direct naar inhoud van Regels
Plan: Akkermolenweg 9
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0879.BPakkermolenweg9-VS01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Akkermolenweg 9 met identificatienummer NL.IMRO.0879.BPAkkermolenweg9-VS01 van de gemeente Zundert;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanbouw:

een toevoeging van een afzonderlijke ruimte aan een hoofdgebouw waarmee het in verbinding staat en die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten:

beroep:

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, consumentenverzorgend of hiermee gelijk te stellen terrein, met behoud van de woonfunctie en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

bedrijf:

Het beroepsmatig verlenen van diensten, het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk en het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor:

  • a. geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- of Vergunningenbesluit milieubeheer geldt;
  • b. waarvan de omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij bijbehorende bijgebouwen past;
  • c. de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft;

1.7 achtererf:

gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het bouwvlak is gelegen;

1.8 achtergevel:

de achterzijde of een denkbeeldige lijn van het hoofdgebouw;

1.9 afhankelijke woonruimte:

een (gedeelte van een) bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de (bedrijfs)woning en dient voor de huisvesting van een gedeelte van een huishouden uit een oogpunt van mantelzorg;

1.10 ambachtelijk bedrijf:

een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen, niet zijnde aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingsgrens:

de als zodanig aangegeven lijn, welke door een gebouw of een complex van gebouwen niet mag worden overschreden;

1.13 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.14 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten daaronder niet begrepen;

1.15 bestaande situatie:

ten aanzien van bouwwerken:

een bouwwerk, dat:

op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is;

na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend;

ten aanzien van gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende vergunning;

1.19 bijgebouw:

een gebouw, al dan niet vrijstaand, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zich daarvan door zijn constructie of afmetingen in visueel, functioneel en architectonisch opzicht onderscheidt en dat niet direct in verbinding staat met het hoofdgebouw;

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, vliering en kelder;

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 brutovloeroppervlak:

de vloeroppervlakte van een ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een bouwwerk gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen;

1.28 calamiteit:

een onvermijdelijk, eenmalig, buiten de schuld van de eigenaar en/of gebruiker van het bouwwerk veroorzaakt onheil; van calamiteit is in ieder geval geen sprake bij tenietgaan (mede) door slecht onderhoud;

1.29 coffeeshop:

een alcoholvrije horeca-inrichting waar handel in en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt;

1.30 detailhandel (bedrijf):

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.31 erf:

het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.32 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.33 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een ander plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;

1.34 evenement:

een voor het publiek toegankelijke en daarop gerichte activiteit op het gebied van sport, muziek of sociaal-cultureel dan wel maatschappelijk vlak met een beperkte duur. Onder de duur wordt niet begrepen de periode die benodigd is voor het opbouwen en afbreken van de voor de activiteit benodigde voorzieningen;

1.35 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;

1.36 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.37 groothandelsbedrijf:

een bedrijf dat gericht is op het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, instellingen dan wel aan personen tot aanwending in een ander bedrijf;

1.38 growshop:

een al dan niet zelfstandige ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen) voor psychotrope stoffen, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.39 handel in softdrugs:

het verkopen van softdrugs vanuit een horeca-inrichting of een andere voor het publiek toegankelijke lokaliteit en de daarbij behorende erven, dan wel het aldaar aanwezig zijn van middelen als bedoeld in artikel 3 (lijst II) van de Opiumwet, dan wel toegestaan dat de bedoelde middelen in de horeca-inrichting gebruikt, bereid, bewerkt, verkocht, geleverd, verstrekt en vervaardigd worden;

1.40 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn ligging, constructie, afmetingen of functie, dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.41 huishouden:

een huishouden bestaat uit één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen. Vaak is een huishouden gebaseerd op bloedverwantschap en huwelijksbinding of een met een huwelijksverbinding gelijk te stellen samenlevingsverband;

1.42 kelder:

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5 meter boven het peil;

1.43 kunstwerk:

een civieltechnisch dan wel beeldend kunstwerk;

1.44 luifel:

afdak of overkapping aan of bij een gebouw, al dan niet ondersteund;

1.45 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.46 nevenactiviteit:

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel;

1.47 nutsvoorziening:

voorzieningen, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, gasontvangstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.48 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 meter boven het peil is gelegen;

1.49 ondergeschikte activiteit:

een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft;

1.50 ondergronds:

beneden het peil;

1.51 overkapping:

een bouwwerk zonder eigen wanden, dat aan ten minste een deel van één zijde een gesloten wand kent;

1.52 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;

1.53 perceelsgrens:

een lijn die een bouwperceel van een ander bouwperceel, ander terrein of van de openbare weg scheidt;

1.54 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.55 raamprostitutie:

een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie);

1.56 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde/richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten;

1.57 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.58 smartshop:

een al dan niet zelfstandige ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling en verkoop), verkopen en/of leveren van psychotrope stoffen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.59 straatprostitutie:

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken;

1.60 vliering:

bovenste gedeelte van een zolder;

1.61 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen;

1.62 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

1.63 werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde;

1.64 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat bestaat uit een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van:

  • één afzonderlijk huishouden, of;
  • één huishouden plus maximaal twee individuele personen, of;
  • vier individuele personen;

waarbij de volgende woningtypen te onderscheiden zijn:

  • 1. vrijstaande woning:
    een woning, waarbij het hoofdgebouw met bijbehorende aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen, geen gemeenschappelijke wand heeft met een naastgelegen hoofdgebouw dan wel daar bijbehorende aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen;
  • 2. twee-aaneengebouwde woning
    • a. een woning, die deel uitmaakt van een blok van twee als woning aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen (twee-onder-één-kap);
    • b. een woning, waarbij het hoofdgebouw met bijbehorende bijgebouwen één of meerdere gemeenschappelijke wanden heeft met een naastgelegen hoofdgebouw dan wel daar bijbehorende aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen (geschakeld);
  • 3. aaneengebouwde woning:
    een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee als woning aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen;
  • 4. gestapelde woning:
    een woning een woongebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat;

1.65 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.66 zijerf:

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen;

1.67 zolder:

ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt (uitmaken) van de daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.2 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de breedte van bouwpercelen:

tussen de zijdelingse perceelsscheidingen van het bouwperceel in de naar de zijde van de weg gekeerde perceelsgrens;

2.5 de breedte van woningen:

tussen de hoofdzijgevelvlakken in de naar de zijde van de weg gekeerde bouwgrens;

2.6 de bruto vloeroppervlakte (bvo):

de bruto vloeroppervlakte van de ruimte(n) van een gebouw wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsmuren en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen over alle bouwlagen van een gebouw met uitzondering van parkeergarages en/of bergingen bij gestapelde woningen;

2.7 de diepte van gebouwen:

de grootste afstand in meters tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken;

2.8 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.9 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.11 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren);

2.12 ondergeschikte bouwdelen:

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en bestaande grenzen niet meer bedraagt dan 1 meter.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijven;
  • b. bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', met dien verstande dat maximaal 1 bedrijfswoning is toegestaan;
  • c. extensief recreatief medegebruik.

3.2 Bouwregels

Uitsluiten zijn toegestaan bouwwerken die ten dienste staan van deze bestemming, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen en overkappingen, waaronder silo's en ten hoogste één teeltondersteunende kas, mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • c. het bebouwingspercentage bedraagt 100%.

3.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bedrijfswoning, aanbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning, inclusief aanbouwen en bijgebouwen, mag maximaal 750 m3 bedragen;
  • d. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag maximaal 3 meter en de bouwhoogte maximaal 5 meter bedragen;
  • e. de goothoogte van aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag maximaal de bouwhoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag maximaal 5 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van het hoofdgebouw niet wordt overschreden;
  • g. de bouwhoogte van aanbouwen en bijgebouwen gelegen in de zijdelingse perceelsgrens bedraagt tot een afstand van 2 meter vanaf de zijdelingse perceelsgrens maximaal 3 meter en voor het overige maximaal 5 meter, waarbij het hoogteverschil overbrugd dient te worden door gebruikmaking van een schuin dakvlak met een dakhelling van maximaal 45 graden, met dien verstande dat de bouwhoogte van het hoofdgebouw niet wordt overschreden.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen, geldt dat de bouwhoogte maximaal 2 meter mag bedragen, met uitzondering van silo's. Silo's zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 8 meter.

3.3 Nadere eisen

Ter uitvoering van de bestemmingsomschrijving in 3.1 zijn burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, met in achtneming van het bepaalde in 3.2, bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

mits deze eisen blijven binnen de in het plan neergelegde begrenzingen en indien zulks noodzakelijk is in verband met:

  • 1. de landschappelijke inpasbaarheid;
  • 2. de verkeers-, sociale- en brandveiligheid;
  • 3. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. aanleg en instandhouding als tuin, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • b. langzaamverkeerroutes ten behoeve van de ontsluiting van aangrenzende gronden.

4.2 Bouwregels

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken die ten dienste staan van deze bestemming en bouwwerken die ten dienste staan van de bijbehorende woonbestemming, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

4.2.1 Erkers, luifels en balkons

Voor het bouwen van erkers, luifels en balkons gelden de volgende bepalingen:

  • a. de diepte gemeten uit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1 meter, met dien verstande dat de afstand tot de perceelsgrens niet minder dan 2 meter mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter, met dien verstande dat voor balkons geldt dat de hoogte van de balustrade niet meer mag bedragen dan 1,5 meter gemeten vanaf de bovenzijde van de grondvloer van het balkon;
  • c. de bebouwde oppervlakte van de aangebouwde bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m², waarbij de bebouwde oppervlakte van balkons wordt gemeten ter hoogte van de bovenzijde van de grondvloer van het balkon;
  • d. de stedenbouwkundige samenhang mag niet onevenredig worden aangetast;
  • e. er mag geen onevenredige afbreuk worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van belendende percelen;
  • f. de verkeersveiligheid mag niet in het geding komen.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen, geldt dat de bouwhoogte maximaal 1 meter mag bedragen, met uitzondering van vlaggenmasten waarbij de bouwhoogte maximaal 6 meter mag bedragen.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. tuinen en erven;
  • c. langzaamverkeerroutes;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken die ten dienste staan van deze bestemming, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

5.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. het hoofdgebouw mag uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan;
  • b. de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • c. vrijstaande woningen dienen minimaal 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrenzen te worden opgericht;
  • d. het is niet toegestaan om hoofdgebouwen te splitsen in meerdere woningen;
  • e. vergroting van het hoofdgebouw over twee bouwlagen is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

5.2.2 Aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelegen buiten het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 50% van het gezamenlijke zij- en achtererf bedragen gelegen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat de gezamenlijke bebouwingsoppervlakte maximaal 80 m2 bedraagt;
  • b. aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen dienen minimaal 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrenzen te worden opgericht;
  • c. de goothoogte van aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van aanbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 5 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van het hoofdgebouw niet wordt overschreden;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d mag de bouwhoogte van aanbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen in de zijdelingse perceelsgrens niet meer bedragen dan 3 meter en vanaf deze grens in gelijke mate met de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens toenemend niet meer dan 5 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van het hoofdgebouw niet wordt overschreden;
  • f. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag respectievelijk maximaal 3 meter en 5 meter bedragen;
  • g. vrijstaande bijgebouwen dienen achter de achtergevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan te worden opgericht.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen, geldt dat de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen, met uitzondering van de bouwhoogte van erfafscheidingen, waarbij de bouwhoogte vóór de voorgevel maximaal 1 meter mag bedragen en achter de voorgevel maximaal 2 meter.

5.3 Nadere eisen

Ter uitvoering van de bestemmingsomschrijving in 5.1 is het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, met in achtneming van het bepaalde in 5.2, bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de situering en afmetingen van bouwpercelen;
  • c. de aanleg van parkeergelegenheid van voldoende omvang op eigen terrein;

mits deze bepalingen blijven binnen de in het plan neergelegde begrenzingen en indien zulks noodzakelijk is in verband met:

  • 1. de woonsituatie in de directe omgeving;
  • 2. een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 3. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • 4. de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
  • 5. de milieusituatie;
  • 6. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden voor:

  • a. seksinrichtingen;
  • b. grow-, smart- en coffeeshops;
  • c. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte;
  • d. bedrijven;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bed & breakfast.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

5.5.1 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:

  • a. de totale gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, inclusief opslagruimte, niet meer bedraagt dan 30% van het brutovloeroppervlak tot een maximum van 50 m2;
  • b. er geen detailhandel of groothandel plaatsvindt, behoudens een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit ten dienste van de aan huis verbonden beroepsmatige- of bedrijfsmatige activiteit;
  • c. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • d. geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte optreedt;
  • e. de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit uitsluitend wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het hoofdgebouw.

5.5.2 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.4 onder c. en toestaan dat een bij een woning behorend bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte mits:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
  • c. het bijgebouw qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de betreffende woning;
  • d. de afhankelijke woonruimte gelijkvloers wordt uitgevoerd;
  • e. het betreffende (deel van het) bijgebouw voldoet aan de bepalingen die voor woningen gelden zoals het Bouwbesluit en de Bouwverordening;
  • f. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.

5.5.3 Vervallen omgevingsvergunning mantelzorg

De afwijking verleend op grond van 5.5.2 vervalt, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

5.5.4 Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.4 onder e. en een bed & breakfast toestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de uitvoering van bed & breakfast vindt plaats ondergeschikt aan de in 5.1 onder a toegestane functie, wat inhoudt dat de functie zoals genoemd in 5.1 onder a. als hoofdactiviteit als zodanig aanwezig is en herkenbaar blijft;
  • b. de uitvoering van bed & breakfast vindt plaats binnen het hoofdgebouw;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder 5.5.4 onder b. mag, indien het hoofdgebouw onvoldoende ruimte biedt, de nevenactiviteit in een bijbehorend bouwwerk gerealiseerd worden;
  • d. de kamers mogen niet als zelfstandige wooneenheid functioneren;
  • e. het gebruik is recreatief, met dien verstande dat permanente bewoning niet is toegestaan;
  • f. het is niet toegestaan bed & breakfast te gebruiken voor het huisvesten van arbeiders voor tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
  • g. er mogen maximaal 4 kamers worden gebruikt voor de bed & breakfastvoorziening, voor maximaal 8 personen;
  • h. de bed & breakfast mag niet meer bedragen dan 40% van de totale vloeroppervlakte, gemeten op vloerniveau van de woning en bijbehorende gebouwen;
  • i. er mogen geen andere horeca-activiteiten plaatsvinden dan het verstrekken van logies en ontbijt;
  • j. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende bedrijven;
  • k. de activiteiten moeten infrastructureel goed inpasbaar zijn en geen aanmerkelijke toename van de verkeersbelasting tot gevolg hebben;
  • l. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte, met dien verstande dat minimaal één parkeerplaats per kamer beschikbaar is op eigen terrein;
  • m. er mag geen extra (separate) inrit worden aangelegd;
  • n. er is sprake van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid.

5.5.5 Voorwaarden

De omgevingsvergunning als bedoeld in 5.5.1, 5.5.2 en 5.5.4 wordt uitsluitend verleend indien:

  • a. het doel en de uitgangspunten van het plan niet onevenredig worden aangetast;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 6 Waarde – Archeologie

6.1 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 1,50 m over een oppervlakte groter dan 150 m² ;
  • b. bouwwerken met een oppervlakte van minder dan 150 m² voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 1,50 m.

6.1.1 Afwijken van de bouwregels

a Afwijken voor bouwen ten dienste van andere bestemming

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 onder a, voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de uitvoering van bouwactiviteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid.

b Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om bouwvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

c Advies

Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek en het afwijkingsverzoek als bedoeld in lid 6.1.1.b, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert.

6.1.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

a Omgevingsvergunning

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 150 m² en dieper dan 1,50 m;
  • b. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen over een oppervlakte groter dan 150 m² en dieper dan 1,50 m;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur over een oppervlakte groter dan 150 m² en dieper dan 1,50 m;
  • d. het verlagen van het waterpeil over een oppervlakte groter dan 150 m² en dieper dan 1,50 m;
  • e. het doen van opgravingen in het kader van archeologisch onderzoek, mits verricht door een ter zake deskundige, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid.

b Uitzonderingen

Het verbod, zoals bedoeld in lid 6.1.2.a is niet van toepassing, indien:

  • a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;
  • b. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • c. de werken en werkzaamheden op inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht,
  • d. de werken en werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning.

c Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden voor de 'Waarde-Archeologie' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een vergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen in de op oppervlakte en diepte meer bedraagt dan 150 m2 en niet dieper gaat dan 150 cm onder maaiveld.
  • b. Aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleidt door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door de door (de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg, zijn de Regioarcheoloog, van) het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
  • c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning.
  • d. De vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

d Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.1.2.a wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid.

e Advies

Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 6.1.2.a onder c, wordt de deskundige van de bevoegde overheid (Regioarcheoloog) om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

6.1.3 Wijzigingsbevoegdheid
a Wijziging op basis van archeologisch onderzoek

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat aan de bestemming 'Waarde -Archeologie' wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

b Advies

Alvorens de in lid 6.1.3.a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt deskundig advies gevraagd aan een door Burgemeester en wethouders vastgestelde deskundige op het gebied van de archeologische Monumentenzorg conform de vigerende KNA.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Ondergronds bouwen

De regels inzake situering van bouwwerken als bedoeld in hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan gelden, voor zover van toepassing, ook in geval van ondergronds bouwen en met dien verstande, dat:

  • a. alleen ondergronds mag worden gebouwd waar bovengrondse bebouwing aanwezig is;
  • b. de verticale diepte maximaal 5 meter mag bedragen.

8.2 Afwijkende maten

8.2.1 Goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

8.2.2 Bebouwingspercentage

In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Maatvoeringen, begrenzingen en nutsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling van de regels kan worden afgeweken, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bestemmingsregels en toestaan dat de aangegeven begrenzingen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, met maximaal 10 meter worden verschoven, niet zijnde een vergroting;
  • b. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 meter;
  • c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
  • d. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen mag worden overschreden, mits de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 50% bedraagt;
  • e. de bestemmingsregels voor het bouwen van nutsvoorzieningen, zoals telefooncellen, wachthuisjes, gasreduceerstations en schakelstations mits de inhoud niet meer dan 50 m3 en de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;

en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

    • 1. het straat-, bebouwings- en landschapsbeeld;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de waterstaatkundige belangen;
    • 4. de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
    • 5. de verkeersveiligheid;
    • 6. de sociale veiligheid;
    • 7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

9.2 Woning

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in dit bestemmingsplan voor het gebruik van een woning in strijd met het begrip 'woning' als bedoeld in lid 1.64 ten behoeve van de huisvesting van maximaal tien personen, op voorwaarde dat aan de volgende regels wordt voldaan:

  • a. de woning heeft een totale bruto vloeroppervlakte tussen de 120 m2 en 250 m2;
  • b. er kunnen voor het extra aantal te huisvesten personen voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd; daarbij geldt een parkeernorm van één parkeerplaats op eigen terrein per twee personen;
  • c. de initiatiefnemer dient aan te tonen dat zij voldoet aan alle wettelijke eisen (bouwbesluit 2012), een adequaat (parkeer)beheer toepast en tevens wordt gevraagd een communicatieprotocol en klachtenregistratie in te stellen;
  • d. de maximale loopafstand van een punt in de woning tot de toegang mag maximaal 30 meter bedragen;
  • e. er wordt geen onevenredig afbreuk gedaan aan:
    • 1. het algemeen belang dat gediend is met handhaving van de woonregelgeving;
    • 2. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer en/of niet leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

10.2 Overschrijding bouwvlakken

Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van de vergroting van bouwvlakken, met dien verstande dat de overschrijding ten hoogste 5 meter bedraagt en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat-, bebouwings- en landschapsbeeld;
  • b. het woon- en leefklimaat;
  • c. de waterstaatkundige belangen;
  • d. de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 11 Algemene procedureregels

11.1 Bij nadere eis

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  • a. het ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  • b. het bevoegd gezag maakt de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis bladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op andere geschikte wijze;
  • c. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het schriftelijk indienen van zienswijzen bij het bevoegd gezag gedurende de in 11.1 onder a. genoemde termijn;
  • d. het bevoegde gezag deelt aan hen, die zienswijzen hebben ingediend, de beslissing daaromtrent mee.

11.2 Bij wijziging

Voor een besluit tot wijziging van het plan geldt de procedure zoals die is opgenomen in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

12.2 Afwijking omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 12.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 12.1 met maximaal 10%.

12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Het bepaalde in 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 12.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Akkermolenweg 9.