direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Noordweg/Gele Lisstraat
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0880.BP4304070000-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de wijk Plaszoom-West te Wormer zijn aan de Gele Lisstraat in twee appartementengebouwen 72 sociale huurwoningen gesitueerd. De bebouwing voldoet niet meer aan de eisen van de huidige tijd, en daarom heeft de eigenaar en beheerder van de woningen, WormerWonen, het voornemen om dit deel van de wijk te herontwikkelen. De ontwikkeling maakt deel uit van de totale Plaszoom-West ontwikkeling. Dit is vastgelegd in de intentieovereenkomst Plaszoom West d.d. 20 februari 2018 tussen WormerWonen en gemeente Wormerland. De herontwikkeling dat mogelijk gemaakt wordt met onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 150 woningen, met een marge van 10%, wat resulteert in een maximum van 165 woningen. Het is ook mogelijk dat de bestaande woningen worden gerenoveerd in plaats van gesloopt.

Om de ontwikkeling mogelijk te maken, is voorliggende herziening van het bestemmingsplan 'Woonkern Wormer en Lint' noodzakelijk. Aangezien de exacte stedenbouwkundige invulling vastgesteld zal worden op de uitwerking van de stedenbouwkundige impressie uit paragraaf 2.3, wil de gemeente in eerste instantie een globaal bestemmingsplan opstellen voor het plangebied.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Gele Lisstraat in de wijk Plaszoom-West aan de westzijde van Wormer. Het plangebied is bebouwd met twee appartementen gebouwen bestaande uit vier bouwlagen, waarvan de begane grond bestaat uit garageboxen. De openbare ruimte heeft een parkachtig karakter met groenstroken en water. Aan de zijde van de Gele Lisstraat zijn parkeerplaatsen aanwezig. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de doorgaande weg N514 (Noordweg). Ten zuiden bevindt zich een tankstation. Aan de overige zijden bevinden zich woonpercelen.

Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP4304070000-0301_0001.jpg"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP4304070000-0301_0002.jpg"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Zoals reeds aangegeven, vallen de gronden van het plangebied onder de werking van het bestemmingsplan 'Woonkern Wormer en Lint', dat op 21 maart 2017 is vastgesteld door de gemeenteraad van Wormerland. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode stippellijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP4304070000-0301_0003.jpg"

Uitsnede geldend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied

Het geldende bestemmingsplan kent ter plaatse van het plangebied de bestemmingen 'Bedrijf - Nutsvoorziening', 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Water' en 'Wonen'. De als 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor openbare nutsvoorzieningen. De binnen het plangebied gelegen gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen, beplanting, paden, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding en ten behoeve van openbaar nut. De als 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten, wandel- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het verkeer, parkeer- en groen- en speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen en voorzieningen ten behoeve van openbaar nut. De als 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen. De als 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor gestapelde woningen met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven en onder voorwaarden voor aan huis verbonden beroepen. Binnen de bestemming 'Wonen' is een bouwvlak opgenomen.

De nieuwe ontwikkeling is op basis van het bestemmingsplan 'Woonkern Wormer en Lint' niet mogelijk. De nieuwe woningen zullen grotendeels buiten het bestaande bouwvlak worden gebouwd, en de gronden hebben grotendeels de bestemming 'Groen'. Hierbinnen is wonen niet toegestaan.

Om de ontwikkeling mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. In dit bestemmingsplan wordt niet exact vastgelegd waar wat moet komen of hoe iets eruit komt te zien. Wel worden er kaders aangegeven voor de herontwikkeling. Dit bestemmingsplan wordt vervolgens, na het onherroepelijk worden van de verleende omgevingsvergunning voor de realisatie van de woningen, hierop herzien, waarbij de uitgewerkte ontwikkeling in 'strakkere' planologische randvoorwaarden wordt vastgelegd.

1.4 Opzet van het bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader. In hoofdstuk 4 komen de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan aan bod. In hoofdstuk 5 volgen de juridische planaspecten. Het zesde en laatste hoofdstuk is gewijd aan de gevolgde procedure.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.

2.2 Bestaande situatie

Het plangebied ligt in de wijk Plaszoom-West, een wijk die gebouwd is in de jaren '60. Deze periode staat bekend als de wederopbouwperiode. De wijk laat vele kenmerken zien die typisch zijn voor deze periode, zoals de groenstructuren, de ruime opzet van de openbare ruimte en de stempelverkavelingen.

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit 72 gestapelde, sociale huurwoningen. Een deel van het plangebied is ingericht als open ruimte in de vorm van parkachtig groen. De woningen zijn alle in het bezit van WormerWonen.

De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige bebouwing en inrichting van de openbare ruimte in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP4304070000-0301_0004.jpg"

Impressie huidige situatie plangebied

2.3 Toekomstige situatie

De huidige woningen in het plangebied voldoen niet meer aan de eisen van de huidige tijd. Om die reden worden de bestaande 72 woningen in het plangebied waarschijnlijk gesloopt. Het is ook mogelijk dat de woningen worden gerenoveerd in plaats van gesloopt. Hiervoor in de plaats worden 150 woningen teruggebouwd. Voor de flexibiliteit wordt er echter een marge van 10% aangehouden waardoor het maximaal aantal te bouwen woningen 165 bedraagt. Voor de ontwikkeling heeft WormerWonen een stedenbouwkundige studie uit laten voeren.

Navolgende afbeelding geeft een impressie van een mogelijke invulling van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP4304070000-0301_0005.jpg"

Stedenbouwkundig impressie van mogelijke invulling van het plangebied

In de nieuwste studie is de huidige structuur met daarin twee woonblokken aan de Gele Lisstraat losgelaten. Er wordt uitgegaan van meerdere woonblokken in verschillende stijlen en met verschillende type woningen. De bouwblokken zullen uit maximaal 6 bouwlagen bestaan. Parkeren wordt opgelost door het aanbrengen van parkeerplaatsen op het maaiveld. Gezien het een mogelijke invulling van het plangebied betreft is het mogelijk dat deze opzet nog veranderd. Navolgende afbeelding geeft een impressie met betrekking tot de hoogte accenten binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP4304070000-0301_0006.jpg"

Vogelvlucht impressie mogelijke invulling plangebied

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en gezonder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.


In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.


De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, electriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6. tweede lid)

In artikel 3.1.6, lid 2  van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggende ontwikkeling zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in september 2019 een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking uitgevoerd. Deze toets is als Bijlage 2 bijgevoegd.

Uit de toets komt naar voren dat in het ruimtelijk verzorgingsgebied (regio Zaanstreek/Waterland en gemeente Amsterdam) voor de locatie sprake is van een grote behoefte aan nieuwe woningen van verschillende typen. De herontwikkeling voorziet in de realisatie van 150 woningen. Voor de flexibiliteit wordt er echter een marge van 10% aangehouden waardoor het maximaal aantal te bouwen woningen 165 bedraagt.

Het uitgangspunt is dat zoveel mogelijk woningen geschikt zijn voor bewoning door senioren. Alle appartementen zullen ook aan dit uitgangspunt voldoen en zullen levensloopbestendig zijn. Een deel van de woningen wordt niet uitgevoerd als appartement. Deze woningen zullen niet specifiek levensloopbestendig worden uitgevoerd, maar de mogelijkheid om deze woningen levensloopbestendig uit te voeren blijft wel bestaan.

De woningbouwtypologie van de nieuwe woningen is gevarieerd. Er worden zowel woningen in gestapelde als in grondgebonden vorm gerealiseerd. De te realiseren woningen kunnen nog in verschillende sectoren (huur/koop) worden aangeboden. Wel zal het aantal sociale huurwoningen minimaal gelijk zijn aan het bestaande aantal sociale huurwoningen.

Geconcludeerd wordt dat met het initiatief binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien in zowel de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte aan woningen binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de (her)ontwikkellocatie. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro).

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

In de 'Structuurvisie 2040: Kwaliteit door veelzijdigheid' (geactualiseerd op 28 september 2015), geeft de provincie aan welke belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Hierbij gaat het om ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. Deze worden geborgd en uitgevoerd door instrumenten in te zetten vanuit de onderliggende provinciale ruimtelijke belangen. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. De provincie Noord-Holland streeft naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van bestaand bebouwd gebied (voorheen 'rode contour').

Toetsing

Onderhavig initiatief voorziet in sloop van bebouwing die niet meer voldoet aan de eisen van de huidige tijd en de realisatie van duurzame, toekomstbestendige woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt het stedelijk gebied verder verdicht en wordt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse verbeterd. Hiermee draagt het plan bij aan de provinciale doelstellingen.

3.2.2 Omgevingsverordening Noord-Holland 2020

De Omgevingsverordening Noord-Holland vervangt de bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening. De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid is daarbij van belang. De ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland

Artikel 6.62 'Klimaatadaptie' schrijft voor dat in een nieuw ruimtelijk plan rekening is gehouden met de risico's van klimaatverandering. In het kader van de watertoets is dat beoordeeld (voldoende waterberging). Daarnaast voorziet het plan in het behoud van zoveel mogelijk bomen, waardoor de ontwikkeling profiteert van de verkoelende eigenschappen van groen.

Ten tweede zijn voor het plangebied in de Omgevingsverordening de volgende specifieke aanduidingen opgenomen:

  • Bodemsanering
  • Gebiedswaarden wateroverlast
  • Peilbesluit

Bodemsanering

In artikel 4.46 is bepaald dat Afvalzorg Bodemservice B.V. een uitsluitend recht geniet in geval van nazorg in het kader van saneringen in opdracht van de provincie. Het plangebied valt binnen de grenzen van dit kader

Gebiedswaarden wateroverlast

In afwijking van het bepaalde in artikel 5.6, eerste en tweede lid, gelden ter plaatse van het werkingsgebied Gebiedswaarden Wateroverlast de ter plaatse van het werkingsgebied als normen en maaiveldcriteria vastgelegde gebiedswaarden.

Peilbesluit

In artikel 6.82 staat beschreven dat de peilbesluiten die door het waterschapsbestuur worden vastgesteld, actueel moeten zijn. Dit artikel heeft geen betrekking op voorliggend plan.

Toetsing

Het plangebied van voorliggende toelichting is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Met het initiatief, wordt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse verhoogd en wordt voorkomen dat buiten het bebouwd gebied gebouwd moet worden. Uit de uitgevoerde toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking blijkt dat er in kwantitatieve en kwalitatieve zin een grote behoefte is aan de woningen (zie paragraaf 3.1).

De specifieke aanduidingen hebben geen van allen invloed op onderhavig bestemmingsplan. Hiermee is

3.2.3 Provinciale Woonvisie

De provincie Noord-Holland heeft op 25 mei 2010 de Provinciale Woonvisie vastgesteld. De speerpunten van beleid en opgaven zijn als volgt geformuleerd:

  • 1. Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning.
  • 2. Verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners.
  • 3. Verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

De provincie stelt samen met de regio's binnen haar grondgebied Regionale Actieprogramma's op met daarin duidelijke afspraken over de regionale woningbouwprogramma’s en hoe deze uit te voeren. In paragraaf 3.3 wordt nader ingegaan op het Regionale Actieprogramma Wonen Stadsregio Amsterdam.

Toetsing

Het plangebied van voorliggende toelichting is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Met het initiatief, wordt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse verhoogd en wordt voorkomen dat buiten het bebouwd gebied gebouwd moet worden. Uit de Toets Ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.1.2) blijkt dat met het plan, zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht, wordt voorzien in een behoefte aan de beoogde woningen. Het initiatief zorgt daarnaast voor een verduurzaming in het woningaanbod binnen de provincie.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal Actieprogramma Wonen Stadsregio Amsterdam

De provincie heeft in de Provinciale Woonvisie aangegeven samen met de regio's binnen haar grondgebied Regionale Actieprogramma's op te willen stellen met daarin duidelijke afspraken over de regionale woningbouwprogramma's en hoe deze uit te voeren.

Naar aanleiding van de Provinciale Woonvisie hebben de drie deelregio's Amstelland-Meerlanden, Amsterdam en Zaanstreek-Waterland het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 opgesteld. Dit actieprogramma betreft geen allesomvattende woonvisie maar richt zich op de juiste woning op de juiste plek binnen een duurzame woningmarkt.

Kwantitatieve opgave

Voor de Stadsregio Amsterdam (thans bekend als Metropoolregio Amsterdam) als geheel wordt de groei van de woningbehoefte in de periode 2017-2027 geraamd op ca.79.500 woningen. Hier staat een harde plancapaciteit van bijna 62.500 woningen tegenover, waardoor een tekort aan harde plannen van 17.000 woningen bestaat (zie navolgende tabel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP4304070000-0301_0007.png"

Woningbehoefte versus plancapaciteit in de drie deelregio's uitgedrukt in woningen

Voor de regio Zaanstreek-Waterland (inclusief Amsterdam) geldt een tekort aan woningen (harde capaciteit) van 10.890 woningen. Van belang is op te merken dat de marktregio's elkaar overlappen elkaar. Woningbehoefte, plancapaciteit en tekort kunnen daarom niet bij elkaar worden opgeteld.

Kwalitatieve opgave

De navolgende afbeeldingen laten voor de marktregio Zaanstreek-Waterland (inclusief Amsterdam de behoefte zien voor veelvoorkomende marktsegmenten en woonmilieus.

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP4304070000-0301_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP4304070000-0301_0009.png"

Indicatieve woningbehoefte versus harde plancapaciteit Zaanstreek-Waterland (incl. Amsterdam) per segment, 2017-2027

Voor de totale stadsregio Amsterdam is het volgende te concluderen:

  • De woningbehoefte is zo groot, dat in vrijwel alle marktsegmenten tekorten zijn;
  • De grootste tekorten doen zich voor bij eengezinswoningen, betaalbare huurwoningen en betaalbare en middeldure koopwoningen;
  • Alleen bij de marktsegmenten meergezinswoningen in een stedelijk milieu - een segment dat ruim geprogrammeerd staat - en dure huurwoningen is de plancapaciteit een fractie groter dan de vraag.

Voor de regio Zaanstreek-Waterland gelden soortgelijke conclusies:

  • tekorten in vrijwel alle marktsegmenten;
  • met name tekort aan betaalbare huurwoningen en koopwoningen in het middeldure en betaalbare segment;
  • een iets groter aanbod stedelijke appartementen en dure huurwoningen dan vraag.

Conclusie

De herontwikkeling voorziet in de realisatie van 150 woningen. Voor de flexibiliteit wordt er echter een marge van 10% aangehouden waardoor het maximaal aantal te bouwen woningen 165 bedraagt. Het aantal woningen binnen het plangebied kan hierbij toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Het plan voorziet hiermee zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht in de behoefte aan woningen in de Stadsregio Amsterdam (Metropoolregio Amsterdam). De woningen worden duurzaam en gasloos gebouwd met de ambitie om op planniveau energieneutraliteit te bereiken. De woningen hebben hiermee toekomstwaarde. Er is sprake van kwaliteitsverbetering en verduurzaming van de woningvoorraad binnen de gemeente Wormerland en een kwaliteitsimpuls voor de omgeving. Het plan past binnen de kaders van de Regionaal Actieprogramma Wonen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Wormerland

De omgevingsvisie Wormerland is op 8 maart 2022 vastgesteld door de gemeenteraad. De visie gaat over de toekomst van de gemeente. De visie gaat over de fysieke leefomgeving en zorgt voor de verbinding tussen alle verschillende thema’s die voor de leefomgeving belangrijk zijn.

In hoofdstuk 3 zijn de belangrijkste thema’s samengevat en zijn verwijzingen opgenomen naar de bijbehorende beleidsstukken met meer diepgaande informatie en achtergronden. De thema’s zijn:

  • Wonen: belangrijk is het realiseren van minimaal 70 nieuwbouwwoningen per jaar gemiddeld tot 2030;
  • Cultuurhistorie en bebouwd gebied: belangrijk is dat cultureel erfgoed en onze cultuurhistorische identiteit een (nog) belangrijkere rol gaat vervullen bij het versterken van de identiteit en ruimtelijke ontwikkelingen in onze gemeente;
  • Landelijk gebied, natuurgebieden en groen: belangrijk is het behoud en de verdere versterking van het waardevolle veenweidegebied en de droogmakerijen;
  • Recreatie en toerisme: belangrijk is dat gevolg wordt gegeven aan de nota Recreatie en toerisme Wormerland 2020-2028;
  • Veiligheid en bereikbaarheid: belangrijk is een gezonde en veilige fysieke leefomgeving inclusief aandacht voor verkeersveiligheid, bereikbaarheid en doorstroming;
  • Energie en duurzaamheid: belangrijk zijn de energietransitie en de RES, de Transitievisie Warmte, de Wijkuitvoeringsplannen en klimaatadaptatie;
  • Voorzieningen: het op peil houden, uitbreiden en de bereikbaarheid van voorzieningen is belangrijk voor het behoud van een goed woon- en leefklimaat;
  • Sociaal domein: Wormerland zet in op vier speerpunten: gezonde leefstijl, mentale gezondheid, gezond ouder worden en gezonde leefomgeving;
  • Maatschappelijke participatie en samenleving: er is in Wormerland een samenhangend en breed activiteiten- en voorzieningenaanbod in onderwijs, sport en cultuur;
  • Ruimtelijke kwaliteit: een goede ruimtelijke kwaliteit is belangrijk, omdat dit een basisvoorwaarde is voor een goed woon- leef- en ondernemersklimaat.

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de visiekaart, waarbij het plangebied met een zwarte stippellijn is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP4304070000-0301_0010.jpg"

Uitsnede Omgevingsvisie Wormerland Visiekaart

Het plangebied ligt binnen stedelijk gebied en is aangewezen als 'transformatielocatie'. Hier wordt zorgvuldig en intensief gebruik gemaakt van deze locaties. Dit wordt bereikt door mogelijkheden te bieden voor functieverandering of verbreding, rekening houdend met de omgeving.

Het plangebied ligt in kern van Wormer, binnen het bestaand stedelijk gebied. Voor de kern Wormer wil de gemeente de diversiteit aan woonmilieus verder uitbouwen. Dit door binnenstedelijke ontwikkelingen te realiseren, maar ook kleinschalige woningbouwontwikkelingen in de linten met oog voor de karakteristieke doorzichten vanuit deze linten op het omliggende landschap.

Conclusie

Met het initiatief is sprake van inbreiding binnen de kern van Wormer. De ontwikkeling voorziet in sloop van verouderde woningen en de nieuwbouw van toekomstbestendige woningen in verschillende typen. De locatie is in de omgevingsvisie opgenomen als 'transformatielocatie'. Het initiatief is lijn met het beleid uit de omgevingsvisie

3.4.2 Woonvisie Wormerland 2017-2025

De Woonvisie Wormerland 2017-2025 op 20 juni 2017 is vastgesteld door de gemeenteraad van Wormerland. De woonvisie voorziet in een actueel woonbeleid, waarin de ambities en richtingen voor de toekomst op het gebied van wonen zijn vastgelegd en waarmee de gemeente anticipeert op de toekomstige (demografische) ontwikkelingen.

De gemeente Wormerland streeft in de woonvisie het volgende doel na: "Een duurzame woningvoorraad die met het behoud van het groene karakter van de gemeente optimaal aansluit bij de (toekomstige) woningbehoefte en woonopgaven."

Deze doelstelling is vertaald in vier ambities:

  • voldoende mogelijkheden voor de inwoners om in de gemeente Wormerland te kunnen (blijven) wonen;
  • een passende en betaalbare woningvoorraad;
  • voldoende beschutte, verzorgde en beschermde woonvormen voor senioren en onze inwoners met een zorg- of ondersteuningsvraag;
  • verhogen van de kwaliteit en duurzaamheid van de woningvoorraad met behoud van het groene karakter en de identiteit van de gemeente.

Conclusie

De herontwikkeling voorziet in de realisatie van 150 woningen. Voor de flexibiliteit wordt er echter een marge van 10% aangehouden waardoor het maximaal aantal te bouwen woningen 165 bedraagt. Het aantal woningen binnen het plangebied kan hierbij toenemen ten opzichte van de huidige situatie. De woningbouwtypologie van de nieuwe woningen is gevarieerd. Er worden zowel woningen in gestapelde als in grondgebonden vorm gerealiseerd. De realiseren woningen vallen in de sectoren sociale huur, vrije sector huur en sociale koop. Er worden minimaal 72 sociale huurwoningen teruggebouwd. Met het plan is sprake van een verbetering van de kwalitatieve woningvoorraad van de gemeen Wormer. Het plan is in overeenstemming met de Woonvisie Wormerland 2017-2025.

3.4.3 Groenstructuurvisie

In maart 2017 is voor de gemeente Wormerland een groenstructuurvisie opgesteld. In het kader van de ambities uit de groenstructuurvisie wordt het openbaar groen de komende jaren opnieuw ingericht. De groenstructuurvisie Wormerland is uit noodzaak opgesteld om meer grip te krijgen op het onderhoud van het openbaar groen, zowel vanuit onderhoudstechnisch als financieel oogpunt. Het doel van het structuurplan is het bestaande groen zodanig in te richten dat het tegen redelijke kosten goed te onderhouden is. Hiervoor zijn wijzigingen noodzakelijk. Vooral kleine stroken beplanting zijn onderhoudstechnisch duur. Waar nodig zullen bomen bijgeplant worden om rijen compleet te krijgen. Wat herplant van heesters of vaste planten betreft wordt overgegaan tot meer alternatieve soorten waardoor er meer soorten kleur ontstaat, zowel in de zomer als in de winter. Bij de visie hoort een overzichtskaart met groenstructuren. Hierin wordt onderscheid gemaakt in onderhoud intensief, onderhoud matig intensief en onderhoud extensief. In het bestemmingsplan kan echter geen onderscheid worden gemaakt in de mate van onderhoud.

Voor de Noordweg ziet de opgave toe op het aanvullen van de bestaande bomenrij en het aanvullen van de grasbermen met een kruidenmengsel en/of bollen. Deze opgave geldt eveneens voor de Rigastraat en de Zaandammerstraat. Voor de Rouenweg is de opgave om een tweezijdige bomenrij te realiseren, naast de bovengenoemde opgaven. Voor de Merckenrif bestaat de opgave uit de realisatie van een nieuwe structuur in de vorm van een bomenrij. Binnen de verschillende woonbuurten kan de groenstructuur afzonderlijk bekeken worden. Herstructureringsopgaven voor een woonbuurt kunnen aanleiding geven voor het opnieuw vormgeven van de plantvakken en het vernieuwen van de beplanting. Meer bloei, het vergroten van de biodiversiteit en toevoegen van seizoensbeleving zijn daarbij belangrijke uitgangspunten. Nieuwe beplanting kan daarnaast zorgen voor extensievere vormen van onderhoud en kan zorgen voor een vermindering van de onderhoudskosten.

Conclusie

In de verder uitwerking van het bestemmingsplan wordt in het ontwerp rekening gehouden met de uitgangspunten uit de groenstructuurvisie . Het initiatief is daarmee in overeenstemming met de visie.

Hoofdstuk 4 Milieu- en waardeaspecten

4.1 Vormvrije m.e.r. beoordeling

4.1.1 Algemeen

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Om te bepalen of voor het project een milieueffectrapport (M.E.R.) moet worden opgesteld, is het van belang om te kijken of de ontwikkeling een activiteit is als opgenomen in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.). In de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. Het onderscheid tussen deze twee bijlagen is dat in bijlage C er direct sprake is van een m.e.r.-plicht voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden en besluiten onder de drempelwaarden zijn niet m.e.r.-plichtig. Onderdeel D geeft aan of er voor besluiten beoordeeld moet worden of er m.e.r. noodzakelijk is. Voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Pas na het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r-beoordeling is duidelijk of er een M.E.R. moet worden opgesteld.

4.1.2 Toetsing

Voor de ontwikkeling is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is als Bijlage 1 bijgevoegd. Op grond van de aanmeldnotitie kan geconcludeerd worden dat mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van het initiatief kunnen worden uitgesloten. Het bestemmingsplan 'Noordweg/Gele Lisstraat' kan zonder m.e.r.(-beoordeling) worden vastgesteld.

4.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect vormvrije m.e.r.-beoordeling geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

4.2 Geluid

4.2.1 Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Aan de hand van de zones rondom de diverse wegen, spoorwegen en gezoneerde bedrijventerreinen kan worden bepaald voor welke geluidsbronnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd.

4.2.2 Toetsing

Door Buro Ontwerp en Omgeving is in november 2022 een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd op basis van het nieuwe bouwvlak. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3.

Door Goudappel is in februari 2021 een Akoestische verkenning uitgevoerd met een update van het stedenbouwkundig ontwerp. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4. De conclusies van beide onderzoeken worden hieronder gebundeld en kort behandeld.


Selectie van geluidsbronnen

De nieuwe woningen staan nabij diverse geluidsbronnen. In de omgeving van de nieuwe woningen bevinden zich wegen. Gezoneerde industrieterreinen zijn ook in de buurt aanwezig. Spoorlijnen zijn in de nabijheid van de nieuwe woningen niet aanwezig. Het plangebied ligt dan ook niet in de zone van spoorlijnen. Akoestisch onderzoek naar spoorlijnen is dan ook niet nodig.

Ten westen van het plangebied is het bedrijf Cargill gevestigd. Dit bedrijf is een gezoneerd bedrijf (zogenaamde grote lawaaimaker). Rondom dit bedrijf ligt een geluidszone. Het plangebied ligt buiten de zone van dit gezoneerde bedrijf. Akoestisch onderzoek naar gezoneerde bedrijven of gezoneerde bedrijfsterreinen is dan ook niet nodig.

De nieuwe woningen liggen aan de Noordweg (N514). Deze weg ligt in de bebouwde kom en heeft twee rijstroken. De zone van deze weg bedraagt 200 meter op basis van de Wgh. De nieuwe woningen liggen in de zone van de Noordweg (N514).

De overige wegen, zoals de Zandweg en de Gele Lisstraat, hebben een 30 km/uur-regime. Formeel geldt voor deze wegen volgens de Wgh geen onderzoeksplicht, omdat de maximaal toegestane snelheid 30 km/uur bedraagt. De verkeersintensiteit op de Zandweg is dusdanig dat een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet kan worden uitgesloten. Daarom is in het kader van een goede ruimtelijke ordening toch akoestisch onderzoek uitgevoerd naar deze weg.

De Gele Lisstraat is een woonstraat. De Gele Lisstraat heeft een lage verkeersintensiteit. Gezien de lage verkeersintensiteiten is het te verwachten dat er geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB is. Voor de Gele Lisstraat is dan ook geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk naar de geluidhinder afkomstig van de Noordweg (N514) en de Zandweg.

Resultaten

De geluidsbelastingen afkomstig van de Noordweg (N514) zijn op de rand van het bouwvlak hoger dan 63 dB. Voor de realisatie van woningen moet dan ook enige afstand van de westelijke grens van bouwvlak worden aangehouden. Navolgende afbeelding toont de contouren van de Noordweg. Binnen de rode zone mag niet gebouwd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP4304070000-0301_0011.jpg"

Geluidcontouren Noordweg

Op basis van de berekeningen op het toekomstig bouwvlak bedraagt de hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Noordweg 63 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Op basis van berekeningen op het stedenbouwkundig ontwerp bedraagt de hoogste geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen 57 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt voldaan.

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Zandweg bedraagt 55 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt voldaan.

Hogere grenswaarden

Bij de vaststelling van hogere grenswaarden wordt elke geluidsbron apart beschouwd. Wanneer er sprake is van een samenloop van verschillende geluidsbronnen, kan de gemeente pas een hogere waarde (voor de desbetreffende geluidsbron) vaststellen indien de gecumuleerde geluidsbelasting niet zal leiden tot een naar hun oordeel onaanvaardbare geluidsbelasting. Van een onaanvaardbare geluidbelasting is in ieder geval sprake als vanwege de gecumuleerde waarde niet voldaan wordt aan de eisen die het Bouwbesluit stelt aan de geluidbelasting binnen woningen.

De maatregelen die kunnen worden genomen bij de ontvanger (woningen) zijn erop gericht om te voldoen aan de binnenwaarde van 33 dB. Mogelijk moeten voor de woningen met een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde aanvullende isolerende voorzieningen worden getroffen om de akoestische binnenwaarde te halen.

Op basis van de Wgh kan de gemeente Wormerland een hogere waarde van 63 dB verlenen voor de geluidsbelasting afkomstig van de Noordweg. De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure.

4.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

4.3 Externe veiligheid

4.3.1 Algemeen

Bepaalde maatschappelijke en bedrijfsmatige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het Bevi). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, bejaardentehuizen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

4.3.2 Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de sloop van 72 bestaande grondgebonden woningen en de realisatie van 150 woningen. Voor de flexibiliteit wordt er echter een marge van 10% aangehouden waardoor het maximaal aantal te bouwen woningen 165 bedraagt. Er is daarmee sprake van een mogelijke toename van het aantal kwetsbare objecten in het plangebied.

De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een zwarte stippel contour kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP4304070000-0301_0012.jpg"

Uitsnede Risicokaart Nederland met globale aanduiding plangebied (blauw)

Op een afstand van circa 900 meter bevindt zich één stationaire bron in de vorm van het zwembad 'Het Zwet'. Deze inrichting is op basis van de milieuvergunning op de risicokaart opgenomen. Binnen de inrichting worden gevaarlijke stoffen opgeslagen, namelijk een opslagtank voor chloorbleekloog met een inhoud van 2.000 liter. De grens van het plaatsgebonden risico van 10-6 ligt op 0 meter. De afstand tot het plangebied is daarmee voldoende groot. Deze inrichting heeft geen groepsrisico. Voor het overige bevinden er zich geen stationaire of mobiele bronnen in de nabijheid van het plangebied. Nadere toetsing aan het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.

4.3.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

4.4.1 Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd.

4.4.2 Toetsing

In het plangebied is sprake van de realisatie van (een toename van) nieuwe hindergevoelige functies in de vorm van woningen. Om die reden is door Buro Ontwerp & Omgeving in september 2019 een quickscan naar het aspect bedrijven en milieuzonering uitgevoerd. De quickscan is als Bijlage 5 toegevoegd.

In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich de volgende milieuhinder veroorzakende functies:

  • Onbemand tankstation 'ESSO express Wormer';
  • Bedrijventerrein 'Eenhoorn' en de 'De Bruynvis'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP4304070000-0301_0013.jpg"

Milieuhinder veroorzakende functies in omgeving (plangebied binnen rode kader)

Onbemand tankstation 'ESSO express Wormer' Florastraat 54, Wormer

Het tankstation valt onder 'Benzineservicestations - zonder LPG.' (SBI-2008: 473.3) en heeft de volgende hindercontouren:

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP4304070000-0301_0014.jpg"


Voorgaand zijn de aanbevolen hindercontouren voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar weer-gegeven voor wat betreft hun afstand tot een rustige woonwijk en rustig buitengebied. De afstand van het plangebied tot aan (de bebouwingsmogelijkheden voor) het tankstation bedraagt 0 meter.

De nieuwe woningen zullen niet tegen het tankstation worden aangebouwd. De afstand tussen de gevels van de nieuwe woningen tot aan (de bebouwingsmogelijkheden voor) het tankstation zal minimaal 30 meter zijn. De tuinen van deze woningen kunnen wel binnen 30 meter van het tankstation komen te liggen. Hiermee wordt er voldaan aan de aanbevolen afstanden. De gevels van de nieuwe woningen zullen op minimaal 30 meter afstand van het tankstation worden gerealiseerd.

Bedrijventerrein 'Eenhoorn' en de 'De Bruynvis'

Ten behoeve van de bouw van 360 woningen in 'De Poort van Wormer', dat ten westen is gelegen van het plangebied, is het bestemmingsplan 'Poort van Wormer' op 19 juli 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Wormerland. Ten behoeve van het opstellen van dat bestemmingsplan zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar het aspect bedrijven en milieuzonering. Aangezien enkele van de woningen uit dat plan gesitueerd zijn tussen het bedrijventerrein en onderhavig plangebied, zijn de destijds uitgevoerde onderzoeken betrokken bij de quickscan voor dit plan.

De meest nabijgelegen bedrijven die mogelijk van invloed zijn op onderhavig plangebied betreffen Remmert Dekker BV (drukkerij - Knollendammerstraat 159, milieucategorie 3.2), Cargill (Cacaoverwerking/-bedrijf - Veerdijk 82, milieucategorie 5.1) en De Groot's Extractiefabriek BV (Vetverwerking - Veerdijk 79, milieucategorie 4.2). Navolgend worden de voor deze bedrijven kritische aspecten (geur en geluid) behandeld.


Geur

In oktober 2002 en maart 2003 is door Buro Blauw een onderzoek uitgevoerd naar de geurconcentraties als gevolg van Cargill B.V. (voorheen Gerkens Cacao bv). Het bedrijf Cargill B.V. is een cacaoproducerend bedrijf. De locatie in Wormer verwerkt cacaomassa tot cacaopoeder en cacaoboter. Uit het onderzoek blijkt dat de geur (die vrijkomt bij de verwerking van cacao) kan worden gekarakteriseerd als niet hinderlijke geur. Aanvullend hierop is in mei 2007 door SGS Environmental Services nader onderzoek verricht. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 6. Navolgend worden de conclusies van dit onderzoek kort behandeld.

Het plangebied ligt in de omgeving van het bedrijf Cargill B.V.. Voor dit bedrijf gelden milieuvoorschriften op grond van de omgevingsvergunning voor milieu. Op 21 november 2007 is een (revisie)vergunning Wet milieubeheer verleend. Bij deze vergunning behoort tevens het bovengenoemde geuronderzoek ‘Nadere invulling van de geurparagraaf uit de WM-vergunning Gerkens Cacao te Wormer’. Uit de voorschriften van de milieuvergunning en het geuronderzoek blijkt de vergunde geurbelasting. Op navolgende afbeelding zijn de vergunde geurcontouren van 12, 9 en 5 OUE/m3 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP4304070000-0301_0015.jpg"

De vergunde geurcontouren in OUE /m3 als 98 percentiel voor Cargill B.V.

Op basis van deze milieuvoorschriften is de geurcontour van de streefkwaliteit voor standaard geurgevoelige objecten bepaald. Voor Cargill B.V. blijkt dat de volgende geurconcentraties bij de volgende hedonische waarden behoren:

  • H=-1 bij 2,3 OUE/m3;
  • H=-2 bij 12 OUE/m3.

In navolgende afbeelding zijn de geurcontouren weergegeven die overeenkomen met de hedonische waarden. Dit geeft een duidelijk beeld van de geurimmissie in het plangebied. Uit het onderzoek blijkt dat de hedonische waarde van H=-1 voor komt bij een concentratie van 2,3 OUE/m3 en de hedonische waarde van H=-2 voor komt bij een concentratie van 12 OUE/m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0880.BP4304070000-0301_0016.jpg"

Geurcontourenkaart op basis van de vergunde situatie voor Cargill B.V. in Wormer

Uit bovenstaande afbeelding blijkt dat de locatie Noordweg/Gele Lisstraat grotendeels binnen de groene H=-1 geurcontour ligt. Daarnaast ligt een deel van het plangebied zelfs buiten deze contour. Daarmee wordt voldaan aan de geurconcentratie behorend bij de streefkwaliteit voor de woningen die 2,3 OUE/m3 bedraagt.

Hiermee vormt het aspect 'geur' geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorgenomen initiatief.


Geluid

De bedrijventerreinen betreffen gezoneerde bedrijventerreinen ter bescherming van inrichtingen als bedoeld in artikel 41 en artikel 53 van de Wet geluidhinder. Onderhavig plangebied valt minimaal 10 meter buiten de betreffende zonering. Daarmee vormt het aspect 'geluid' in dit kader geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorgenomen initiatief.

4.4.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

4.5 Bodem

4.5.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het besluitgebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

4.5.2 Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in november 2019 een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 7 bijgevoegd. De conclusie uit het onderzoek wordt hierna kort behandeld.

In zowel de grond als in het grondwater zijn overwegend maximaal licht verhoogde gehalten/concentraties aangetoond. Dit met uitzondering van de aangetoonde sterke verontreiniging met minerale olie in de grond ten oosten van de flat met huisnummers 73-143.

In het kader van de Wet bodembescherming geven de aangetoonde licht verhoogde gehalten geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek en is de sterke grondverontreiniging voldoende afgeperkt.

Op basis van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de voorgenomen woningbouw. Dit met uitzondering van de aangetoonde verontreiniging met minerale olie in de grond welke voorafgaand aan de ontwikkeling gesaneerd dient te worden. Gelet op de omvang van de verontreiniging (minder dan 25 m³ sterk verontreinigde grond) is er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Aangenomen wordt dat sprake is van een historische bodemverontreiniging welke ontstaan is door het dempen van de sloot begin jaren '70.

Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient tevens rekening gehouden te worden met de licht met minerale olie verontreinigde grond aan de oostkant van de locatie. Deze grond mag zonder extra maatregelen worden ontgraven maar komt niet voor hergebruik elders in aanmerking. Indien deze grond afgevoerd dient te worden dient deze naar een erkende verwerker te worden afgevoerd.

4.5.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt (na sanering) geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

4.6.2 Toetsing

Met het plan worden 72 woningen gesloopt. Hiervoor in de plaats worden 150 woningen gerealiseerd. Voor de flexibiliteit wordt er echter een marge van 10% aangehouden waardoor het maximaal aantal te bouwen woningen 165 bedraagt. Het aantal woningen kan daarmee toenemen. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 nieuwe woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

4.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.7 Water

4.7.1 Algemeen

In het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument de Watertoets. In de waterparagraaf van het bestemmingsplan moeten de resultaten van deze toets worden opgenomen, waaronder het wateradvies van de waterbeheerder.

4.7.2 Beleid

Waterplan 2022-2027 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Het waterplan betreft één plan met een reeks aan maatregelen, activiteiten, prioriteiten en samenwerkingsplannen van het Hoogheemraadschap voor de periode 2022-2027. Dit Waterplan geeft de koers op hoofdlijnen voor het waterbeheer in Hollands Noorderkwartier. Het Hoogheemraadschap bouwt voort op onze regionale Deltavisie (2012), het Waterprogramma 2016-2021 (WBP5) en het Collegeprogramma 2019-2023. Het is het zesde Waterbeheerprogramma (WBP6). Het WBP is een wettelijke verplichting die volgt uit de Waterwet (die straks opgaat in de Omgevingswet) en het Bestuursakkoord Water. Het Waterplan houdt daarnaast rekening met het Nationaal Water Programma van het Rijk en het Regionaal Waterprogramma van de Provincie Noord-Holland.

Gemeentelijk rioleringsplan 2018-2023

De gemeente Wormerland heeft op 12 februari 2019 het 'Gemeentelijk rioleringsplan 2018-2023' (GRP) vastgesteld. Het GRP is samen met ander gemeenten in de regio Zaanstreek-Waterland en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier tot stand gekomen. Het GRP bestaat uit een regionaal en een gemeentelijk deel. Het GRP is een goed planinstrument om mee te kunnen bewegen met de veranderingen om ons heen. Door toekomstige ontwikkelingen af te zetten tegen de huidige situatie ontstaat een opgave. In het GRP wordt deze opgave voor de komende planperiode in beeld gebracht en wordt aangegeven welke strategische wijze hier invulling aan wordt gegeven. De gemeente heeft vanuit het GRP de zorgplicht voor het:

  • Inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater naar een zuivering technisch werk.
  • Doelmatige inzameling en verwerking van hemelwater dat perceeleigenaren redelijkerwijs niet zelf kunnen verwerken
  • Treffen van maatregelen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.


Met betrekking tot lozingen is de gemeente bevoegd gezag bij:

  • Lozingen van (afval)water zijn per doelgroep geregeld via lozingenbesluiten. In de meeste gevallen is de gemeente hiervoor bevoegd gezag.
  • Met betrekking tot bodemenergiesystemen zijn gemeenten bevoegd gezag bij lozingen op de riolering.

Voor het ontwerp van het maaiveld en ondergrondse stelsels hanteert de gemeente actuele ruimtelijke en hydraulische analyses. Voor te reconstrueren en nieuw aan te leggen riolering hanteert de gemeente als vertrekpunt een ontwerpbui met een frequentie van voorkomen van eenmaal per twee jaar. Hierbij wordt voor nieuwe riolering ook gekeken naar een ontwerpbui met een frequentie van eenmaal per 10 jaar.

Het ondergrondse stelsel is niet genoeg om de extreme regenval waar we mee geconfronteerd worden op te vangen. Om deze reden past de gemeente bestaande en innovatieve oplossingen in de bovengrond toe om hemelwater op te vangen. De gemeente richt zich op maatregelen waarbij water wordt vastgehouden op de plek waar het valt, geborgen op plekken waar dat zo min mogelijk overlast en/of schade veroorzaakt, of afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het ontwerpuitgangspunt voor de inrichting van het maaiveld is dat de gemeente zich richt op het voorkomen van wateroverlast in panden. Daar waar nodig krijgen locaties waar knelpunten worden verwacht krijgen extra aandacht. Waar mogelijk wordt bij elke ruimtelijke ontwikkeling geanticipeerd op mogelijke wateroverlast. Hiermee wordt op een hoger niveau ingespeeld op de nieuwe zorgplichten voor hemel- en grondwater.

Er worden, op basis van werk met werk maken, rioolvervangingen uitgevoerd waarbij omliggende straten worden meegenomen. Ruimtelijk-economische ontwikkelingen in het bebouwd gebied worden aangewend als meekoppelkans om de waterrobuustheid te vergroten.

Voor het afvoeren van hemelwater is het vertrekpunt dat stedelijk afval- en hemelwater gescheiden wordt ingezameld. Als wegreconstructies en rioolvervanging/verbetering aan de orde zijn, wordt voorafgaand de meest doelmatige manier van hemelwaterverwerking onderzocht. De gemeente investeert daar waar dit het meeste oplevert voor de doelmatige verwerking. Afkoppelen is hierbij geen doel op zich, maar een middel om doelen te bereiken.

4.7.3 Situatie plangebied

In de huidige situatie is het plangebied bebouwd met twee appartementencomplexen. Voor het overige is de locatie grotendeels onverhard. Binnen het plangebied is verder oppervlaktewater aanwezig. Aangezien met het initiatief wijzigingen plaats gaan vinden in het verhard oppervlak en de openbare ruimte opnieuw wordt ingericht is er door Buro Ontwerp en Omgeving in juni 2022 een quickscan water opgesteld. Dit onderzoek is Bijlage 8 bijgevoegd. Navolgend worden de consequenties van de ontwikkeling voor de waterhuishouding ter plaatse behandeld. Daarnaast wordt ingegaan op de waterhuishoudkundige uitgangspunten voor de ontwikkeling.

Wateroverlast

Om schade door wateroverlast in geval van extreme neerslag te voorkomen wordt aanbevolen om een hoger vloerpeil te hanteren te opzicht van de kruin van de weg. Bij extreme neerslag kan er dan water op de weg geborgen worden zonder dat het in de nieuwe woningen in kan stromen. Bij aanleg van eventuele (parkeer)kelders dient er voor de oprit een verhoging te worden aangebracht zodat er geen water vanaf het maaiveld de parkeerkelder in kan stromen.

Daarnaast is er een kans om een teveel aan water bij extreme neerslag af te voeren naar de nieuw aan te leggen waterpartij. In een later stadium kan dit onderzocht en uitgewerkt worden. Door extra oppervlaktewater te creëren worden geen problemen verwacht voor de benodigde berging in verband met de toename in het verhard oppervlak. Daarnaast kan in de openbare ruimte worden onderzocht of wadi's mogelijk zijn.

Omgang met hemelwater

In het plan worden hemelwater en afvalwater gescheiden ingezameld en afgevoerd. Vooralsnog wordt aangenomen dat het hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater. Door extra oppervlaktewater te creëren worden geen problemen verwacht voor de benodigde berging.

Grondwater

In het plangebied is geen duidelijke GHG bekend. De hoogst gemeten grondwaterstand bedraagt echter 0,40 m-mv. Omdat er geen duidelijke GHG bekend is van het plangebied wordt aanbevolen om de gronden ter plaatse van de nieuwe grondgebonden bebouwing op te hogen of kruipruimteloos te bouwen. Daarnaast kan het nodig zijn om drainage aan te leggen. Het plan voorziet mogelijk in de aanleg van een kelder, deze moet dan waterdicht worden uitgevoerd. Voor de aanleg van een kelder kan het nodig zijn om een tijdelijke grondwateronttrekking toe te passen. Dit kan in een later stadium van de planvoorbereiding worden uitgezocht. Naar verwachting zal de kelder geen invloed hebben op de grondwaterstroming.

Oppervlaktewater

Indien er sprake is van dempen van bestaand oppervlaktewater, zal deze moeten worden gecompenseerd, omdat hierdoor het bergend vermogen van het plangebied en haar omgeving afneemt. In dit plan is het voornemen om eventueel een deel van het oppervlaktewater te dempen, maar dit wordt gecompenseerd door de bestaande watergang te verbreden. Daarnaast geldt dat nieuwe ontwikkelingen geen verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit tot gevolg mogen hebben.

Waterkwaliteit

Om vervuiling van hemelwater te beperken, dient bij de bouw geen gebruik te worden gemaakt van uitlogende materialen zoals koper, zink, lood en teer houdende dakbedekking (PAK's). Indien nodig kan hemelwater via een bodempassage worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

Riolering

In de omgeving van het plangebied ligt naar verwachting een gemengd rioolstelsel. Het afvalwater van het plangebied zal worden aangesloten op het gemengde rioolstelsel. In overleg met de gemeente dient bepaald te worden of de verwachtte toename van het DWA (vuilwater) geen capaciteitsproblemen gaat geven op het huidige rioolstelsel.

4.7.4 Watertoets

Algemeen

De watertoets is in feite geen 'toets', maar een proces waarbij de waterbeheerder samenwerkt met de overheid die verantwoordelijk is voor een ruimtelijk plan. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het uitvoeren van een watertoets betrekt de waterbeheerder actief bij ruimtelijke besluitvormingsprocessen en geeft water een duidelijke plek binnen de ruimtelijke ordening.

Meestal is het waterschap de waterbeheerder, maar soms moeten ook andere waterbeheerders worden betrokken bij de planvorming (bijvoorbeeld Rijkswaterstaat).

De watertoets heeft betrekking op alle ruimtelijke plannen en besluiten (onder andere bestemmingsplannen, structuurvisies en omgevingsvergunningen voor bouwen of gebruik waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan).

Toets

Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt HHNK de website www.dewatertoets.nl. Het hoogheemraadschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies. Op basis van de ingevulde digitale watertoets is door het hoogheemraadschap geconcludeerd dat er waterstaatkundige belangen zijn. Deze belangen zijn zodanig van aard en omvang dat overleg met het hoogheemraadschap gewenst is.

Het bestemmingsplan ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling, inclusief de quickscan water wordt aan het hoogheemraadschap toegezonden om het hoogheemraadschap in de gelegenheid te stellen hierop te reageren.

4.7.5 Overleg

Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft reactie gegeven op de waterhuishouding binnen het plangebied. Hierbij is veel overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap. De uiteindelijke conclusie is dat er nog een tekort van circa 39 m3 aan waterberging is binnen het plangebied. Nader overleg met het Hoogheemraadschap is benodigd om te kijken op welke manier dit tekort opgevangen kan worden.

4.7.6 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet in een toelichting van een bestemmingsplan bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

4.8.2 Toetsing

Archeologie

In de Archeologienota Wormerland 2010 wordt het beleid van de gemeente ten aanzien van archeologie beschreven. De in deze nota omschreven archeologische waarden zijn doorvertaald naar de vigerende bestemmingsplannen in de gemeente door middel van zogeheten dubbelbestemmingen. Volgens de verbeelding van het bestemmingsplan 'Woonkern Wormer en lint' geldt er geen dubbelbestemming met een beschermende regeling voor het aspect archeologie. Om die reden kan archeologisch onderzoek achterwege blijven.

Cultuurhistorie

In en rond het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, lijnen of elementen. Het initiatief heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.

4.8.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

4.9 Ecologie

4.9.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en rondom het plangebied. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

4.9.2 Toetsing

Door Staring Advies is in september 2019 een quickscan natuurtoets en Voortoets Natura 2000 uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 9 bijgevoegd. Door Groot Eco Advies is in juli 2020 tevens een quickscan natuurtoets uitgevoerd voor de delen van het plangebied die niet door Staring Advies onderzocht waren. Dit onderzoek is als Bijlage 10 bijgevoegd. De belangrijkste resultaten zijn in de navolgende alinea's samengevat.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Er vindt geen ruimtebeslag op bestaande en nieuwe natuur, waternatuurgebieden of ecologische verbindingen in het kader van de NNN plaats. Er is daarom geen sprake van externe werking. Ook is het plangebied niet gelegen in een Natura 2000-gebied. De meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden betreffen het 'Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder' (< 0,9 kilometer) het 'Polder Westzaan' (± 1,1 kilometer) en 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske' (± 4,4 kilometer). Op grotere afstand zijn de Natura 2000-gebieden 'Eilandspolder' (± 6,3 kilometer), 'Noordhollands Duinreservaat' (± 10,7 kilometer), 'Polder Zeevang' (± 11,8 kilometer) en 'Kennemerland-Zuid' (± 12,8 kilometer) gelegen.

Ondanks dat het plangebied niet in een Natura-2000 gebied is gelegen kunnen de ontwikkelingen tijdens en na afronding van de werkzaamheden, door externe werking, toch een verstorend effect hebben op de aangewezen instandhoudingsdoelen. Om een indicatie over de mogelijke negatieve effecten van de ontwikkelingen op de instandhoudingsdoelen van de 2000-gebieden 'Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder', 'Polder Westzaan' en 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske' te krijgen is de effectenindicator van het Ministerie van EZ geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er een aantal verstoringsfactoren zijn waarvoor de habitattypen en soorten van de nabijgelegen Natura-2000 gebieden gevoelig of zeer gevoelig zijn. Ten behoeve van voorgenomen initiatief is vanwege de ligging in Natura 2000 gebied een Voortoets Natura 2000 uitgevoerd. In de voortoets is voor de navolgende verstoringseffecten beoordeeld of de ontwikkeling hierop een effect heeft:

  • Oppervlakteverlies.
    Het initiatief zorgt niet tot oppervlakteverlies voor de relevante soorten.
  • Versnippering
    Het initiatief leidt niet tot een versnippering van het leefgebied van één van de prioritaire soorten of habitattypen.
  • Verontreiniging.
    Effecten van verontreiniging op de instandhoudingsdoelen van de drie nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn op voorhand uitgesloten, met uitzondering van effecten door stikstofdepositie.
  • Verdroging.
    Naar verwachting heeft het initiatief geen verdrogend effect op de aangewezen prioritaire soorten en habitattypen.
  • Verstoring door geluid.
    Effecten van verstoring door geluid op de instandhoudingsdoelen van de drie nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn op voorhand uitgesloten, met uitzondering van effecten op de instandhoudingsdoelen van de meervleermuis.
  • Verstoring door licht.
    Effecten van verstoring door licht op de instandhoudingsdoelen van de drie nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn op voorhand uitgesloten, met uitzondering van effecten op de instandhoudingsdoelen van de meervleermuis.
  • Verstoring door trilling.
    Effecten van verstoring door trillingen op de instandhoudingsdoelen van de drie nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn op voorhand uitgesloten, met uitzondering van effecten op de instandhoudingsdoelen van de meervleermuis.
  • Optische verstoring.
    Effecten van verstoring door optische verstoring op de instandhoudingsdoelen van de drie nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn op voorhand uitgesloten, met uitzondering van effecten op de instandhoudingsdoelen van de meervleermuis.
  • Verstoring door mechanische effecten.
    Het initiatief heeft geen negatieve effecten ten aanzien van verstoring door mechanische effecten op de prioritaire soorten.

Effectbeoordeling stikstofdepositie

Gezien het type werkzaamheden en de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden zijn er geen negatieve effecten als oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, optische verstoring en verstoring door trilling, geluid en mechanische effecten. Door het gebruik van werktuigen kunnen er wel indirecte gevolgen zijn door stikstofdepositie vanuit de lucht. Omdat een aantal Natura 2000-gebied op minder dan 10 km afstand van het plangebied liggen, vindt er mogelijk stikstofdepositie plaats op stikstofgevoelige habitattypen van dit Natura 2000-gebied.

Om die reden is door Buro Ontwerp & Omgeving in februari 2023 een AERIUS-berekening uitgevoerd. Deze is als Bijlage 11 bijgevoegd. Uit dit onderzoek blijkt dat uit de initiële rekenresultaten op stikstofgevoelige leefgebieden en habitattypen van nabijgelegen Natura 2000-gebieden een stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol N/ha/jr plaatsvindt. Voor de realisatiefase en gebruiksfase zijn daarom verschilberekeningen uitgevoerd.

In verband met de wijze waarop de AERIUS-calculator berekeningen uitvoert is er sprake van afronding van het aantal mol N/ha/jr. Hierdoor kan de daadwerkelijke afname in depositie verschillen van het verschil tussen de referentiesituatie en de berekende stikstofdepositie.

Realisatiefase

De verspreidingsberekeningen zijn uitgevoerd met AERIUS Calculator voor het jaar 2024 en 2025, aangezien de werkzaamheden theoretisch gezien in 2024 kunnen starten. In de verschilberekening is de emissie door het gebruik van de huidige 72 appartementen afgezet tegenover de emissie in de realisatiefase (beoogde situatie). De totale uitstoot in de realisatiefase is niet gelijk verdeeld over de jaartallen 2024 en 2025, aangezien de sloopfase alleen extra plaatsvindt in 2024. Het jaar met de hoogste depositie tijdens de gehele realisatiefase is dus 2024. De emissie in de realisatiefase resulteert in een stikstofdepositie van maximaal 0,04 mol N/ha/jr op stikstofgevoelige leefgebieden en habitatattypen van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. In de referentiesituatie is echter sprake van een depositie van 0,10 mol N/ha/jr. De grootste afname van depositie bedraagt 0,07 mol N/ha/jr. Het verschil in depositie volgt uit de vergelijking tussen de referentiesituatie en de beoogde situatie.

Gebruiksfase

De verspreidingsberekeningen zijn uitgevoerd met AERIUS Calculator voor het jaar 2026, aangezien dit het eerste jaar is wanneer de woningen theoretisch gezien bewoond kunnen zijn. In de verschilberekening is de emissie door het gebruik van de huidige 72 appartementen afgezet tegenover de emissie in de gebruiksfase (beoogde situatie). De emissie in de gebruiksfase resulteert in een stikstofdepositie van maximaal 0,01 mol N/ha/jr op stikstofgevoelige leefgebieden en habitatattypen van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. In de referentiesituatie is echter sprake van een depositie van 0,10 mol N/ha/jr. De grootste afname van depositie bedraagt 0,10 mol N/ha/jr. Het verschil in depositie volgt uit de vergelijking tussen de referentiesituatie en de beoogde situatie.

Conclusie effectbeoordeling stikstofdepositie

Uit de uitgevoerde effectbeoordeling stikstofdepositie blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling van 93 grondgebonden woningen en 72 appartementen aan de Gele Lisstraat geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol N/ha/jr oplevert op stikstofgevoelige leefgebieden en habitattypen van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. De depositie die optreedt wordt volledig tenietgedaan door de interne saldering. Er is sprake van een grootste afname van 0,07 mol N/ha/jr in de jaren 2024 en 2025 waarin de werkzaamheden worden uitgevoerd en een grootste afname van 0,10 mol N/ha/jr in het jaar 2026 (gebruiksfase). Met betrekking tot stikstofdepositie kan worden opgemerkt dat er geen significante effecten zijn op Natura 2000-gebieden en dat er geen passende beoordeling nodig is.

Soortenbescherming

In het kader van de Wet natuurbescherming moet worden getoetst of ter plaatse van de ruimtelijke ingrepen sprake is of kan zijn van negatieve effecten op beschermde planten en dieren.

Flora

Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep flora niet overtreden.

Broedvogels

Alle aangetroffen en te verwachten vogelsoorten zijn beschermd krachtens de Wet natuurbescherming (Vogelrichtlijn). Ontheffing voor deze diergroep is niet mogelijk. Dit betekent dat het opzettelijk verstoren, verontrusten, doden en anderszins nadelig beïnvloeden van deze soortgroep niet is toegestaan. Daarom moet er buiten het broedseizoen gestart worden met de werkzaamheden. De te slopen appartementen gebouwen bieden mogelijk geschikte nestlocaties voor gierzwaluw. Voor de overige beschermde soorten is het uitgesloten dat het plangebied en de directe omgeving ervan van essentieel belang is.

Bij het uitvoeren van werkzaamheden moet rekening worden gehouden met broedvogels. Dergelijke werkzaamheden moeten buiten het broedseizoen (15 maart – 15 juli) worden uitgevoerd of er moet vooraf voorkomen worden dat broedvogels zich vestigen in het plangebied.

Grondgebonden zoogdieren

Er is geen sprake van het voorkomen van de strikt beschermde soorten bunzing, hermelijn, wezel of overige soorten. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep niet overtreden.

Vleermuizen

De appartementengebouwen en een deel van de bomen in het plangebied zijn geschikt als zomer-, kraam-, paar en (massa)winterverblijfplaats voor verschillende soorten als gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, meervleermuis en laatvlieger. Aanvullend onderzoek naar deze soorten is noodzakelijk.

Reptielen

Uit de directe omgeving van het plangebied zijn waarnemingen bekend van de strikt beschermde soort ringslang. Het plangebied zelf is ook mogelijk geschikt als leefgebied en als verbindingszone voor de ringslang. Aanvullend onderzoek naar deze soort is noodzakelijk.

Overige soortgroepen

Gezien het ontbreken van geschikt leefgebied zijn beschermde amfibieën, vissen en/of ongewervelde dieren, met uitzondering van enkele algemene soorten als groene kikker, bruine kikker en gewone pad, niet te verwachten in het plangebied. Voor deze soorten geldt in de provincie Noord-Holland automatisch de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ingrepen. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep niet overtreden.

Nader onderzoek

Door Groot Eco Advies is in juli 2021 een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 12. Hieronder worden kort de conclusies van het onderzoek besproken.

  • Tijdens de inventarisatie zijn de Gierzwaluw en de Ringslang niet aangetroffen. Effecten op deze soorten zijn dan ook niet aan de orde.
  • Rond de flats en boven het aangrenzende groen wordt door Gewone dwergvleermuis en Ruige dwergvleermuis gefoerageerd. Essentieel foerageerbiotoop is beperkt aanwezig. Duidelijke vliegroutes zijn niet aanwezig en worden door sloop en nieuwbouw ook niet aangetast.
  • Verblijfplaatsen in de twee woonflats zijn niet aangetroffen.
  • Tijdens twee bezoeken is rond middernacht gericht op middernacht zwermen (in het kader van winterverblijven) geïnventariseerd. Dit werd niet vastgesteld. Winterverblijven zijn derhalve niet aanwezig.
  • Buiten het plangebied was een paarplaats van Ruige dwergvleermuis en een (zomer)verblijfplaats van Gewone dwergvleermuis aanwezig. Sloop en nieuwbouw zullen op deze verblijfplaatsen geen effecten hebben.
4.9.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

4.10.2 Toetsing

Verkeer

Als gevolg van de ontwikkeling neemt het aantal woningen per saldo toe met maximaal 93. Om de verkeersgeneratie te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW. Bij de berekening van de verkeersgeneratie is voor de nieuwe extra woningen uitgegaan van een 'matig stedelijk gebied' in 'schil centrum'.

In het plangebied worden verschillende typen woningen gerealiseerd. Op basis van de kencijfers van het CROW worden er woningen in de range van 'huur, etage, midden/goedkoop' (laagste verkeersgeneratie) en 'koop, tussen/hoek' (hoogste verkeersgeneratie) gerealiseerd. De verkeersgeneratie voor de eerste categorie woningen bedraagt gemiddeld 3,4 verkeersbewegingen per woning per dag en voor de tweede categorie gemiddeld 6,9 verkeersbewegingen per dag.

Het aantal verkeersbewegingen neemt, als gevolg van de ontwikkeling, toe met tussen de (93 x 3,4 =) 317 en (93 x 6,9 =) 642 verkeersbewegingen per dag.

Het plangebied wordt via de Gele Lisstraat ontsloten op de gebiedsontsluitingsweg Noordweg/Rouenweg (N514). De Gele Lisstraat ligt op korte afstand van deze weg, waardoor het gebied gunstig is gelegen ten opzichte van de gebiedsontsluitingsweg. De N514 heeft voldoende capaciteit om de toename van het aantal verkeersbewegingen op te vangen.

Negatieve gevolgen voor de verkeersafwikkeling in en in de omgeving van het plangebied zijn op basis van het voorgaande niet te verwachten.

Parkeren

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in september 2019 een parkeeronderzoek opgesteld. Dit onderzoek is als Bijlage 13 bijgevoegd.

Op basis van de gemeentelijke parkeernormen geldt voor de woningen een parkeernorm van gemiddeld 1,4 parkeerplaatsen per woning (categorie 'woning goedkoop'). Hiervan wordt 0,3 parkeerplaats toegekend aan bezoekers. De bestaande parkeerplaatsen die in de huidige situatie toegekend zijn aan de 72 sociale huurwoningen zullen ook in de nieuwe ontwikkeling worden toegekend aan de 72 nieuwe sociale huurwoningen. Uit de parkeertelling van de gemeente blijkt dat dit voldoet voor de huidige woningen aan de Gele Lisstraat. Voor alle overige nieuwe woningen geldt de parkeernorm van 1,4 parkeerplaatsen per woning. Dit komt neer op een maximale parkeervraag van (93 x 1,4 =) 131 nieuwe parkeerplaatsen. Alle parkeerplaatsen worden op het maaiveld gerealiseerd.

4.10.3 Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.11 Duurzaamheid

4.11.1 Algemeen

Duurzaamheid is de balans tussen ecologische, economische en sociale belangen voor het heden en de toekomst. Duurzaamheid bij gebouwen wordt vooral verbonden met technische en/of goed meetbare aspecten. Zo kan de nadruk liggen op het gebruik van duurzame materialen, of op een hoge energiebewustheid (energieneutraal gebouw). Los van deze technische aspecten kan duurzaamheid ook vanuit een kwalitatief architectonisch en cultuurhistorisch gezichtspunt worden bekeken.

Landelijk beleid

Op 28 juni 2019 publiceerde het kabinet het Klimaatakkoord; de Nederlandse uitwerking van de internationale klimaatafspraken van Parijs. Hierin zijn de klimaatdoelen uitgewerkt in concrete middelen en maatregelen. De plannen zijn verdeeld over vijf sectoren (klimaattafels):

  • 1. de gebouwde omgeving;
  • 2. mobiliteit;
  • 3. industrie;
  • 4. de elektriciteitssector;
  • 5. de landbouw.

Voor de gebouwde omgeving moeten bijna alle gebouwen in Nederland onderhanden genomen worden om de klimaatdoelen te halen. In 2050 moeten 7 miljoen woningen en 1 miljoen andere gebouwen van het aardgas af. Een eerste stap is om tot 2030 minimaal 1,5 miljoen bestaande woningen en andere gebouwen te verduurzamen. Daarnaast zijn er vijf leidende doelen voor het verduurzamen van de Rijksbedrijfsvoering:

  • Klimaat neutrale bedrijfsvoering in 2030;
  • 50% minder primair grondstoffengebruik realiseren in 2030 en volledig circulair zijn in 2050;
  • Arbeidsparticipatie stimuleren, onder meer door het creëren van 5000 participatiebanen;
  • Internationale productieketens verduurzamen door middel van het voorkomen of aanpakken van misstanden op het gebied van arbeidsomstandigheden, mensenrechten en milieu;
  • Innovaties stimuleren onder meer door op te treden als launching customer.

In het klimaatakkoord staat onder andere de afspraak dat 30 energieregio's onderzoek gaan doen naar de beste manier van verduurzamen op het gebied van energie. Hieruit volgt de Regionale Energiestrategie (RES). De RES is een instrument om gezamenlijk (gemeente, provincie, waterschappen en stakeholders) te komen tot keuzes voor de opwekking van duurzame Elektriciteit, warmtetransitie in de gebouwde omgeving.

De Nederlandse uitstoot van broeikasgassen ligt in 2030 naar verwachting 39% tot 50% lager dan in peiljaar 1990. Dat blijkt uit de 'Voorlopige raming van broeikasgasemissies in 2030', die het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft gemaakt. De uitstoot daalt in deze prognose op basis van concreet uitgewerkt beleid iets meer dan de 38% tot 48% emissiereductie waarop de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) in 2021 uitkwam. Het verschil met de nieuwe kabinetsstreefwaarde van 55% emissiereductie in 2030 (het eerdere doel was 49% reductie) bedraagt 12 tot 36 Mton CO2-equivalenten. De restopgave voor het richtdoel van 60% emissiereductie in 2030 is 23 tot 48 Mton.

In 2016 bracht het kabinet het 'Rijksbrede programma Nederland Circulair in 2050' naar buiten. Hierin wordt geschetst hoe de economie kan veranderen naar een duurzame, volledig circulaire economie in 2050. De rijksoverheid heeft het 'grondstoffenakkoord 5 transitieagenda's' opgesteld. In 2019 werden deze transitieagenda's gepresenteerd in het 'Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie 2019-2023' door het kabinet. De actualisatie hiervan vond plaats in 2021. In dit programma staat onder andere de Transitieagenda Circulaire Bouweconomie. Hierin staat de eerste aanscherping van de milieuprestatie-eis die inwerking trad op 1 juli 2021. Daarnaast worden meerdere wettelijke eisen stapsgewijs aangescherpt om de halveringsnorm van 2030 te behalen.

De Nationale klimaatadaptatiestrategie (NAS) is de overkoepelende Nederlandse strategie op het gebied van klimaatadaptatie. Deze strategie uit 2016 beschrijft de belangrijkste klimaatrisico's voor Nederland en zet de koers uit om deze risico's aan te pakken. Het programmateam NAS heeft deze koers vertaald naar plannen en acties in het uitvoeringsprogramma 2018 - 2019. Dit programma richt zich op sectoren, ketens, thema's en klimaatrisico's die niet in het Deltaprogramma en het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie voorkomen en vult een aantal thema's hieruit aan. Met het rapport 'Nationaal perspectief klimaatadaptatie' uit 2020 blikt het team terug op wat er tot dan toe bereikt is en biedt het perspectief voor de toekomst.

Vanaf 1 januari 2021 moeten de vergunningaanvragen voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Deze nieuwe bouwregels stellen eisen aan de maximale energiebehoefte, het fossiele energiegebruik en aan de opwek van hernieuwbare energie van gebouwen. Dit betekent dat bij nieuwe woningen en gebouwen niet alleen rekening moet worden gehouden met een goede isolatie van de gebouwschil en energiezuinige installaties, maar ook met de toepassing van duurzame energie. De energieprestatie bij BENG wordt bepaald aan de hand van drie individueel te behalen eisen:

  • de maximale energiebehoefte in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar (kWh/m2.jr);
  • het maximale primair fossiel energiegebruik, eveneens in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar (kWh/m2.jr);
  • het minimale aandeel hernieuwbare energie in procenten (%).

Gemeentelijk beleid

Klimaatbestendige nieuwbouw wordt het uitgangspunt in de Metropoolregio Amsterdam (MRA) en Noord-Holland. Samenwerkende overheden hebben afgesproken om klimaatbestendige nieuwbouw op te nemen in het beleid. De ondertekening van de ‘Intentieovereenkomst Klimaatbestendige Nieuwbouw in MRA en Noord-Holland’ betekent dat binnenkort klimaatbestendigheid – aanpassing aan hitte en wateroverlast – in plannen voor nieuwbouwwoningen in de MRA en Noord-Holland wordt meegenomen als criterium. Aan de overeenkomst is gewerkt door provincies, gemeenten, waterschappen, en door bouwbedrijven, projectontwikkelaars, groenondernemers en andere maatschappelijke partners.

Het programma MRA Klimaatbestendig is in 2018 van start gegaan. Het programma laat lokaal wat lokaal is en richt zicht op afstemming over uitgangspunten en afspraken op regionaal niveau, gericht op klimaatbestendige gebiedsontwikkeling en vitale en kwetsbare infrastructuur. Daarnaast sluit het programmateam aan bij regiobrede gesprekken, zoals de Verstedelijkingsstrategie. Hierbij worden dwarsverbanden en samenwerking gezocht met andere MRA programma's zoals Circulaire Economie, Landschap en Bouwen en Wonen.

4.11.2 Toetsing

Met het plan is sprake van herstructurering binnen een bestaande woonwijk. De huidige woningen voldoen niet meer aan de eisen van de huidige tijd. Deze worden gesloopt en hiervoor in de plaats worden nieuwe woningen gebouwd. De woningen worden duurzaam en gasloos gebouwd met de ambitie om op planniveau energieneutraliteit te bereiken. Leidend hierbij is het Bouwbesluit waarin de energie prestatienormen voor nieuwbouwwoningen de komende jaren steeds scherper worden.

De herstructurering biedt ook een kans om op een duurzame manier om te gaan met het hemelwater. In het plan worden hemelwater en afvalwater gescheiden ingezameld en afgevoerd. Vooralsnog wordt aangenomen dat het hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater. Door extra oppervlakte water te creëren worden geen problemen verwacht voor de benodigde berging. Met de afkoppeling van het verhard oppervlak is er, ten opzichte van de huidige situatie, sprake van een verbetering van de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse van het plangebied.

4.11.3 Conclusie

Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.12 Kabels en leidingen

De aanwezigheid van kabels en/of leidingen in een gebied kunnen de realisatie van bouwplannen in de weg staan. In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een planologische bescherming kennen. Wel is er binnen het plangebied een hoofd waterleiding aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Inleiding

In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met regels en een toelichting daarop. In dit hoofdstuk wordt de juridische bestemmingsplanmethodiek uiteengezet zoals gebruikt zal worden voor dit bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Dit uit zich met name in de structuur en verbeelding. De verbeelding is opgebouwd volgens IMRO 2012 en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012. Hiermee wordt aangesloten bij de landelijke richtlijn voor het benoemen van de bestemmingen, het bijbehorende kleurgebruik etc.

5.3 Systematiek van de regels

Het juridische gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding met regels. Bij ieder plan hoort een toelichting, maar dit onderdeel heeft als zodanig geen rechtskracht. De regels zijn opgebouwd uit inleidende regels (hoofdstuk 1), bestemmingsregels (hoofdstuk 2), algemene regels (hoofdstuk 3) en overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4).

5.4 Planregels

5.4.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.4.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Woongebied

Het gehele plangebied bestemd als 'Woongebied'. De bestemming 'Woongebied' is ten opzichte van een reguliere bestemming 'Wonen' flexibeler, omdat de gronden tevens zijn bestemd voor (semi-)openbare ruimte in de vorm van bijvoorbeeld een ontsluitingsweg, parkeerplaatsen, groenvoorzieningen en watergangen. Een bestemming 'Wonen' heeft voornamelijk betrekking op gronden in particulier eigendom.

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor maximaal 165 woningen, met bijbehorende tuinen en erven en eventueel een aan huis verbonden beroep. Van de woningen binnen deze bestemming mag 30% van de vloeroppervlakte tot een maximum van 30 m2 gebruikt worden voor een beroep aan huis.

Naast deze woondoeleinden zijn de gronden ook bestemd voor de inrichting van de openbare ruimte. Het gaat daarbij om wegen, straten, wandel- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het verkeer, parkeervoorzieningen, waar onder parkeergarages, voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, groenvoorzieningen, bermen en beplanting, speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen.

Binnen de bestemming mogen hoofdgebouwen (woningen en woongebouwen) en aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De woningen mogen uitsluitend in aaneengebouwde en gestapelde vorm worden gebouwd. Voor de hoofdgebouwen is de maximale bouwhoogte vastgelegd in het aantal bouwlagen. Op de verbeelding staat aangegeven dat er maximaal zes bouwlagen zijn toegestaan. Een kelder geldt niet als bouwlaag. De maatvoeringseisen van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn opgenomen in de bouwregels.

Overige bouwwerken (zoals erf- of perceelafscheidingen) zijn ook buiten de bouwvlakken toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.

In de regels van de bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het toestaan van een aan huis verbonden bedrijf en een bed & breakfast. Voor de afwijking gelden aanvullende voorwaarden voordat deze kan worden verleend.

5.4.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen onder andere de flexibiliteitsbepalingen aan de orde. Het gaat hierbij onder meer om:

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling regelt dat bebouwing slechts eenmaal mag worden meegerekend bij de berekening van het maximaal bebouwd oppervlak, bij de aanvraag van een omgevingsvergunning.

Algemene bouwregels

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen.

Algemene gebruiksregels

Hierin is het gebruik opgenomen wat in ieder geval als strijdig wordt bevonden.

Algemene afwijkingsregels

Ten behoeve van de flexibiliteit en bruikbaarheid in de praktijk is voorzien in de mogelijkheid tot afwijken en wijzigingsbevoegdheden. Met de afwijkingsmogelijkheid kan het bevoegd gezag o.a. een afwijking van de maatvoering van bouwwerken toestaan met ten hoogste 10%.

Algemene wijzigingsregels

Ten behoeve van de flexibiliteit en bruikbaarheid in de praktijk is voorzien in algemene wijzigingsbevoegdheden.

5.4.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Met betrekking tot bouwwerken en het gebruik van grond en bouwwerken wordt in dit artikel ingegaan op het daarop toepasselijke overgangsrecht. Daarnaast is een hardheidsclausule weergegeven.

Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Overleg

Overleg is nodig om te komen tot goede bestemmingsplannen en om een goede afstemming tussen het beleid van de verschillende overheden te bewerkstelligen. De overheden zijn vrij in de vormgeving van dit overleg. Overheden kunnen hierover onderling afspraken maken. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor het overleg. Doelstelling van de wetgever is om het overleg zo soepel en vlot mogelijk te laten verlopen. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om dit overleg te voeren.

Het overleg wordt gevoerd met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn (artikel 3.1.1 Bro).

In het kader van het vooroverleg wordt het concept ontwerpbestemmingsplan aangeboden aan de overlegpartners. Indien er vooroverlegreacties worden ontvangen zullen deze worden samengevat en beantwoord.

6.1.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de periode dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage ligt, kunnen door een ieder zienswijzen naar voren worden gebracht.

Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de eventuele zienswijzen verwerkt.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.

Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:

  • de bouw van één of meer woningen;
  • de bouw van één of meer gebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.

Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:

  • het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is, en;
  • het bepalen van een fasering en/of het vastleggen van locatie-eisen niet noodzakelijk is.

Door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en WormerWonen is vastgelegd dat de gemeentelijke kosten die verband houden met de ruimtelijke procedure worden verhaald op WormerWonen en eventuele planschade evenredig verdeeld wordt.

6.2.1 Conclusie

Het aspect economische uitvoerbaarheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan