is afhankelijk van locatiespecifieke factoren als het polderpeil, toegestane peilstijgingen, drooglegging en bodemgesteldheid. De verplichting om voor dergelijke verhardingstoename te compenseren is vastgelegd in de Keur van het Hoogheemraadschap.

In relatie tot het nieuwe watersysteem is ook het in het plangebied aanwezige rioleringssysteem van belang. Belangrijk uitgangspunt in het rioleringsbeleid va n het Hoogheemraadschap is dat een gescheiden rioolstelsel wordt aanleg. Voor de eventuele nieuwe inrichtingen adviseert het Hoogheemraadschap om zoveel mogelijk af te koppelen van de riolering. Hierbij dient in de nieuwe bebouwing onder andere kritisch te worden gekeken naar de toepassing van uitloogbare materialen. Vanuit Neck loopt er een afvalwaterpersleiding van het hoogheemraadschap naar de Rioolwaterzuivering in Zuidoostbeemster.

9.4 Geluid

9.4.1 Wegen

Beleid

In het kader van de Wet geluidhinder kennen alle wegen met één of twee rijstroken buiten de bebouwde kom, op grond van artikel 74, lid 1 van de Wet geluidhinder, een zone van 250 meter ter weerszijden van de weg, gerekend vanuit de as van de weg. De wegen binnen de bebouwde kom hebben een zone van 200 meter aan weerszijden van de weg.

Dit geldt niet voor wegen waar een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt of wegen die deel uitmaken van een woonerf.

Voor de rijkswegen zijn met ingang van 1 juli 2012 met een wetswijziging geluidsproductie- plafonds (gpp's) in werking getreden. In het geluidsregister van het Ministerie van infrastructuur en Milieu worden deze geluidsproductieplafonds weergegeven. Dit register is bedoeld voor omwonenden, overheid en andere belanghebbenden. De brongegevens uit dit register moeten gebruikt worden bij akoestische berekeningen voor wegverkeerslawaai, die nodig zijn bij diverse besluitvormingsprocessen.

Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB. Bij het voorbereiden van een plan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op grond behorende bij een zone, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen.

Indien de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te boven gaat, kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen (artikel 83 van de Wet geluidhinder). Bestuurlijk dient dit in overeenstemming met artikel 110a, lid 5 Wet geluidhinder te worden overwogen en gemotiveerd. In deze overweging dient te worden gemotiveerd dat toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege de weg, ondoeltreffend zal zijn dan wel, overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Indien het nog niet geprojecteerde woningen langs een aanwezige weg betreft, kunnen burgemeester en wethouders in ‘buitenstedelijk gebied’ een hogere waarde tot maximaal 53 dB vaststellen. Indien het een (tweede) agrarische bedrijfswoning betreft, kan een hogere waarde tot 58 dB worden vastgesteld.

Indien de betreffende woning zich in de nabijheid van de A7 bevindt, zal voor de berekeningen gebruik gemaakt dienen te worden van de gegevens van het geluidsregister.

Bestemmingsplan

Vrijwel alle wegen in het plangebied hebben een zone van 250 m. Het verschil in de hoogte van de geluidsbelasting ligt vooral in het aantal verkeersbewegingen dat over de weg plaatsvindt. De hoofdwegen hebben in dit kader een hogere verkeersintensiteit dan de landbouwwegen die de agrarische bedrijven ontsluiten en zorgen daarmee ook voor een hogere geluidsbelasting. Nieuwe ontwikkelingen die de oprichting van geluidsgevoelige objecten tot gevolg hebben, zijn niet bij recht toegestaan in het voorliggend bestemmingsplan. Indien in het kader van het voorliggend bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige functies worden opgericht (bijvoorbeeld via een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid), dient een onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder plaats te vinden. vraag: hoe is dit toegepast bij gevallen waatbij op de plankaart bij recht een uitbreiding op de verbeelding is toegestaan. Is hier sprake van? Je moet hier aan nieuwe woningen denken toch? Deze worden met dit bestemminsplan niet bij recht toegestaan. Altijd via een ontheffing of wijziging.

Dit om te bepalen of de nieuwbouw voldoet aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde.

9.4.2 Industrie

Wetgeving

Zonering van industrielawaai in het kader van de Wet geluidhinder is het ruimtelijk scheiden van (grote) lawaaimakers enerzijds (zowel solitaire bedrijven als gevestigd op industrieterreinen) en woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen anderzijds.

Met zonering wordt beoogd rechtszekerheid te bieden aan zowel bedrijven als bewoners/gebruikers van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Bedrijven kunnen aan de ene kant hun geluidsproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Aan de andere kant wordt, ter bescherming van hun akoestische ruimte, voorkomen dat woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen te veel oprukken naar de bedrijven toe. Op deze zonegrenzen geldt een wettelijke grenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde.

Bestemmingsplan

In de nabijheid van het plangebied is het gezoneerde industrieterrein Nieuweweg, Zuid-West en Croklaanaanwezig. De vastgestelde zone rond het industrieterrein is - voor zover relevant - op de verbeelding weergegeven. Binnen deze zone gelden beperkingen met betrekking tot de vestiging van geluidgevoelige bebouwing.

9.5 Externe veiligheid

9.5.1 Inleiding

Ten aanzien van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in:

  • inrichtingen (Besluit externe veiligheid inrichtingen)
  • transport van gevaarlijke stoffen via weg, water en spoor (Besluit externe veiligheid transportroutes met bijbehorend Basisnet) en
  • transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen (Besluit externe veiligheid buisleidingen).

De belangrijkste risicomaten voortkomend uit de wet- en regelgeving rond externe veiligheid zijn het plaatsgebonden risico, weergegeven in de 10-6-jaar/contour (grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten) en het groepsrisico (ontwikkelingen in het invloedsgebied getoetst aan een oriënterende waarde).

9.5.2 Onderzoek

Inrichtingen

In en in de nabijheid van het plangebied ligt een aantal inrichtingen met gevaarlijke stoffen die onder het Bevi vallen (bron: risicokaart). Van enkele van deze inrichtingen valt de plaatsgebonden risicocontour (10-6-jaar/contour) en het invloedsgebied in het plangebied.

Het betreft de volgende Bevi-inrichtingen:

Inrichting   PR 10-6-jaar/contour in meter   Binnen/buiten plangebied   Invloedsgebied in meter   Binnen/buiten plangebied  
Albert Beets Transportonderneming B.V.   10   binnen   275   binnen  

De volgende Bevi-inrichtingen liggen buiten het plangebied maar hebben wel een invloedsgebied in het plangebied:

Inrichting   PR 10-6-jaar/contour in meter   Binnen/buiten plangebied   Invloedsgebied in meter   Binnen/buiten plangebied  
Loders Croklaan   10   buiten   165   binnen  

Bovenstaande Bevi-inrichtingen hebben een opslag voor gevaarlijke stoffen waaraan een risicoafstand en een invloedsgebied is gekoppeld. Voor de opslagen geldt dat de plaatsgebonden risicocontour 10 meter is. Deze contouren liggen binnen de inrichtingensgrens. Binnen de contouren komen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten voor.

Voor de opslag bij het transportbedrijf Albert Beets geldt een invloedsgebied voor het groepsrisico van 275 meter. Dit invloedsgebied ligt deels buiten de inrichting en overlapt het plangebied.

Voor de opslag bij Loders Croklaan geldt een invloedsgebied van 165 meter. Ook dit invloedsgebied ligt deels buiten de inrichting en overlapt een klein deel van de Zaan, op de locatie waar dit water ook in het plangebied is gelegen.

Bij de ontwikkeling van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen een invloedsgebied moet het groepsrisico in beeld worden gebracht. Omdat voorliggend bestemmingsplan geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maakt, is dit voor voorliggend bestemmingsplan niet noodzakelijk.

Wegen en spoorwegen

In het plangebied ligt een aantal wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het betreft de navolgende wegen:

Weg   Binnen/buiten plangebied   PR 10-6-jaar/contour in meter   30 m-zone   Invloedsgebied in meter  
A7   binnen   nee   ja   pm  
N514   binnen   pm   pm   pm  
N246   buiten   pm   pm   pm  
N203   buiten   pm   pm   pm  

Buiten het plangebied ligt de volgende spoorlijn die invloed heeft op het plangebied:

Weg + traject   Binnen/buiten plangebied   PR 10-6-jaar/contour in meter   30 m-zone   Invloedsgebied in meter  
Spoorlijn Purmerend - Zaandam   Buiten   pm   pm   pm  

Buisleidingen

Binnen het plangebied is een buisleiding aanwezig waardoor aardgas worden vervoerd. Binnen de risicocontour van de buisleiding zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig.

9.5.3 Verantwoording groepsrisico

In het plangebied is sprake van externe veiligheidsrisico's door risicovolle inrichtingen, het vervoer van gevaarlijke stoffen via transportroutes en door hogedruk transportleidingen. Omdat er geen sprake is van een toename van het groepsrisico kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

9.6 Bodem

9.6.1 Inleiding

Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. Dit besluit zorgt voor een betere balans tussen een gezonde bodemkwaliteit en ruimte voor maatschappelijke ontwikkelingen, zoals natuur en landbouw. Het besluit bevat regels voor het toepassen van grond, baggerspecie en bouwstoffen. Voortaan zijn alle partijen (zoals producenten, tussenhandelaren en leveranciers) verantwoordelijk voor de kwaliteit van grond, baggerspecie en bouwstoffen. Bovendien worden eisen gesteld aan de uitvoering van bodemwerkzaamheden en aan bodemonderzoeken. Voor agrarische ondernemers gelden enkele vrijstellingen.

Maatschappelijke ontwikkelingen, zoals woningbouw of reconstructies, zijn vaak de motor achter het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie. Het mogelijk maken van deze ontwikkelingen zonder de bodem of het oppervlaktewater te schaden, is het doel van besluit.

9.6.2 Vertaling

Binnen het hele plangebied is een grote variatie van gebruiksfuncties aanwezig, waaronder landbouw, recreatie, wonen, werken en infrastructuur. Op basis van de huidige situatie, het gebruik en de historische informatie, kan worden bepaald of bodemverontreinigingen zijn te verwachten die een belemmering kunnen vormen voor mogelijke ontwikkelingen. Op dit moment is nog niet duidelijk waar zich gedurende de planperiode ontwikkelingen zullen gaan voordoen. Het onderhavige plan bevat daartoe een aantal flexibiliteitsbepalingen (onder andere afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden), waarmee ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Voorafgaand aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient vast komen te staan dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het betreffende voornemen.

9.7 Luchtkwaliteit

9.7.1 Inleiding

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer in hoofdstuk 5. Artikel 5.16 geeft daarbij aan hoe en onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden kunnen uitoefenen in relatie tot luchtkwaliteitseisen. Als aannemelijk is dat aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor de uitoefening van de bevoegdheid. Aangezien een bestemmingsplan is genoemd onder deze bevoegdheid, dient de luchtkwaliteitstoets te worden uitgevoerd.

Gelet op artikel 5.16, lid 1 onder a tot en met d van deze wet, kan het bevoegd gezag tot besluitvorming overgaan indien aan één van de onderstaande eisen wordt voldaan:

  • aannemelijk is gemaakt dat besluitvorming niet leidt tot het overschrijden van de in de Wet milieubeheer opgenomen grens- of richtwaarden;
  • aannemelijk is gemaakt dat de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de besluitvorming per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de besluiten samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (saldering);
  • aannemelijk is gemaakt dat besluitvorming "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen;
  • de activiteiten die middels het plan realiseerbaar worden gemaakt, zijn genoemd, beschreven ofwel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een vastgesteld programma.
9.7.2 Onderzoek

Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit (aandachtspunt c). De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. Hierin is vastgelegd dat een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd.

Het voorliggend bestemmingsplan is een overwegend conserverend van aard en maakt bij recht slechts kleinschalige ontwikkelingen mogelijk (deze kleinschalige ontwikkelingen kwamen deels voort uit de keukentafelgesprekken) die, zoals nu voorzien, geen overschrijding van de normen met zich meebrengen blijkt uit de ruimtelijke onderbouwingen die hiervoor opgesteld zijn.

Bij nieuwe ontwikkelingen dient het effect op de luchtkwaliteit inzichtelijk te worden gemaakt.

Volledigheidshalve is een globaal onderzoek naar de achtergrondniveaus van de luchtkwaliteit gedaan.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5). De grenswaarden uit de wet voor stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof zijn opgenomen in de navolgende tabel.

Luchtconcentratie   Norm  
NO2      
Jaargemiddelde concentratie   40 ìg/m3  
       
PM10      
Jaargemiddelde concentratie   40 ìg/m3  
       
PM2,5      
Jaargemiddelde concentratie   25 ìg/m3 (2015)  

Om te bepalen hoe in Wormerland de situatie is met betrekking tot stikstofdioxide en fijnstof, zijn de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2016 geraadpleegd.

Stikstofdioxide

Uit het beschikbare kaartmateriaal blijkt dat in de huidige situatie (meetjaar 2016) de concentratie stikstofdioxide tussen de 15 en 25 µg/m3 ligt. In het jaar 2025 is de verwachting dat in het grootste deel van de gemeente deze concentratie is gedaald tot beneden de 10 µg/m3.

Fijn stof

Ten aanzien van fijn stof (PM10) blijkt uit het kaartmateriaal dat in nagenoeg de gehele gemeente de concentratie minder dan 20 µg/m3 ligt (2016). Voor het jaar 2025 is de verwachting dat deze concentraties dalen tot maximaal ongeveer 18 µg/m3.

Zeer fijn stof

Ten aanzien van zeer fijn stof (PM2,5) blijkt uit het kaartmateriaal dat in de huidige situatie in de gehele gemeente de concentratie tussen de 10 en 12 µg/m3 ligt. Voor het jaar 2025 is de verwachting dat deze concentraties in een groot deel van de gemeente gedaald zijn tot onder de 10 µg/m3.

Uit dit globale onderzoek naar de concentraties van NO2, PM10 en PM2,5 blijkt dat in deze omgeving geen problemen aanwezig of te verwachten zijn.

Hoofdstuk 10 Resultaten uit het planMER

Op grond van de Wet milieubeheer dient een planMER ter inzage te worden gelegd bij een ontwerpbestemmingsplan. Dit houdt in dat te zijner tijd op deze plaats verslag wordt gedaan van de uitkomsten van het milieuonderzoek en de toetsing door de Commissie m.e.r. Het planMER is als Bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd.

10.1 Algemeen

De centrale doelstelling in het bestemmingsplan is 'behoud door ontwikkeling'. Het landelijk gebied van de gemeente Wormerland is een uniek kwetsbaar 'weidevogel- en agrarisch cultuurlandschap'. Het bestemmingsplan is zowel beheersgericht als ontwikkelingsgericht van aard. Het is beheersgericht waar het gaat om de instandhouding en bescherming van de hoofdfuncties van landbouw, natuur en landschap en ontwikkelingsgericht waar het gaat om het in stand houden en versterken van de dynamiek van het landelijk gebied.

Ten behoeve van die ontwikkeling is het noodzakelijk dat het bestemmingsplan mogelijkheden biedt voor toekomstige ontwikkelingen. Dit betreft met name de schaalvergroting in de landbouw. Hiermee vormt het bestemmingsplan het kader voor mogelijke m.e.r.-(beoordeling)plichtige activiteiten en is het noodzakelijk om een planMER op te stellen voor het ontwerpbestemmingsplan. Een dergelijk rapport biedt inzicht in de verschillende milieueffecten van de ontwikkelingen die op grond van het bestemmingsplan mogelijk zijn. Op basis van dit planMER kan een onderbouwde en overwogen keuze worden gemaakt over welke ontwikkelingen wel en welke niet mogelijk (kunnen) worden gemaakt op basis van milieuoverwegingen.

Omdat in het bestemmingsplan Landelijk gebied ontwikkelingen in de landbouw aan de orde zijn, waarvan niet op voorhand kan worden uitgesloten dat deze ontwikkelingen significante effecten hebben voor Natura 2000-gebieden, was het nodig een passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming uit te voeren. Dit bracht ook met zich mee dat er een plan-m.e.r. moest worden uitgevoerd. Het planMER is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

In het planMER zijn met name agrarische activiteiten onderzocht, omdat deze activiteiten in het voorliggend bestemmingsplan kaderstellend zijn voor de plan-m.e.r. Overige relevante aspecten zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter eveneens onderzocht. Hiervan wordt verderop in dit hoofdstuk verslag gedaan. Op basis van dit inzicht in de verwachte milieueffecten was het mogelijk om het voornemen en een alternatief hiervoor te beoordelen. Naar aanleiding hiervan zijn, met de planMER als onderdeel van de onderbouwing, keuzes gemaakt in de ontwikkelingen die wel en die niet op grond van het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

In het navolgende wordt een en ander nader uitgewerkt. De paragrafen volgen de stappen die zijn gezet in de totstandkoming van het MER.

Om te beginnen, is het voornemen beschreven (paragraaf 10.2). Het voornemen kan worden omschreven als de ruimtelijke ontwikkeling die de gemeente voor ogen staat voor het buitengebied, zoals vastgesteld in de Nota van Uitgangspunten. Van dat voornemen zijn de effecten bepaald (paragraaf 10.3).

10.2 Het voornemen

Zoals is opgemerkt, heeft de gemeente Wormerland het voornemen om een bestemmingsplan voor het buitengebied vast te stellen. De centrale doelstelling in het bestemmingsplan is 'Behoud door ontwikkeling'. Het landelijk gebied van Wormerland is een uniek kwetsbaar weidevogel- en agrarisch cultuurlandschap. In de gebieden aangewezen voor zowel landschappelijke als natuurlijke waarden is meer ruimte voor natuurbeheer en -ontwikkeling dan voor agrarische bedrijvigheid. De ruimte voor agrarische bedrijvigheid wordt geboden in de gebieden die zijn aangewezen voor alleen landschappelijke waarden.

Op grond van het bestemmingsplan wil de gemeente in De Wijde Wormer de agrarische bedrijven ruimte bieden voor ontwikkeling. Zij maakt hierbij onderscheid in agrarische volwaardige bedrijven en agrarisch klein bedrijven. De gemeente biedt met name de volwaardige agrarische bedrijven ruimte door onder andere aan de hand van een wijzigingsbevoegdheid het bouwvlak te vergroten tot 1,5 ha. Voor volwaardige bedrijven gelegen in een Natura 2000-gebied gelden extra beperkingen. Voor de aanwezige paardenbedrijven in de gemeente is een aparte bestemming opgenomen. Ondernemers met concrete plannen voor ontwikkeling hebben met het bestemmingsplan mee kunnen liften. Aan de hand van zogenoemde keukentafelgesprekken zijn een zevental nieuwe ontwikkeling in het bestemmingsplan betrokken. Intensieve veehouderijen zijn niet toegestaan.

In een planMER voor een bestemmingsplan zoals het bestemmingsplan Landelijk gebied Wormerland moeten de milieueffecten van de eworstcasesituatie worden bepaald. Dit is de situatie waarbij alle mogelijkheden op grond van het bestemmingsplan helemaal worden gebruikt. Voor dit bestemmingsplan is de situatie waarin alle volwaardige agrarische bedrijven (niet gelegen in Natura 2000 gebied) uitbreiden naar een bouwvlak van 1,5 ha.

De ontwikkelingsruimte van de agrarische bedrijven is in het voornemen beperkt aan de hand van een zogenoemde stikstofregel waarmee significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden worden voorkomen. De ontwikkelingsruimte voor ieder bedrijf is hiermee de bestaande bedrijfsemissie kg NH3/jr. plus de uitbreiding tot de drempelwaarde van het Programma Aanpak Stikstof (PAS), zoals vermeld in artikel 2.12 het Besluit natuurbescherming. Voor de in en rondom de gemeente Wormerland gelegen PAS-gebieden kan nog uit worden gegaan van een grenswaarde van 1 mol/ha/jr. Hoeveel deze 1 mol/ha/jr. betekent voor de uitbreidingsmogelijkheden per bedrijf in aantal dieren, is sterk afhankelijk van de beoogde ontwikkeling (soort dieren/stalsysteem) en de locatie.

De ontwikkelingsruimte van het PAS mag alleen worden gebruikt bij projecten, in een bestemmingsplan kan deze ontwikkelingsruimte niet worden opgenomen maar kan wel naar worden verwezen. Het kan voorkomen dat tussentijds de grenswaarden voor bepaalde PAS-gebieden aangepast worden. Op voorhand kan niet met zekerheid gezegd worden dat de ontwikkelingsruimte de komende tien jaar, de looptijd van het bestemmigsplan, voor alle bedrijven 1 mol/ha/jr. zal blijven. Met die reden is voor de berekeningen van de milieueffecten van de aspecten geur, fijnstof en stikstof in het planMER uitgegaan van alleen de bestaande bedrijfsemissie kg NH3/jr. per agrarisch bedrijf.

10.3 Effecten van het voornemen

Uit de beoordeling van de milieueffecten van het voornemen blijkt dat er nauwelijks effecten optreden. De verschillende aspecten zijn over het algemeen licht negatief beoordeeld. Dit heeft met name als reden dat in de regels van het bestemmingsplan diverse maatregelen op voorhand zijn opgenomen om eventuele effecten te voorkomen. Daarnaast is het plangebied gelegen in en wordt omringd door diverse bijzondere natuurgebieden die beperkende gevolgen hebben voor de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan. Zoals uit de passende beoordeling (hoofdstuk 12 van het planMER) blijkt, is een 'significant negatief effect' op Natura-2000 gebieden door een toename van het de stikstofdepositie in het voornemen uit te sluiten. Dit betekent dat de uitwerking van het bestemmingsplan niet in strijd is met de Wet natuurbescherming. Er is dan ook geen alternatief opgesteld.

10.4 Uitvoerbaarheid bestemmingsplan

Uit de beoordeling van de milieueffecten van het voornemen blijkt dat een bestemmingsplan op basis van het voornemen kan worden vastgesteld. Het plan is niet in strijd met de Wet natuurbescherming. Daarbij kan worden opgemerkt dat een bestemmingsplan op basis van het voornemen uitvoerbaar mag worden geacht. Met andere woorden, binnen de in het bestemmingsplan opgenomen gebruiksregels kan in het algemeen gebruik worden gemaakt van de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.

10.5 Toetsingsadvies Commissie m.e.r.

P.m.

Hoofdstuk 11 Planbeschrijving

Dit bestemmingsplan landelijk gebied moet voor de komende tien jaar een passend kader voor de planologische toetsing van bouwaanvragen, andere vergunning en handhaving vormen. Dat betekent dat het plan niet alleen de huidige situatie vastlegt, maar ook ruimte biedt voor ontwikkelingen die in de komende tien jaar zullen plaatsvinden.

11.1 Voorgeschiedenis

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is timing heel belangrijk; dat de goede dingen op het juiste moment gedaan worden. Het zwaartepunt van de communicatie rond het plan zat in het begin van het planproces. In het begin moeten de piketpalen voor het nieuwe bestemmingsplan immers worden geslagen. In de rest van het planproces kunnen de vruchten van deze intensieve en vroegtijdige communicatie worden geplukt. Bij de start van het project is als aftrap de Dag van het buitengebied ingepland. Tijdens deze dag zijn de betrokken ambtenaren gevraagd om op een passende locatie in het buitengebied samen met het bureau de piketpalen voor het nieuwe bestemmingsplan te slaan. Daarvoor is ’s ochtends eerst met een brede vertegenwoordiging van het gemeentelijk apparaat een evaluatie van het huidige bestemmingsplan uitgevoerd. In de middag werden de bevindingen van die discussie gefilterd en getrechterd met de ambtelijke projectgroep. De uitkomst van de dag vormde de input voor een arenadebat met de Raad tijdens de Avond van het buitengebied.

Ook is een projectwebsite gemaakt. Op deze site is gedurende het project alle informatie voor iedereen beschikbaar.

Er is een brede ambtelijke projectgroep ingesteld, waarin de disciplines worden opgenomen die bij de beleidsvoorbereiding maar ook bij de uitvoering en handhaving van bestemmingsplannen zijn betrokken. Daarbij is ook de afdeling Communicatie op een aantal belangrijke momenten betrokken.

Met het oog op het beoordelen van draagvlak van beleidskeuzen is ook een groep van ‘meedenkers’ ingesteld. Naast vertegenwoordigers van belangenorganisaties werd deze groep bemenst door een delegatie van de raad. Op cruciale momenten is deze groep geconsulteerd en heeft op deze wijze meegedacht en meegepraat over de vormgeving van het plan. Het voordeel van deze aanpak was dat mensen uit het gebied raadsleden rechtstreeks konden informeren over standpunten en wensen. Raadsleden konden zich op deze wijze een beter beeld vormen van de noodzaak van bepaalde beleidskeuzen en de vorm waarin deze het beste kon worden gegoten.

Na het voorbereidende werk in de zomer van 2015 is de Nota van Uitgangspunten in de nazomer van 2015 tot stand gekomen. Daarna is op basis van het oude bestemmingsplan een vlekkenkaart ter inzage gelegd. Hierop zijn veel reacties gekomen over de veranderingen die sindsdien hebben plaatsgevonden. De reacties op de vlekkenkaart zijn opgenomen in een reactieschema.

De vlekkenkaart was samengesteld uit de combinatie van de wijzigingen en ontheffingen en andere buitenplanse projecten, die aan de verbeelding van het oude bestemmingsplan was gekoppeld. Per adres is de (nieuw) te bestemmen functie aangegeven. Zoals aangegeven is deze ter inzage gelegd voor de bewoners van het landelijk gebied van Wormerland, zodat zij konden bekijken of voor hun perceel een correcte inventarisatie heeft plaatsgevonden en zo nodig konden zij (digitaal) reageren op de inventarisatie. Op deze manier konden hierdoor foutjes uit de inventarisatie worden gefilterd, zodat later bij het opstellen van het bestemmingsplan geen “ruis meer op de lijn” zou ontstaat ten aanzien van de juistheid van de bestemmingen en dergelijke.

Het vertrekpunt voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor het landelijk gebied was dus het oude vigerende bestemmingsplan, maar ook de recente visie op de gemeente in de vorm van de Structuurvisie. Het doel was om voornamelijk om het oude plan te actualiseren. Nieuwe ontwikkelingen (voor zover ze niet al door de gemeente zijn bekrachtigd) blijven bewust buiten het plan, omdat de Structuurvisie als (toetsings)kader dient voor deze nieuwe ontwikkelingen. Dit past bij de nieuwe tijd, waarin ook de wetgever middels het Besluit Quickwins al veel nieuwe mogelijkheden heeft geschapen voor snelle buitenplanse procedures en ook de nieuwe Omgevingswet zal uitgaan van ‘behouden omgevingsplannen’ met ‘ruime buitenplanse mogelijkheden’.

De verandering in het buitengebied bestaat enerzijds uit het ontstaan van grote agrarische bedrijven en anderzijds de nieuwe functies die hun intrede doen in het buitengebied. Het tempo van ontwikkelingen was in een tijd van economische luwte weliswaar teruggelopen, maar diezelfde economische omstandigheden dagen mensen ook uit om innovatief en vindingrijk te zijn. Dit leidt vaak tot verrassende initiatieven en combinaties van functies die je als gemeente van te voren niet kunt bedenken, maar als ze zich voordoen graag wil omarmen. Het geldende bestemmingsplan staat dit meestal in de weg. Een bestemmingsplan gaat immers over de bekende toekomst van ten hoogste 10 jaar. Als er in die bestemmingsplannen al ruimte is voor alternatieve functies in het landelijk gebied, dan dienen ze vanuit onze planningstraditie veelal gebonden te zijn aan het buitengebied en worden de mogelijkheden doorgaans uitputtend benoemd. Met andere woorden: een bestemmingsplan biedt geen ruimte voor de onbekende toekomst. In paragraaf 11.2 wordt verder ingegaan op de onbekende toekomst.

Een deel van de ontwikkelingen die binnen de planperiode wel zijn te voorzien, zijn meegenomen in het bestemmingsplan. In de inventarisatiefase is geïnventariseerd welke initiatiefnemers binnen de planperiode plannen willen uitvoeren. Dit moesten zij hard maken met een bedrijfsplan. Vervolgens werd in de fasen van de startnotitie/het voorontwerpbestemmingsplan een aantal keukentafelsessies georganiseerd, waarin de ruimtelijk landschappelijke mogelijkheden en randvoorwaarden zijn verkend. Bij de keukentafelsessies was een onafhankelijk voorzitter, een landschapsarchitect en een vertegenwoordiging van de gemeente aanwezig. De keukentafelsessie mondde uit in een beeldkwaliteitsplan op maat per initiatief al dan niet gecombineerd met een ruimtelijke onderbouwing. Deze documenten zijn als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd ter onderbouwing. In het bestemmingsplan zijn de nieuwe ontwikkelingen opgenomen.

Het planMER dat voor het bestemmingsplan Landelijk gebied wordt opgesteld, volgt deels een parallel proces. De inventarisatie van alle noodzakelijke gegevens, zoals bedrijvigheid en voor de agrarische bedrijven het type bedrijf en al dan niet aanwezige dieren en stalsystemen, is afgerond voorafgaand aan het ter inzage leggen van het voorontwerpbestemmingsplan. Ook deze inventarisatie heeft een bijdrage geleverd aan de indeling in bestemmingen. Daarnaast is deze inventarisatie benut voor de indeling in volwaardige agrarische bedrijven en agrarisch kleinbedrijf.

11.2 Onbekende toekomst en keukentafelgesprekken

De gemeente wil de onbekende toekomst kansen bieden. Dat kan niet zonder kaders. Wel rekken we de kaders op. We willen namelijk niet meer sturen op wat waar kan. Dan zouden we een eindbeeld geven van een toekomst die immers onbekend is.

De kaders zijn bepaald op basis van de vraag "wat willen we persé NIET dat er gebeurt". Het antwoord op die vraag is de uiterste grens tot waar de kaders kunnen worden opgerekt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP9579400000-0301_0013.png"

Het antwoord op de vraag "wat willen we persé niet dat er gebeurt" is volgens de gemeente: 'dat de identiteit van onze gemeente en de identiteit en kwaliteiten van de deelgebieden in het landelijk gebied teniet gaan'. Wij zeggen dus op voorhand niet dat een pretpark in onze gemeente niet zou mogen, maar dat dat alleen zou mogen als hiermee de identiteit van het gebied wordt behouden en versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP9579400000-0301_0014.png"

Er zijn twee deelgebieden te onderscheiden met elk hun eigen identiteit en kwaliteiten:

  • 1. Veenweidegebied
  • 2. Droogmakerijen

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP9579400000-0301_0015.png"

1. Veenweidegebied

Het veenweidegebied is een weids, Hollands cultuurlandschap met een netwerk van sloten, weilanden, rietkragen en ondiepe plassen. Rond 1000 na Christus is het ontgonnen voor de landbouw. Opvallend zijn de honderden eilanden omgeven door sloten en rietkragen.

De eilanden zijn ruim duizend jaar geleden door mensenhanden gemaakt. Voor die tijd was hier een veengebied dat regelmatig overstroomde met zout water uit de Zuiderzee.

Het huidige veenweidegebied heeft een open karakter, hetgeen veroorzaakt wordt door het overheersend extensief agrarisch gebruik van de graslanden. De graslanden zijn zowel in eigendom van natuurmonumenten als particulieren. In het gebied zijn veel brede, open watergangen en plassen aanwezig. De boerderijen in het gebied staan langs de dijk aan de rand van het gebied. Het beheer van het veenweidegebied is gericht op het voorkomen van dichtgroeien van sloten met riet en het voorkomen van verruiging van het land, waardoor de openheid wordt aangetast. Een ander belangrijk kenmerk is de opstrekkende strokenverkaveling met lange smalle kavels welke veelal gescheiden worden door watergangen.

Een deel van het Veenweidegebied is begrensd natuurgebied in het kader van de Natuurbeschermingswet (1998). Het gebied kent een wettelijk bescherming voor de aanwezige natuurwaarden.

Identiteit = kleinschalig open en waterrijk cultuur- en natuurlandschap met opstrekkende verkaveling.

Kernkwaliteiten=

  • Natuurwaarden (weidevogels)
  • Kleinschalige en grillige karakter
  • Openheid
  • Waterrijk
  • Opstrekkende verkaveling

Doel voor dit gebied =

  • de aanwezige natuurwaarden mogen bij ontwikkelingen (voor zover die mogelijk zijn binnen het gebied) niet teniet worden gedaan
  • ontwikkelingen moeten het kleinschalige karakter van het gebied ver-sterken of op zijn minst behouden
  • ontwikkelingen mogen geen afbreuk doen aan de relatieve openheid van het gebied
  • ontwikkelingen mogen niet ten koste gaan van het waterrijke karakter van het gebied
  • ontwikkelingen mogen geen afbreuk doen aan de opstrekkende verkavelingsstructuur.

2. Droogmakerijen

De droogmakerijen zijn veel lager in het landschap gesitueerd (ongeveer 4,5 meter) dan het veenweidegebied. De droogmakerijen beschikken over een kenmerkende openheid, anders dan het omliggende landschap, en een duidelijk waarneembare aaneengesloten dijk.

De Wijde Wormer is drooggelegd tussen 1624 en 1626. Deze relatief gave droogmakerij is zowel landschappelijk als cultuurhistorisch waardevol. Het huidige inrichtingspatroon van wegen, bebouwing, dijken en waterlopen dateert nog uit de ontginningsfase. Aan het wegenpatroon is de weg- en erfbe-planting gekoppeld, waardoor sprake is van een aantrekkelijk groen landschap. Verder is de oost-west georiënteerde wegenstructuur opvallend. Zowel de A7 als de Noorderweg en Zuiderweg zijn in deze richting gesitueerd. De boerde-rijen liggen aan deze ontsluitingswegen. Loodrecht op deze structuur, zijn enkele dwarswegen aanwezig, die parallel lopen aan de verkavelingsstructuur.

Deze verkavelingsstructuur is blokvormig, in tegenstelling tot de strokenverka-veling in het veenweidegebied. In de polder komen overwegend agrarische bedrijven voor. Incidenteel komen andere functies in de vorm van niet-agrarische bedrijvigheid en recreatie voor.

Een bijzondere plek neemt de Engewormer in. Feitelijk fungeert de polder als tussengebied tussen natuur en agrarisch.

De Enge Wormer of Kleine Wormer was een waterverbinding tussen de Wormer en de Zaan. Lange tijd fungeerde de polder als waterberging. Als het water op het IJ hoog stond, was spuien vanuit de Zaan via de sluizen bij Zaandam niet mogelijk. Dan bood de Engewormer, die in open verbinding stond met de Zaan een oplossing. Uiteindelijk verloor het Hoogheemraadschap haar zeggenschap over de polder en werd de polder net als De Beemster, De Purmer en De Wijde Wormer doorgelegd. De drooglegging van de Engewormer dateert uit 1638. De droogmaking was niet een project van commerciële onderneming, maar diende ter voorkoming van aanslag van het water aan de recent aangelegde Ringdijk van Wormer. Vandaag de dag is de Engewormer overwegend natuurgebied en voor een deel agrarische cultuurgrond. Daarnaast komt ook de woonfunctie voor in de polder. Opvallend is de duidelijk herkenbare blokverkaveling in de polder en de oost-west georiënteerde watergang in het midden van de polder. Deze structuur is cultuurhistorisch van essentieel belang, daar deze nog de oorspronkelijke verkaveling uit 1638 betreft. Verder is de polder en de Wijdewormer een belangrijk weidevogelgebied.

Identiteit = grootschalig open agrarisch cultuurlandschap met blokverkaveling.

Kernkwaliteiten =

  • openheid
  • agrarisch
  • blokverkavelingsstructuur
  • weidevogelleefgebied
  • wegsloten langs de Noorderweg en de Zuiderweg
  • Engewormer als tussengebied tussen veenweidegebied en de Wijde Wormer

Doelen voor dit gebied =

  • ontwikkelingen mogen niet teveel afbreuk doen aan de relatieve openheid van het gebied
  • de agrarische sector mag niet onevenredig worden belemmerd in de bedrijfsvoering en -ontwikkeling
  • ontwikkelingen mogen geen afbreuk doen aan de blokverkavelingsstructuur
  • ontwikkelingen mogen geen onevenredige afbreuk doen aan de waarden van het gebied als weidevogelleefgebied
  • ontwikkelingen moeten bijdragen aan de identiteit als tussengebied van de Engewormer

Keukentafelgesprekken

We hebben ondernemers en burgers de kans geboden om de voorziene ontwikkelingen op hun perceel in het bestemmingsplan op te laten nemen. Ondernemers en particulieren is daarom de mogelijkheid geboden om in de procedure 'mee te liften' met het nieuwe bestemmingsplan.

Daarvoor zijn wij in gesprek gegaan met initiatiefnemers. Wij hanteren daarvoor een maatwerkbenadering omdat iedere plek uniek is en elke initiatiefnemer ook. Het maatwerk is aan de keukentafel van de initiatiefnemer verricht.

Onder de volgende voorwaarden is de gemeente het gesprek met de ondernemers en particulieren aan gegaan:

  • Middels een bedrijfsplan dient aangetoond te worden dat het reëel is dat de beoogde ontwikkeling binnen 10 jaar (de houdbaarheid van het bestemmingsplan) gerealiseerd zal én kan worden.
  • De plannen zullen nadat het plan is ingediend, samen met deskundigen van (en namens) de gemeente worden verkend tijdens een keukentafelgesprek. Daaruit vloeit een landschappelijk inpassingsplan voort waarin het bedrijfsbelang en het maatschappelijk belang zijn samengevlochten. Hierbij wordt ook het Handboek erfinrichting van Landschap Noord-Holland betrokken.
  • Er dient een ruimtelijke onderbouwing opgesteld te worden, waarin de uitvoerbaarheid van de (bedrijfs)uitbreiding wordt verantwoord.
  • Er dient vooraf, maar wel ps nadat uit het keukentafelgesprek blijkt dat het plan kansrijk is, een overeenkomst met de gemeente gesloten te worden, waarin bovenstaande en de afwikkeling van de kosten zijn vastgelegd.

Voor het maatwerk aan de keukentafel werken wij binnen de mogelijkheden die de provincie biedt. Binnen die beleidsruimte maken we gebruik van de kaders voor de onbekende toekomst. Sectoraal gemeentelijk beleid kan ten dienste van het maatwerk zo nodig opgerekt worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP9579400000-0301_0016.png"

De volgende keukentafelgesprekken zijn gevoerd en zijn in het bestemmingsplan verwerkt:

  • 1. Oudelandsdijk 8(a) Spijkerboor.
  • 2. Kanaaldijk 14 Spijkerboor.
  • 3. Noorderweg 85 Wijdewormer.
  • 4. Engewormer 18a/20/20a Wormer.
  • 5. Wormerringdijk 7 Wormer.

De bijbehorende inrichtingsschetsen zijn in bijlage 7 tot en met 11 opgenomen.

11.3 Algemene aanpassingen

Ten opzichte van de regels van het oude bestemmingsplan Landelijk gebied zijn een aantal algemene wijzigingen doorgevoerd. Zo is de naamgeving van een aantal bestemmingen en aanduidingen aangepast. Bestemmingsplannen moeten worden opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). In de SVBP2012 is onder andere de naamgeving van bestemmingen en aanduidingen opgenomen. De indeling van de regels van het bestemmingsplan is vastgelegd en er zijn een aantal standaard begrippen die veel voorkomen opgenomen. Ook veel voorkomende onderdelen van de wijze van meten zijn vastgelegd. Van de SVBP2012 mag in principe niet worden afgeweken.

Daarnaast is nieuwe wetgeving, zoals de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Beluit ruimtelijke ordening (Bro) in de regels van dit bestemmingsplan verwerkt. In het oude plan wordt gesproken van ontheffingen, in het onderhavige plan van afwijkingen en omgevingsvergunningen. Het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel zijn ook aangepast naar aanleiding van nieuwe wetgeving.

Tot slot zijn de regels in het nieuwe plan zoveel mogelijk kwantitatief in plaats van kwalitatief opgesteld. Doel daarvan is dat bij toetsing van bijvoorbeeld een bouwplan aan de bestemmingsplanregels, direct duidelijk is of hieraan wordt voldaan. Over kwalitatieve normen kan discussie ontstaan, over kwantitatieve normen is dit veel minder vaak het geval.

11.4 Aanpassingen op perceelsniveau

Voor een aantal percelen is een andere bestemming opgenomen in vergelijking met het geldende bestemmingsplan. Hierbij is niet voor alle percelen een onderbouwing nodig. Voor een aantal percelen wel. Hieronder is opgenomen voor welke percelen dit geldt.

  • Kanaaldijk 17 Spijkerboor. In Bijlage 12 is het akoestisch onderzoek opgenomen waarmee de omzetting naar de bestemming 'Wonen' wordt onderbouwt.
  • Oudelandsdijk 6 Spijkerboor. In Bijlage 13 is een ruimtelijke onderbouwing opgenomen waarin is onderbouwwt dat op dit perceel twee woningen mogen worden gebouwd.
  • Zuiderweg 82 Wijdewormer. In Bijlage 14 is de ruimtelijke onderbouwing opgenomen waarmee de 'Horeca' bestemming wordt mogelijk gemaakt. De gemeente heeft voor dit perceel een procedure doorlopen(artikel 19, lid 1 WRO waarbij goedkeuring is onthouden door de provincie. De gemeente heeft hier tegen bezwaar aangetekend. Gemeenteraad en college zijn nog steeds voornemens de ontwikkeling van een hotel planologisch mogelijk te maken. Aangezien er nog geen uitspraak door de rechtbank is gedaan, maken we de ruimtelijke ontwikkeling mogelijk in dit bestemmingsplan.

11.5 Nieuw beleid

Behalve de hier voor genoemde algemene aanpassingen, zijn een aantal nieuwe beleidsstukken verwerkt in dit nieuwe bestemmingsplan.

11.5.1 Bruggen en dammen

De regeling in het oude bestemmingsplan voor toegangsbruggen en -dammen is heroverwogen naar aanleiding van wensen die door verschillende (agrarische) bedrijven zijn gesteld voor het verbreden van hun inrit.

Het doel van de heroverweging was om te komen tot een eenduidige regeling voor dammen en bruggen waarbij zowel rekening wordt gehouden met de bedrijfskundige noodzaak voor bredere dammen als de noodzaak om de beeldbepalende waarde van de wegsloot in stand te laten.

De toelaatbaarheid van bruggen en dammen is afhankelijk gesteld van het landschap.

De volgende overwegingen hebben een rol gespeeld bij de totstandkoming van het beleid.

De vastgestelde structuurvisie ziet de droogmakerijen als agrarisch productiegebied. De agrariër krijgt de mogelijkheid zijn agrarische bedrijfsvoering voort te zetten (verder uit te bouwen) of te verbreden. Vanuit dat oogpunt is het relevant de agrariër te faciliteren in een goede ontsluiting (met voldoende brede dammen en bruggen) van zijn perceel. Ook is het beleid en de regelingen in de verschillende bestemmingsplannen voor het landelijk gebied van de omliggende gemeenten in de afweging betrokken. De nieuwe regeling sluit aan op het beleid dat voor de gemeente Beemster geldt. Ook het Hoogheemraadschap is bij de beleidsvorming betrokken.

De gemeente Wormerland heeft een waardevol buitengebied met twee verschillende, goed herkenbare landschapstypen; het rationeel ontwikkelde, geometrische verkavelde droogmakerijenlandschap en het waterrijke veenweide-/veenpolderlandschap met een grillig, opstrekkend verkavelingspatroon. Het droogmakerijenlandschap komt voor in de Wijdewormer en de Engewormer. Het overige gemeentelijke grondgebied kent het veenpolderlandschap. De twee landschapstypen zijn nog redelijk authentiek en worden mede door de smalle wegen, als kleinschalig ervaren. Toch is er een verschil tussen de Wijdewormer en de Engewormer: In de Wijdewormer komt vrijwel alle bebouwing voor langs de twee rechte ontginningassen; de Noorder- en Zuiderweg. De verkaveling is veel grootschaliger dan in de Engewormer. In de Engewormer komt bebouwing alleen voor langs de ringdijk.

In de Wijdewormer zijn vrijwel alle erven ontsloten met een brug of een dam die lijkt op een brug, terwijl in de Engewormer meer dammen voorkomen dan bruggen.

Het nieuwe beleid is hierop afgestemd.

In de Wijdewormer is de toepassing van een brug, gezien de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, uitgangspunt. In de Engewormer en het veenweide-/veenpoldergebied is een brug uitgangspunt bij waterlopen die breder zijn dan 5 meter. In overige situaties is zowel een brug als een dam toegestaan.

Een tweede inrit bij een bedrijf is mogelijk, wanneer deze noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering. Dit is denkbaar bij schaalvergroting en/of situatie waarbij verbetering van de efficiency van het betreffende agrarische bedrijf aan de orde is. Ook verkeerskundige belangen kunnen een reden zijn om een tweede inrit toe te staan. Bijvoorbeeld als sprake is van een onoverzichtelijke situatie. De noodzaak moet schriftelijk aangetoond worden middels een bedrijfsplan en een schetsplan.

Een brug/dam met een rijbaanbreedte van maximaal 6 meter in het hart van de brug/dam is bij recht toegestaan. De aansluiting op de weg is bij recht maximaal 12 meter breed. Gelet op de smalle wegbreedtes (3,0 tot 4,5 meter) en voorkomende forse landbouwcombinaties of vrachtautocombinaties, kan een grotere breedte noodzakelijk zijn. Met het toestaan van een grotere breedte zal terughoudend worden omgegaan. Zo mag er worden afgeweken van de bouwregels wanneer de vergroting vanuit zwaarwegende bedrijfsmatige, verkeerskundige dan wel economische belangen aantoonbaar noodzakelijk is. De noodzaak van de gewenste breedte moet aan de hand van een draaicirkeldiagram worden aangetoond. De breedte van een rijbaan mag niet meer dan 8 meter bedragen en de breedte van de aansluiting op de weg mag niet meer dan 12 meter bedragen.

Deze noodzaak moet schriftelijk worden aangetoond. Hiervoor geldt hetzelfde als hierboven bij de tweede inrit is aangegeven over verkeerskundige belangen en ecoomische en bedrijfsmatige redenen. Ook zijn er in het beleid eisen gesteld aan de vormgeving van bruggen en dammen.

  • a. lid 4.2.3, sub e of sub f en toestaan dat de breedte van bruggen en dammen wordt vergroot, mits:
    • 1. de vergroting vanuit zwaarwegende bedrijfsmatige, verkeerskundige dan wel economische belangen aantoonbaar noodzakelijk is;
    • 2. met een draaicirkeldiagram de noodzaak voor gewenste breedte wordt aangetoond;
    • 3. de breedte van een rijbaan niet meer bedraagt dan 10,00 m;
    • 4. de breedte van de aansluiting op de weg niet meer bedraagt dan 20,00 m;
    • 5. voor het overige de regels van lid 4.2.3, sub e van overeenkomstige toepassing zijn.
  • b. lid 4.2.3, sub e of sub f en toestaan dat bij een bedrijf een tweede brug of dam wordt gebouwd, mits:
    • 1. de vergroting vanuit zwaarwegende bedrijfsmatige, verkeerskundige dan wel economische belangen aantoonbaar noodzakelijk is;
    • 2. de noodzaak van de tweede brug voor een doelmatige bedrijfsvoering wordt aangetoond met een erfinrichtingsplan op schaal;
    • 3. voor het overige de regels van lid 4.2.3, sub e van overeenkomstige toepassing zijn.
11.5.2 Bed & breakfast

Gemeente Wormerland heeft in de afgelopen jaren diverse aanvragen ontvangen voor het vestigen van een bed & breakfast in of bij een woning. Omdat in zowel de bestemmingsplannen voor de dorpskernen als in het bestemmingsplan voor het landelijke gebied geen regeling was opgenomen voor het al dan niet toestaan van een bed & breakfast, was het wenselijk om beleid te formuleren waarbij wordt aangegeven in welke gevallen dit kan worden toegestaan. Hiermee wordt willekeur voorkomen en wordt er duidelijkheid gegeven aan de burgers.

Het beleid is van toepassing op bed & breakfast bij de woonfunctie en bij dienstwoningen bij andere functies dan de woonfunctie in zowel de dorpskernen als in het landelijke gebied van Wormerland.

Voor het regelen van bed & breakfast is aansluiting gezocht bij de regeling voor een aan-huis-verbonden bedrijf. Deze regeling die in de huidige bestemmingsplannen is opgenomen is bedoeld om ervoor te zorgen dat er mogelijkheden zijn voor kleinschalige beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten, die ondergeschikt zijn aan de woonfunctie en tegelijkertijd passen in de (woon)omgeving en hieraan geen afbreuk doen.

In de regels is de volgende begripsomschrijving opgenomen:

"een kleinschalige, kortdurende, toeristische verblijfsvoorziening, voor uitsluitend logies en ontbijt, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw of is gevestigd in één van de bestaande (bij)gebouwen* en wordt gerund door de gebruikers van het perceel en ondergeschikt is aan de hoofdfunctie. Onder een bed & breakfast voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.

* hier worden zowel de bijgebouwen bij de woning als de voormalige bedrijfsgebouwen bedoeld.

Voor het toestaan van een bed & breakfast zijn de volgende voorwaarden in de regels van het bestemmingsplan opgenomen:

  • de bed & breakfast kan alleen worden aangeboden door de hoofdbewoner van de op het perceel aanwezige (bedrijfs-/dienst)woning;
  • de bed & breakfast is zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt aan de hoofdfunctie (om de ondergeschiktheid te waarborgen is een percentage van 40% van de woning als maximum gehanteerd tot maximaal 45 m2);
  • er is uitsluitend recreatief verblijf voor de maximale duur van 2 weken toegestaan;
  • parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  • er zijn niet meer dan 6 kamers toegestaan;
  • de vestiging van de bed & breakfast mag geen onevenredige afbreuk doen aan de milieusituatie van agrarische bedrijven in de directe omgeving.
11.5.3 Plattelandswonen

Voor plattelandswonen is geen eigen beleid van de gemeente Wormerland van toepassing, maar is aangesloten bij de Wet Plattelandswoningen, die geldt sinds 1 januari 2013. De wet bevat twee onderdelen. Ten eerste wordt geregeld dat bij verschillende wetten het planologische regime bepalend is voor de bescherming die een gebouw of functie geniet tegen negatieve milieueffecten. Ten tweede kan de gemeente regelen dat afgesplitste woningen niet langer worden beschermd tegen de milieugevolgen van het bedrijf waarvan ze zijn afgesplitst. Dit is geregeld door wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv), Wet milieubeheer (Wm) en de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet plattelandswoningen zorgt ervoor dat bij het beschermen van woningen en andere bouwwerken in de omgeving van de inrichting de planologische status bepalend is. Dat was voorheen het feitelijk gebruik. Dat is veranderd: de planologische status is bepalend. In meeste gevallen zal dit de bestemming uit het bestemmingsplan of de beheersverordening zijn.

In dit bestemmingsplan is het volgende begrip opgenomen voor plattelandswoning: "een woonhuis in de vorm van een voormalige agrarische bedrijfswoning, dat bewoond mag worden door een persoon of diens huishouden die geen functionele binding heeft met het nabijgelegen agrarisch bedrijf, waartoe het woonhuis in het verleden als bedrijfswoning heeft behoord."

Plattelandswoningen zijn op de verbeelding aangeduid.

Bij afwijking kan de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch- plattelandswoning" worden toegevoegd, onder de voorwaarden dat wordt aangetoond dat het gebruik van de bedrijfswoning ten behoeve van de bedrijfsvoering van het bijbehorende agrarische bedrijf niet meer noodzakelijk is en dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de omliggende agrarische bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.

Ook kan de aanduiding worden verwijderd, in het geval het gebruik als plattelandswoning is beëindigd.

11.5.4 Stolpen

Ook voor stolpen is nieuw beleid voor de gemeente Wormerland geformuleerd. In het bestemmingsplan worden de karakteristieke stolpen beschermd. Dat heeft vorm gekregen door het opnemen van het volgende begrip:

"een voor Noord-Holland karakteristieke boerderij gekenmerkt door een vierkante of rechthoekige constructie van gebinten, waarop een piramidevormig dak rust, al dan niet met een voorhuis."

Voorts zijn de stolpen op de verbeelding voorzien van een aanduiding "specifieke bouwaanduiding - stolp". Dit betekent dat de hoofdvorm van het gebouw is beschermd.

De bouw van een nieuwe stolp wordt in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt in de Agrarische bestemmingen, in de bestemming Maatschappelijk - Zorgboerderij en in de Woon bestemming, mits de bouwvorm cultuurhistorisch verantwoord is (minimum oppervlak van het vierkant is 12x12 meter tot maximaal 20x20 meter; de goothoogte bedraagt maximaal 3 meter).

Bestaande stolpen mogen worden gesplitst met het oog op het behoud van deze forse cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. wat is behoud; hoe moet dit worden onderbouwd door de aanvrager.

Daarbij mag de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot, met uitzondering van een vergroting van ten hoogste 10 m² ten behoeve van een entreepartij, moet er voldoende parkeergelegenheid op het bijbehorende erf wordt aangelegd mag de vestiging geen onevenredige afbreuk doen aan de milieusituatie van agrarische bedrijven in de directe omgeving en mag de geluidbelasting van geluidgevoelige gebouwen niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaar- de, of een verkregen hogere waarde.

11.5.5 Paardenbakken

De luchtfoto van Wormerland liet zien dat er veel paardenbakken buiten de woonpercelen zijn gerealiseerd. In het huidige beleid (het oude bestemmingsplan Landelijk Gebied Wormerland) was het alleen onder voorwaarden toegestaan een buitenrijbaan te realiseren buiten het bouwvlak van een agrarisch perceel. Bij de andere bestemmingen (dus ook bij woonbestemmingen) was dit niet toegestaan.

De gemeente Wormerland staat nog steeds achter dit beleid, dat versnippering van het landelijk gebied voorkomt. Daarom zijn paardenbakken ook in dit bestemmingsplan gebonden aan de bouwvlakken. Buiten het bouwvlak komt slechts een zeer beperkt aantal legale paardenbakken voor. Deze zijn voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch-paardenbak".

De paardenbak is als volgt in de begrippen opgenomen:

"een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen."

Bij afwijking mag een paardenbak ook buiten een bouwvlak worden gerealiseerd, in de Agrarische bestemmingen en de bestemming Maatschappelijk - Zorgboerderij. Maar uitsluitend direct in aansluiting op een bestaand bouwvlak. Ook gelden een aantal voorwaarden voor wat betreft grootte en verlichting en dergelijke.

11.5.6 Agrarisch bouwvlak

In het oude bestemmingsplan was een onderscheid gemaakt in het agrarisch bouwperceel en het agrarisch bouwvlak. In de navolgende figuur is dit zichtbaar. In rood is het agrarisch bouwperceel aangegeven, en het bouwvlak in blauw.


afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP9579400000-0301_0017.png"

Het agrarisch bouwperceel grensde aan de weg, dus op het voorerf terwijl de bouwmogelijkheden daar juist beperkt zouden moeten worden.

In het nieuwe bestemmingsplan is de flexibiliteit aan de achterzijde van het bouwvlak gesitueerd.

De regeling sluit aan bij het Handboek Ontwerp uw eigen erf Wormerland, waarin het volgende is opgenomen.

Polder erf

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP9579400000-0301_0018.png"

  • Vaak tussen 3 sloten omgeven
  • Breedte van 100 meter is gebruikelijk
  • Streekeigen bomenrijen aan 4 kanten

Voorerf:

  • Op de bedrijfswoning (stolp) na onbebouwd.
  • Alleen toestaan fruitboomgaard, gebruik als tuin.
  • De woning staat op enige afstand van de weg
  • Bijgebouwen staan (schuin)achter de achtergevel van de woning.

Overgangszone:

  • Kleine bijgebouwen bij de woning.

Achtererf:

  • Bedrijfsgebouwen achter de bedrijfswoning

Veenweide erf

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP9579400000-0301_0019.png"

  • Langgerekte en onregelmatige vorm
  • Omgeven door vier sloten
  • Kleinere percelen
  • Streek eigen bomenrijen aan 3 kanten.

Voorerf:

  • Op de bedrijfswoning (stolp) na onbebouwd.
  • Alleen toestaan fruitboomgaard, moestuin, gebruik als tuin.
  • De woning staat op enige afstand van de weg (op de dijk gericht)
  • Bijgebouwen staan (schuin)achter de achtergevel van de woning.

Overgangszone:

  • Kleine bijgebouwen bij de woning.

Achtererf:

  • Bedrijfsgebouwen achter de bedrijfswoning

11.6 Toelichting op bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch - Paardenbedrijf

Binnen deze bestemming vallen de paardenfokkerijen en paardenhouderijen. Het onderscheid tussen deze bedrijven is vaak lastig te maken en dat hoeft ook niet, omdat ze qua ruimtelijke uitstraling op de omgeving vergelijkbaar zijn. Bedrijfsgebouwen in deze bestemming mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte mag respectievelijke niet meer dan 7 en 12 meter bedragen. De dakhelling van bedrijfsgebouwen moet tussen de 20° en 60° bedragen. Ook bedrijfswoningen en aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Per bouwvlak mag maar 1 bedrijfswoning worden gebouwd, tenzij een aanduiding iets anders aangeeft. Een paardenbak mag buiten het bouwvlak worden aangelegd als hiervoor een omgevingsvergunning is verleend en aan een aantal voorwaarden is voldaan.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden

Binnen deze bestemming vallen de volwaardige grondgebonden agrarische veehouderijbedrijven, al dan niet in combinatie met een bestaande niet-grondgebonden ondergeschikte tweede tak. Voor elk volwaardig bedrijf is een bouwvlak opgenomen. Binnen het bouwvlak moet de bebouwing worden gerealiseerd. In een zone van 15 meter achter en aansluitend op het bouwvlak mogen silo’s, torensilo's, mest- en kuilplaten en bassins worden gebouwd. De maximale oppervlakte van het niet-grondgebonden deel van het bedrijf maximaal 2.500 m² p/bouwvlak mag bedragen.

Het bouwvlak van volwaardige grondgebonden agrarische veehouderijbedrijven kan met behulp van een wijzigingsbevoegdheid uitgebreid worden tot 1,5 hectare.

Daarnaast zijn grondgebonden veehouderijbedrijven als agrarisch kleinbedrijf in deze bestemming opgenomen. Deze klein bedrijven zijn aangeduid op de verbeelding. Deze aanduiding is gegeven als vast is komen te staan dat het betreffende bedrijf onder de milieuregels en de depositieregeling (interne saldering) niet boven de 0,5 ha stalruimte zal uitkomen. Deze bedrijven krijgen een bouwvlak bij recht van 0,5 ha. De bouwvlakken voor deze agrarische klein bedrijven zijn in dit bestemmingsplan behouden gebleven.

Tot slot zijn er de hobbymatige agrarische activiteiten. Het gaat hier om een zeer beperkt aantal dieren en geen perspectief op doorgroei naar volwaardigheid. De hobbymatig activiteiten zijn om die reden ondergebracht in de woonbestemming. 

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Landschappelijke en natuurwaarden

Deze bestemming is gericht op volwaardige grondgebonden agrarische veehouderijbedrijven. De bouw- en gebruiksregels van de twee agrarische bestemmingen zijn grotendeels vergelijkbaar. In deze bestemming is echter niet opgenomen dat de maximale oppervlakte van het niet-grondgebonden deel van het bedrijf maximaal 2.500m² p/bouwvlak mag bedragen.

Artikel 6 Bedrijf

Deze bestemming is gericht op bedrijven, welke zijn genoemd in Bijlage 2 Staat van bedrijven onder de categorieën 1 en 2. De bestaande gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overkappingen mag per bestemmingsvlak of per 2 door de aanduiding "relatie" aan elkaar verbonden bestemmingsvlakken niet

meer bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding "bebouwingspercentage (%)" aangegeven

percentage van het bestemmingsvlak. De goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen mag respectievelijke niet meer dan 4,5 en 10 meter bedragen. De dakhelling van bedrijfsgebouwen en overkappingen moet tussen de 20° en 60° bedragen.

Artikel 7 Bedrijf - Loonbedrijf

Deze bestemming is gericht op loonbedrijven en de daaraan ondergeschikte agrarische activiteiten. De bestaande gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overkappingen mag per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding "bebouwingspercentage (%)" aangegeven percentage van het bestemmingsvlak. De goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen mag respectievelijke niet meer dan 4,5 en 10 meter bedragen. De dakhelling van bedrijfsgebouwen en overkappingen moet tussen de 20° en 60° bedragen.

Artikel 8 Bedrijf - Nutsvoorziening

Deze bestemming is gericht op energievoorzieningen, naar aard daarmee gelijk te stellen openbare nutsvoorzieningen en een sluis, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ''sluis''. Per bestemmingsvlak mag de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen niet met bedragen dan 150 m².

Artikel 9 Detailhandel

Dit betreft een tuinbouwbedrijf annex hoveniersbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ''tuincentrum''. Tevens betreft dit een bouwmarkt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ''bouwmarkt''. De oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overkappingen ter plaatse van de aanduiding "tuincentrum" mag niet meer bedragen dan 1.000 m² per bestemmingsvlak. De bestaande gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overkappingen mag per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding "bebouwingspercentage (%)" aangegeven percentage van het bestemmingsvlak.

Artikel 10 Groen

Deze bestemming is gericht op groen- en parkeervoorzieningen. Op of in deze bestemde gromden mogen geen bouwwerken of overkappingen worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde mogen niet meer dan 5 meter bedragen.

Artikel 11 Horeca

Dit betreft lichte horecabedrijven en logiesverstrekkende horecabedrijven. De goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen mag respectievelijke niet meer dan 4,5 en 10 meter bedragen. De dakhelling van bedrijfsgebouwen en overkappingen moet tussen de 15° en 60° bedragen. Per horecabedrijf mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd tenzij anders is aangeduid.

Artikel 12 Horeca - Hotel

Deze bestemming is gericht op het Hotel Kalverschans, die zal worden gerealiseerd aan de Zuiderweg nabij de A7. Binnen deze bestemming zijn lichte en logiesverstrekkende horecabedrijven met in begrip van zaalaccommodatie en beurzen en exposities toegestaan. De bouwhoogte mag niet meer dan 14 meter bedragen en voor een oppervlakte van 155 m2 niet meer bedragen dan 25 meter.

Artikel 13 Maatschappelijk - Molen

Dit betreft een molen. Het aantal molens mag niet meer bedragen dan 1 per bestemmingsvlak. De bouwhoogte van een molen mag niet meer bedragen dan 30 meter.

Artikel 14 Maatschappelijk - Zorgboerderij

Deze bestemming is gericht op zorgboerderijen, al dan niet met ondergeschikte mate ruimte voor; grondgebonden agrarisch gebruik, lichte horeca en productiegebonden detailhandel. Alleen dagbesteding is toegestaan. Kortdurende crises of weekendopvang waarbij cliënten niet ingeschreven hoeven te worden in de Gemeentelijke Basis Administratie is echter ook passend. De goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen mag respectievelijke niet meer dan 7 en 12 meter bedragen. De dakhelling van bedrijfsgebouwen en overkappingen moet tussen de 20° en 60° bedragen.

Artikel 15 Natuur

Dit betreft: het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden;

waterhuishoudkundige doeleinden, waaronder waterberging; sloten, poelen, en daarmee gelijk te stellen water; ondergeschikt extensief agrarisch medegebruik bestaande uit het weiden/houden van vee; ondergeschikt extensief dagrecreatief en educatief medegebruik; een baggerspeciedepot, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "baggerspeciedepot". Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van een vogelobservatiepost ( waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 meter en de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20 m²). Van overige bouwwerken (geen gebouwen en overkappingen zijnde) mag de bouwhoogte niet meer dan 1 meter bedragen en de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m².

Artikel 16 Recreatie

Deze bestemming is gericht op het bieden van recreatief (nacht)verblijf aan personen, die elders hun hoofdverblijf hebben. Stacaravans, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - stacaravan" en recreatiewoningen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoning'' zijn ook toegestaan. De oppervlakte van een stacaravan mag niet meer bedragen dan 50 m2 en de bouwhoogte van de stacaravan mag niet meer dan 3 meter bedragen. De oppervlakte van een recreatiewoning mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding maximum bebouwd oppervlak' is aangegeven. De goot- en bouwhoogte mag respectievelijke niet meer dan 3 en 5 meter bedragen.

Artikel 17 Recreatie - Jachthaven

Dit betreft een jachthaven. De goothoogte van gebouwen en overkappingen binnen deze bestemming mag niet meer bedragen dan 10 meter. De dakhelling van de gebouwen en overkappingen mag niet meer dan 60° bedragen.

Artikel 18 Sport

Dit betreft; een sportveldencomplex, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "sportveld", een golfbaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "golfbaan", een scoutingterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "scouting", een algemeen terrein voor sport en recreatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van sport - surfeiland" en een paardrijvereniging, van de aanduiding "specifieke vorm van sport - paardrijvereniging". De bouwhoogte van gebouwen en overkappingen binnen deze bestemming mag niet meer dan 10 meter bedragen en de dakhelling mag niet meer dan 60° bedragen. Ter plaatse van de aanduiding ''scouting'' en ''specifieke vorm van sport - surfeiland'' mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Artikel 19 Sport - Manege

Deze bestemming is gericht op een manege. De bestaande gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overkappingen mag per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding "bebouwingspercentage (%)" aangegeven percentage van het bestemmingsvlak. De goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen mag respectievelijke niet meer dan 7 en 10 meter bedragen. De dakhelling van bedrijfsgebouwen en overkappingen moet tussen de 15° en 60° bedragen.

Artikel 20 Tuin
Voor een perceel dat ingericht is als tuin aan de Oudelandsdijk 1 in Spijkerboor is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen en overkappingen toegestaan met uitzondering van één tuinhuis.

Artikel 21 Verkeer

Deze bestemming is gericht op (ontsluitings)wegen, paden, bruggen, dammen en/of duikers, viaducten en/of tunnels, parkeervoorzieningen, een sluis, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "sluis" en een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg". Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding '' specifieke vorm van verkeer - wegrestaurant'' worden gebouwd. De bouwhoogte van gebouwen en overkapping mag niet meer dan 10 meter bedragen.

Artikel 22 Water

Kanalen, sloten, vaarten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen primair ten behoeve van de

wateraanvoer en -afvoer, de waterberging en tevens het behoud van de landschappelijke hoofdstructuur,

het behoud van de natuurlijke waarden, waar- onder water- en oevervegetaties en als biotoop van aan het

water gebonden broedvogels en pleisterende vogels, en de beroeps- en recreatievaart; natuurwetenschappelijk waardevolle gronden op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke

vorm van water - natuurwetenschappelijk waardevolle gronden"; kaden, dijken en oeverstroken en bruggen, dammen, duikers, schotten en steigers ten behoeve van de aangrenzende bestemmingen. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

Steigers mogen aansluitend de bestemming Wonen worden gebouwd. Per perceel is een steiger toegestaan, de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 0,5 meter boven het waterpeil. De lengte van een steiger mag niet meer bedragen dan 6 meter.

Voor de bestemming 'Water' die in het plangebied van het voorheen geldende bestemmingsplan 'WSV'30 Middentil' ligt is een aparte regeling voor steigers opgenomen. Dit is met de aanuiding "specifieke vorm van water - steiger" geregeld. Deze aparte regeling is opgenomen om de bouwrechten voor steigers uit het genoemde bestemmingsplan te herstellen.

Woonschepen zijn toegestaan als ze maximaal 25 meter lang en 6,5 meter breed zijn. Woonschepen mogen niet meer dan 2 meter diep onder de waterlijn liggen en moeten minimaal op 3 meter onderlinge afstand van elkaar liggen. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte ter plaatse van de aanduiding "maximum hoogte", gemeten vanaf de waterlijn.

Artikel 23 Wonen

De percelen met een woonfunctie zijn bestemd als Wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijvigheid en detailhandel en ter plaatse van de aanduiding: "specifieke vorm van wonen - kleinschalige bedrijvigheid en detailhandel" voor kleinschalige bedrijvigheid en detailhandel; "specifieke vorm van wonen - groepsaccommodatie en kampeerterrein" voor een groepsaccommodatie en kampeerterrein; "bed &breakfast" voor een bed & breakfast; "specifieke vorm van wonen - recreatieappartement" voor een recreatieappartement; "specifieke vorm van wonen - zorgappartementen" voor zorgappartementen; "hovenier" voor een hoveniersbedrijf en "zorgboerderij" voor een natuur- en zorgboerderij. Als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd. Per bestemmingsvlak is 1 hoofdgebouw toegestaan tenzij middels een aanduiding anders is aangegeven. De inhoud van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 650 m³. De goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 en 9 meter. De dakhelling van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 30° en niet meer bedragen dan 60°.

Artikel 24 Leiding - Gas

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een hoofdgastransportleiding. Op gronden met deze bestemming mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de deze bestemming.

Artikel 25 Leiding - Hoogspanning

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor hoogspanning. Op gronden met deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd

Artikel 26 Leiding - Hoogspanningsverbinding

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende

bestemming(en), mede bestemd voor een hoogspanningsleiding. De bouwhoogte van bouwwerken, ten behoeve van hoogspanningsleidingen, mag ten hoogste 40 meter bedragen.

Artikel 27 Waarde - Archeologie 1

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende

bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Binnen deze bestemming er mogen alleen bouwwerken worden gebouwd met een oppervlakte kleiner dan 2.000 m² en die niet dieper gaan dan 30 cm. Hiervan kan worden afgeweken door middel van een omgevingsvergunning en als er aan een aantal voorwaarden is voldaan.

Artikel 28 Waarde - Archeologie 2

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende

bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Binnen deze bestemming er mogen alleen bouwwerken worden gebouwd met een oppervlakte kleiner dan 100 m² en die niet dieper gaan dan 50 cm. Hiervan kan worden afgeweken door middel van een omgevingsvergunning en als er aan een aantal voorwaarden is voldaan.

Artikel 29 Waterstaat - Waterkering

Deze bestemming is gericht op het onderhoud en de instandhouding van dijken en andere voorzieningen ten behoeve van de regionale waterkering. Op gronden met deze bestemmingen mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken op deze gronden mogen niet hoger zijn dan 2 meter.

11.7 Nieuwe en vervallen bestemmingen

In het bestemmingsplan zijn een aantal bestemmingen opgenomen die niet in het oude plan voorkwamen. Zo is er voor gekozen om voor paardenbedrijven een aparte bestemming op te nemen. Binnen deze bestemming vallen de paardenfokkerijen en paardenhouderijen. Het onderscheid tussen deze bedrijven is vaak lastig te maken en dat hoeft ook niet, omdat ze qua ruimtelijke uitstraling op de omgeving vergelijkbaar zijn.

Voor de zorgboerderijen in het plangebied is ook een aparte bestemming opgenomen, 'Maatschappelijk - Zorgboerderij'. De zorgboerderijen hebben een zodanig specifieke functie dat ze een eigen regeling in het bestemmingsplan hebben gekregen. Op deze manier is getracht de specifieke kenmerken en wensen van deze bedrijven zo goed mogelijk te regelen.

In het oude bestemmingplan waren twee recreatieve bestemmingen opgenomen, een bedrijfsmatige en een niet-bedrijfsmatige. Dit onderscheid is in dit bestemmingsplan losgelaten. Er is daarom alleen de bestemming ‘Recreatie’ opgenomen. De jachthaven die in het plangebied aanwezig is heeft in dit bestemmingsplan ook zijn eigen bestemming gekregen, ‘Recreatie – Jachthaven’.

De twee woonbestemmingen die in het oude bestemmingsplan waren opgenomen zijn samengevoegd tot één bestemming ‘Wonen’.

Een drietal bestemmingen die voorkwamen in het oude plan zijn niet meer opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan, dit zijn de bestemmingen tuin, agrarisch dienstverlenend en agrarisch aanverwant. De bestemming Stolpen is een aanduiding geworden. De regeling die de stolpen moet beschermen is in grote lijnen hetzelfde gebleven. De bestemming Maatschappelijke doeleinden is opgesplitst in de bestemmingen ‘Maatschappelijk – Zorgboerderij’ en ‘Maatschappelijk – Molen’. De aangeduide brandweerkazerne is opgenomen in de bestemming ‘Bedrijf’ conform de SVBP2012. Voor de bestemming Agrarisch aanverwante bedrijven geldt dat de bijzondere paardenhouderijen die hieronder vielen nu vallen onder de bestemming ‘Agrarisch – Paardenbedrijf’.

11.8 De beoordelingscriteria

In veel bestemmingen zijn afwijkingsregels en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze flexibiliteitsbepalingen zijn opgenomen omdat een bestemmingsplan een momentopname is. De gemeente heeft in deze regels aangegeven welke ontwikkelingen zij binnen welke bestemmingen onder voorwaarden toelaatbaar vindt. Bij deze regels zijn wel beoordelingscriteria opgenomen. Deze criteria gebruikt de gemeente om te beoordelen of een voornemen past op de voorgenomen locatie. De volgende criteria waar geen onevenredige afbreuk aan gedaan mag worden zijn opgenomen:

  • a. de natuurlijke en de landschappelijke waarden:
    • 1. natuurlijke waarden zijn waarden die verband houden met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid voor het gebied;
    • 2. landschappelijke waarden zijn het geheel van waarden die verband houden met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden afzonderlijk of in onderlinge samenhang. Deze waarden zijn in de toelichting omschreven.
  • b. de cultuurhistorische en de archeologische waarden:
    • 1. cultuurhistorische waarde: de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur. Deze waarden zijn in de toelichting omschreven;
    • 2. archeologische waarde: waarden die verband houden met het zich in de bodem bevinden van voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische betekenis van algemeen belang zijn. Deze waarden zijn in de toelichting omschreven.
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden: door gebruik te maken van een flexibiliteitsbepaling mogen de mogelijkheden die er voor eigenaren van aanliggende gronden qua gebruik zijn niet worden beperkt. Hierbij wordt ook gekeken naar bijvoorbeeld uitbreidingsmogelijkheden die het bestemmingsplan nog biedt.
  • d. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie.
  • e. de milieusituatie: de situatie, waarbij milieuaspecten dienen te worden beoordeeld, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient er bij de situering en omvang van milieubelastende functies (o.a. bedrijven) op te worden gelet dat de uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies (o.a. woningen) zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt.
  • f. het woon- en leefklimaat: een situatie waarbij, mede door de situering van om de woonfunctie liggende functies en bebouwing, in ieder geval sprake is van een redelijke daglichttoetreding, een redelijke mate van uitzicht en voldoende privacy, alsmede afwezigheid van geurhinder.
  • g. het straat- en bebouwingsbeeld: de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede bouwhoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is.
  • h. de verkeersveiligheid: de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers.
  • i. de (openlucht) recreatiemogelijkheden.

Hoofdstuk 12 Uitvoerbaarheid

12.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voorafgaand aan de totstandkoming van het voorliggende bestemmingsplan, is een vlekkenkaart en een Nota van Uitgangspunten opgesteld. Op de vlekkenkaart is inspraak verleend. Deze fungeerde als voorloper van de verbeelding. Tijdens deze periode kon men reageren op de voorgestelde bestemming.

De resultaten van inspraak en overleg ex artikel 3.1.1. zijn verwerkt in de nota van inspraak en overleg die als bijlage 15 bij de toelichting is gevoegd.

12.2 Economische uitvoerbaarheid

Dit plan heeft in de eerste plaats met name tot doel de bestaande situatie te actualiseren. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente.

In het plan wordt een aantal ontwikkelingsmogelijkheden geboden. Deze ontwikkelingen worden hoofdzakelijk mogelijk gemaakt door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning of het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. Het betreft in alle gevallen particulier initiatief waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze laatste kosten worden door middel van leges gedekt.

Mochten er andere kosten zijn die op grond van artikel 6.13 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dienen te worden verhaald, dan zal uitsluitend worden meegewerkt aan de afwijking van de regels of wijziging van het bestemmingsplan nadat een exploitatieovereenkomst is gesloten.

De enige kosten die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. De gemeente zal daarom bij elke aanvraag bezien of er planschade kan ontstaan. Indien dit het geval kan zijn, zal met de belanghebbende aanvrager een overeenkomst worden gesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening.

Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de planschadekosten moet betalen die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.

Gezien het vorenstaande is een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan niet nodig. Mochten zich in de toekomst toch ontwikkelingen voordoen waarbij de gemeente kosten moet maken, dan zullen die uitsluitend onder de wijzigingsbevoegdheden vallen. Er zal dan eerst worden bezien of een kostenverhaalovereenkomst kan worden gesloten. In het uiterste geval kan worden overwogen om bij wijzigingsbevoegdheden een exploitatieplan vast te stellen. Dat is geen uitgangspunt en gezien de ontwikkelingsmogelijkheden niet de verwachting.