direct naar inhoud van Bestemmingsplanregels
Plan: Ostaayensebaan 18, Achtmaal
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0879.BPOstaayensebaan18-VS01

Bestemmingsplanregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

het bestemmingsplan “Ostaayensebaan 18, Achtmaal” met identificatienummer NL.IMRO.0879.BPOstaayensebaan18-VS01 van de gemeente Zundert;

1.2 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 AAB

Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen.

1.4 Aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten

beroepsactiviteiten:

het gebruik van (een gedeelte van) een gebouw voor een zelfstandig en onder eigen naam uitoefenen van een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied door een daarvoor specifiek opgeleid persoon en waarvan de omvang in activiteiten zodanig is dat deze, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend.

bedrijfsmatige activiteiten:

het gebruik van (een gedeelte van) een gebouw voor het verrichten van werkzaamheden van dienstverlenende en/of ambachtelijke aard met als doel daaruit hoofd- of neveninkomsten te betrekken, waarbij geen sprake is van een zich als specifiek opgeleid persoon naar buiten presenterende beroepsoefenaar en waarvan de omvang in activiteiten zodanig is dat deze, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend.

1.5 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Aardkundige waarden

waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen danwel anderszins vanwege de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem, van algemeen belang zijn vanuit aardkundig oogpunt.

1.8 Achtererf

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.9 Afhankelijke woonruimte

een (gedeelte van een) bij een (bedrijfs)woning behorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de (bedrijfs)woning en dient voor de huisvesting van een gedeelte van een huishouden uit een oogpunt van mantelzorg.

1.10 Agrarisch bedrijf, algemeen

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.11 Agrarisch bedrijfsgebouw

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf.

1.12 Archeologisch deskundige

een door burgemeester en wethouders aangewezen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige op het gebied van archeologisch onderzoek.

1.13 Archeologisch monument

een terrein zoals bedoeld in artikel 1 onder c van de Monumentenwet.

1.14 Archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.15 Archeologische waarden

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.16 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.17 Bebouwingspercentage

een aangegeven percentage, dat de grootte van (het deel van) een bouwperceel of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.18 Bed & breakfast

recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande gebouwen.

1.19 Bedrijf

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten daaronder niet begrepen.

1.20 Bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf, niet zijnde de bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken.

1.21 Bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte die wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten, met uitzondering van parkeervoorzieningen.

1.22 Bedrijfswoning/dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is.

1.23 Bestaande situatie

bebouwing en/of gebruik bestaande ten tijde van de inwerkingstreding van het bestemmingsplan.

1.24 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.25 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.26 Bijbehorend bouwwerk

een gebouw ten behoeve van de uitbreiding van een hoofdgebouw, danwel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak.

1.27 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.28 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.29 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, vliering en kelder.

1.30 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.31 Bouwvlak

aaneengesloten terrein, waarbinnen gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen ten behoeve van eenzelfde bestemming worden geconcentreerd.

1.32 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.33 Brutovloeroppervlak

de vloeroppervlakte van een ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een bouwwerk gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitense) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen.

1.34 Dagopvang

een instelling waar mensen gedurende de dag worden begeleid, verzorgd en beziggehouden, zonder de mogelijkheid tot overnachting.

1.35 Dagrecreatie

bedrijfsmatige uitoefening van diensten op het gebied van recreatie, sport-, educatie of cultuur welke geheel of in overwegende mate in de open lucht worden aangeboden binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang, met de daarbij behorende voorzieningen.

1.36 Dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw, c.q. bouwwerk.

1.37 Diepploegen

het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 cm (gemeten vanaf het peil) ten behoeve van agrarisch gebruik.

1.38 Ecologische waarden en kenmerken

aanwezige en potientiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapstructuur en de belevingswaarde.

1.39 Erf

het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en voor zover dit plan een dergelijke inrichting niet verbiedt.

1.40 Erfbeplanting

afschermende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwvlak van een agrarisch bedrijf, een niet-agrarisch bedrijf of woning.

1.41 Escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een ander plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

1.42 Extensieve recreatie

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving en die nauwelijks of geen invloed heeft op de gegeven bestemmingen.

1.43 Functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.44 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.45 Hervestiging van een agrarisch bedrijf

verplaatsen van een bestaand agrarisch bedrijf van het ene agrarisch bouwblok naar het andere agrarisch bouwblok waar de agrarische activiteiten zijn gestaakt.

1.46 Hoofdfunctie

een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mogen worden gebruikt.

1.47 Hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn ligging, constructie, afmetingen en/of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.48 Kampeermiddel
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een (sta)caravan;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde.
1.49 Kantoor

gebouw waarbinnen bedrijfsmatig diensten worden verleend of waar de administratie van een bedrijf wordt verricht.

1.50 Kelder

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven het peil, onder een bijbehorend bovengronds bouwwerk.

1.51 Mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.52 Milieucategorie

milieucategorie zoals omschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering Den Haag, 2009.

1.53 Milieuhygiënische uitvoerbaarheid

overkoepelend begrip voor milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid etcetera aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, onder andere zodat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

1.54 Nevenactiviteit

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel.

1.55 Omschakeling

geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar de andere agrarische bedrijfsvorm danwel het overstappen van een niet-agrarisch gebruik naar een agrarische bedrijfsvorm.

1.56 Ophogen

het opbrengen van grond elders op de bestaande toplaag.

1.57 Oudheidkundig waardevol terrein

een gebied dat ingevolge dit plan beschermd wordt in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde.

1.58 Paardenbak

een onoverdekt terrein bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden.

1.59 Peil
  • a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddelijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.60 Perceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.61 Productiegerichte paardenhouderij

een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden.

1.62 Prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.63 Raamprostitutie

een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie).

1.64 Ruimtelijke kwaliteit

de kwaliteit van de ruimte zoals bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte.

1.65 Seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.66 Solitair gebouw

een op zichzelf staand gebouw, niet deel uitmakende van een complex van bebouwing.

1.67 Veehouderij

agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten,

pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.

1.68 Voorgevellijn
  • a. de op de verbeelding aangegeven lijn (bouwgrens), die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;
  • b. langs de wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft.
1.69 Vormverandering van een bouwvlak/bestemmingsvlak

wijziging van de begrenzing van een bouwvlak, zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte en zonder dat dit de ruimtelijke kwaliteit aantast.

1.70 Waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d., voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging; bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen.

1.71 Weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.72 Werk

een werkzaamheid of constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.73 Woning

een (gedeelte van een) gebouw, dat bestaat uit een complex van ruimten uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van niet meer dan één afzonderlijk huishouden.

Vrijstaande woning

een woning, waarbij het hoofdgebouw met bijbehorende bouwwerken, geen gemeenschappelijke wand heeft met een naastgelegen hoofdgebouw dan wel daar bijbehorende bouwwerken.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten
2.1.1 De afstand tussen gebouwen

De kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

2.1.2 De afstand tot de weg

De afstand tot de bebouwing en de as van de (hoofd)weg, een parallelweg niet meegerekend.

2.1.3 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.4 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.1.5 De diepte van gebouwen

De grootste afstand in meters tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voor- en achtergevel en/of hart van scheidingsmuren.

2.1.6 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.7 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het

hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.8 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.1.9 Bebouwingspercentage

Deel van het bouwvlak dat bebouwd mag worden, uitgedrukt in procenten.

2.1.10 Peil
  • a. Voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en bestaande grenzen niet meer bedraagt dan 1 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch – Agrarisch bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een boomteeltbedrijf;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' tevens een productiegerichte paardenhouderij;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – landschapselement', uitsluitend voor de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing overeenkomstig bijlage 2 van deze regels;
  • d. ondergeschikte detailhandel van eigen producten als nevenactiviteit;
  • e. het behoud, de versterking en/of het herstel van de landschappelijke inpassing van het agrarisch bedrijf;

met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, tuinen, erven en agrarische gronden.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

4.2.1.a Toegestane bebouwing

Op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming en wel:

  • a. agrarische bedrijfsgebouwen;
  • b. kassen;
  • c. teeltondersteunende voorzieningen;
  • d. een bedrijfswoning;
  • e. bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2.1.b Algemene bouwregels

  • a. per bestemmingsvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan;
  • b. het bestemmingsvlak mag volledig bebouwd worden, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – bebouwing uitgesloten', waar geen bebouwing is toegestaan en met dien verstande dat de afstand tot de as van de weg (een parallelweg niet meegerekend) waaraan wordt gebouwd niet minder mag bedragen dan 15 m;
  • c. de afstand tussen de zijdelingse eigendomsgrenzen met derden en nieuw te bouwen bouwwerken mag niet minder bedragen dan 3 m;

3.2.2 Agrarische gebouwen, niet zijnde kassen

Voor een agrarisch bedrijfsgebouw, niet zijnde een kas gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte bedraagt maximaal 8 m;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 11 m.

3.2.3 Kassen

Voor een kas gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte bedraagt maximaal 6 m;
  • b. de bouwhoogte van een kas bedraagt maximaal 8 m;
  • c. indien een bestemmingsvlak zonder aanduiding 'glastuinbouw' aan minimaal 1 zijde grenst aan de bestemming 'Agrarisch', geldt dat de oppervlakte netto glas maximaal 5.000 m² bedraagt.

3.2.4 Teeltondersteunende voorzieningen

Voor teeltondersteunende voorzieningen (zowel gebouwen als bouwwerken geen gebouwen zijnde) gelden de volgende regels:

  • a. zowel tijdelijke als permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 m.

3.2.5 Bedrijfswoningen

Voor een bedrijfswoning gelden bovendien de volgende regels:

  • a. er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning (exclusief bijbehorende bouwwerken) bedraagt niet meer dan 750 m³;
  • c. de goothoogte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 5 m;
  • d. de bouwhoogte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 9 m.

3.2.6 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning mag maximaal 100 m² bedragen;
  • b. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning bedraagt maximaal 3,5 m;
  • c. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning bedraagt maximaal 6 m;
  • d. de bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoningen dienen minimaal 2 m achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  • e. de maximale afstand tussen de bedrijfswoning en een bijbehorend bouwwerk bedraagt 25 m.

3.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken geen gebouwen zijnde worden achter de voorgevellijn van een bedrijfswoning gebouwd, tenzij er een noodzaak is aangetoond dat een bouwwerk voor de voorgevellijn wordt opgericht;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen wel erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn worden van een bedrijfswoning worden gerealiseerd waarvan de bouwhoogte maximaal 1 m bedraagt;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a. geldt dat er wel een poort voor de voorgevellijn van een bedrijfswoning mag worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 2 m;
  • d. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn bedraagt maximaal 2 m;
  • e. de bouwhoogte van torensilo's en windmolens bedraagt maximaal 15 m;
  • f. de bouwhoogte van mestsilo's bedraagt maximaal 5 m;
  • g. de bouwhoogte van sleufsilo's bedraagt maximaal 2,5 m;
  • h. de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van paardenbakken ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' bedraagt maximaal 5 m;
  • i. de bouwhoogte van afrasteringen ten behoeve van paardenbakken ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' bedraagt maximaal 2 m en de afrasteringen dienen te worden uitgevoerd in een open constructie;
  • j. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 8 m.

3.3 Nadere eisen

Ter uitvoering van de bestemmingsomschrijving in 3.1 zijn burgemeester en wethouders bij het verlenen van omgevingsvergunningen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.2 bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en hun omgeving;
  • b. het behoud en herstel van de waardevolle elementen en structuren en de bestaande ruimtelijke karakteristiek;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met nieuwe bebouwing;
  • d. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. voorzieningen voor parkeren, laden en lossen op eigen terrein;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de milieusituatie;
  • h. de landschappelijke inpassing, waarbij moet worden voldaan aan artikel 3.1 van de Verordening ruimte 2014;
  • i. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken ten behoeve van een grotere hoogte kassen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.3 zodat een grotere hoogte voor kassen wordt toegestaan, onder de voorwaarden dat:

  • a. de goothoogte bedraagt maximaal 8 m;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 11 m;
  • c. het bouwen, in verband met een doelmatige bedrijfsvoering, dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijk is voor de uitbreiding van het agrarisch bedrijf;
  • d. er is sprake van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
  • e. er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering, waarbij moet worden voldaan aan artikel 3.2 van de Verordening ruimte 2014;

3.4.2 Afwijken van de minimale afstanden

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.1.a zodat het bouwen binnen de minimale afstandsgrenzen kan worden toegestaan, onder de voorwaarden dat:

  • a. het bouwen in verband met een doelmatige bedrijfsvoering dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijk is voor de uitbreiding van het agrarisch bedrijf;
  • b. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangestast;
  • d. de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
  • e. het gebruik van aangrenzende percelen niet onevenredig wordt beperkt;
  • f. de waterhuishoudkundige situatie niet wordt aangetast.

3.4.3 Afwijken gebouwen t.b.v tijdelijke huisvesting tijdelijke werknemers (woonunits en/of stacaravans)

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.1a voor het plaatsen van tijdelijke huisvesting (stacaravan of woonunit) voor tijdelijke werknemers onder de voorwaarden dat:

  • a. de tijdelijke huisvesting van werknemers is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;
  • b. huisvesting ten gunste van andere bedrijven is toegestaan, mits minimaal 75% van de gehuisveste arbeidsmigranten werkzaam zijn binnen het eigen bedrijf of de inzetbaarheid binnen het eigen bedrijf minimaal 75% van de maximale huisvestingstermijn bedraagt;
  • c. het aantal te huisvesten werknemers bedraagt per bedrijf niet meer dan 50, tenzij aannemelijk gemaakt wordt dat een groter aantal werknemers nodig is in verband met de specifieke bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf;
  • d. er wordt advies ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen met betrekking tot aanvragen voor de huisvesting van arbeidmigranten voor meer dan 15 personen;
  • e. de huisvesting wordt per kalenderjaar voor ten minste zes aaneengesloten weken onderbroken;
  • f. de stacaravan of woonunit heeft maximaal één bouwlaag;
  • g. de gezamenlijke oppervlakte van woonunits en/of stacaravans bedraagt maximaal 600 m²;
  • h. er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering, waarbij moet worden voldaan aan artikel 3.2 van de Verordening ruimte 2014;
  • i. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • j. parkeren dient op eigen terrein te worden opgelost, inhoudende dat er minimaal een parkeerplaats per drie huisvestingsplaatsen moet worden gerealiseerd.

    Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning gebleken noodzaak voor huisvesting van tijdelijke werknemers niet meer aanwezig is.

3.4.4 Afwijken ten behoeve van tijdelijke woonunits voor mantelzorg

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.1a om extra bebouwing toe te staan in de vorm van een woonunit ten behoeve van mantelzorg, onder de voorwaarden dat:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. de zorgbehoefte is aangetoond door een van gemeentewege erkende instantie;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • d. er sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
  • e. per bedrijfswoning is maximaal één woonunit toegestaan;
  • f. de oppervlakte van de woonunit bedraagt maximaal 80 m²;
  • g. de bouwhoogte van de woonunit bedraagt maximaal 3,25 m;
  • h. indien de woonunit aan een zijgevel van de bedrijfswoning wordt geplaatst, dient deze minimaal 3 m achter de voorgevellijn te worden gerealiseerd;
  • i. indien de woonunit vrij van de bedrijfswoning wordt gerealiseerd, geldt dat de maximale afstand tussen de bedrijfswoning en de woonunit 25 m bedraagt;
  • j. de woonunit is een tijdelijk gebouw en er is dan ook geen sprake van een tweede wooneenheid.

Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning in indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning gebleken noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

3.4.5 Afwijken grotere bouwhoogte agrarische bedrijfsgebouwen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.2 sub b zodat een grotere hoogte voor agrarische bedrijfsgebouwen wordt toegestaan, onder de voorwaarden dat:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 15 m;
  • b. het bouwen is, in verband met een doelmatige bedrijfsvoering, dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijk voor de uitbreiding van het agrarisch bedrijf;
  • c. er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering, waarbij moet worden voldaan aan artikel 3.2 van de Verordening ruimte 2014.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Productiegebonden en ondergeschikte detailhandel als nevenactiviteit

Binnen deze bestemming is productiegebonden en ondergeschikte detailhandel als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf toegestaan tot een verkoopvloeroppervlakte van maximaal 200 m², mits wordt voldaan aan de volgende regels:

  • a. er dient sprake te zijn van de verkoop van eigen (verwerkte) voedselproducten;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • c. er dient geen sprake te zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • d. het parkeren dient op eigen terrein te worden opgelost.
3.5.2 Statische binnenopslag als nevenactiviteit

Binnen deze bestemming is statische binnenopslag als ondergeschikte nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf toegestaan mits wordt voldaan aan de volgende regels:

  • a. de binnenopslag vindt plaats in bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen;
  • b. de oppervlakte voor statische binnenopslag bedraagt maximaal 1.000 m²;
  • c. er is geen sprake van opslag van gevaarlijke stoffen;
  • d. er is geen sprake van opslag ten behoeve van een ander niet-agrarisch bedrijf;
  • e. er is geen sprake van detailhandel- of groothandelsactiviteiten.
3.5.3 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. de uitoefening van een veehouderij;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten na beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering;
  • d. elke vorm van gebruik anders dan het wonen in de voormalige agrarische bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voormalig agrarisch bedrijf';
  • e. detailhandel, behoudens waar dit op grond van artikel 4.1 ondergeschikte detailhandel is toegestaan;
  • f. buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf;
  • g. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • h. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en opstallen voor huisvesting van tijdelijke werknemers en direct daarmee in verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte (kantine), sanitair (douches, toiletten), kook en wasgelegenheid;
  • i. beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis anders dan de uitoefening van een vrij beroep;
  • j. een kleinschalig kampeerterrein (mini-camping);
  • k. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan die een 10-6 risicocontour hebben die het bestemmingsvlak overschrijdt;
  • l. de uitoefening van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf;
  • m. mestbewerking en mestverwerking ten behoeve van derden.
3.5.4 Voorwaardelijke gebruiksbepaling

Het is verboden de voor 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden en daarop aanwezige gebouwen te gebruiken ten behoeve van de in artikel 3.1 onder b genoemde functie, indien ter plaatse van de bestemming 'Groen – Landschapselement' en binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – landschapselement' geen landschappelijke inpassing is aangelegd en aldus in stand wordt gehouden overeenkomstig het in bijlage 2 bij deze regels opgenomen inrichtingsplan.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken ten behoeve van afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.5.3 sub g en worden toegestaan dat een bijbehorend bouwwerk gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, onder de voorwaarden dat:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
  • b. de zorgbehoefte is aangetoond door een van gemeentewege erkende instantie;
  • c. aangetoond wordt dat er op het perceel geen ruimte is voor het plaatsen van een woonunit;
  • d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • e. de afhankelijke woonruimte binnen een bijgebouw wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
  • f. indien een vrijstaand bijgebouw bij de bedrijfswoning voor huisvesting voor mantelzorg in gebruik wordt genomen, geldt dat de maximale afstand tussen de bedrijfswoning en het vrijstaande bijgebouw maximaal 25 m bedraagt;
  • g. de bewoning van het vrijstaande bijgebouw is tijdelijk en er is dan ook geenszins sprake van een twee woning(eenheid).

Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning in indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning gebleken noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

3.6.2 Afwijken tijdelijke huisvesting tijdelijke werknemers

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.5.3 sub h ten behoeve van tijdelijke huisvesting van werknemers (seizoensarbeiders), onder de voorwaarden dat:

  • a. de tijdelijke huisvesting van werknemers is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;
  • b. huisvesting ten gunste van andere bedrijven is toegestaan, mits minimaal 75% van de gehuisveste arbeidsmigranten werkzaam zijn binnen het eigen bedrijf of de inzetbaarheid binnen het eigen bedrijf minimaal 75% van de maximale huisvestingstermijn bedraagt;
  • c. het aantal te huisvesten werknemers bedraagt per bedrijf niet meer dan 50, tenzij aannemelijk gemaakt wordt dat een groter aantal werknemers nodig is in verband met de specifieke bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf;
  • d. de huisvesting bedraagt wordt per kalenderjaar voor ten minste zes aaneengesloten weken onderbroken;
  • e. de huisvesting vindt plaats in de voormalige bedrijfswoning of in een bedrijfsgebouw;
  • f. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • g. parkeren dient op eigen terrein te worden opgelost, inhoudende dat er minimaal een parkeerplaats per drie huisvestingsplaatsen moet worden gerealiseerd;
  • h. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
  • i. alvorens omgevingsvergunning te verlenen, wordt vooraf advies van het waterschap gevraagd ten aanzien van de afvoer van afvalwater op het gemeentelijk riool en de capaciteit van Individuele Behandeling van Afvalwater (IBA);
  • j. alle omgevingsvergunningen worden minimaal eenmaal per 5 jaar gecontroleerd op noodzaak, waarbij in ieder geval de omgevingsvergunning wordt ingetrokken indien de daaraan ten grondslag liggende tijdelijke grote arbeidsbehoefte niet meer aanwezig is;
  • k. .er wordt advies ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen met betrekking tot aanvragen voor de huisvesting van arbeidmigranten voor meer dan 15 personen.
3.6.3 Afwijken ten behoeve van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.5.3 sub i en beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis toestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de uitoefening van het beroep of bedrijf mag uitsluitend in de bedrijfswoning of bijbehorend bijgebouw plaatsvinden;
  • b. indien de uitoefening van het beroep of bedrijf plaatsvindt in een bijbehorend bijgebouw, bedraagt de afstand tussen het bijbehorend bijgebouw en de bedrijfswoning maximaal 25 m;
  • c. de primaire woonfunctie wordt in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate gehandhaafd;
  • d. de omvang van de activiteit bedraagt maximaal 60 m²;
  • e. degene die het beroep of bedrijf uitoefent is tevens gebruiker van de bedrijfswoning;
  • f. er mogen maximaal twee personen in dienst zijn voor ondersteunende werkzaamheden;
  • g. uitsluitend bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 zijn toegestaan, of categorie 2 mits aangetoond is dat zij naar aard en omvang vergelijkbaar is met categorie 1;
  • h. er vindt geen buitenopslag, horeca, detailhandel, groothandel of seksinrichting plaats;
  • i. er is geen sprake van een publieksgericht karakter waarbij sprake is van onbelemmerde en onbeperkte toegang voor publiek;
  • j. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • k. de activiteit geen zodanige verkeersaantrekkende werking heeft dat als gevolg daarvan extra verkeersmaatregelen -waaronder parkeervoorzieningen- in het openbaar gebied noodzakelijk zijn;
  • l. parkeren dient op eigen terrein te worden opgelost;
  • m. er sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid.
3.6.4 Afwijken ten behoeve van nevenactiviteiten; dagrecreatie en zorg

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.5.3 sub l en bedrijfsmatige nevenactiviteiten in de vorm van zorgverlening op sociaal, fysiek of psychisch vlak (bijvoorbeeld een zorgboerderij) of extensieve dagrecreatieve voorzieningen (zoals bijvoorbeeld het geven van rondleidingen op het bedrijf en het houden van proeverijen van eigen producten) als nevenactiviteit worden toegestaan bij een agrarisch bedrijf, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de nevenactiviteit vindt plaats ondergeschikt aan de agrarische bedrijfsvoering wat inhoudt dat de agrarische functie als hoofdactiviteit als zodanig aanwezig is en herkenbaar blijft;
  • b. de totale vloeroppervlakte van bedrijfsgebouwen in gebruik voor extensieve dagrecreatie of zorgverlenende activiteiten bedraagt maximaal 250 m²;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • d. er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering, waarbij moet worden voldaan aan artikel 3.2 van de Verordening ruimte 2014;
  • e. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • f. bij dagrecreatie is kleinschalige, ondergeschikte (aan de dagrecreatie gerelateerde) horeca, inclusief terras toegestaan, waarbij een maximale oppervlakte geldt van 50 m²;
  • g. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte.
3.6.5 Afwijken ten behoeve van nevenactiviteiten; minicamping

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.5.3 sub j teneinde een minicamping als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf toe te staan, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. er mag maximaal 1 minicamping per agrarisch bedrijf worden gerealiseerd;
  • b. er mogen maximaal 25 kampeerplaatsen worden gerealiseerd;
  • c. kampeermiddelen(tenten, tentwagens, kampeerauto's, campers en toercaravans) zijn toegestaan, voor zover ze niet permanent worden geplaatst;
  • d. er zijn maximaal 5 trekkershutten per minicamping toegestaan;
  • e. de maximale oppervlakte per trekkershut bedraagt 25 m²;
  • f. de minimale afstand ten opzichte van woningen van derden bedraagt 25 m;
  • g. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • h. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • i. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  • j. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  • k. de omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 4 lid 1 omschreven waarden.
3.6.6 Afwijken ten behoeve van nevenactiviteiten; bed & breakfast

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.5.3 sub l en bedrijfsmatige nevenactiviteiten in de vorm van een bed & breakfast worden toegestaan bij een agrarisch bedrijf, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de nevenactiviteit vindt plaats ondergeschikt aan de agrarische bedrijfsvoering wat inhoudt dat de agrarische functie als hoofdactiviteit als zodanig aanwezig is en herkenbaar blijft;
  • b. de nevenactiviteit vindt plaats binnen 25 m van de bedrijfswoning;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b mag indien het hoofdgebouw onvoldoende ruimte biedt de nevenactiviteit in een bijbehorend bouwwerk gerealiseerd worden;
  • d. de kamers mogen niet als zelfstandige wooneenheid functioneren;
  • e. het gebruik is recreatief, met dien verstande dat permanente bewoning niet is toegestaan;
  • f. het is niet toegestaan bed & breakfast te gebruiken voor het huisvesten van arbeiders voor tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
  • g. er mogen maximaal 4 kamers worden gebruikt voor de bed & breakfastvoorziening, voor maximaal 8 personen;
  • h. de bed & breakfast mag niet meer bedragen dan 40% van de totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau van de bedrijfswoning en bijbehorende gebouwen;
  • i. er mogen geen andere horeca-activiteiten plaatsvinden dan het verstrekken van logies en ontbijt;
  • j. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • k. de activiteiten moeten infrastructureel goed inpasbaar zijn en geen aanmerkelijke toename van de verkeersbelasting tot gevolg hebben;
  • l. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte, met dien verstande dat minimaal één parkeerplaats per kamer beschikbaar is op eigen terrein;
  • m. er mag geen extra (separate) inrit worden aangelegd;
  • n. er is sprake van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid.
3.6.7 Afwijken ten behoeve van nevenactiviteiten; recreatief plattelandsverblijf

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.5.3 sub l en bedrijfsmatige nevenactiviteiten in de vorm van een recreatief plattelandsverblijf worden toegestaan bij een agrarisch bedrijf, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de nevenactiviteit vindt plaats ondergeschikt aan de agrarische bedrijfsvoering wat inhoudt dat de agrarische functie als hoofdactiviteit als zodanig aanwezig is en herkenbaar blijft;
  • b. er mag één plattelandsverblijf per agrarisch bedrijf aanwezig zijn, dat plaats mag bieden aan maximaal zes personen. Bij een appartementvorm dat ondergeschikt blijft aan de bedrijfswoning kan hier van afgeweken worden en mag de capaciteit van zes overnachtingsplaatsen uitgesplitst worden over maximaal twee vakantieverblijven;
  • c. voor de gehele gemeente geldt een maximum van 15 recreatieve plattelandsverblijven inclusief bestaande verblijven;
  • d. het recreatief plattelandsverblijf wordt gerealiseerd binnen bestaande bebouwing en binnen de bestemming waar een bedrijfswoning aanwezig is;
  • e. de afstand van het recreatief plattelandsverblijf tot de bedrijfswoning bedraagt maximaal 25 m;
  • f. maximaal 25% van het vloeroppervlak van de bedrijfsgebouwen, inclusief bedrijfswoning, mag voor de nevenactiviteit worden gebruikt. De maximale oppervlakte per verblijf wordt gecategoriseerd naar het aantal personen waarvoor het verblijf bedoeld is;
    Soort verblijf   Uitgangspunt   Maximaal vloeroppervlak  
    Tweepersoonsverblijf
     
    15 m² p.p.
     
    30 m²
     
    Driepersoonsverblijf
     
    14 m² p.p.
     
    42 m²
     
    Vierpersoonsverblijf
     
    13 m² p.p.
     
    42 m²
     
    Vijfpersoonsverblijf
     
    12 m² p.p.
     
    60 m²
     
    Zespersoonsverblijf
     
    11 m² p.p.
     
    65 m²
     
  • g. het gebruik is recreatief, met dien verstande dat permanente bewoning niet is toegestaan;
  • h. er mogen geen andere horeca-activiteiten dan het verstrekken van logies en ontbijt plaatsvinden;
  • i. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  • j. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen,
  • k. waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven, de activiteiten moeten infrastructureel goed inpasbaar zijn en geen aanmerkelijke toename van de verkeersbelasting tot gevolg hebben;
  • l. er mag geen extra (separate) inrit worden aangelegd.

Alvorens de omgevingsvergunning te verlenen wordt de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen om advies gevraagd over onder andere de volwaardigheid en continuïteit van het bedrijf en de ondergeschiktheid van het recreatief plattelandsverblijf aan dit bedrijf.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijziging ten behoeve van vergroting agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingsgrens van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' te doorbreken ten behoeve van een vergroting, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de wijzigingsbevoegdheid dient gelijk met de wijzigingsbevoegdheid zoals genoemd in artikel 4.6.2 gevolgd te worden en gelden de voorwaarden zoals in dat artikel zijn opgenomen;
  • b. na vergroting het bouwperceel van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' niet groter is dan 1,5 ha.
3.7.2 Wijziging ten behoeve van vormverandering agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch - Boomteeltontwikkelingsgebied' te wijzigen naar 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ten behoeve van een vormverandering, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. deze wijzigingsbevoegdheid dient gelijk met de wijzigingsbevoegdheid zoals genoemd in artikel 4.6.1 gevolgd te worden en gelden de voorwaarden zoals in dat artikel zijn opgenomen;
  • b. het bouwperceel van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' niet wordt vergroot.

Artikel 4 Agrarisch – Boomteeltontwikkelingsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Boomteeltontwikkelingsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bodemexploitatie;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – landschapselement', uitsluitend voor de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing overeenkomstig bijlage 2 van deze regels;
  • c. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  • d. extensief recreatief medegebruik;
  • e. doeleinden van openbaar nut;
  • f. tuin behorende bij (burger)woningen;
  • g. een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen, kavelpaden en sloten.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de voor 'Agrarisch - Boomteeltontwikkelingsgebied' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd, die ten dienste staan aan de bestemming, waarbij de volgende eisen gelden:

  • a. de afstand tot de zijdelingse eigendomsgrenzen met derden en nieuw te bouwen bouwwerken mag niet minder dan 5 m bedragen.
4.2.2 Gebouwen

Regels voor gebouwen zijn:

  • a. er mogen geen gebouwen worden gebouwd;
4.2.3 Teeltondersteunende voorzieningen

Regels voor teeltondersteunende voorzieningen zijn:

  • a. tijdelijke en permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 m;
  • c. de permanente teeltondersteunende voorzieningen dienen direct grenzend aan enig bouwvlak te worden opgericht.
4.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Regels voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 m, behoudens erf- en perceelsafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,5 m mag bedragen;
  • b. paardenbakken zijn niet toegestaan;
  • c. kuilvoerplaten en sleufsilo's zijn niet toegestaan.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmeting van bebouwing ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en hun omgeving;
  • d. het behoud en herstel van de bestaande ruimtelijke karakteristiek;
  • e. de landschappelijke inpassing, waarbij moet worden voldaan aan artikel 3.1 van de Verordening ruimte 2014.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijken bouwhoogte bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2.4 sub a voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde een erf- of perceelsafscheiding, met een grotere hoogte, tot maximaal 6 m, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. het bouwen, in verband met een doelmatige bedrijfsvoering danwel enig andere bedrijfsomstandigheid ter plaatse noodzakelijk is;
  • b. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
  • c. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzenden percelen niet onevenredig worden beperkt;
  • d. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie;
  • e. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van het de ecologische, landschappelijke en/of hydrologische waarden ter plaatse;
  • f. er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering, waarbij moet worden voldaan aan artikel 3.2 van de Verordening ruimte 2014.
4.4.2 Afwijken ten behoeve van een paardenbak voor hobbymatig gebruik

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2.4 sub b ten behoeve van de realisatie van een paardenbak, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de paardenbak kan redelijkerwijs niet worden gesitueerd binnen de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf';
  • b. de paardenbak wordt aansluitend aan het eigen bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' gesitueerd, dat wil zeggen tot maximaal 100 m vanaf de achtergrens van het bestemmingsvlak;
  • c. per bestemmingsvlak is maximaal één hobbymatige paardenbak toegestaan;
  • d. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, waarbij in ieder geval een afstand van minimaal 25 m wordt aangehouden ten opzichte van (bedrijfs)woningen van derden, alsmede een afstand van minimaal 20 m tot belendende percelen van derden;
  • e. er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering, waarbij moet worden voldaan aan artikel 3.2 van de Verordening ruimte 2014;
  • f. de omvang per paardenbak mag in totaal niet meer bedragen dan 800 m²;
  • g. schuurtjes, lichtmasten en andere aan de paardenbak verwante bouwwerken zijn niet toegestaan;
  • h. voor afrasteringen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de hoogte van afrasteringen mag niet meer bedragen dan 2 m;
    • 2. afrasteringen worden uitgevoerd in een open constructie.
  • i. er mag geen grotere opslag van mest plaatsvinden dan 1 m³;
  • j. er wordt voldaan aan de milieu- en dierenwelzijnswetgeving.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest ten behoeve van enig bedrijf, met uitzondering van het bepaalde in artikel 4.4.2 sub i;
  • b. buitenopslag;
  • c. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan;
  • d. het gebruik van de gronden als plaats voor kampeermiddelen.
4.5.2 Toegestaan gebruik
  • a. Onder gebruik in overeenstemming met de bestemming wordt in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor:
  • b. tijdelijke of permanente teeltondersteunende voorzieningen, die niet als bouwwerk zijn aan te merken, niet hoger zijn dan 50 cm en binnen het plangebied mag maximaal 500 ha aan deze permanente teeltondersteunende voorzieningen aanwezig zijn, daarbij geldt dat gebruik voor permanente teeltondersteunende voorzieningen uitsluitend is toegestaan direct grenzend aan enig bouwvlak.
4.5.3 Voorwaardelijke gebruiksbepaling

Het is verboden de voor 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden en daarop aanwezige gebouwen te gebruiken ten behoeve van de in artikel 3.1 onder b genoemde functie, indien ter plaatse van de bestemming 'Groen – Landschapselement' en binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – landschapselement' geen landschappelijke inpassing is aangelegd en aldus in stand wordt gehouden overeenkomstig het in bijlage 2 bij deze regels opgenomen inrichtingsplan.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Wijziging ten behoeve van vormverandering agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch - Boomteeltontwikkelingsgebied' te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ten behoeve van de vormverandering van een agrarisch bedrijf, al dan niet met een nadere aanduiding, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de wijzigingsbevoegdheid voor een vormverandering kan uitsluitend worden toegepast gelijktijdig met de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.7.2;
  • b. de vormverandering dient noodzakelijk te zijn uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een doelmatige plaatsing van bouwwerken op het perceel;
  • c. er dient sprake te zijn van een concreet ingediend plan, waaruit blijkt dat de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke en abiotische waarden niet worden aangetast en waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de milieuwetgeving;
  • d. vormverandering, waarbij het beoogde bestemmingsvlak ter plaatse van de aanduiding of de bestaande waterhuishouding wordt niet negatief beïnvloed;
  • e. landschappelijke inrichting en/of positionering van de bebouwing ten behoeve van een verbeterde landschappelijke inrichting, overeenkomstig de inrichtingsprincipes en regels welke zijn opgenomen in de landschapsvisie in bijlage 1 bij deze planregels. Hiertoe wordt advies gevraagd aan een ter zake deskundige instantie of persoon;
  • f. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast. Dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • g. deze wijzigingsbevoegdheid kan in combinatie met artikel 4.6.2 worden gebruikt.

4.6.2 Wijziging ten behoeve van vergroting agrarisch bedrijf zonder aanduiding of met de aanduiding 'paardenhouderij'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van het bepaalde in artikel 4.6.1 lid 1 onder a. van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch – Agrarisch Boomteeltontwikkelingsgebied' te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ten behoeve van vergroting van het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. deze wijzigingsbevoegdheid is niet toegestaan, indien de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' strak rondom een solitair gebouw is gelegen;
  • b. de vormverandering dient noodzakelijk te zijn uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een doelmatige plaatsing van bouwwerken op het perceel;
  • c. voor grondgebonden agrarische bedrijven is vergroting van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' toegestaan met een maximale omvang van 2 ha en met een maximale oppervlakte aan kassen van 1,5 ha netto glas, mits geen omschakeling plaatsvindt naar een glastuinbouwbedrijf;
  • d. voor niet-grondgebonden agrarische bedrijven is vergroting van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' tot een omvang van 1,5 ha toegestaan met een maximale oppervlakte aan kassen van 5.000 m² netto glas;
  • e. de bestaande waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed;
  • f. er dient sprake te zijn van een concreet ingediend plan, waarbij blijkt dat de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke en abiotische waarden niet worden aangetast en waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de milieuwetgeving;
  • g. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast. Dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van omliggende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • h. er wordt vooraf advies ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;
  • i. een advies, zoals genoemd onder h behoeft niet te worden gevraagd indien de vergroting enkel voor het plaatsen van permanente teeltondersteunende voorzieningen noodzakelijk is. De aanduiding specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen zal dan worden opgenomen op de planverbeelding binnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'. De overige bepalingen in dit artikel blijven wel van toepassing;
  • j. er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering, waarbij moet worden voldaan aan artikel 3.2 van de Verordening ruimte 2014. Is er sprake van landschappelijke inpassing, dan wordt deze vastgelegd in het wijzigingsplan door het opnemen van de bestemming 'Groen - Landschapselement'.

 

Artikel 5 Groen – Landschapselement

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Landschapselement' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de instandhouding van natuurlijke en/ of cultuurhistorisch en/ of landschappelijk waardevolle landschapselementen;
  • b. de aanleg en instandhouding van landschappelijke inpassing overeenkomstig bijlage 2 van deze regels.
5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht.

5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Voorwaardelijke gebruiksbepaling

Het is verboden de voor 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden en daarop aanwezige gebouwen te gebruiken ten behoeve van de in artikel 3.1 onder b genoemde functie, indien de landschappelijke inpassing niet is aangelegd en aldus in stand wordt gehouden overeenkomstig het in bijlage 2 bij deze regels opgenomen inrichtingsplan.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Verbod

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaand en/ of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld houtgewas;
  • b. het vellen of rooien van landschapselementen en ander houtgewas;
  • c. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • d. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • e. diepploegen vanaf 0,50 m;
  • f. het aanbrengen van verhardingen;
  • g. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
5.4.2 Uitzondering op verbod

Het onder artikel 5.3.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. die ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds op basis van een verleende omgevingsvergunning in uitvoering waren of mogen worden;
  • b. die noodzakelijk zijn ter uitvoering van een goedgekeurd landschappelijk inpassingsplan;
  • c. die het normale beheer en/ of onderhoud betreffen.
5.4.3 Afwegingskader

De in artikel 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, herstel en ontwikkeling van de in artikel 5.1 genoemde waarden en gebruik.

Artikel 6 Waarde – Archeologie 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en) tevens mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen andere aangewezen dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 11.3.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen, overeenkomstig de planregels die gelden voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, indien er sprake is van:

  • a. bouwwerken ter vervanging of vernieuwing van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of veranderd;
  • b. bouwwerken met grondwerkzaamheden dieper dan 0,50 m, voor zover bouwwerken met een maximale oppervlakte van 500 m² worden opgericht of uitgebreid;
  • c. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 500 m², voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd, dieper dan 0,50 m;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder b. is het bouwen van een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 500 m² ook toegestaan indien de daadwerkelijk aantoonbaar uit te voeren grondwerkzaamheden die dieper gaan dan 0,50 m, minder dan 500 m² bedragen.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 6.2 ten behoeve van het oprichten of uitbreiden van bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 500 m², waarbij de daadwerkelijk uit te voeren grondwerkzaamheden dieper dan 0,50 m en meer dan 500 m² bedragen mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door burgemeester en wethouders goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door burgemeester en wethouders goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door burgemeester en wethouders goedgekeurd rapport in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de uitvoering van bouwactiviteiten te laten begeleiden door een archeologisch deskundige met opgravingsbevoegdheid.
6.3.2 Archeologisch rapport

Indien burgemeester en wethouders niet beschikken over een voor de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning toereikend archeologisch onderzoek, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

6.3.3 Advies

Burgemeester en wethouders vragen advies aan een door burgemeester en wethouders aangewezen archeologisch deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
6.4.1 Verbod

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, dieper dan 0,50 m en voor een oppervlakte meer dan 500 m², waartoe wordt gereend: ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen, verleggen of dempen van sloten en andere waterlopen en het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,50 m en voor een oppervlakte meer dan 500 m²;
  • c. het verlagen van het waterpeil.
6.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden indien:

  • a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;
  • b. het gaat om de aanleg van drainage ter vervanging van bestaande aanwezige drainage, waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;
  • c. op basis van inventariserend en/ of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • d. de werken en werkzaamheden die ten behoeve van een inventariserend of
  • e. definitief archeologisch onderzoek zijn gericht;
  • f. de werken en werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de vaststelling van dit bestemmingsplan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
    • 3. in het bouwvlak plaats vinden.
6.4.3 Omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een archeologische deskundige.
6.4.4 Omgevingsvergunning voor het slopen
  • a. het is verboden voor de 'Waarde - archeologie 4' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een vergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen indien de te roeren oppervlakte grond meer bedraagt dan 500 m² en de diepte dieper gaat dan 50 cm onder het maaiveld;
  • b. aan de omgevingsvergunning kan in ieder geval de voorwaarde gesteld worden dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf me een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door de deskunige op het gebied van archeologische monumentenzorg als bedoeld in artikel 6.3.3 het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van eisen vereist dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);
  • c. indien tijdens de begeleiding vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kan verbinden aan de omgevingsvergunning;
  • d. de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
6.4.5 Advies

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, zoals genoemd in artikel 6.4.3 sub c wordt de archeologisch deskundige als bedoeld in artikel 6.3.3 om advies gevraagd.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening te wijzigen in die zin dat de planverbeelding wordt gewijzigd door een of meerdere bestemmingsvlakken of gedeeltes daarvan met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' van de planverbeelding te verwijderen, indien:

  • a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden;
  • c. tevens advies aan een door burgemeester en wethouders aangewezen archeologisch deskundige is gevraagd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Ondergronds bouwen

De regels inzake situering van bouwwerken als bedoeld in hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan gelden, voor zover van toepassing, ook in geval van ondergronds bouwen en met dien verstande dat:

  • a. alleen ondergronds mag worden gebouwd waar bovengrondse bebouwing aanwezig is;
  • b. de verticale diepte bedraagt maximaal 5 m;
  • c. in afwijking van het hierboven bepaalde onder a mag, waar geen bovengrondse bebouwing aanwezig is, maximaal 25 m² ondergronds worden gebouwd in aansluiting op de onder a bedoelde ondergrondse bebouwing.
8.2 Afwijkende maten
8.2.1 Goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand
  • a. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/ of afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die hoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan;
  • b. het bepaalde onder a is slechts van toepassing indien er sprake is van herbouw, waarbij de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt en niet wordt vergroot.
8.3 Bebouwingspercentage

In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal is toegestaan.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Afwijkingsbevoegdheid
  • a. Bij een omgevingsvergunning kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken, en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  • b. het straat-, bebouwings- en landschapsbeeld;
  • c. het woon- en leefklimaat;
  • d. de waterstaatkundige belangen;
  • e. de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de sociale veiligheid;
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden worden afgeweken van:de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
    • 2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/ of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
    • 3. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
    • 4. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m;
    • 5. van de bestemmingsbepalingen voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwtjes van openbaar nut, zoals telefooncellen, wachthuisjes, gasreduceerstations en schakelstations mits de inhoud niet meer dan 50 m³ en de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt;

Artikel 10 Algemene procedureregels

10.1 Nadere eis

Voor het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  • a. het voornemen tot verlening van een omgevingsvergunning ligt gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
  • b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze bekend;
  • c. de bekendmaking houdt in de mededeling van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het schriftelijk of mondeling indienen van zienswijzen tegen het voornemen van burgemeester en wethouders gedurende de onder a genoemde termijn;
  • d. burgemeester en wethouders delen aan hen die conform sub c bepaalde, tijdig zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent met redenen omkleed mede.
10.2 Bij wijziging

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb van toepassing.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan.

11.2 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 1 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • b. brandblusvoorzieningen;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. het bouwen bij ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  • f. de ruimte tussen bouwwerken.
11.3 Prioriteit van dubbelbestemmingen
  • a. waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;
  • b. waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  • 3. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan “Ostaayensebaan 18, Achtmaal”.