direct naar inhoud van 5.10 Ecologie
Plan: Woning Noorderweg 119 A
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0880.BP2010005002-0401

5.10 Ecologie

Gelet op de verplichtingen ingevolge de Flora- en faunawet (Ffw) moet aannemelijk worden gemaakt dat de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soorten niet in het geding is. Hieronder wordt beschreven welke beschermde soorten naar verwachting binnen de locatie aanwezig zijn en wat de ecologische gevolgen zijn van de beoogde ingrepen.

Bestaande situatie

Het plangebied ligt aan de Noorderweg te Wijdewormer. Het plangebied bestaat uit een agrarisch graslandperceel met aan de randen bomenrijen.

Beoogde ontwikkelingen

De voorgenomen ontwikkelingen betreffen:

  • kappen bomen;
  • bouwrijp maken van de graslandpercelen;
  • bouw woning, berging en terras;
  • aanleg nieuwe beplanting.

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.

Normstelling

Flora- en faunawet

Wat de soortenbescherming betreft is de Ffw van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw stelt (artikel 2):

  • eenieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving;
  • de zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

De Ffw bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van LNV de volgende interpretatie van de verbodsbepalingen uit artikel 11:

Deze verbodsbepalingen beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn en slechts gedurende de periode dat er wordt gebroed. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:

  • nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd;
  • nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep;
  • nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil en zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.

De Ffw is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.

Onderzoek

Gebiedbescherming

De planlocatie vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een staats- of beschermd natuurmonument of een speciale beschermingszone ingevolge de Vogel- of Habitatrichtlijn (Natura 2000-gebied). Op 700 m afstand van het plangebied is het Natura 2000-gebied 'Wormer- en Jisperveld' gelegen. Het plangebied ligt binnen de polder Wijde Wormer die geheel onderdeel uitmaakt van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) en daarin is aangeduid als 'graslanden buiten het veenweidegebied' met een extra aanduiding 'lichtbrakke elementen'. Dit laatste heeft betrekking op de aanwezige sloten die tegen het plangebied zijn aangelegen.

Soortenbescherming

Via het Natuurloket ( www.natuurloket.nl ) kan een indicatie worden verkregen van de beschikbaarheid van soortengegevens bij verschillende Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's). Volgens de verspreidingsatlassen (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997 en www.ravon.nl ) zijn onderstaande soorten naar verwachting aanwezig.

Vegetatie

De planlocatie bestaat uit grasland zonder bijzondere plantensoorten. In de oevers groeit mogelijk de wettelijk beschermde zwanenbloem die in deze regio vrij algemeen is. De nieuwe bebouwing heeft echter geen gevolgen voor de oevers.

Vogels

De graslanden in de omgeving vormen het broedgebied voor verschillende soorten weidevogels. Verder zijn hier regelmatig foeragerende goudplevieren, lepelaars en smienten aanwezig in soms grote aantallen. Het is niet waarschijnlijk dat de graslanden binnen het plangebied een functie hebben voor de genoemde vogels gezien de aanwezige verstoringbronnen in de directe nabijheid. Mogelijk broeden in de oevers meerkoeten en wilde eenden. De graslanden binnen het plangebied functioneren wel als foerageergebied voor merels, spreeuwen, witte kwikstaarten en zanglijsters die in de omliggende beplantingen broeden. Mogelijk bieden de bomen aan de rand van het plangebied nestplaatsen aan kraaiachtigen.

Zoogdieren

Het plangebied vormt naar verwachting het leefgebied van een aantal in Nederland algemene zoogdiersoorten. De Atlas van de Nederlandse zoogdieren (1992) geeft aan dat soorten als veldmuis, bosmuis, gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis, egel, mol, wezel, hermelijn, bunzing, haas en woelrat voorkomen binnen de betreffende kilometerhokken waar het plangebied deel van uitmaakt.

In en nabij het plangebied foerageren meerdere soorten vleermuizen, zoals dwergvleermuis, laatvlieger, watervleermuis en meervleermuis. Mogelijk bieden de bomen (met een diameter groter dan 30 cm) aan de rand van het plangebied vaste rust-, verblijf- en voortplantingsplaatsen, vliegroutes en foerageergebied voor vleermuizen.

Amfibieën

In de sloten rondom het plangebied kunnen verschillende soorten amfibieën (bruine- en groene kikker, gewone pad en kleine watersalamander) hun leefgebied hebben. Mogelijk maken de genoemde soorten incidenteel gebruik van het plangebied. De aanwezige groenelementen fungeren mogelijk als winterbiotoop (takkenhopen) voor genoemde amfibieën.

Overige organismen

Er zullen geen werkzaamheden plaatsvinden aan de sloten en daarmee zullen eventueel beschermde vissen in de sloot niet worden aangetast door de betreffende planontwikkeling. Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). De beschermde insectensoorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In de onderstaande tabel staat aangegeven welke beschermde soorten in het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 5.5 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellingsregeling Ffw
(categorie 1)  
ontheffingsregeling Ffw  
  (categorie 2)   categorie 3)  
veldmuis, bosmuis, gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis, egel, mol, wezel, hermelijn, bunzing, haas en woelrat.

bruine kikker, groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad  
alle soorten inheemse vogels
 
alle vleermuizen
 

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

Mede gezien de reeds aanwezige verstoringbronnen en de relatief grote afstand tot het beschermde gebied heeft de beoogde herinrichting naar verwachting geen negatief effect op het functioneren van het Natura 2000-gebied 'Wormer- en Jisperveld'. Het plangebied ligt binnen de polder Wijde Wormer die geheel onderdeel uitmaakt de PEHS. Voorafgaand aan de planontwikkeling dient er contact opgenomen te worden met de provincie over de exacte inrichtingsmaatregelen.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Ffw nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend. De betreffende planwerkzaamheden leiden tot verstoring van alle aanwezige soorten. Voor deze ingrepen zal geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 (algemene soorten), aangezien hiervoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot en met half juli) te laten starten. Met uitzondering van nesten van kraaiachtigen, deze zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Voorafgaand aan de planontwikkelingen dient gekeken te worden naar mogelijke vaste verblijfplaatsen van deze soorten.

Indien zwaar beschermde soorten als vleermuizen (categorie 3) aangetast worden, dient ontheffing te worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV. Er geldt dan een relatief zware procedure waarbij eisen worden gesteld aan mitigatie en compensatie. Naar verwachting zal het in alle gevallen gaan om soorten die regionaal en landelijk vrij algemeen zijn en de gunstige staat van instandhouding na het treffen van maatregelen is niet in het geding. Een eventueel benodigde ontheffing zal daarom naar alle waarschijnlijkheid worden verleend. De Ffw zal dan de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan.

Zorgplicht

In de Ffw staat ook het principe van 'zorgvuldige handelen' beschreven. Dit is gericht op het voorkomen van onnodige slachtoffers (ook als voor deze soorten een vrijstelling geldt). Uit het oogpunt van zorgvuldig handelen is het wenselijk om ruim voorafgaande aan de feitelijke ingreep gefaseerd te kappen en de gras- en oevervegetatie, waar ingrepen zullen plaatsvinden, (frequent) kort te maaien en het maaisel af te voeren. Hierdoor wordt het gebied minder geschikt als leefgebied voor kleine zoogdieren, vogels en amfibieën (voor zwaar beschermde soorten geldt de zware procedure waarbij eisen worden gesteld aan mitigatie en compensatie). Deze zullen wegtrekken of zich niet vestigen. De kans op het onbewust doden van de voorkomende soorten is daardoor duidelijk geringer en hiermee kan worden voldaan aan de doelstelling ten aanzien van het zorgvuldig handelen, zoals vastgelegd in de Ffw.