Plan: | Landgoed Weerijs |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0879.BPlandgoedweerijs-VS01 |
In de beekdalzone van de Aa of Weerijs wordt een nieuw landgoed ontwikkeld van ruim 15 hectare met 3 landgoedwoningen. In 2004 heeft het provinciaal bestuur het beleidsrapport 'Nieuwe Landgoederen in Brabant' vastgesteld. Voorliggend plan vormt een toepassing van het provinciale beleid, zoals dat inmiddels is opgenomen in de provinciale Verordening ruimte, artikel 6.9 - Regels voor landgoederen.
Het plangebied bevindt zich ten oosten van de kern Rijsbergen in de beekdalzone van de Aa of Weerijs. De vorm van het plangebied is langwerpig en strekt zich van noord tot zuid uit over de volledige oostzijde van de kern Rijsbergen. De gronden bevinden zich aan beide zijden van de rivier Aa of Weerijs.Het grootste deel van het plangebied wordt nu gebruikt voor agrarische doeleinden, akkers, weilanden en een boomkwekerij. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 157.766 m2.
De landgoedontwikkeling levert een meerwaarde op voor natuur door de omzetting van agrarische gronden naar kruiden- en faunarijk grasland, voor recreatie door het versterken van de recreatieve structuur en voor landschap door de inpassing van de (historische) landschapsstructuur en de aansluiting op de omgeving. Aan dit geheel worden drie nieuwe wooneenheden toegevoegd.
Afbeelding; Ligging plangebied Landgoed Weerijs
Het voorliggende bestemmingsplan heeft als doel om de voorgenomen ontwikkeling van het landgoed planologisch mogelijk te maken.
Relatie andere plannen
De oevers aan weerszijden van de Aa of Weerijs gaan deel uitmaken van een Ecologische-Verbindings-Zone en worden ingericht conform het plan van Dienst Landelijk Gebied. Ten noorden van het landoed, grenzend aan de kern Rijsbergen, ligt een initiatief voor saneren van de boomkwekerij met de ontwikkeling van woningen. Dit plan "Hofdreven" heeft betrekking op het herontwikkelen van het agrarisch bedrijf naar vier woningen; drie nieuwe woningen en het herbestemmen van 1 woning van bestaande bedrijfswoning naar een (burger)woning.
In onderhavige bestemmingsplan is een totaalvisie van beide ontwikkelingen opgenomen. Dit omdat de ontwikkeling van Hofdreven enerzijds zorgt voor een betere dorpse afronding van het bestaand stedelijk gebied maar anderzijds ook een entreefunctie zal gaan vervullen voor het nieuw te ontwikkelen beekdalgebied.
Afbeelding; indicatieve ligging plangebied Hofdreven (A) en Landgoed (B)
Het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Zundert.
De gemeenteraad heeft op basis van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening in zijn vergadering van 4 september 2012 het bestemmingsplan “Buitengebied” van de gemeente Zundert (gewijzigd) vastgesteld.
Tegen het vastgestelde bestemmingsplan zijn diverse beroepen bij de Raad van State ingediend. Op 24 september 2014 heeft de Raad van State uitspraak gedaan over het bestemmingsplan Buitengebied. Hiermee is dit bestemmingsplan Buitengebied op 24 september 2014 grotendeels onherroepelijk geworden.
Een aantal planregels en diverse bestemmingen op de planverbeelding zijn echter door de Raad van State vernietigd.
Voor een aantal van deze vernietigde plandelen heeft de Raad van State de gemeenteraad opgedragen om binnen 26 weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen.
Een reparatieplan om tegemoet te komen aan de opdracht van de Raad van State wordt momenteel voorbereid.
Het reparatieplan heeft geen directe gevolgen voor het plangebied.
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de verbeelding van bestemmingsplan Buitengebied. Het plangebied Landgoed Weerijs is ingetekend.
Afbeelding; uitsnede bestemmingsplan Buitengebied gemeente Zundert
De gronden binnen het plangebied Landgoed Weerijs hebben de bestemmingen c,q, aanduidingen:
Gelijk met de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied in 2012 had de gemeenteraad tevens een motie aangenomen waarin het college de opdracht kreeg om diegene die een zienswijze had ingediend, maar deze nog onvoldoende (ruimtelijk) had onderbouwd de kans te geven dit alsnog te doen en daarvoor een herziening op te starten. In de gemeente wordt deze herziening ook de 'veegactie' genoemd. Inmiddels zijn er al enkele (bouw)plannen getoetst aan het bestemmingsplan. Daarbij is gebleken dat niet alle planregels (juridisch) even werkbaar zijn. Met de correctieve herziening is beoogd om deze onduidelijkheden te herstellen en eventueel de planregels op bepaalde punten te verbeteren.
Binnen het bestemmingsplan Buitengebied is realisering van voorliggend plan "Landgoed Weerijs" niet mogelijk.
Op basis van de Verordening ruimte 2014 komen de gronden met een agrarische bestemming in aanmerking voor de ontwikkeling van een nieuw landgoed. Overigens bevat het bestemmingsplan Buitengebied geen bestemmingen of aanduidingen die de ontwikkeling van dit plan 'blokkeren'.
De planregels van onderhavige bestemmingsplan zijn waar nodig afgestemd op de herziene regels van de correctieve herziening. Dat is bijvoorbeeld aan de orde bij de archeologische regeling.
In hoofdstuk 2 worden de kenmerken van het plangebied geanalyseerd. Deze analyse is gebaseerd op de zogenaamde lagenbenadering. Ook wordt in dit hoofdstuk het feitelijke plan beschreven, zoals de inrichting van het erf en terrein, en de (openbare) toegankelijkheid. Een en ander wordt zowel gemotiveerd vanuit de kwantitatieve uitgangspunten als de kwalitatieve uitgangspunten, zoals die met name bepaald worden vanuit artikel 6.9 van de Verordening Ruimte 2014 en de Natuurschoonwet.
In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten beschreven. De financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid worden verantwoord in hoofdstuk 5.
Hoofdstuk 6 licht toe op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend voor burger en overheid.
In dit hoofdstuk worden de kenmerken van het plangebied geanalyseerd. Deze analyse is gebaseerd op de zogenaamde lagenbenadering.
Bodemtypologie
De gronden in het plangebied worden volgens de bodemkaart ingedeeld bij de eerdgronden (bruin) en het beekdallandschap (groen), de gronden rondom de Aa of Weerijs. Het indelen van gronden is gebaseerd op specifiek te onderscheiden bodemlagen. Alle gronden waarvan het ophogingsdek dikker is dan 50 cm worden, ongeacht het verdere bodemprofiel, tot de eerdgronden gerekend. Eerdgronden is een begrip uit de Nederlandse bodemclassificatie. Hieronder verstaat men alle moerige gronden en minerale gronden met een humusrijke bovengrond (de minerale eerdlaag, een Ap of Ah horizont).
De cultuurgronden die in de beekdalen liggen behoren tot de Beekeerdgronden. Bij dit vochtige eerdgrondtype bevat de humeuze bovenlaag leem, afkomstig van de beek.
Deze minerale eerdlaag is doorgaans het gevolg van een eeuwenlange geleidelijke ophoging met humushoudend materiaal door de mens veelal voor agrarische doeleinden. Het agrarisch bedrijf, de boomkwekerij, aan de Hofdreven is zo'n bedrijf dat zich gevestigd heeft op deze agrarische beekeerdgronden. Het plangebied ligt voor een groot deel in het lagere waardevolle beekdallandschap van de Aa of Weerijs.
Bij de transformatie van het gebied wordt rekening gehouden met de aanwezige bodemtypologie. In paragraaf 2.2.1 wordt onder het kopje 'Besloten kamers' de aspecten die een rol hebben gespeeld bij de inrichting van het gebied verder toegelicht.
Afbeelding; uitsnede bodemkaart Provincie Noord-Brabant
Geomorfologie
Geologisch gezien ligt het plangebied in het westelijke deel van het Brabantse zandplateau. Dit plateau strekt zich uit tussen twee hoger gelegen zandruggen, die van Alphen naar Oosterhout in het oosten en die van Ossendrecht naar Halsteren in het westen. De in het huidige landschap aanwezige hoogteverschillen, beeklopen en natuurlijke gesteldheid van de bodem zijn voor een groot deel ontstaan door dynamische of geomorfologische processen van ijs, wind en water en dateren uit de periode van het Pleistoceen (ca. 2 miljoen jaar geleden tot 8.000 v. Chr.) en het Holoceen (10.000 jaar geleden tot heden).
De eerste bevolking vestigde zich omstreeks 1.050 na Chr. vanuit de Raamberg tussen de Moersloot en de Raamloop en verspreidde zich over kleine nederzettingen (esdorpen) in het landschap. Rond de eerste nederzettingen binnen de gemeente Zundert werden de zandruggen, de hogere delen, als bouwland (es) ingericht met als omkadering soortenrijke houtwallen (zie ook de cultuurhistorische laag). De beekdalen waar het plangebied zich bevindt werden in gebruik genomen als hooi- en graslanden (beemden).
Omstreeks 1700 bestond de gemeente Zundert voornamelijk uit voedselarme heidevelden. Aan de randen van de akkergronden werd de heide ontgonnen als weidegrond voor de schapen. Binnen de gemeente Zundert liggen rond de kernen oude bolvormige bouwlandgronden (essen of enken) die tijdens de potstalcultuur zijn ontstaan. Tijdens deze jarenlange cultuur hadden de vroeger aanwezige heidegebieden binnen de gemeente Zundert een belangrijke functie voor de boeren. Ze dienden als weide voor de schapen en als winplaats voor de plaggen die als strooisellaag werden verwerkt in de stallen. De ophopende strooisellaag met mest werd uitgereden over de bouwlanden waardoor een dikke humeuze donkere bovenlaag werd gevormd op de aanwezige onderlaag van lemig fijn zand. Deze lagen zijn in het plangebied ook terug te vinden, de grondmonsters laten een Antropogene, humeuze, bovenlaag van 50 tot 60 zien.
Na 1800 nam de particuliere heidebebossing sterk toe, waarna vaak weer ontginning volgde. Verder werden grootschalige bebossingen aangelegd en vonden ontginningen tot landbouwgrond plaats door grootgrondbezitters en gemeenten. De vruchtbare beekdalen waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt werden verder ontwaterd en als weide, later ook als boomkwekerijen, verder geëxploiteerd. Veel van deze ontginningen omsluiten nog een groot aantal oorspronkelijke min of meer natuurlijke terreinen. Tijdens de 20e eeuw werden door de verdere opkomst van kunstmest ook delen van de nog aanwezige voedselarme heidegebieden in ontginning genomen. Dergelijke jonge ontginningen worden in het tegenwoordige landschap nog gekenmerkt door een grootschalige, rechtlijnige verkaveling.
De gronden in het plangebied worden volgens de geomorfologische kaart ingedeeld bij de dalvormige laagte, beek of rivierdalbodem.
Op de kaart is duidelijk het patroon van het beekdal te zien (blauw-groen). Tegen het beekdal aan liggen hogere afzettingen (groen). Dit zijn plekken geweest waar men zich vroeger graag vestigde, iets hoger dan het omliggende land, maar tegen het vruchtbare beekdal.
Bij de transformatie van het gebied zal de inrichting worden afgestemd op de aanwezige geomorfologie in het gebied. In paragraaf 2.2.1 worden onder het kopje 'Beslotenkamers' en 'open beekdallandschap' de aspecten die een rol hebben gespeeld bij de inrichting van het gebied verder toegelicht.
Afbeelding; Uitsnede geomorfologische kaart Provincie Noord-Brabant
Oppervlaktewater
Het oppervlaktewatersysteem binnen de gemeente Zundert maakt deel uit van het stroomgebied van de beek Aa of Weerijs, dat onderdeel uitmaakt van de rivier de Mark. Het bestaat uit een beeksysteem, zijbeken en gegraven waterlopen.
De Aa of Weerijs is de grootste waterloop die de gemeente Zundert doorsnijdt. De beek passeert oostelijk de kernen Rijsbergen en Zundert. De loop van de beek is na 1960 genormaliseerd. Een aantal oude beekmeanders is in het landschap terug te vinden, onder meer in het gebied de Goorkens en ten noorden van de kern Zundert. Verder zijn in het beekdal van de Aa of Weerijs tussen België en de Krabbebossen nog relicten aan te treffen van het vroegere beekdallandschap zoals oude sloten en bermen. De Aa of Weerijs heeft vooral een aan- en afvoerfunctie van water voor de landbouw. Daarnaast heeft de beek een ecologische verbindingsfunctie en een belangrijke kano- en viswaterfunctie. Langs de Aa of Weerijs zijn amfibieënleefgebieden aanwezig binnen een tweetal oude meanders (Blauwe Hoef en Krabbenbosschen/Montense laan).
In en rondom het plangebied lopen sloten die afwateren op de Aa of Weerijs. De transformatie van het plangebied heeft geen invloed op de ruimtelijke en ecologische kwaliteiten van Aa of Weerijs. De huidige sloten in en grenzend aan het gebied blijven zoveel mogelijk behouden en worden waar mogelijk versterkt door herinrichting en verbreding van het profiel. In paragraaf 4.3 Water wordt het aspect water verder toegelicht.
Afbeelding; Uitsnede waterkaart Provincie Noord-Brabant
Cultuurhistorie
De kern Rijsbergen is ontstaan op de overgang van het beekdal van de Aa of Weerijs naar de hogere zandgronden. Het dorp is van oorsprong een tiendakkerdorp, een agrarisch dorp dat zich in de middeleeuwen ontwikkelde. De meest historische bebouwing van Rijsbergen is gelegen aan de Sint Bavostraat, de voormalige Napoleonroute, en langs de Hoge en Lage Straat. In de loop der tijd is de kern verder verdicht, waarbij open ruimtes tussen de bebouwing zijn opgevuld. In het plangebied bevinden zich aan aantal historische structuren.
Hofdreven
De Hofdreven is een zijstraat van de Sint Bavostraat en is een dreef met een lange historie. Van oudsher loopt de dreef vanuit het centrum van Rijsbergen naar de rivier, maar sinds dat de loop van de rivier is "genormaliseerd" heeft de dreef een "open einde" en eindigt deze in de weide aan de rivier. Het eerste deel van de dreef vanaf het centrum gezien is een straat met woningen. In het beekdal loopt deze straat over in een onverhard pad. Aan de beide zijden van dit pad staan nog steeds bomenrijen.
Afbeelding; Uitsnede historische kaart Provincie Noord-Brabant
Kamerstructuur
De beekdalzone Aa of Weerijs bestaat uit akkers en weiden met bosjes en losstaande bomen. Haaks op het bebouwde gebied is het coulisselandschap met bomenrijen gericht op de beek, als overblijfsel van de besloten kamers, nog goed zichtbaar. De besloten kamers waren van oudsher open gebieden waarbij de kavelgrenzen ingeplant zijn met dichte houtwallen of houtsingels. Hierdoor is er een zogenaamde kamerstructuur ontstaan van kleine aan elkaar gekoppelde open gebieden omsloten met dichte beplanting. Op de historische kaart is te zien dat de besloten kamers vooral gelegen waren rondom Hofdreven en ten westen van Hofdreven.
Aan de oostzijde van De Hofdreven bevinden zich tussen het centrum van Rijsbergen en het beekdal nog enkele agrarische percelen en de Brandsloot. De agrarische percelen zorgen ervoor dat het open landschap zich hier uitstrekt tot aan het Brandslootpad.
Het historische karakter van de beekdalzone wordt gekenmerkt door de afwisseling van open en besloten gebieden. Het meer besloten karakter bevindt zich rondom Hofdreven tegen de kern aan met nog twee belangrijke overgebleven 'houtsingels', langs de Hofdreven zelf en een bomenlaantje parallel aan de begraafplaats.
Afbeelding; Bestaande groenstructuren beekdalzone
Het echte open landschap van het beekdal bevindt zich in een zone langs de Aa of Weerijs. De schaalvergroting in de landbouw heeft ervoor gezorgd dat veel van de kenmerkende houtwallen en houtsingels verloren zijn gegaan, waarmee het kampenlandschap op veel plekken zijn besloten en kleinschalige karakter heeft verloren.
Het karakter en kwaliteit van de besloten kamers en de diversiteit van open en gesloten is nog deels aanwezig in het landschap. Met name rondom Hofdreven zijn de overblijfselen van de groene besloten kamers nog goed zichtbaar. Deze kwaliteit blijft met deze ontwikkeling behouden en krijgt daardoor tevens de kans om te worden versterkt.
Het Hof van Rijsbergen
Ten oosten van Hofdreven, net buiten het plangebied, is in 1649 het Hof van Rijsbergen gebouwd. Het huis werd na 1668 niet permanent bewoond maar gebruikt als buitenplaats. De buitenplaats heeft daarna nog verschillende eigenaren gehad. De locatie van het hof is nu een archeologisch monument. Een beknopte beschrijving van de cultuurhistorische geschiedenis van het hof is opgenomen in Bijlage 1 Geschiedenis Hof van Rijsbergen.
Afbeelding; prent Hof van Rijsbergen
De tweede laag wordt gevormd door de infrastructuur. Deze laag, met belangrijke weg-, spoor- en waterverbindingen, moet - evenals de onderste laag - meer sturend worden voor ruimtelijke ontwikkelingen dan nu het geval is. Om de onderste laag te sparen en verdere versnippering van natuur en landschap te voorkomen, vindt de provincie uitbreiding van de infrastructuur met nieuwe, ingrijpende doorsnijdingen van het Brabantse land ongewenst.
De ontsluitingswegen van het plangebied bestaan uit de Hofdreven; de Hofdreven sluit aan op de doorgaande route St. Bavostraat. De Hofdreven is een doodlopende weg voor bestemmingsverkeer. Een aantal woningen en het agrarische bedrijf zijn hierop ontsloten. De weg wordt een onverhard pad richting het beekdal. Ten westen van Hofdreven loopt een onverhard pad langs achterkanten van percelen en het kerkhof.
Bij de transformatie van het gebied worden de bestaande ontsluitingsstructuren behouden en versterkt. Er worden alleen nieuwe recreatieve ontsluitingen toegevoegd, zodat het landschap niet verder wordt versnipperd. Van ingrijpende doorsnijdingen is in dit plangebied dan ook geen sprake. In paragraaf 4.5 Verkeer en parkeren wordt dit aspect verder besproken.
Afbeelding; Uitsnede topografische kaart, wegen
Foto; onverharde paden plangebied, langs kerkhof en Hofdreven
De derde en bovenste laag bestaat uit het ruimtegebruik voor wonen, werken, landbouw en recreatie. Dit wordt ook wel de occupatie genoemd. Deze vorm van ruimtegebruik moet meer dan voorheen worden afgestemd op de onderste twee lagen.
Afbeelding; Luchtfoto plangebied en omgeving
Het plangebied bevindt zich ten oosten van de kern Rijsbergen in de beekdalzone van de Aa of Weerijs. De gronden bevinden zich aan beide zijden van de rivier Aa of Weerijs.Het grootste deel van het plangebied wordt nu gebruikt voor agrarische doeleinden, akkers, weilanden en heeft een open en eenzijdig karakter. De beekdalzone bestaat uit een blokverkaveling die gescheiden wordt door zaksloten. Beplanting in het plangebied komt alleen voor als begeleiding van de paden in het gebied, langs de Hofdreven en het pad langs het kerkhof. Door ontwikkeling van nieuwe natuur krijgt het gebied weer diversiteit die past bij het oorspronkelijke krakter van het beekdallandschap.
Foto; beekdallandschap Aa of Weerijs
De totaalvisie voor het beekdallandschap heeft de ambitie om de aanwezige en historische kenmerkende landschapskwaliteiten en de recreatieve functies te versterken, waarmee de kwaliteit van het beekdallandschap wordt vergroot en aansluiting wordt gezocht bij de provinciale en gemeentelijke ambities.
In de structuurvisie van de Provincie Noord Brabant worden de kernkwaliteiten van Brabant beschreven (3.2.1). De beekdalzone van Rijsbergen is gelegen in het deelgebied Baronie met als hoofd kernkwaliteiten beken, bossen en buitens. De beekdalzone wordt tevens aangemerkt als groenblauwe mantel, bestaande uit overwegend gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. De totaalvisie sluit aan op deze kernkwaliteiten.
De gemeentelijke structuurvisie (3.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening) zet in op het versterken van de beekdalzone, zowel landschappelijk als recreatief, waarbij het belangrijk is een goede entree te realiseren op de overgang van het dorp naar het beekdallandschap.
Kijkend naar de lagenbenadering kan geconstateerd worden dat de beekdalzone van Rijsbergen opgedeeld kan worden in drie structurerende elementen:
Afbeelding; drie structurerende elementen beekdalzone
1. Besloten kamers
Op basis van de bodemtypologie, geomorfologie en cultuurhistorie (de onderste laag) is duidelijk te concluderen dat het gebied grenzend aan het dorp de hoger gelegen agrarische (eerd)gronden zijn met de van oudsher besloten groene kamers. Het gaat hier om een kernrandgebied dat zich feitelijk binnen het beslag van het stedelijk gebied van Rijsbergen bevindt. In dit gebied zal het oorspronkelijke karakter van de besloten groene kamers worden versterkt door aanleg van houtsingels en bosplantsoenen. Een besloten kamer vormt daarmee tevens een groene en dorpse afronding van het stedelijk gebied. Binnen de besloten groene kamers is ruimte voor landelijk wonen aan de groene dorpsrand van Rijsbergen en de bebouwing van het nieuw landgoed. Met de aanleg en het herstel van nieuwe beplantingselementen wordt bijgedragen aan het behoud en de versterking van dit oorspronkelijke karakter en wordt nieuwe bebouwing op een logische manier ingepast in het landschap. Het versterken van de besloten kamers vergroot daarnaast het contrast tussen open en besloten karakter van het beekdallandschap.
2. Open beekdallandschap
Tussen de besloten groene kamers en de Aa of Weerijs ligt het lager gelegen open beekdallandschap. In deze zone rondom de Aa of Weerijs blijft de openheid van het beekdallandschap uitgangspunt in het plan. Wel zal het beekdal een robuuster karakter krijgen dichter bij het oorspronkelijke karakter, door bijvoorbeeld ruige kruidenrijke graslanden. De oevers aan weerszijden van de Aa of Weerijs gaan deel uitmaken van een Ecologische-Verbindings-Zone en worden ingericht conform het plan van Dienst Landelijk Gebied. De inrichting van het landgoed zal hierop aansluiten. Daarnaast worden in dit gebied de mogelijkheden voor recreatieve uitloop van het beekdal verbeterd.
3. Laan Hofdreven
De Hofdreven is een belangrijke historische lijn. Deze historische lijn wordt versterkt door de Hofdreven een nieuwe laanprofilering te geven als onderdeel van de besloten groene kamers en passend bij de allure als oprijlaan naar het Landgoed. De gebouwen begeleiden de laan en staan op een klassieke manier symmetrisch gepositioneerd ten opzichte van de Hofdreven.
Door de ontwikkeling van deze drie structurerende elementen ontstaat een betere verbinding tussen 'dorp en land'.
Afbeelding; sfeerimpressie toekomstige situatie Beekdal Aa of Weerijs met de nieuwe dorpsrand en het landgoed
Het totale plangebied heeft een (digitaal opgemeten) oppervlakte van ca 15,7 ha. Voor het nieuwe landgoed wordt 12,47 ha in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied agrarisch bestemde gronden ingebracht en 32.126 m2 water bestemde gronden.
Dit leidt tot de volgende inbreng voor het nieuwe landgoed:
Van toepassing zijn de richtlijnen voor landgoederen volgens de provinciale Verordening ruimte, artikel 6.9:
Het nieuwe landgoed van 15,7 ha biedt de basis voor drie nieuwe landhuizen en 8,55 ha nieuwe natuur. De water bestemming die van toepassing is voor de Weerijs, inclusief de omliggende gronden die zijn aangewezen als ecologische verbindingszone worden niet ingebracht voor de ontwikkeling.
Programma landgoed
Een en ander leidt tot een programma voor het nieuwe landgoed volgens onderstaande afbeelding met schema.
Afbeelding; oppervlakte nieuwe natuur en verdeling natuurtypes
Op basis van de analyses in de hoofdstukken 2.1 worden de volgende kwalitatieve uitgangspunten voor de inrichting van het nieuwe landgoed gekozen.
Een nieuw landgoed is te omschrijven als een complex van gebouwen met een natuurlijke omgeving. Landgoederen dragen bij aan een architectonische en stedenbouwkundige afronding of aanvulling van de overgang van stedelijk gebied naar meer landelijk gebied. In plaats van een harde bebouwingsrand kan met een landgoed een geleidelijke overgang van stad naar platteland worden gecreëerd. Daarbij is de groene invulling in combinatie met een openbare toegankelijkheid het doel en woningbouw het middel om dit doel te bereiken. Het landgoed bestaat uit een erf met een ensemble van 3 gebouwen met een natuurlijke omgeving. Één van de belangrijkste kenmerken van een landgoed is de samenhang tussen de gebouwen onderling, de samenhang tussen de gebouwen en de omringende natuur, en de allure dat het landgoed in zijn geheel uitstraalt. In Bijlage 1 Beplantings- en beheerplan en Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan Landgoed Weerijs zijn het beplantingsplan en het beeldkwaliteitsplan opgenomen van het Landgoed Weerijs, waar de details van de inrichting nader worden toegelicht. In onderstaande paragraaf worden de hoofdlijnen van het plan beschreven met behulp van volgende de ruimtelijke elementen:
Afbeelding; Inrichtingsplan Aa of Weerijs
De woningen op het landgoed zijn een ensemble van 3 woningen gelegen in de besloten groene kamers aan de Hofdreven. Het ensemble bestaat uit drie kavels met het landhuis, het koetshuis en de herenboerderij. De Hofdreven vormt de toegang tot het nieuwe landgoed en de landgoedwoningen. Aan het einde van deze laan, precies in de as staat het landhuis. Het koetshuis en de herenboerderij liggen aan weerszijden van de laan. Aan het begin van de laan Hofdreven worden (buiten het plangebied) twee poortwoningen ontwikkeld. Ter hoogte van de poortwoningen bevindt zich de hoofdtoegang tot het totale landgoed. In de voorgenomen ontwikkeling vormt de bebouwing beeldbepalende elementen, lees hier meer over in paragraaf 2.2.6 Beeldkwaliteit. Het landelijk wonen in de groene besloten kamers wordt een bijzonder woonmilieu en hiermee een waardevolle toevoeging aan de bestaande voorraad en diversiteit in de kern van Rijsbergen.
Afbeelding; 3 besloten kamers landgoedwoningen
Binnen het plangebied worden de van oorsprong besloten kamers versterkt. De ontwikkeling heeft betrekking op 3 besloten groene kamers, aan het einde van de laan Hofdreven. De nog aanwezige beplantingselementen van de oorspronkelijke besloten (historische) kamers worden behouden en waar mogelijk versterkt en uitgebreid. De erfbeplanting, houtsingels, laantjes, hagen en solitaite bomen vormen hier een samenhangend patroon waarin de nieuwe bebouwing van het plan is opgenomen. Deze drie kamers vormen een uitbreiding van de besloten kamers van planontwikkeling 'Hofdreven'.Tussen de beplanting door zijn zichtlijnen gesitueerd die zorgen voor het zicht naar het open beekdallandschap. De aanleg van de groene kamers is geborgd in het bestemmingsplan en vastgelegd in overeenkomsten tussen initiatiefnemer en de gemeente.
Op de overgang van de drie bouwpercelen naar het open beekdal zijn tuinen gelegen die van groot landschappelijk belang zijn. Bebouwing in tuin dient om die reden te worden voorkomen.
Afbeelding; 3 besloten kamers landgoedwoningen met tuin als overgang naar open beekdallandschap
Het symmetrisch profiel van de Hofdreven bestaat uit een rijbaan voor autoverkeer met aan weerszijden een sloot en berm. Het profiel wordt voorzien van laanbeplanting met eikenbomen en vormt een statige oprijlaan naar het landgoed.
Afbeelding; Profiel Laan Hofdreven
Op het landgoedterrein dienen de nodige voorzieningen te worden getroffen voor extensieve recreatie in het kader van de Verordening Ruimte 2014 alsmede de Natuurschoonwet.
De provinciale Verordening vereist dat nieuwe landgoederen openbaar toegankelijk zijn. Voor de bepaling van de omvang ervan wordt in dit plan aangesloten bij de vereisten voor een Natuurschoonwet-landgoed.
Voorliggend nieuw landgoed heeft zoals eerder vermeld een totale oppervlakte van 15,7 ha. Inzake de openbaarheid van landgoederen voor wandelaars bevat de Natuurschoonwet als eisen:
Na realisering omvat het landgoed minimaal 8,55 ha nieuwe natuur. Voor de bepaling van de vereiste lengte aan paden geldt de volgende berekening.
50 x 15,7 ha. = 785 m1 pad
Hiertoe is de aanleg van een wandel- of voetpad ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' als een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van onderhavige bestemmingsplan.
In het huidige inrichtingsvoorstel wordt rekening gehouden met de realisatie van een laarzenpad over het terrein.
De paden zijn aangegeven op onderstaande afbeelding. Er is in het plan ook een ruimtereservering opgenomen voor het eventueel toekomstige fietspad naar de overzijde van de Aa of Weerijs richting het noorden en zuiden.
Afbeelding; routes en openbaar toegankelijkheid
De lengte van het nieuwe laarzenpad binnen het plangebied bedraagt tezamen 2015 m1. Waarvan 1600 m2 geborgd is in het bestemmingsplan door middel van de aanduiding 'verkeer'. Voorliggend plan voldoet ruimschoots aan de vereiste openbaarheid.
Met onderhavig bestemmingsplan wordt tevens voorzien in een kleinschalige gebouwde voorziening voor (verblijfs)recreatieve functies en daghoreca. De beoogde voorziening zal architectonisch een bijzondere verschijning zijn op het landgoed en refereert naar een folly, die in het verleden veel gebruikt werden voor toevoegingen aan landgoederen. Met name eind 18e tot begin 19e eeuw was het in de mode om op een landgoed enige romantische elementen te laten bouwen. Populair waren bijvoorbeeld geconstrueerde ruïnes en grotten, namaakkapellen en zogenaamde verblijfplaatsen voor kluizenaars. Op het Landgoed Weerijs komt een bijzonder gebouw op palen, dat landschappelijk is ingepast in het struweel.
Op grond van artikel 6.14 van de verordening kan een bestemmingsplan voor een nieuw landgoed voorzien in de nieuwvestiging of uitbreiding van voorzieningen voor veldsporten, volkstuinen, schuilhutten en andere kleinschalige vrije-tijdsvoorzieningen mits de beoogde ontwikkeling slechts kleinschalige bebouwing met zich brengt, het bestemmingsplan borgt dat de voorziening inclusief de toegelaten bebouwing, kleinschalig blijft, er sprake is van een beperkte publieksaantrekkende werking en de ontwikkeling gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken. De architectonische uitstraling van het bouwwerk is geborgd in het Beeldkwaliteitsplan Landgoed Weerijs.
Onderhavig bestemmingsplan maakt het mogelijk om omgevingsvergunning te verlenen voor kleinschalige bedrijfsmatige vrije-tijdsvoorzieningen, zoals een bed & breakfast, pension of vergaderfaciliteiten. Gelet op de regels voor beroep- en bedrijfsmatige bedrijfsactiviteiten dienen de activiteiten niet te leiden tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 2 of hoger, twee of meer zelfstandige bedrijven, een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening of al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening. Gelet op de wens om deze functies te realiseren in een architectuurparel is een andere situering gewenst dan reguliere beroep- en bedrijfsmatige bedrijfsactiviteiten.
Er worden ruime kavels gerealiseerd passend bij het karakter van landelijk wonen. Daarnaast ontstaat er daardoor voldoende ruimte op de kavels voor het versterken van de besloten kamers met houtsingels. Voor een uitgebreide toelichting op de besloten kamers wordt verwezen naar 2.2.4.1 Bebouwingsstructuur; besloten kamers.
Voor de inrichting van het terrein is een beplantingsplan opgesteld ( Bijlage 1 Beplantings- en beheerplan). Daarnaast hebben de gemeente en initiatiefnemers een privaatrechtelijke overeenkomst ondertekend waarin de aanleg en handhaving van de inrichting van de beplanting langs de openbare weg als ook, de landschappelijke inpassing zijn vastgelegd.
Basis voor de inrichting wordt gevormd door het Kruiden- en Faunarijk grasland. Variatie op het landgoed ontstaat door de variatie in het beheer, maaien en grazen, en het toevoegen van verschillende groenstructuren. Groenstructuren in de vorm van laanbeplanting, houtsingels, struweel en solitaire bomen. De inrichting refereert naar de historische structuur van het gebied. Bij het toepassen van de groenstructuren spelen de zichtlijnen een belangrijke rol. Een uitgebreide toelichting is opgenomen in het beplantingsplan (Bijlage 1 Beplantings- en beheerplan) voor Landgoed Weerijs.
Afbeelding; groenstructuur
De waterstructuur bestaat uit de Aa of Weerijs, de bestaande (zak)sloten en nieuwe poelen. Direct grenzend aan de Aa of Weerijs ligt de ecologische verbindingszone en de keur van het waterschap. Bij de inrichting van het plan is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande sloten. Slechts op een aantal plaatsen zijn sloten gedempt. Het slotenpatroon vormt een aaneengesloten watersysteem dat afwatert richting de beek Aa of Weerijs. In het plan wordt ook nieuw water toegevoegd in de vorm van nieuwe sloten en een poel. De poel heeft een ecologische betekenis en is onderdeel van de ecologische verbindingszone. In Bijlage 1 Beplantings- en beheerplan wordt de ecologische betekenis van de poel nog verder toegelicht. In paragraaf 4.3 Water is de watertoets opgenomen.
Afbeelding; waterstructuur
De woningen op het landgoed zijn een ensemble van 3 woningen gelegen in de besloten groene kamers aan de Hofdreven. Het ensemble bestaat uit drie kavels met het landhuis, het koetshuis en de herenboerderij. De Hofdreven vormt de toegang tot het nieuwe landgoed en de landgoedwoningen. Aan het einde van deze laan, precies in de as staat het landhuis. Het koetshuis en de herenboerderij liggen aan weerszijden van de laan. In de voorgenomen ontwikkeling vormt de bebouwing beeldbepalende elementen, lees hier meer over in paragraaf 2.2.6 Beeldkwaliteit. Voor de massa van de bebouwing wordt aangesloten bij de allure van een landgoed. De woningen zullen bestaan uit twee bouwlagen met een kap. Om een massa met allure te kunnen realiseren, zijn hoge verdiepingshoogten, steilen kappen en eventueel een verhoogde plint wenselijk. Het landhuis heeft het grootste volume en heeft een goot- en nokhoogte van 8 en 12 meter. Het koetshuis heeft een goot- en nokhoogte van 7 en 11 en de herenboerderij heeft een goot- en nokhoogte van 6 en 10.
Afbeelding; Planopzet Landgoed Weerijs
De woningen worden ieder voorzien van een eigen inrit aan de Hofdreven. In overeenstemming met het gemeentelijk parkeerbeleid dient bij de verdere uitwerking van het ontwikkelingsplan voorzien te worden in de afwikkeling van de volledige parkeerbehoefte op het eigen terrein. Conform het gemeentelijk beleid zal voor de woningen 2,2 parkeerplaats per woning worden gehanteerd. Deze parkeerplaatsen worden geheel op eigen terrein gerealiseerd.
Ondanks het feit dat de parkeernorm in het voorliggend plan nog niet is uitgewerkt in concrete parkeerplaatsen en aantallen, is duidelijk dat de kavels voldoende ruim zijn en voldoende ruimte bieden voor het realiseren van parkeerplaatsen. Voor wat betreft de geldende parkeernormen en rekenwaarden wordt verwezen naar paragraaf 3.3.5 Nota Parkeernormen van de voorliggende toelichting.
Ten behoeve van het plan Landgoed Weerijs worden beeldkwaliteitseisen opgesteld. Voor het plangebied wordt een apart beeldkwaliteitsplan opgesteld, wat als bijlage bij het bestemmingsplan wordt gevoegd (Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan Landgoed Weerijs) . Het beeldkwaliteitsplan zal tegelijk met het ontwerpbestemmingsplan ter visie worden gelegd en door de gemeenteraad worden vastgesteld. Belangrijke richtlijnen bij de uitwerking van het beeldkwaliteitsplan zijn:
De SVIR is sinds 2011 van kracht en geeft een nieuw integraal kader voor het ruimtelijke - en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het vormt het kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In deze structuurvisie worden de ambities van het rijk tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geschetst.
De in de voormalige Nota Ruimte opgenomen trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen, wordt versterkt in de SVIR.
Het plan is niet in strijd met het beleid in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In 1999 heeft het rijk de beleidsnota Belvedere gepubliceerd, met vernieuwend beleid inzake de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke ontwikkeling. Het motto van het Belvederebeleid is: 'behoud door ontwikkeling'.
(De nota vormt inmiddels geen actief rijksbeleid meer of basis voor subsidies e.d., maar de filosofie is onverminderd van toepassing).
De kern van het beleid is dat de cultuurhistorie geen museum is van een ‘voorbij verleden’, maar een voortgaand proces van generatie op generatie. In deze visie worden nieuwe ontwikkelingen niet op voorhand als een aantasting van / confrontatie met bestaande waardevolle elementen beschouwd.
Die visie biedt ruimte voor een voortgaande ontwikkeling en vernieuwing, zodat er een kwaliteitstoevoeging met maatschappelijke meerwaarde kan ontstaan.
Het Belvederebeleid is van direct belang voor onderhavig plan voor een nieuw landgoed.
Realisering van onderhavig plan zet in op behoud van cultuurhistorische kwaliteiten door ontwikkeling van een landgoed met 3 landhuizen en past derhalve volledig binnen de algemene doelstelling van het Belvederebeleid.
Sinds 1 oktober 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' zoals opgenomen in artikel 3.1.6, lid 2 Bro.
Het voorgenomen plan betreft een ontwikkeling in het landelijk gebied van Zundert. De uitgangspunten met betrekking tot de duurzame verstedelijking zijn met name gericht op stedelijk gebied. De Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking geeft het volgende aan: "De meeste “ruimte voor ruimte” regelingen maken geen extra stedelijke ontwikkeling mogelijk, maar reduceren bebouwing of verplaatsen die. Toepassing van de ladder is dan niet nodig."
Toetsing van het voorgenomen plan aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' is niet nodig. Voorgenomen bestemmingsplan is niet in strijd met de uitgangspunten voor duurzame verstedelijking.
Het provinciale ruimtelijke beleid is vastgelegd in de nota's:
Het plan wordt aan deze twee documenten getoetst.
De provincie Noord-Brabant heeft op 1 oktober 2010 de Structuurvisie ruimtelijke ordening vastgesteld. Op 1 januari 2011 is deze Structuurvisie in werking getreden. De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van het provinciale bestuur op de ontwikkeling van Noord-Brabant. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de visiekaart.
Afbeelding: visiekaart met plangrens
In een aantal gebieden is de landbouw dominant en wil de provincie ruimte behouden voor agrarische bedrijvigheid. Dit is belangrijk voor het economisch perspectief van de provincie Noord-Brabant als kennis- en innovatieregio, waarbij de agrofoodsector, een belangrijke positie inneemt voor de Brabantse economie. De provincie streeft daarom naar een optimale en duurzame ontwikkeling van in die gebieden aanwezige landbouwsectoren. Het vestigingsgebied glastuinbouw in de omgeving van Zundert (boomteelt) is zo'n gebied. Het is aangeduid op de visiekaart als een multifunctioneel landelijk gebied. In dit gebied heeft de agrarische sector een sterke positie die ook naar de toekomst toe belangrijk is voor het functioneren van de agrofoodsector in Brabant. Ontwikkelingen dragen bij aan de verbetering van een schone, groene en gezonde woon- en leefomgeving.
Afbeelding: structurenkaart met plangrens
Op de structurenkaart is het plangebied aangeduid als Groenblauwe mantel.
Het plangebied ligt in de groenblauwe mantel, met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het provinciale beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op:
Het landschap van Brabant verschilt van streek tot streek. In de Uitwerking Gebiedspaspoorten beschrijft de provincie 12 Brabantse landschapstypen. Voor elk geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend maar biedt een handreiking.
Kenmerken Baronie
In de structuurvisie is de ontwikkellocatie (A+B) gelegen in het gebiedspaspoort Baronie met als hoofd kernkwaliteiten, beken, bossen en buitens. De locatie is gelegen in het westelijk deel van de Baronie. De Baronie is onderdeel van het dekzandplateau dat doorsneden wordt door beken. Het bekensysteem van Aa of Weerijs en Mark bevindt zich in het westelijk deel van de Baronie.
Het ontginningslandschap
De Baronie bestaat uit een afwisselend zandlandschap met een grofmazig mozaïek van oude en jonge zandontginningen en bossen. Kenmerkend voor de oude zandontginningen zijn de akkercomplexen met aan- en omliggende buurtschappen en bijhorende groenstructuren. Hiervan is het oude zandlandschap met bolle akkers, beemden, hakhoutbosjes en -wallen en buurtschappen rond Casterlé cultuurhistorisch karakteristiek.
In de Baronie komen meer open en meer besloten jonge zandontginningen voor. De besloten jonge zandontginningen worden gekenmerkt door bebouwing langs oude wegen, kleinschaligheid door de afwisseling van akkers en weiden met bosjes en losstaande bomen. Op de overgang van bos naar beekdal is een coulisselandschap ontstaan met transparante bomenrijen, gericht op de beek. Verder is een onregelmatig verkavelingspatroon met weinig bebouwing kenmerkend.
De open jonge ontginningen hebben een meer open, rationeel en rechtlijnig karakter. De enkele strakke opgaande beplantingselementen in de vorm van wegbeplanting zijn verschillend gericht.
Belangrijke cultuurhistorische identiteitsdragers van het agrarische cultuurlandschap zijn de akkercomplexen met aanliggende buurtschappen en groen, de landgoederen en de plantages met loof- en naaldhout. In de beekdalen, kwelzones en rondom de bossen is sprake van grondgebonden landbouw.
De Baronie wordt doorsneden door beek- en waterlopen die samenhangen met de beeksystemen van Donge, Mark, Aa of Weerijs, ´t Merkske, de Chaamse beken en de Strijbeekse beek. Turfvaarten in de west- en noordrand van de Baronie hebben een relatie met de stad Breda en de turfhaven in het stadscentrum.
Door de afwisseling in het landschap van de Baronie is de natuur rijk aan soorten die karakteristiek zijn voor kleinschalig cultuurlandschap, open agrarisch landschap, hooilanden, vochtige graslanden, poelen en sloten. Het is een van de belangrijkste gebieden voor amfibieën in Brabant.
Het moderne landschap
De verschillen tussen de oude en jonge ontginningen zijn door landinrichting in de afgelopen decennia grotendeels verloren gegaan. Het landelijk gebied van de Baronie heeft een meer open karakter gekregen. In de zuidwesthoek rondom Zundert ligt een omvangrijke concentratie boomteeltbedrijven. In dit gebied is de landbouw dominant aanwezig. Door landinrichtingen zijn grote kavels en een betere ontsluiting gecreëerd voor met name akkerbouw en rundveehouderij. Incidenteel is er sprake van glastuinbouw en zijn er sterke bedrijven op het gebied van boomteelt en groenteteelt. Intensieve landbouw is geconcentreerd in een paar grote clusters van bedrijven. Vooral het gebied ten zuiden van Breda wordt gekenmerkt door een menging van landbouw, natuur en wonen. Opvallend zijn de verspreid liggende dorpen. Veel van deze dorpen hebben de afgelopen decennia hun kleinschalige karakter behouden. Ook de aaneengesloten boscomplexen zijn kenmerkend voor het moderne landschap van dit deel van de Baronie. Ze hebben een belangrijke natuur- en recreatiefunctie.
Ambitie gebiedspaspoort Baronie
Versterken contrasten in het landschap :
Het plan is niet in strijd met de provinciale Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.
De ontwikkeling van een landgoed past binnen de gebiedskenmerken van de Baronie, waar er ruimte wordt geboden voor deze initiatieven in het beken- en boslandschap. In de totaalvisie voor het beekdalgebied worden de aanwezige en oorspronkelijke kenmerkende landschapskwaliteiten, zoals de 'besloten kamers' met de houtsingels en bomenlanen en de lager gelegen schrale graslanden, versterkt en de nieuwe bebouwing landschappelijk ingepast. Hierdoor ontstaat nieuwe natuur en landschap waarbij de mogelijkheden voor recreatieve uitloop naar het beekdallandschap wordt verbeterd. Het plan Hofdreven vormt de schakel tussen de kern van Rijsbergen en het Landgoed met het beekdallandschap, waardoor er een betere relatie ontstaat tussen dorp en land (zie ook uitgebreide gebiedsvisie, 2.2.1 Totaalvisie Beekdalzone).
De Verordening ruimte stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.
Hoofdstuk 3 Structuren
Het plan behelst de realisering van een nieuw landgoed, gelegen op gronden met de structuren 'groenblauwe mantel' en met de aanduidingen 'ecologische 'verbindingszone', 'reservering waterberging', 'behoud en herstel watersystemen' en 'beperkingen veehouderij.
Afbeelding: Verordening ruimte 2014
Inzake de structuren zijn van toepassing de artikelen:
En algemeen dient rekening te worden gehouden met regels voor ruimtelijke kwaliteit (artikel 3.1)
De locatie is gelegen in de groenblauwe mantel. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn meestal gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied. De beheergebieden EHS liggen binnen de groenblauwe mantel. Ook de groene gebieden door én nabij de stedelijke omgeving zijn onderdeel van de groenblauwe mantel.
De waarden in de groenblauwe mantel zijn vaak gekoppeld aan landschapselementen (zoals houtwallen en heggen), het watersysteem (zoals de aanwezigheid van kwel) en het voorkomen van bijzondere planten en dieren. De groenblauwe mantel is opgebouwd uit een aantal deelgebieden die:
Vanwege de beperkte ontwikkeling van Landgoed Weerijs draagt dit plan niet bij aan het versterken van de bodem- en watersyteem in het gebied. De ontwikkeling is gekoppeld aan de landschapselementen, zoals bosplantsoenen, houtwallen en heggen en vormt een versterking van de landschappelijke structuur van het beekdallandschap.
Artikel 6.1 en 6.9 Bescherming en ontwikkeling van de groenblauwe mantel en beheergebied ecologische hoofdstructuur
Voor de ontwikkeling van een landgoed is met name artikel 6.9 van belang.
De Verordening ruimte bevat onderstaande begripsbepaling voor een landgoed:
"een ruimtelijk-functionele eenheid bestaande uit bos of overige natuur, al dan niet in combinatie met agrarische gronden, met daarin een geconcentreerde vorm van karakteristieke (woon)bebouwing."
Vanwege het bepalende belang voor dit plan is onderstaand het gehele artikel 6.9 geciteerd, met aansluitend cursief de beantwoording.
"6.9 Landgoederen
Het landgoed ligt in de structuur 'groenblauwe mantel'.
Voor de ecologische verbindingszones geldt een beperkt beschermingsregime, gericht op het bieden van basisbescherming. Inrichting, beheer en bescherming is uitgewerkt in het Inrichtingsplan Weerijs Zuid van Dienst Landelijk Gebied. (Bijlage 3). De bescherming van de ecologische zone wordt geborgd door de bestemming Natuur.
Reservering waterberging is gericht op het tegengaan van activiteiten die ten koste kunnen gaan van het waterbergend vermogen van het gebied. De aanduiding 'overige zone - reserveringsgebied waterberging' verankert de belangen.
In voorliggend plan is binnen deze aanduiding de nieuwe bestemming "Natuur" opgenomen, inclusief een omgevingsvergunningplicht voor werken en werkzaamheden. De aanduiding 'overige zone - zoekgebied beekherstel' verankert de belangen.
Iedere ontwikkeling moet passen in de omgeving. De omgeving bestaat uit zowel aanwezige waarden als uit omliggende functies; aard, schaal en functie van de bebouwing wordt in dat kader afgewogen. De aspecten 'landschappelijke inpassing van ruimtelijke ontwikkeling', 'zorgvuldig ruimtegebruik', 'ladder duurzame verstedelijking' zijn in dit kader van belang. Deze worden verantwoord in respectievelijk paragraaf 2.2.5, 2.2.6 en 2.2.4.
Het Inrichtingsplan Weerijs-Zuid (2010) heeft tot doel de verbetering van leefbaarheid, landschap, economische ontwikkeling en realisatie van water- en natuurdoelen. De ondertitel is niet voor niets “de juiste grond op de juiste plaats voor landbouw, natuur, recreatie, water, wonen en werken”.
In het Inrichtingsplan wordt de Hofdreven genoemd als een strategische locatie vanuit leefbaarheid en recreatie voor het herstel van landschappelijke structuren. De aanleg van het zogenaamde “Ommetje Rijsbergen” dient te worden nagestreefd (Bijlage 3).
Conclusie
De beoogde ontwikkeling versterkt de positie van de Hofdreven, doordat een passende overgang van stedelijke bebouwing naar het beekdal wordt gerealiseerd.
De gemeente Zundert heeft, na de vaststelling van de structuurvisies voor de verschillende kernen, de ontwerp structuurvisie Buitengebied 2025 opgesteld.
Het buitengebied van de gemeente Zundert is omvangrijk en de opgaves en ambities zijn groot. Gelukkig zijn veel ambities en opgaven de afgelopen jaren reeds vormgegeven en vastgesteld. Zo is er het nieuwe bestemmingsplan buitengebied waarin o.a. agrarische en economische ambities zijn verwoord en mogelijk gemaakt. Een ander voorbeeld is het landschapsontwikkelingsplan waarin de ambities voor het Zundertse landschap zijn vastgelegd. Deze opgaves en ambities zijn een gegeven en worden als zodanig in de nieuwe structuurvisie voor het Buitengebied opgenomen.
Daarnaast heeft de ontwerp structuurvisie door het organiseren van een workshop met geïnteresseerde burgers en ondernemers vorm gekregen. Er ligt nu een ontwerpvisie met duidelijke ideeën: een ondernemend, groeiend en bloeiend buitengebied, waar het goed wonen, werken, recreëren en leven is.
In augustus 2015 is de visie voorgelegd aan het college van burgemeester en wethouders. De structuurvisie Buitengebied 2025 is door de gemeenteraad van Zundert vastgesteld op 13 oktober 2015.
Een van de uitgangspunten van het GVVP is dat het buitengebied aantrekkelijk moet zijn voor recreatieve fietsers en voetgangers. Bij planvorming wordt daarom rekening gehouden met wandel- en fietsroutes zoals een fietsroute of een laarzenpad langs de Aa of Weerijs. In het Inrichtingsplan Landgoed Weerijs zijn laarzenpaden opgenomen met een ruimtereservering voor een fietsroute.
Onder andere de Aa of Weerijs en de Kleine Beek zijn aangewezen als ecologische verbindingszones. Ze verbinden natuurgebieden en zorgen ervoor dat het landschap van de gemeente Zundert een zekere dooradering kent van natuur, waar dieren zich langs kunnen verplaatsen. In het Inrichtingsplan Landgoed Weerijs is de EVZ opgenomen en bestemd als natuur.
Landschappelijk en ecologisch gezien vertegenwoordigen ze een belangrijke functie, maar bovenal zijn ze van essentiële waarde voor het waterbeheer, alsook de opgaves die hier liggen ten aanzien van de verwachte klimaatsverandering. Binnen de beekdalen moet ruimte worden gevonden voor waterberging zodat de inundatiekans (overstromingsrisico) voor belangrijke (agrarische) gebieden beperkt kan worden. Daarnaast moet er ruimte worden
gevonden voor het vasthouden van water zodat in drogere perioden natuur en landbouw nog voldoende water tot hun beschikking hebben. In het bestemmingsplan Landgoed Weerijs is een gebiedsaanduiding opgenomen voor reserveringsgebied waterberging en zoekgebied beekherstel.
De gemeenteraad van Zundert heeft op 19 december 2011 de “Structuurvisie Rijsbergen 2020” vastgesteld. De structuurvisie Rijsbergen 2020 geeft op hoofdlijnen aan op welke wijze de gemeente in de toekomst om wil gaan met ruimtelijke ontwikkelingen.
Ten aanzien van het beekdallandschap gaat de structuurvisie in op het versterken van de beekdalzone Aa of Weerijs door middel van het versterken van de landschapselementen, het versterken van de relatie dorp en beekdalzone en de realisering van nieuwe recreatieve routes voor zowel de fiets als de wandelaars.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de Structuurvisie Rijsbergen 2020. In de structuurvisie is er destijds voor gekozen de ontwikkeling aan de dorpsrand te concentreren aan de oostzijde van Hofdreven. Naar aanleiding van de stedenbouwkundige en landschappelijke analyse van het gebied is het logischer de bebouwing te situeren aan weerszijden van de Hofdreven. Een uitgebreide motivatie over de situering van de kavels en de bebouwing is opgenomen in hoofdstuk 2 Planbeschrijving.
Daarnaast draagt de ontwikkeling ook bij aan het versterken van de beekdalzone Aa of Weerijs door middel van het herstellen van de historische besloten kamers en het herprofileren van de Laan Hofdreven. Hierdoor wordt het dorp op een landschappelijke manier afgerond en ontstaat er een logische entree aan de rand van het dorp.
De gemeenteraad heeft op 29 oktober 2013 de thematische structuurvisie Landschap 2025 vastgesteld. De thematische structuurvisie Landschap 2025 beschrijft de huidige situatie van het landschap en de visie voor de toekomst. Daarnaast bevat de structuurvisie concrete projecten om deze toekomstvisie te realiseren. De locatie ligt binnen de aanduiding “beekdal” in de structuurvisie Landschap, waarbij onder meer sprake is van de opgave om bestaande bouwblokken niet te vergroten en (nagenoeg) geen ruimte te bieden voor teeltondersteunende voorzieningen als kassen of pot- en containervelden.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling versterkt (door het saneren van het bouwblok en de latente uitbreiding daarvan en van de teeltondersteunende voorzieningen) de opgave ten aanzien van de “beekdalen” in de Structuurvisie Landschap en is daarmee dus in overeenstemming.
Op 22 december 2009 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Zundert 2010-2014 vastgesteld. Vooraf kan gezegd worden dat de woonvisie niet alleen gaat over bouwen, maar over wonen in algemene zin. Wonen is véél meer dan alleen bouwen.
Aangegeven wordt dat binnen de gemeente Zundert, de kern Rijsbergen de sterkste verhuisbinding heeft met Breda en in die zin ook aantrekkelijk is voor potentiële vestigers. Ook zijn de bewoners van Rijsbergen wat meer dan de andere kernen gericht op Etten- Leur. Daarnaast wordt gesteld dat in Rijsbergen redelijk wat voorzieningen aanwezig zijn, ook op het gebied van zorg. De samenstelling van de bevolking in Rijsbergen ligt dicht tegen het gemiddelde van de gemeente Zundert aan. Er zijn iets meer gezinnen met kinderen dan gemiddeld en iets minder alleenstaanden. De verwachting is dat het aantal inwoners afneemt en dat in 2020 een kwart van de bevolking 65 jaar of ouder is. De vergrijzing is in Rijsbergen het sterkst van alle kernen. In de afgelopen jaren (2004- 2008) zijn er bijna 100 woningen gerealiseerd in Rijsbergen. Bijna de helft daarvan betreft zorgappartementen. In de afspraken met de provincie zijn circa 125 woningen in Rijsbergen opgenomen.
Gewenste ontwikkelingsrichting en accenten in Rijsbergen zijn:
Conclusie
De beoogde ontwikkeling sluit aan bij de beoogde onwikkelingsrichtingen, uniek woonmilieu en behoud van aantrekkelijke uitstraling en groen van Rijsbergen.
De Nota Parkeernormen is als onderdeel van het GVVP vastgesteld. Bij de totstandkoming van de gemeentelijke parkeernormen is aangesloten bij de landelijk gehanteerde parkeernormen op basis van het ASVV 2004, met dien verstande dat er geen minimale of maximale normen zijn gegeven, maar concrete eenduidige normen per woonsegment zijn benoemd. De parkeernota is erop gericht te voorkomen dat nieuwe ontwikkelingen binnen de kern leiden tot een toename van de parkeerdruk in de directe omgeving van het plangebied. Daarom hanteert de gemeente Zundert de stelling dat het realiseren van minder parkeerplaatsen op eigen terrein dan de parkeernorm voorschrijft niet is toegestaan.
Het voorliggend plan behoort tot de categorie ‘niet stedelijk, rest bebouwde kom’. Hiervoor wordt voor dure woningen, 2,2 parkeerplaats per woning als norm aangehouden.
Om te kunnen beoordelen of binnen nieuwbouwplannen voldaan wordt aan de gestelde parkeernorm worden de onderstaande rekenwaarden gehanteerd.
Conclusie
In het kader van de omgevingsvergunning dient op basis van bovenstaande rekenwaarden bepaald te worden of voldaan wordt aan de gestelde norm.
In de gemeentelijke welstandsnota zijn beleidsregels opgenomen betreffende de welstandscriteria. Daarbij gaat het om algemene welstandscriteria, gebiedsgerichte ontwikkelingskaders, specifieke objectgerichte welstandscriteria en sneltoetscriteria. De welstandscriteria hebben betrekking op de plaatsing van woningen/aanbouwen/ bijgebouwen, de vorm en maatvoering en ten slotte op de architectuurtypering, kleurstelling en het materiaalgebruik. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende indeling:
Niveau 1: zeer waardevolle welstandsgebieden. Extra bescherming gericht op consolidatie van de bestaande veelal cultuurhistorische of landschappelijke kwaliteiten;
Niveau 2: bijzondere welstandsgebieden. Extra inspanning tot voordeel van de bestaande of gewenste ruimtelijke kwaliteit;
Niveau 3: reguliere welstandsgebieden. Normale inspanning met als uitgangspunt het handhaven van de basiskwaliteit;
Niveau 4: welstandsvrije gebieden. Geen welstandstoetsing.
Plangebied
Het plangebied is onderdeel van het buitengebied en wordt niet besproken in de welstandsnota. Voor het plangebied wordt een apart beeldkwaliteitsplan opgesteld, wat later opgenomen zal worden als bijlage van de welstandsnota. Voor de richtlijnen wordt aangesloten bij het gemeentelijk en provinciaal beleid voor landgoederen.
Conclusie
In het plan Landgoed Weerijs is rekening gehouden met de gebiedstypering voor landgoederen. Door middel van de verbeelding en regels zijn de goot en bouwhoogte vastgelegd. Door middel van het vastleggen van bouwblokken wordt een afstand tot de weg gegarandeerd. Ten behoeve van de planontwikkeling zijn uitganspunten voor de beeldkwaliteit geformuleerd, deze zijn in Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan Landgoed Weerijs bijgevoegd.
Op 25 april 2013 heeft de gemeenteraad van Zundert de beleidsnota nieuwe landgoederen gemeente Zundert vastgesteld. De regels zoals opgenomen in de ‘Verordening Ruimte’ van de provincie Noord-Brabant zijn integraal van toepassing op deze beleidsnota. Naast deze provinciale regels worden er in deze beleidsnota een aantal gemeente specifieke voorwaarden gesteld. Een verzoek tot ontwikkeling van een nieuw landgoed zal aan zowel het provinciale als gemeentelijke beleid moeten voldoen.
Naast de gebruikelijke relevante planologische beoordelingsaspecten gelden er ten aanzien van nieuwe landgoederen aanvullende locatievoorwaarden:
Ten opzichte van de bouwregels voor reguliere burgerwoningen gelden soepeler bouwregels:
Voorts gelden er ten aanzien van de inrichting en beeldkwaliteit regels met betrekking tot de ruime openstelling, rangschikking onder de Natuurschoonwet, de aanwezigheid van een ruimtelijke samenhang en een vereist beeldkwaliteitsplan (in aansluiting op het landschapsontwikkelingsplan).
Beoordeling: de openstelling is privaatrechtelijk geregeld. Het bestemmingsplan maakt extensieve recreatie mogelijk en de aanleg van paden is via een voorwaardelijke verplichting in het plan ook vastgelegd. Er vindt een rangschikking onder de Natuurschoonwet plaats. De ruimtelijke samenhang en beeldkwaliteit wordt uitvoering gemotiveerd in 2.2
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.
De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.
Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder in werking getreden. Hierin is de bevoegdheid voor het verlenen van een hogere waarde neergelegd bij Burgemeester en Wethouders. Dat betekent dat het 'hogere-waardebesluit' niet langer ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten hoeft te worden voorgelegd. Voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai stapt de wetgever nu over op de Europese dosismaat Lden (staat voor day- evening- night). In de wet wordt Lden aangegeven in decibel (dB).
Voor geluidgevoelige functies zoals woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorwegverkeer. Bij de bouw van de woning dient de gevelisolatie van de betrokken woning zodanig te worden ontworpen, dat voor de binnenwaarde kan worden voldaan aan de eisen uit het bouwbesluit. Hierin staat geregeld dat de binnenwaarde maximaal 33 dB mag bedragen. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarden wordt voldaan kan door bevoegd gezag (Burgemeester en wethouders) een hogere grenswaarde worden vastgesteld, voor woningen. in het buiten stedelijk gebied (buiten bebouwde kom) geld een maximum te verlenen ontheffingswaarde Lden van 53 dB(A) (wgh art. 83, lid 1).
Binnen het plangebied ligt een weg, de Hofdreven. Voor de Hofdreven geldt een snelheidsregiem van 30 km/uur. Hierdoor hoeft voor deze weg geen toetsing aan de Wet geluidhinder plaats te vinden.
Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedssfeer (geluidszone) van spoorlijnen.
Samengevat kan geconcludeerd worden dat er in het kader van het bestemmingsplan geen nader akoestisch onderzoek behoeft plaats te vinden.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek, eventueel aangevuld met een bodemonderzoek, bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
Wet bodembescherming
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
Op locaties waar ontwikkelingen plaatsvinden dient de bodem gesaneerd te worden als sprake is van een ernstige bodemverontreiniging. In dat geval dient voorafgaand aan ontwikkelingen een saneringsplan opgesteld te worden dat goedgekeurd moet worden door de Omgevingsdienst zijnde het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb).
Aangezien sprake is van functiewijziging is verkennend bodemonderzoek voor dit bestemmingsplan noodzakelijk. Uit informatie van het bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat de planlocatie niet is onderzocht.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en bestaande grenzen niet meer bedraagt dan 1 m. (Bijlage 4 Bodemonderzoek).
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
Wet bodembescherming
Geconcludeerd kan worden dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met lood en PAK.
De ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met PCB.
Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met barium, koper, molybdeen, nikkel, benzeen, xylenen en dichloorpropanen.
Besluit bodemkwaliteit
Geconcludeerd kan worden dat de bovengrond ter plaatse van het noordoostelijk gedeelte van de onderzoekslocatie indicatief voldoet aan de klasse industrie. Voor het overig gedeelte van de onderzoekslocatie voldoet de bovengrond aan de achtergrondwaarde.
De ondergrond ter plaatse van het oostelijk gedeelte van de onderzoekslocatie voldoet indicatief aan klasse wonen. Het westelijk gedeelte van de onderzoekslocatie voldoet aan de achtergrondwaarde. De eventueel tijdens de bouwactiviteiten vrijkomende bovengrond is geschikt voor hergebruik ter plaatse. Mogelijk kan de bovengrond voldoen aan de eisen voor achtergrondwaarden grond. Voor een formeel oordeel van de toepassingsmogelijkheden van de vrijkomende grond (hergebruik) dient voldaan te worden aan hetgeen wat beschreven staat in de Regeling en het Besluit bodemkwaliteit (aanwezigheid bodemfunctiekaart en/of AP04 onderzoek). Vooralsnog dienen voor de overtollige grond, afkomstig van de onderzoekslocatie, de eisen van het binnen de gemeente van toepassing zijnde beleid in acht genomen te worden.
Gezien de verkregen resultaten van het onderzoek dient de gestelde hypothese "niet verdachte locatie" formeel gezien verworpen te worden. Gezien de geringe overschrijdingen en het van nature voorkomen van verhoogde achtergrondgehaltes in het grondwater is het echter gerechtvaardigd de gestelde hypothese te accepteren.
Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden dat binnen de huidige functieklasse geen gebruiksbeperkingen hoeven te worden gesteld aan de onderzoekslocatie. De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.
De resultaten van het onderzoek vormen geen belemmering de voorgenomen bouwplannen ter plaatse te realiseren. Geadviseerd wordt de resultaten van het onderzoek bij de aanvraag om omgevingsvergunning te voegen.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste (toekomstige) besluiten en regelingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom de risicobron. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan de grenswaarde worden voldaan en met de richtwaarde rekening worden gehouden, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft. Op basis van het Bevi geldt als oriëntatiewaarde voor het GR:
Het Bevi bevat een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.
Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR geldt de hierboven genoemde oriëntatiewaarde.
Bedrijven waar ten hoogste 13 m³ propaan in ten hoogste twee bovengrondse opslagtanks wordt opgeslagen, vallen binnen de werkingssfeer van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). Dit besluit geeft aan te houden afstanden tussen de propaantank(s), het vulpunt van de tank(s) en de opstelplaats van de tankwagen en (beperkt) kwetsbare objecten die zijn gelegen buiten de inrichting. Voor de opslag van propaan gelden de volgende veiligheidsafstanden:
Opslagtank met propaan tot en met 5 kubieke meter | Opslagtank met propaan groter dan 5 kubieke meter tot en met 13 kubieke meter | ||
Bevoorrading tot en met 5 keer per jaar | 10 meter | 15 meter | |
Bevoorrading meer dan 5 keer per jaar | 20 meter | 25 meter |
Per 1 april 2015 is de regelgeving over het Basisnet in werking getreden. Met het Basisnet wordt beoogd een duurzaam evenwicht tussen ruimtelijke ontwikkelingen, vervoer van gevaarlijke stoffen en veiligheid te creëren. Dit gebeurt door alle hoofdvaarwegen, rijkswegen en spoorwegen in te delen in categorieën. Deze categorieën verschillen in de mate waarin er beperkingen gelden voor vervoer en/of ruimtelijke ontwikkelingen. Beperkingen voor het vervoer worden vastgelegd in een gebruiksruimte, beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen in een veiligheidszone.
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes in werking getreden. In het besluit staan regels voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen.
Het Besluit externe veiligheid transportroutes hanteert een vaste grens van 200 meter, vanaf de buitenrand van de transportroute, waarbuiten in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Buiten de 200 meter is een verantwoording niet noodzakelijk. Wel geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken buiten de 200 meter, in de toelichting aandacht moet worden gegeven aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Uit de provinciale risicokaart, eindrapporten over het basisnet en actuele informatie over relevante risicobronnen binnen de gemeente blijkt dat in en om het plangebied een aantal bronnen liggen die in het kader van de invloed op het plangebied beschouwd moeten worden, namelijk:
Alle risicobronnen liggen buiten het plangebied. De nieuwe landgoedwoningen liggen buiten het invloedsgebied van de risicobronnen. De kortste afstand is die tot de buisleidingstrook, en bedraagt zo'n 780 meter. Een verantwoording van het groepsrisico kan daarom achterwege blijven.
Gelet op het voorgaande levert het aspect externe veiligheid geen belemmering op voor de realisatie van het plan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering
In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.
Omgevingstype
In de VNG-uitgave wordt aangegeven dat een 'gemengd gebied' een gebied is met een matige tot sterke functiemenging. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
De omgeving van het plangebied kan worden beschouwd als een rustig buitengebied, zoals bedoeld in de VNG-brochure omdat geen sprake is van een combinatie van milieuhinderlijke en milieugevoelige functies.
Categorie bedrijvigheid
Voor de toetsing aan de uitgangspunten van de VNG-publicatie zijn de omliggende bedrijven geïnventariseerd. De bedrijven en zonering zijn in de onderstaande omgevingstabel en figuur opgenomen. De richtafstanden en indices die behoren bij het bedrijfstypen zijn eveneens vermeld.
In onderstaande tabel is weergegeven welke type inrichtingen in de omgeving van de locatie zijn gelegen, tot welke VNG-categorie deze behoren, wat de bijbehorende richtafstand is rekening houdende met omgevingstype 'rustig buitengebied’. De kolom ‘werkelijke afstand’ is de afstand van de inrichtings-/bedrijfsgrens tot de gevel van de dichtstbijzijnde nieuwe woningen. Tevens is aangegeven wat het maatgevende aspect (geur, geluid of stof) is.
SBI-code | Adres | Omschrijving | VNG categorie | Richtafstand | Werkelijke afstand | ||||||
5211 | Sint Bavostraat 50 | Supermarkten,warenhuizen | 1 | 10 | 240 | ||||||
5224 | Sint Bavostraat 53 | Detailhandel brood en banket | 1 | 10 | 370 | ||||||
5530 | Sint Bavostraat 55 | Restaurants, cafetaria's, snackbars, viskramen e.d. | 1 | 10 | 380 | ||||||
9260 | Sint Bavostraat 58c | Schietbaan flobert, geweer | 4.1 | 200 | 247 |
De boomkwekerijbedrijven bevinden zich op grotere afstand (meer dan 20 meter van de bouwlocaties), waardoor er geen beperkingen zijn vanwege driftzones van boomkwekerijen.
Uit het onderzoek blijkt dat VGN-richtafstanden geldend voor de bestaande inrichtingen in de omgeving van het plangebied niet over het plangebied zijn gelegen. Daardoor is er geen belemmering vanuit bestaande inrichtingen voor de ontwikkeling.
Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 vastgesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2.
Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Beoordeling luchtkwaliteit
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.
In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie tot maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In voorliggend bestemmingsplan wordt uitgegaan van de realisatie van maximaal 3 nieuwe wooneenheden.
Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling in het bestemmingsplan 'Landgoed Weerijs' is aan te merken als een ontwikkeling die 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daardoor is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool 2014. Nabij het plangebied bedraagt de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 20 µg/m3, 21,5 µg/m3 en 14 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3) en PM2,5 (25 µg/m3) wordt niet overschreden.
De voorgestane ontwikkeling is aan te merken als een project dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).
Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van het plan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Een overschrijding van de grenswaarden is dan ook niet te verwachten.
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ordening is geregeld in het Europese Verdrag van Valetta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:
Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd en op 1 september 2007 in de Wet op de archeologische monumentenzorg vertaald in nieuwe wetgeving. De wet regelt in aansluiting op het Europese verdrag de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, onder andere door inpassing van de belangen van archeologie in de ruimtelijke ordening.
In opdracht van Somnium Real Estate B.V. heeft Antea Group een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd voor de woonpercelen gelegen aan de Hofdreven te Rijsbergen (gemeente Zundert). Het bureau- en booronderzoek is daarbij gecombineerd uitgevoerd met het noordelijk perceel gelegen in het bestemmingsplan Hofdreven en de 3 landgoedkavels in het bestemmingsplan Landgoed Weerijs.
Op basis van het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied gelegen is in het beekdal van de Aa of Weerijs. De meest zuidelijk gelegen percelen liggen daarbij op korte afstand van de actieve beekloop die hier sinds het rechttrekken van de beekloop gedurende de tweede helft van de twintigste eeuw ligt. Door de ligging in het beekdal en mogelijk nabij de rand van het beekdal geldt op de gemeentelijke archeologische beleidskaart een hoge archeologische verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit de steentijd. Dit wordt in Archis 2 ook bevestigd door de aanwezigheid van AMK-terrein 2166, zijnde een terrein van hoge archeologische waarde met veronderstelde bewoningsresten uit het mesolithicum. Op basis van het gefaseerd uitgevoerde veldwerk is geconstateerd dat het plangebied dusdanig laag ligt op de gradiënt van het beekdal dat er geen sprake meer kan zijn van behoudenswaardige archeologische vindplaatsen binnen het gehele plangebied (woonpercelen). In hoeverre de geconstateerde bodemroering verklaard kan worden uit de ligging laag in het beekdal of dat dit mede verklaard moet worden uit de bodemingrepen uitgevoerd bij het rechttrekken van de waterloop is met zekerheid vastgesteld.
Op het voorlopig schetsplan voor de ontwikkeling zijn in het plangebied alleen bodemingrepen voorzien in de directe nabijheid van de weg “Hofdreven”. Gezien de nu aangetoonde ligging van het gebied op een lage gradiënt van het beekdal stellen we als Antea Group dat er nergens binnen het plangebied reden is om te veronderstellen dat de ruimtelijke ontwikkeling leidt tot aantasting van een behoudenswaardige archeologische vindplaats. Het bevoegd gezag heeft hier op 21 mei 2015 een selectiebesluit over genomen zodat het opnemen van een archeologische dubbelbestemming ter plaatste van de woonpercelen niet nodig is. De dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 4 zijn opgenomen op het overige deel van het plangebied conform het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Zundert.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld.
Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.
Provinciaal Waterplan Waar water leeft en werkt
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 “Waar water leeft en werkt” is de strategische basis voor het Brabantse waterbeleid en waterbeheer voor de korte en lange termijn. Het waterplan is op 22 december 2009 in werking getreden. Het plan is afgestemd op de Kaderrichtlijn Water. Naast beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Het plan is tevens beheerplan voor grondwateronttrekkingen.
Bovendien is het plan structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
In het Provinciaal Waterplan is de hoofddoelstelling voor het waterbeleid in Noord-Brabant opgenomen. Dit betreft de volgende doelstelling: “De provincie wil dat het water bijdraagt aan een gezonde omgeving voor mens, dier en plant, waarin we veilig kunnen wonen en waar ruimte is voor economische, maatschappelijke en ecologische ontwikkelingen”. Dit wordt vertaald in de volgende maatschappelijke doelen:
Keur
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Op grond van de Keur is het onder andere verboden, zonder watervergunning van het dagelijks bestuur, handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, de aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd.
De Weerijs is op de kaart behorende bij de Keur van Waterschap Brabantse Delta aangeduid als beschermd gebied. . Navolgende figuur geeft een uitsnede van de Keurkaart ‘Beschermde gebieden’ weer in de omgeving van het plangebied.
Afbeelding: Legger Waterschap Brabantse Delta, keur
De percelen liggen precies op de rand van de dorpskern Rijsbergen en het buitengebied. Aan de noordwestzijde ligt dus het dorp Rijsbergen terwijl aan de zuidoostzijde van het plangebied het beekdal van Aa of Weerijs ligt. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 15,7 hectare en is voor een belangrijk deel in gebruik als agrarische grond. Het ligt op de overgang van eerdgronden naar laagveengronden. Het noordelijk deel van het plangebied is deels vergraven.
Riolering
In de Hofdreven ter hoogte van het plangebied is een GEM-stelsel gelegen. Het vuilwater binnen het plangebied is aangesloten op dit stelsel. Het regenwater dat binnen het plangebied neerslaat op verharding stroomt grotendeels bovengronds af richting de sloten.
Oppervlaktewater
De Aa of Weerijs is aangeduid als Watergang categorie A (blauw). Het plangebied watert via waterlopen categorie B (paars) rechtstreeks af op de hoofdwaterloop Aa of Weerijs. De Aa of Weerijs is tevens aangeduid als ecologische verbindingszone. Langs de Aa of Weerijs ligt aan beide zijden een onderhoudsstrook van 5m. Deze oeverzone heeft de dubbelbestemming Waterstaat - Waterlopen gekregen.
Afbeelding: Legger Waterschap Brabantse Delta, oppervlaktewaterlichamen en vaarwegen
Grondwater
De locatie is niet in een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied gelegen (Provinciale Milieuverordening 2010), en evenmin in een beschermd gebied zoals aangegeven in de Keur (Keur Waterschap Brabantse Delta).
De GHG bevindt zich in het beekdal tussen 0,25 en 0,4 m -mv, daarbuiten tussen 0,4 m en 0,8 m -mv
De gemeente Zundert heeft ten behoeve van het inzichtelijk maken van de grondwaterfluctuatie een grondwatermeetnet opgezet. Voor de kern van Rijsbergen zijn een drietal peilbuizen geplaatst. Onderstaand is per locatie aangeven wat de HG31 (i.v.m. meetperiode van ca. 3,5 jaar) betreft:
De peilbuis Risten 47 ligt ruim 500 meter ten noorden van het plangebied en kent een nagenoeg gelijke ligging ten opzichte van de watergang Aa of Weerijs (Risten 47 op circa 100 m van de Aa of Weerijs, plangebied circa 130 meter).
Gezien de ligging van het plangebied geeft de peilbuis Risten 47 voor het plangebied een realistisch beeld. Dit beeld bevestigt de GHG van de grondwatergegevens van de provincie.
Na de voorgenomen ontwikkeling is dus sprake van drie vrijstaande woningen/kavels met een ruime groeninvulling, zoals die indicatief is weergegeven op onderstaande afbeelding.
Afbeelding; Planopzet Landgoed Weerijs
Het aantal m2’s verharding zal naar verwachting circa 750 m2 per landgoedkavel + 450 m2 van de ontsluitingsweg meer bedragen dan in de huidige situatie. Het blijkt dat het oppervlak aan verharding/bebouwing met 2700 m² toeneemt. In het plan wordt in totaal 1440 m2 water gedempt (donker blauw). Door het realiseren van nieuwe sloten en een poel (fel blauw) wordt 1806 m2 nieuw water aangelegd. Per saldo wordt circa 366m2 nieuw water toegevoegd.Onderstaande afbeelding laat zien welke sloten worden gedempt en waar nieuwe sloten worden aangelegd. Rondom de landgoedkavels komen zaksloten te liggen.De bebouwing en verharding van deze kavels watert af naar deze sloten. De sloten staan met elkaar in verbinding en lopen haaks op de Aa of Weerijs, zodat het water afgevoerd kan worden naar de beek.
Afbeelding; Waterkaart toekomstige situatie - uitsnede landgoedkavels
Voor het dempen van B-watergangen geldt een vergunningsplicht, het dempen kan enkel toegestaan worden als er geen wateroverlast ontstaat als gevolg van de demping en de water aan- en afvoer tenminste hetzelfde blijft.
Voor het graven van poelen bestaat een algemene regel (Algemene regel 4) waarin eisen gesteld worden aan de oppervlakte, diepte en de taludhellingen van de poelen. In het plangebied is 1 poel opgenomen, deze ligt in de ecologische verbindingszone en is onderdeel van het bestek Weerijs-Zuid.
Advies behandeling regenwater (RWA)
Vanuit het waterschap Brabantse Delta dan wel de gemeente Zundert worden geen aanvullende voorzieningen in het kader van berging/infiltratie van regenwater geëist. Ten behoeve van de toekomstige ontwikkeling moet het regenwater gescheiden worden afgevoerd. Het regenwater afkomstig van de daken en verharding (zowel van privaat terrein als van openbaar gebeid) dient te worden afgevoerd op de in het plangebied aanwezige sloten.
Advies behandeling vuilwater (DWA)
Het DWA-stelsel vanuit het plangebied dient te worden aangesloten op het gemeentelijke GEMstelsel in de Hofdreven. Er dienen bij de gemeente Zundert vergunningen te worden aangevraagd voor de aansluiting op het gemeentelijk rioolstelsel.
Ontwatering en drooglegging planlocatie
Om grondwateroverlast te voorkomen, wordt gestreefd naar een bepaalde minimale ontwateringsdiepte bij de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Voor het plangebied ter plaatse van de landgoedwoningen is een GHG bepaald van gemiddeld 5,70 m +N.A.P.. Het huidige maaiveld van de planlocatie bedraagt gemiddeld 6,42 m +N.A.P., waardoor er een ontwatering is van 0,72 m (6,42 – 5,70). Voor stedelijk bebouwd gebied wordt conform de landelijk gehanteerde norm een ontwateringsdiepte van 0,70 m –mv nagestreefd; hier voldoet het plangebied aan.
Milieuvriendelijk bouwmaterialen
Bij de uitwerking van de bouwplannen zal aandacht zijn voor uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)syteem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water (bodem)kwaliteit en ecologie.
Gezien de kleinschaligheid van de planontwikkeling en de beperkte toename in verharding (2700 m²) wordt de planontwikkeling binnen de beleidsgrenzen hydrologisch neutraal ontwikkeld. Het aspect water vormt hierdoor geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
In overeenstemming met het beleid van de gemeente Zundert zal het RWA-stelsel worden aangesloten rechtstreeks op de in het plangebied aanwezige sloten. Het DWA-stelsel vanuit het plangebied dient te worden aangesloten op het gemeentelijke GEM-stelsel in de Hofdreven. Er dient bij gemeente Zundert een vergunning te worden aangevraagd voor de aansluiting op het gemeentelijk rioolstelsel.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de natuurbeschermingswetgeving. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming (o.a. Natuurbeschermingswet 1998) en soortenbescherming (Flora- en faunawet). Met deze wetten zijn de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn verankerd in de nationale wetgeving. Onder gebiedsbescherming valt ook de toetsing aan het provinciaal ecologisch beleid, waarmee bepaalde gebieden en landschaps-elementen worden beschermd, zoals de Ecologische Hoofdstructuur en het weidevogelgebied.
Natuurbeschermingswet
Gebiedsbescherming wordt gewaarborgd door de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw). Deze wet beschermt Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten en wetlands. Voor activiteiten met een mogelijk effect op deze gebieden is toetsing aan de Nbw noodzakelijk.
Natura 2000
Voor het uitvoeren van projecten en handelingen die negatieve effecten kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied en die niet nodig zijn voor het beheer van het Natura 2000-gebied, is een vergunning nodig. Het bevoegd gezag hiervoor zijn Gedeputeerde Staten, tenzij de Nbw-procedure aanhaakt bij de omgevingsvergunning. In dat geval zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag, maar is er een verklaring van geen bedenkingen van GS nodig.
Instandhoudingsdoelstellingen beschrijven de doelen voor natuurlijke habitats of populaties van de in het wild levende dier- en plantensoorten om een gunstige staat van instandhouding te waarborgen. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 19j van de Nbw rekening worden gehouden met de effecten van het plan op Natura 2000-gebieden. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen negatieve effecten op de instandhoudings-doelstellingen van het Natura 2000-gebied hebben. Dit wordt 'externe werking' genoemd. Van negatieve effecten is sprake als, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, een habitattype verslechtert of soorten significant worden verstoord. Deze bescherming geldt alleen voor de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Projecten en handelingen die de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied aantasten zijn in ieder geval vergunningplichtig op grond van artikel 19d Nbw.
Beschermde Natuurmonumenten
Bij de aanwijzing van Natura 2000-gebieden is het mogelijk dat (delen van) Beschermde Natuurmonumenten binnen de grenzen van het Natura 2000-gebied vallen. Indien dit het geval is houdt dit in dat, het betreffende aanwijzingsbesluit tot natuurmonument is komen te vervallen (artikel 15a, lid 2 Nbw). Echter, het voormalig beschermd natuurmonument is nog wel beschermd op grond van de doelstellingen ten aanzien van het behoud, herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied zoals bepaald in het van rechtswege vervallen besluit (artikel 15a, lid 3 Nbw). Concreet houdt dit in dat de status van Natuurmonument, na aanwijzing als Natura 2000-gebied, is komen te vervallen maar de doelstellingen niet.
Op grond van artikel 19j lid 1 hoeft niet te worden getoetst aan de doelstellingen van een (voormalig) beschermd natuurmonument. Er moet echter wel op grond van de goede ruimtelijke ordening en het zorgplichtartikel 19l Nbw, worden getoetst aan deze doelstellingen. Met andere woorden: er moet zicht zijn op de haalbaarheid van het plan. Indien het plan effecten kan hebben op het voormalig beschermd natuurmonument, moet worden beoordeeld of hiervoor een vergunning ex artikel 16 Nbw noodzakelijk is en of deze kan worden verleend. In dit artikel is namelijk bepaald dat het verboden is zonder vergunning projecten of andere handelingen te realiseren die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, voor de natuurwetenschappelijke betekenis van het beschermd natuurmonument of voor dieren of planten in het beschermd natuurmonument of die het beschermd natuurmonument ontsieren.
Ecologische Hoofdstructuur
Het voormalige ministerie van LNV heeft in 1990 de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) geïntroduceerd. De EHS bestaat uit een netwerk van natuurgebieden. Het doel van de EHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. De EHS wordt beschermd via regelgeving onder de Wet ruimtelijke ordening.
Het in de Nota Ruimte vastgelegde rijksbeleid ten aanzien van de begrenzing en de bescherming van de EHS, is vertaald in regelgeving in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, dat per provincie is uitgewerkt in een provinciale ruimtelijke verordening. In de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant zijn verplichtingen opgenomen voor bescherming van de EHS. Kort gezegd is hier geregeld dat (ruimtelijke) ingrepen in de EHS die de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS significant aantasten niet zijn toegestaan, tenzij:
Om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast, moet het bevoegd gezag (de gemeente) erop toezien dat hiernaar door de initiatiefnemer onderzoek wordt verricht. Gemeenten moeten het in de verordeningen en beleidsregel vastgelegde beschermingsregime voor de EHS verankeren in bestemmingsplannen en ook de naleving daarvan borgen bij het (verlenen van omgevingsvergunningen voor het) afwijken van ruimtelijke regels.
Overigens kan een gebied, naast een onderdeel zijn van de EHS, tegelijkertijd een Natura 2000-gebied zijn. Als er sprake zou zijn van tegenstrijdige vereisten, dan is het beschermingsregime Natura 2000 leidend.
Soortenbescherming wordt gewaarborgd door de Flora- en faunawet (hierna: Ffw). De Ffw beschermt alle in het wild levende soorten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in verschillende beschermingscategorieën. De beschermde diersoorten (vogels, vissen, zoogdieren, amfibieën, reptielen, insecten, ongewervelden, et cetera) en ongeveer 100 plantensoorten zijn te vinden in tabellen, die deel uitmaken van de Ffw. Daarnaast zijn alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen beschermd tijdens de broedperiode en zijn van een aantal soorten de vaste rust- en verblijfplaatsen en functionele omgeving jaarrond beschermd.
Het uitgangspunt van de Ffw is dat alles wat schadelijk is voor beschermde soorten verboden is, zoals het verstoren, verontrusten, doden, vangen, plukken, vernielen, verwonden van soorten of het wegnemen, vernielen of verstoren van hun verblijfplaats. Van het verbod kan alleen onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken. Voor álle activiteiten met een mogelijk effect op beschermde dier- en plantensoorten is toetsing aan de Ffw noodzakelijk. Activiteiten waarbij de verbodsbepalingen overtreden worden, dienen voorkomen te worden, bijvoorbeeld door het treffen van mitigerende maatregelen. Indien dit niet mogelijk is, dan is het uitvoeren van een dergelijke activiteit alléén toegestaan met een ontheffing van het Ministerie van EZ. Een mitigatieplan of ontheffing dient in het bezit te zijn voorafgaand aan de start van de uitvoeringsfase.
Naast de verbodsbepalingen staat in de Ffw dat voor alle in het wild levende planten- en dier-soorten de zogenaamde zorgplicht geldt. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. De zorgplicht geldt voor iedereen en voor alle planten en dieren, beschermd of niet. Bij beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Vanwege de grote afstand tot beschermde natuurgebieden en het feit dat het plangebied en het Natura 2000-gebied van elkaar worden gescheiden door wegen, wordt er geen enkele invloed van de ingreep op het Natuurbeschermingswetgebied verwacht. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Het bestemmingsplan is een besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet (Ffw) niet optreden. Het verwijderen van opgaand groen, de grondwerkzaamheden en de bouwwerkzaamheden leiden tot verstoring van alle aanwezige soorten.
De Flora- en faunawet (Ffwet) is sinds 1 april 2002 van kracht. De wet regelt de bescherming van de in het wild levende planten en dieren in Nederland met het oog op de instandhouding van soorten. Dit betreft soorten die zijn aangemerkt als beschermd op basis van de Flora- en faunawet. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd. Overtreding van een verbodsbepaling is alleen toegestaan met een ontheffing op basis van de Flora- en faunawet (art. 75). Op 10 september 2004 is het 'Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen' in werking getreden. In dit besluit zijn de volgende drie categorieën opgenomen:
Ontheffingaanvragen op basis van categorie 1 en 2 worden getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort' (de zogenaamde lichte toets). Ontheffingaanvragen op basis van categorie 3 krijgen te maken met de 'uitgebreide toets'. Dit houdt in dat wordt getoetst op drie criteria, te weten 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang, 2) er is geen alternatief en 3) doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort. Aan alle criteria moet worden voldaan.
Aangezien er op de locatie Landgoed Weerijs ingrepen (nieuwbouw) uitgevoerd worden zijn negatieve effecten op vaste rust- en verblijfsplaatsen van strikt beschermde soorten niet uitgesloten.
Uit de toetsing van de resultaten van het onderzoek aan de Flora- en faunawet (zie Bijlage 6) blijkt dat bij uitvoering van de ingreep mogelijk negatieve effecten te verwachten zijn op vogels.
In het plangebied worden geen vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten verwacht. Voor de mogelijk aanwezige soorten broedvogels geldt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden. Voor het broedseizoen stelt de wet geen vaste begin- of einddatum. Normaal gesproken loopt het broedseizoen voor de meeste vogelsoorten van 15 maart tot 15 juli.
Wanneer niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden moet het plangebied voorafgaande aan de werkzaamheden door een deskundige op het gebied van beschermde soorten onderzocht worden op de aanwezigheid van broedgevallen. Ook is het dan aan te raden het aanwezige snoeiafval en de vegetatie binnen het werkterrein (ruim) voor het broedseizoen te verwijderen, teneinde de kans op broedgevallen binnen het plangebied te beperken.
Het is niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verstoren van broedende vogels. Op de overige soortgroepen wordt geen negatief effect op beschermde soorten (of functies) verwacht.
Op grond van de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van de ingreep worden geen significant negatieve effecten verwacht op de kwaliteit van beschermde gebieden.
Flora en fauna vormt geen belemmerend aspect voor de voorgenomen ontwikkeling.
In deze paragraaf wordt nog ingegaan op de aspecten parkeren, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Dit bestemmingsplan maakt de functiewijziging van een agrarische gebiedsbestemming naar wonen mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.
Dit bestemmingsplan maakt 3 extra woningen ten opzichte van de bestaande situatie mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.
Het plangebied wordt ontsloten op Hofdreven. Voor wat betreft de verkeersgeneratie, gaat CROW-publicatie 317 er vanuit dat de verkeersproductie voor een vrijstaande woning een ritproductie heeft van 7,8 - 8,6 ritten per etmaal (buitengebied). Bij gebruik van de maximale planologische ruimte en een gemiddelde ritproductie komt dat voor de planlocatie neer op (8,2 x 3=)25 ritten / etmaal.
De extra verkeersbewegingen voor 3 extra woningen in relatie tot de huidige situatie zijn zeer beperkt. Deze kunnen worden verwerkt op het bestaande wegennet.
Aan het einde van Hofdreven en aan het begin van de oprijlaan van het landgoed is een keerlus gelegen. De keerlus voldoet aan de eisen van de brandweer. De keerlus heeft een bochtstraal van 7 meter en de rijbaan heeft een breedte van 5,2m. De ladderwagen en de vuilniswagen kunnen zonder problemen keren, zie onderstaande afbeeldingen.
Afbeelding; rijcurve ladderwagen en vuilniswagen
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte hanteert de gemeente parkeernormen. Het aantal parkeerplaatsen dat op basis daarvan nodig is voor de ontwikkeling moet binnen het plangebied gerealiseerd worden.
Bij de realisatie van de voorgenomen 3 vrijstaande woningen in het buitengebied, is door de gemeente de parkeernorm van 2,2 parkeerplaats per woning opgegeven.
Uitgangspunt in de ontwikkeling is dat voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein worden gerealiseerd.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen.
Op grond van artikel 6.2.1 Bro is er sprake van een ‘aangewezen bouwplan’. Derhalve dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen of het verhaal van kosten van de grondexploitatie ‘anderszins te verzekeren’. Initiatiefnemer voert voor eigen rekening en risico de bouwwerkzaamheden geheel op eigen terrein uit. Hiermee is sprake is van een financieel uitvoerbaar plan. Voor dit bestemmingsplan is afgezien van een exploitatieplan aangezien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. De gemeente sluit met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst af, waarin ook de verantwoordelijkheid voor eventuele planschadekosten wordt vastgelegd.
De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is verzekerd.
Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan het College van Burgemeester en Wethouders overleg voert met betrokken instanties en overheden. In het kader van het vooroverleg wordt kennisgeving gedaan verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan.
Inspraak en Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft, volgens de gemeentelijke inspraakverordening ter inzage gelegen van 10 september 2015 tot en met 21 oktober 2015. Op 1 oktober 2015 heeft de projectontwikkelaar samen met de gemeente een inloopavond gehouden, waar de planontwikkeling is gepresenteerd en er gelegenheid was om vragen te stellen over het plan. Daarnaast is het plan in het kader van het vooroverleg volgens artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de diverse instanties zoals de provincie Noord-Brabant en Waterschap Brabantse Delta en de Brandweer Midden- en West-Brabant.
De reacties zijn opgenomen in Bijlage 7 Inspraak- en vooroverlegrapport. De inspraakreacties (hoofdstuk 2) en overlegreacties (hoofdstuk 3) zijn samengevat en voorzien van een gemeentelijke beantwoording. Naar aanleiding van de inspraakprocedure wordt tevens een aantal ambtelijke wijzigingen in het plan doorgevoerd. Deze ambtelijke wijzigingen zijn in hoofdstuk 4 toegelicht. Op het plan zijn vier inspraakreacties ingediend en een drietal vooroverlegreacties.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan "Landgoed Weerijs" te Rijsbergen heeft vanaf 18 februari 2016 tot en met 30 maart 2016 ter inzage gelegen. Openbare kennisgeving heeft plaatsgevonden in de Staatscourant, de Zundertse Bode en op de websites www.zundert.nl en www.ruimtelijkeplannen.nl.
Tijdens de terinzagelegging is iedereen de mogelijkheid geboden om schriftelijk of mondeling zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad van de gemeente Zundert ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan. Er zijn twee schriftelijke zienswijzen naar voren gebracht. Er zijn geen mondelinge zienswijzen ingediend.
In een seperate Nota van zienswijzen worden in hoofdstuk 2 de ingebrachte zienswijzen besproken. In hoofdstuk 3 worden de ambtshalve aanpassing aangegeven. De algehele conclusie wordt weergegeven in hoofdstuk 4.
Conclusie:
De ingekomen zienswijzen worden ongegrond geacht en er zijn geen ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Het bestemmingsplan "Landgoed Weerijs" te Rijsbergen wordt derhalve ongewijzigd vastgesteld.
Het provinciale beleid houdt in dat het landgoed een ruimtelijk-functionele eenheid vormt, bestaande uit bos of overige natuur, al dan niet in combinatie met agrarische gronden, met daarin een geconcentreerde vorm van karakteristieke (woon)bebouwing. De hiervoor genoemde eenheid dient primair gewaarborgd te worden in het beheer. Daarom is gekozen voor afzonderlijke functionele bestemmingen, met een dubbelbestemming Waarde - Landgoed met als overstijgende functie de instandhouding en behoud van de samenhang van het landgoed.
Gekozen is voor onderstaande bestemmingen:
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Beekdal
Deze bestemming is toegekend aan de gronden (op perceelsniveau) die in het beekdal van de verschillende stromende beken liggen. In casu betreft het een paardenwei. In deze beeklopen die van zuidwest naar noordoost lopen liggen karakteristieke, waardevolle elementen die beschermd dienen te worden. Het betreft de Aa of Weerijs, Bijloop en de Kleine Beek.
De begrenzing van dit gebied is gebaseerd op de begrenzing van de Groenblauwe mantel in de Verordening Ruimte en de begrenzing uit de Gebiedsvisie Boomteeltontwikkelingsgebied. Ook sluit de begrenzing aan bij het bestemmingsplan Buitengebied Zundert. Om een invulling te geven aan deze bescherming wordt er geen extra ontwikkelingsruimte geboden (geen intensivering) in de beekdalen voor de boomteeltsector.
Artikel 4 Groen - Landschapselement
De bestaande en nieuwe bomen en haagbeplanting die tezamen een structuur vormen en als zodanig behouden dienen te blijven, zijn bestemd als Groen - Landschapselement. Solitaire beplanting valt hier niet onder, uitgezonderd wanneer sprake is van een monumentale status. Binnen deze bestemming is geen bebouwing toegestaan. Ter bescherming van de hoge landschappelijke waarde geldt binnen deze bestemming een omgevingsvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden, daaronder begrepen het verwijderen van beplanting.
De realisatie en instandhouding van de landschapselementen wordt zowel privaatrechtelijk overeengekomen als voorwaardelijk vastgelegd in de planregels (met het inpassingsplan als bijlage bij de regels).
Artikel 5 Natuur
Dit zijn bestaande agrarische gronden die worden omgezet naar natuur. Het betreft een groot deel van het landgoed. Hiermee wordt de voorwaarde uit de Verordening ruimte 2014, waarin staat dat per 1500 m3 woongebouw tenminste 2,5 hectare wordt aangewezen ten behoeve van het realiseren van nieuwe natuur geëffectueerd.
Een groot deel van de nieuwe natuur bestaat uit natuurweiden (bloemrijke graslanden e.d.) en poelen. Vanwege de ecologische doelstelling is binnen deze bestemming geen bebossing toegestaan. Ook mag binnen deze bestemming niet worden gebouwd. Binnen de bestemming is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen ter bescherming van de natuurwaarden. Extensief agrarisch gebruik is toelaatbaar. Deze bestemming komt op hoofdlijnen overeen met de bestemming natuur uit het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Zundert, daaraan toegevoegd een gebruikregel voor het realiseren van bos als strijdig gebruik.
Solitaire beplanting valt binnen deze bestemming, maar de realisatie en instandhouding is niet voorwaardelijk vastgelegd.
Zowel ter bescherming van de waarden van het beekdal als van de overige waarden (ecologische verbindingszone, reserveringsgebied waterberging, zoekgebied beekherstel) is een omgevingsvergunning plicht voor werken en werkzaamheden opgenomen.
De dubbelbestemmingen voor archeologische verwachtingswaarden zijn conform vigerend overgenomen.
De halfverharde wandel- en fietspaden, voorzover gelegen binnen het plangebied, zijn aangeduid. De situering ervan kan eventueel iets verschuiven. De realisatie ervan is voorwaardelijk vastgelegd in de planregels, een en ander conform artikel 6.9 uit de Verordening ruimte 2014. Ook het aanleggen van een verhard pad ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' is rechtstreeks mogelijk.
De bestemming 'Tuin' is bedoeld voor zij- en achtertuinen. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een hoogte van 1 meter toegestaan. Ter behoud van het complex, is het bouwen van vergunningsvrije bouwerken niet wenselijk.
De bestemming 'Verkeer' omvat de ontsluiting van de woningen voor het autoverkeer en niet de halfverharde wandel- en fietspaden.
Artikel 8 Water
In deze bestemming zijn de Weerijs vervat. De leggerwaterloop volgt onveranderd het huidige verloop. De keur van het waterschap is daarop van toepassing. Wegen (zowel verhard als onverhard) met daarbij behorende voorzieningen zoals bruggen en duikers alsook waterstaatkundige kunstwerken zijn toegelaten.
Deze bestemming betreft de nieuwe landhuizen. Omdat de bestemming Wonen in bestemming Buitengebied niet voldoet voor de maatvoering van de nieuwe bebouwing is het wenselijk om een maatwerkbestemming te maken.
De bouwregels (maatvoering) voor de landhuizen zijn conform de provinciale beleidslijnen voor nieuwe landgoederen. Omdat de woongebouwen een karakteristieke verschijningsvorm van allure moeten hebben en de situering en omvang daarvan passen bij de aard en het karakter van het landgoed, is er een minimum inhoud en goot- en bouwhoogte bepaald in de regels. Ter waarborging van het landgoed-/landhuiskarakter mag de inhoud van het landhuis niet minder bedragen dan 750 m³ en zijn bouwvlakken opgenomen om de compacte situering te waarborgen. Ook is bepaald dat er per 750 m3 woongebouw maximaal één woonfunctie is toegelaten.
De inhoud van de hoofdgebouwen tezamen is ook gemaximeerd. Met het oog op flexibiliteit is het schuiven van de inhoudsmaat van de landhuizen 'onderling' mogelijk, mits de totale inhoudsmaat van 4700 m3 niet wordt overschreden. Een beroep aan huis of een bedrijf aan huis is onder voorwaarden toegestaan.
Om de belangrijkste ondergrondse rioleringen te beschermen is een dubbelbestemming aan deze leiding toegekend. Waarbij de beschermingszone als uitgangspunt is genomen.
Artikel 11 Waarde - Archeologie 2 en Artikel 12 Waarde - Archeologie 4
De dubbelbestemmingen omvatten de gebieden van de archeologische beleidskaart. Het gemeentelijk archeologiebeleid is hierbij het uitgangspunt geweest. Op deze wijze worden mogelijke archeologische waarden beschermd.
Afhankelijk van welke verwachtingswaarde is toegekend geldt een archeologisch onderzoek als verplichting vanaf bepaalde bodemingrepen.
Het landgoed heeft, ter bescherming van de cultuurhistorische en natuurwaarden, een dubbelbestemming gekregen. In deze bestemming is tevens een afwijking van de bouwregels opgenomen voor het realiseren van een architectuurparel als onderdeel van het Landgoed Weerijs.
Artikel 14 Waterstaat - Waterlopen
Dit is een zone van 5 m langs (primaire) waterlopen. Deze zone is aangewezen voor het behoud/herstel en beheer van de waterloop. Ook binnen deze zone mag, indien het Waterschapsbestuur positief is, alsnog een vergunning worden verleend voor het realiseren van bebouwing binnen deze strook.