direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Laguitensebaan
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0879.BPLaguitensebaan-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Somnium en Maas Jacobs (hierna: SoMa) zijn voornemens om op diverse percelen gelegen aan de Laguitensebaan te Rijsbergen woningbouw te realiseren. Alvorens de plannen volledig uit te werken is een gesprek aangegaan met omliggende gebruikers in het kader van de omgevingsdialoog. Een belangrijke gebruiker van omliggende percelen is Amarant. Ook Amarant is voornemens haar huidige huisvesting aan de Gouwberg te herontwikkelen dan wel uit te breiden. Tijdens deze gesprekken is men dan ook overeengekomen een gedeelte van de gronden beschikbaar te houden voor maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van cliënten en/of dienstverlenende activiteiten van Amarant.

Omdat er vanuit Amarant sprake is van een grotere (her)ontwikkeling waarbij diverse percelen betrokken zijn zal hiervoor eerst een totaalvisie gemaakt worden. Om die reden is er dan ook voor gekozen om de gronden die beschikbaar zijn voor Amarant buiten voorliggend bestemmingsplan te houden.

De gemeente staat positief tegenover de planontwikkeling. De gronden hebben een agrarische bestemming waarop voorgenomen plannen niet mogelijk zijn. De bestemming dient derhalve gewijzigd te worden door middel van het volgen van een bestemmingsplanprocedure.

Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de woningbouw mogelijk gemaakt. Voor de ontwikkeling vanuit Amarant zal op een later tijdstip een apart bestemmingsplan opgesteld worden.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen ten noordwesten van de kern Rijsbergen en wordt doorkruist door de Laguitensebaan. De zuid- en westzijde van het plangebied wordt begrensd door het gebied Leyakker, waar met name woningen en voorzieningen van Amarant aanwezig zijn. De noordwestzijde wordt begrensd door argrarische percelen. De noordoostzijde wordt begrenst door sportcomplex De Laguiten.

Vanaf de rotonde Gouwberg / Laguitensebaan richting het zuiden begint de bestaande kern Rijsbergen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPLaguitensebaan-OW01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Google Maps)

Het plangebied bestaat uit de kadastrale percelen:

Westzijde Laguitensebaan:

  • Gemeente Rijsbergen, Sectie B, nummer 4293 (gedeeltelijk);
  • Gemeente Rijsbergen, sectie B, nummer 3688;
  • Gemeente Rijsbergen, sectie B, nummer 4292 (adres: Laguitensebaan 43);

De oppervlakte van dit deel van het plangebied bedraagt circa 9.300 m2


Oostzijde Laguitensebaan:

  • Gemeente Rijsbergen, sectie B, nummer 2238 (adres: Laguitensebaan 52).

De oppervlakte van dit deel van het plangebied bedraagt 9.380 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPLaguitensebaan-OW01_0002.png"

Figuur 1.2 Kadastrale situatie plangebied (bron: kadastralekaart.com)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

De planlocatie is nagenoeg volledig gelegen binnen het bestemmingsplan “Buitengebied Zundert". Dit bestemmingsplan is onherroepelijk en vastgesteld op 24 september 2014.

De gronden zijn bestemd als “Agrarisch - Agrarisch bedrijf” en hebben gedeeltelijk een bouwvlak en ter plaatse van het bouwvlak tevens de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf'. Binnen het bouwvlak is uitsluitend de bestaande bebouwing toegestaan en mag er gewoond worden in de voormalige bedrijfswoning. In verband met de aanduiding 'voormalig agrarisch bedrijf' is sprake van een bouwverbod.

Een deel van de gronden in het noordwesten van het westelijk deelgebied hebben een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPLaguitensebaan-OW01_0003.png"

Figuur 1.3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Zundert' (plangebied is rood omlijnd).

Toets bestemmingsplan

Binnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' is de functie wonen niet mogelijk. Enkel ter plaatse van de voormalige bedrijfswoning mag worden gewoond. Er geldt binnen het bouwvlak een bouwverbod als gevolg van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf'.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied beschreven als ook een beschrijving van de nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van rijk, provincie en gemeente beschreven. De aspecten met betrekking tot het milieu en andere planologisch relevante aspecten komen in hoofdstuk 4 aan bod. De juridische planbeschrijving volgt in hoofdstuk 5 en in hoofdstuk 6 komt zowel de financiële als de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Historie

De eerste keer dat van Rijsbergen wordt vernomen is in 1159. Werner van Rijsbergen schenkt dan zijn goederen te Essen aan de abdij van Tongerlo. Dit betekent dat er dan reeds een plaats van die naam moet zijn. Rijsbergen heeft altijd tot het Land van Breda behoord, maar was geen eigen heerlijkheid. Samen met Zundert en Klein Zundert vormde zij 'Zundert-Nassau'.

Het silhouet van het dorp Rijsbergen werd gedomineerd door de middeleeuwse parochiekerk. In de 19e eeuw vonden veel ontginningen plaats. Hierdoor vond het merendeel van de bevolking arbeid in de agrarische sector. Nog in 1960 was meer dan 50% daarin werkzaam. De grensovergang Hazeldonk zorgde daarna voor veel werk, maar door het wegvallen van de grensposten in het kader van de eenwording van Europa is dit nu grotendeels vervallen. In 1997 werd Rijsbergen samengevoegd met Zundert en ging Hazeldonk over naar Breda.

Rijsbergen is een landelijke kern met ruim uitgelegde bebouwing en relatief veel groen. De bebouwingsstructuur van Rijsbergen, wordt met name gedragen door het oude wegenpatroon van en naar de oude internationale route. De belangrijkste dragers van de verkeersstructuur van het plangebied vormen de wegen de Laguitensebaan, de Oranjestraat, de Ettenseweg en de Gommersstraat. Deze wegen bieden via verschillende aansluitingen toegang tot de diverse wijken en de nabij gelegen kernen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPLaguitensebaan-OW01_0004.png"

Figuur 2.1 Ruimtelijke structuur kern Rijsbergen

2.2 Bestaande situatie

De percelen waren in het verleden in gebruik ten behoeve van agrarische bedrijven. De vergunning voor de Laguitensebaan 43 is in 2009 reeds komen te vervallen. Ook ter plaatse van Laguitensebaan 52 is thans geen agrarisch bedrijf meer actief. Op beide locaties zijn nog wel de voormalige bedrijfsgebouwen aanwezig en wordt er gewoond in de voormalige bedrijfswoning.

De Laguitensebaan, welke het plangebied doorkruist, is één van de ontsluitingswegen van de kern Rijsbergen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPLaguitensebaan-OW01_0005.png"

Figuur 2.2 Streetview Laguitensebaan 52

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPLaguitensebaan-OW01_0006.png"

Figuur 2.3 Streetview Laguitensebaan 43

2.3 Toekomstige situatie

Programma en stedenbouwkundig ontwerp

Het te ontwikkelen gebied ligt aan weerskanten van de Laguitensebaan. De woning aan de Laguitensebaan 43, welke midden in het westelijke deel ligt, blijft behouden. De te behouden vrijstaande woning aan de Laguitensebaan 52, ligt ook direct aan de Laguitensebaan. Langs de Laguitensebaan liggen vrijstaande woningen en een enkele tweekapper. Deze typologie is meest passend als bebouwing langs een ontsluitingsweg.

Door de ruimte tussen de woningen ontstaat geen aaneengesloten straatwand en blijft het zicht op het achtergebied behouden. Langs de wegen die de plandelen met de Laguitensebaan verbinden liggen vrijstaande woningen en tweekappers. Langs deze wegen liggen ook de wadi's, die hierdoor duidelijk zichtbaar zijn in het gebied en voor ruimtelijkheid en vergroening zorgen.

In stedenbouwkundig plan is het volgende woonprogramma opgenomen:

  • 9 vrijstaande woningen, koop;
  • 8 twee-onder-1-kap woningen, koop;
  • 2 hoekwoningen, koop;
  • 10 sociale huurwoningen (oranje gearceerd in figuur 2.3);
  • 2 sociale koopwoningen (groen gearceerd in figuur 2.3).

In totaal worden derhalve 31 grondgebonden woningen gerealiseerd.

Ten aanzien van de goot- en bouwhoogten is een maximale goot- en bouwhoogte opgenomen van respectievelijk 6 en 11 meter. Hiermee zijn twee bouwlagen met kap realiseerbaar.

Amarant

Ten zuidwesten van het plangebied worden de gronden ontwikkeld ten behoeve van de huisvesting en maatschappelijke voorzieningen van Amarant. Omdat deze gronden onderdeel uitmaken van een groter gebied dat in eigendom is van Amarant en waarvoor ook de wens bestaat op sommige plaatsen de locatie te herontwikkelen zal voor deze gronden een aparte procedure doorlopen worden. Bij de verkaveling van voorliggend plangebied is wel rekening gehouden met een mogelijk toekomstige invulling. De verkaveling met een doorkijk naar de ontwikkeling van Amarant is in Bijlage 1 een verkavelingsopzet opgenomen.

De verkaveling in onderstaande figuur 2.3 beperkt zich tot voorliggende planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPLaguitensebaan-OW01_0007.png" Figuur 2.4 Stedenbouwkundige invulling (bron: Dhondt, januari 2022, versie V015)

Groen en Water

Ten behoeve van de waterbergingsopgave (zie hiervoor paragraaf 4.8) zijn in het plan meerdere wadi's opgenomen. Deze hebben in totaal een bodemoppervlakte van circa 1.114 m2. Een wadi kan tijdelijk, bij hevige regenbuien, vollopen met regenwater waarna het water weer in de bodem zal infiltreren. Wanneer de wadi droog staat kan deze gebruikt worden als speelveld.

Voor de ontwikkeling van Amarant zal ook sprake zijn van een waterbergingsopgave. De wadi voor voorliggend plan in het westelijk gelegen gedeelte wordt dusdanig aan de rand gesitueerd dat deze te zijner tijd vergoot kan worden om de waterbergingsopgave van Amarant op te kunnen vangen.

Het openbaar gebied wordt zoveel als mogelijk groen ingericht. De woningen kijken allen uit op de nieuwe, groen omzoomde ontsluitings-route in het plangebied. De groenzone en de wadi maken de gebiedsentree van het plangebied vanuit ruimtelijk oogpunt aantrekkelijk; het is een brede groene as die in westelijke richting verder het plangebied ingetrokken wordt.

De parkeerplaatsen worden uitgevoerd als halfverharding met grasbetontegels.

Verkeer

De ontsluiting van beide plandelen is zo ver mogelijk uit elkaar gelegd, waardoor 2 T-splitsingen ontstaan in plaats van 1 volwaardige kruising. Dit komt de verkeersveiligheid te goede.

In het stedenbouwkundig ontwerp is een duidelijke scheiding tussen het woondeel en het toekomstige deel van Amarant ingetekend aan de hand van een noord-zuidelijk georiënteerde ontsluitingsroute omzoomd door haaksparkeren en groen/ wadi. De ruimtelijke scheiding tussen beide functies is wenselijk voor zowel het kunnen garanderen van het wooncomfort van toekomstige bewoners, evenals de leefbaarheid van de cliënten van zorginstelling Amarant. De ontsluitingsroute in het westelijke deelgebied biedt tevens kansen voor het logisch aantakken van een toekomstige uitbreiding van het plan in noordelijke richting.

In het noordoosten van het oostelijk deelgebied wordt het bestaande fietspad verbreed om ook te kunnen functioneren als calamiteitenroute voor hulpdiensten.

Hoofdstuk 3 Beleid

Bij het maken van een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing wordt rekening gehouden met het beleid van hogere overheden (het rijk en de provincie) en de vastgestelde gemeentelijke beleidskaders. Hieronder wordt het relevante ruimtelijke beleid voor het plangebied weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

De structuurvisie schetst ontwikkelingen en legt de ambities tot 2040 vast. De ambities zijn:

  • 1. Concurrentiekracht
  • 2. Bereikbaar
  • 3. Leefbaar en veilig

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De structuurvisie regelt geen specifieke zaken op provinciaal of lokaal niveau. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies. Daartoe schaft het Rijk het landschapsbeleid af en beperkt het zich tot het natuurdomein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPLaguitensebaan-OW01_0008.png"

Figuur 3.1 Nationale ruimtelijke hoofdstructuur, SVIR

Beoordeling en conclusie

Ten aanzien van bovenvermelde is het Rijksbeleid niet direct van toepassing op onderhavige ontwikkeling.

De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, neemt het Rijk een “Ladder voor duurzame verstedelijking” op in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Toetsing aan de 'ladder' vindt plaats verderop in deze paragraaf.

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI is vastgesteld op 11 september 2020 en komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in medio 2022 in werking zal treden.

De Nationale Omgevingsvisie biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die er zijn. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave.

Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers.

De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden om te bouwen aan een mooier en sterker Nederland.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonden steden en regio's
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Beoordeling en conclusie

Bovengenoemd rijksbeleid is niet direct van invloed op de ontwikkeling. De inhoudelijke keuzes en afweging ligt bij de gemeente. Zij zullen daarbij uiteraard de richtlijnen en vier prioriteiten van het Rijk als leidraad gebruiken.

Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2011

Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Beoordeling en conclusie

Ten aanzien van het onderhavige plangebied is een regel uit het Rarro van toepassing. Dit betreft de regeling met betrekking tot het radarverstoringsgebied (zoals weergegeven het Rarro, geconsolideerde versie 1 december 2020). Als gevolg van dit radarverstoringsgebied geldt een maximale hoogtemaat van 90 meter voor op te richten gebouwen en/of bouwwerken. In het onderhavige plan wordt deze hoogte niet gehaald. Het Rarro is derhalve niet van invloed voor voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPLaguitensebaan-OW01_0009.png"

Figuur 3.2 Situering radarverstoringsgebieden (geconsolideerde versie, december 2020)

Besluit ruimtelijke ordening “Ladder voor duurzame verstedelijking”

In het Besluit ruimtelijke ordening is een Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als een nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder in werking getreden.

De motiveringsplicht blijft, de nieuw ladder bevat echter geen treden meer. De voormalige treden zijn samengevoegd tot één lid:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Beoordeling

De Ladder is derhalve enkel van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Op basis van jurisprudentie kan geconcludeerd worden dat een woningbouwontwikkeling van meer dan 12 woningen gezien wordt als stedelijke ontwikkeling. Onderhavig planvoornemen voorziet in realisatie van 31 nieuwe woningen. Er is dan ook sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Stedelijke ontwikkelingen vinden daarom primair plaats binnen Bestaand Stedelijk gebied (BSD). Wanneer de ontwikkeling buiten het BSD wordt gerealiseerd dient te worden onderbouwd waarom het binnen het BSD niet past.

Onderhavig programma, in samenwerking met Amarant, past niet binnen het bestaand stedelijk gebied. Er zijn momenteel geen gronden binnen bestaand stedelijk gebied beschikbaar om onderhavig programma, inclusief de samenwerking met Amarant, te ontwikkelen. Daarnaast is de locatie in de omgevingsverordening Brabant aangewezen als 'verstedelijking afweegbaar' wat inhoudt dat wanneer een ontwikkeling niet past binnen het bestaand stedelijk gebied deze gronden daarvoor in aanmerking komen. Hierbij is het wel noodzakelijk dat het woningbouwprogramma afgestemd wordt in het regionale overleg.

Dit overleg heeft plaatsgevonden op 23 november 2020. Op 7 december 2020 is hierover positief standpunt ingenomen door de regio Breda. De brief is opgenomen als Bijlage 2 bij voorliggend bestemmingsplan.

Conclusie

De ontwikkeling betreft een "nieuwe" stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling is gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied van de kern Rijsbergen. Binnen bestaand stedelijk gebied is onvoldoende ruimte beschikbaar voor het beoogde woningbouwprogramma. Het plan is afgestemd in het regionaal overleg.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Noord-Brabant

De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend hierop heeft de Provincie Noord-Brabant alvast een provinciale Omgevingsvisie gemaakt welke op 14 december 2018 is vastgesteld.

De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De basisopgave voor de provincie is: 'werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit'. Hierbij heeft de provincie als doel gesteld voor de middellange termijn, 2030: Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat wij voor alle aspecten voldoen aan de wettelijke normen. Voor de lange termijn, 2050, wil men een goede leefomgevingskwaliteit hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

Om de basisopgave te behalen heeft men vier hoofdopgaven verwoord:

  • 1. Werken aan de Brabantse energietransitie;

Doel 2050: 100% duurzame energie, grotendeels afkomstig uit Noord-Brabant.

Doel 2030: ten minste 50% reductie van broeikasgassen ten opzichte van de uitstoot in 1990 en ten minste 50% duurzame energie.

  • 2. Werken aan een klimaatproof Brabant;

Doel 2050: Brabant is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.

Doel 2030: Brabant handelt al sinds 2020 klimaatbestendig en waterrobuust; in 2030 zijn de eerste grote gebiedsopgaven daartoe al gerealiseerd.

  • 3. Werken aan de slimme netwerkstad;

Doel 2050: Het stedelijk netwerk van Brabant functioneert als één samenhangend duurzaam en concurrerend netwerk van steden en dorpen als onderdeel van de Noordwest-Europese metropool. Brabant kenmerkt zich door een sterke sociale cohesie, een excellent en duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat met een comfortabel, betrouwbaar en multimodaal verkeers- en vervoersysteem en een uitstekende (digitale) infrastructuur.

Doel 2030: Brabantse partijen werken aan de transformatie van het bestaand bebouwd gebied van Brabant. Ondersteund door de digitale ontwikkelingen zijn er belangrijke stappen gezet in de richting van een excellent en duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat met een comfortabel, betrouwbaar en multimodaal verkeers- en vervoersysteem. Bewoners uit alle geledingen van de bevolking voelen zich verbonden met hun omgeving en met elkaar doordat zij meedenken en meedoen aan de veranderingen in hun omgeving.

  • 4. Werken aan een concurrerende, duurzame economie;

Doel 2050: Brabant is top kennis- en innovatieregio in Europa. Producten, materialen en grondstoffen worden op alle onderdelen van de Brabantse economie in verregaande mate hergebruikt. Niet hernieuwbare hulpbronnen worden behouden. Het streven naar waardecreatie voor mens, natuur en economie gaan hand in hand. De Brabantse economie is verregaand circulair.

Doel 2030: Brabant is top kennis- en innovatieregio in Europa. We werken aan een circulaire economie door duurzamer om te gaan met de beschikbare grondstoffen en natuurlijke bronnen. We verminderen daartoe samen met maatschappelijke partners het gebruik van niet vernieuwbare grondstoffen (mineraal, fossiel en metalen) volgens de landelijke afspraken met 50%.

De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie (PMWP, Structuurvisie RO, BRUG, PVVP). Grote delen van die beleidsplannen horen vanuit het systeem van de Omgevingswet straks (soms verplicht) thuis in een programma zoals het natuurbeheerplan en het waterprogramma. De komende tijd wordt dit sectorale beleid afgestemd op de Omgevingsvisie en al dan niet uitgewerkt in de programma's en/of omgevingsverordening.

Conclusie

Door de transformatie van bestaand bebouwd gebied wordt een bijdrage geleverd aan de ambitie 'werken aan slimme netwerkstad'. Er ligt een forse woningbouwopgave voor de komende 10 jaar. Dit betekent dat uitbreiding van het stedelijk gebied onvermijdelijk is. Door onderhavige ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de forse woningbouwopgave van de provincie.

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving, staan voortaan bij elkaar in de Interim omgevingsverordening. Deze omgevingsverordening is vastgesteld op 25 oktober 2019. Na enkele wijzigingen is per 8 december 2020 een geconsolideerde versie beschikbaar.

De Interim omgevingsverordening vervangt diverse provinciale verordeningen, waaronder de verordening Ruimte. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter en vooral is bedoeld om bestaande regelingen samen te voegen, heeft er ook (nog) geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald thema gecontinueerd moet worden. Uitgangspunt van deze Interim omgevingsverordening is dat de huidige regels met het huidige beschermingsniveau zijn gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPLaguitensebaan-OW01_0010.png" Figuur 3.3 Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (geconsolideerde versie 8 december 2020)

Beoordeling en conclusie

Het plangebied is grotendeels gelegen buiten het 'stedelijk gebied'. Maar wel in een gebied dat is aangeduid als 'Verstedelijking afweegbaar'.

Artikel 3.42 'Duurzame stedelijke ontwikkeling' en artikel 3.43 'Afwijkende regels Verstedelijking afweegbaar' zijn hier van toepassing.

Er is een basisregeling geformuleerd voor een duurzame stedelijke ontwikkelingen. Uitgangspunt daarbij is dat eerst de mogelijkheden in stedelijk gebied worden benut.

In afwijking hiervan kan een bestemmingsplan, ter plaatse van 'Verstedelijking afweegbaar' voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als:

  • a. binnen Stedelijk Gebied feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar is;
  • b. transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed niet tot de mogelijkheden behoort;
  • c. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken;
  • d. de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied.

Zoals uit paragraaf 3.3 blijkt past de ontwikkeling binnen de woonvisie van de gemeente Zundert. Uit de woonvisie blijkt eveneens dat er de komende jaren behoefte is naar grondgebonden woningen. Het woningbouwprogramma in de woonvisie is afgestemd in de regionale afspraken.

Vanwege de ligging in 'landelijk gebied' dient daarnaast artikel 3.9 'kwaliteitsverbetering van het landschap' in acht te worden genomen. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied mogelijk maakt, bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. De toelichting bij een bestemmingsplan bevat een motivering:

  • a. van de wijze waarop de bedoelde verbetering financieel, juridisch en feitelijk is geborgd;
  • b. dat de verbetering past binnen de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid voor dat gebied.

Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan de volgende aspecten omvatten:

  • a. de landschappelijke inpassing van bebouwing, voor zover expliciet vereist op grond van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant;
  • b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
  • c. activiteiten, gericht op behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
  • d. het wegnemen van verharding;
  • e. het slopen van bebouwing;
  • f. een fysieke bijdrage aan de realisering van de het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
  • g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.

De uitvoering van kwaliteitsverbetering van het landschap heeft regio West-Brabant in 2014 vastgelegd in het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant'. Deze notitie geeft aan hoe de gemeenten in de regio West-Brabant toepassing geeft aan artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening.

Het afsprakenkader biedt duidelijkheid voor het grootste gedeelte van de buitenstedelijke ruimtelijke ontwikkelingen. In het afsprakenkader is opgenomen of en welke vorm van kwaliteitsverbetering van toepassing is bij ontwikkelingen, aan de hand van een drietal categorieën:

  • Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist.
  • Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen met weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden. De kwaliteitsverbetering vindt plaats in de vorm van landschappelijke inpassingsmaatregelen. Deze categorie is niet limitatief.
  • Categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen welke niet tot categorie 1 of 2 behoren. De kwaliteitsverbetering wordt berekend op basis van de bestemmingswinst.

Bepaling categorie

Het initiatief bestaat uit het toevoegen van 31 grondgebonden woningen. De beoogde ruimtelijke ontwikkeling op de planlocatie valt binnen categorie 3. Voor een stedelijke uitbreiding van maximaal 31 woningen geldt een minimale basisinspanning van 1% van de uitgifteprijs.

Omvang minimale basisinspanning

In het plangebied wordt circa 9.150 m² uitgeefbaar gebied gerealiseerd. De gemiddelde grondprijs bedraagt circa € 250,- per m² excl. BTW. Op basis van de regionale afspraken kwaliteitsverbetering van het landschap, die voor de regio West-Brabant zijn opgesteld, leidt dit ertoe dat ten minste de minimale basisinspanning € 22.875,- bedraagt, dit dient aantoonbaar in het landschap te worden geïnvesteerd. Omdat de voorgenomen fysieke ingrepen in het plangebied niet gezien kunnen worden als een kwaliteitsverbetering van het landschap, wordt de vereiste minimale investering niet gehaald. Tussen de gemeente en de ontwikkelaar worden afspraken gemaakt dat het volledige bedrag zal worden gestort in het gemeentelijke groenfonds. Alle benodigde investeringen in het landschap kunnen op basis van een storting in het gemeentelijke groenfonds gerealiseerd worden. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten, waardoor de overeengekomen storting in het groenfonds verzekerd is. Hiermee wordt voldaan aan artikel 3.9. Het plan is hierdoor niet in strijd met de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

Daarnaast is in het bestemmingsplan rekening gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, waaronder de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de ecologische waarden en andere relevante milieuaspecten. De verantwoording hiervan bevindt zich in Hoofdstuk 4 van voorliggend bestemmingsplan.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Rijsbergen 2020

De Structuurvisie Rijsbergen 2020 is door de gemeenteraad van Zundert vastgesteld op 15 december 2011. De Structuurvisie Rijsbergen 2020 is opgesteld als kaderstellende visie met een doorkijk naar 2030.

Het bevolkingsaantal van Rijsbergen zal licht krimpen, maar het aantal huishoudens zal toenemen. Door diverse dorpsuitbreidingen groeit de woningvoorraad met een divers nieuwbouwaanbod. Inbreidingslocaties moeten lucht en ruimte hebben en uitbreidingslocaties worden bij voorkeur in een groene en landelijke sfeer gebouwd.

Beoordeling

In de structuurvisie is een overzichtstekening opgenomen voor potentiële ontwikkellocaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPLaguitensebaan-OW01_0011.png"

Figuur 3.4 Overzichtstekening ontwikkellocaties, structuurvisie Rijsbergen 2020 (plangebied blauw omlijnd)

Het plangebied is grotendeels aangeduid als 'zoekgebied stedelijke ontwikkeling'. Dit is een doorwerking vanuit het provinciale beleid (voorheen Verordening Ruimte Noord-Brabant). Het deelgebied ten oosten van de Laguitensebaan is daarnaast aangeduid als ontwikkellocatie 7 (Leijakker Multifunctionele Accommodatie). De intentie was (in 2011) om de multifunctionele accommodatie op de oorspronkelijke locatie te herontwikkelen. Wanneer dit niet mogelijk is, is locatie 7 hiervoor gereserveerd.

De multifunctionele accommodatie is op de oorspronkelijke locatie herontwikkeld waardoor locatie 7 beschikbaar is voor een andere ontwikkeling.

Het westelijke gedeelte van het plangebied is niet aangeduid als ontwikkellocatie, maar wel als zoekgebied stedelijke ontwikkeling. Door deze gronden te betrekken bij de ontwikkeling kan er één samenhangend stedenbouwkundig plan ontwikkeld worden. Met het ontwikkelen van deze locatie wordt aan de noordwestzijde van Rijsbergen de dorpsrand afgerond.

Woonvisie Zundert

Woonvisie 1.0 / 2.0

In de gemeentelijke woonvisie worden de aantallen te bouwen woningen per kern (kwantiteit), de kwalitatieve aspecten en de aard van de te bouwen woningen, waaronder de bouw ten behoeve van bijzondere doelgroepen, nader onderbouwd. In de Woonvisie 1.0 is voor de periode 2015-2018 de volkshuisvestelijke lijn uitgezet.

Medio 2017 heeft de gemeente op basis van tussentijdse ervaringen de Woonvisie 2.0 vastgesteld. De strategieën uit de Woonvisie Zundert 1.0 blijken in de praktijk succesvol te zijn en vormen (na 2017) nog steeds de politieke pijlers onder het woonbeleid. Beleidsmatig zijn er dan ook geen significante wijzigingen. Wel zijn er accenten gelegd. Versie 2.0 geeft inzicht in de actualiteiten van het hier en nu en het afgelopen jaar.

De Woonvisie Zundert 1.0 blijft het 'kader voor uitvoering' en de Woonvisie Zundert 2.0 geeft daarnaast inzicht in de laatste ontwikkelingen. De Woonvisie 2.0 mag beschouwd worden als een actuele oplegnotitie, aanvullend op de Woonvisie Zundert 1.0.

Voor de periode 2014-2023 heeft Zundert een bandbreedte in aantallen toebedeeld gekregen van 690-795 woningen. Voor de periode tot 2030 heeft Zundert 970 eenheden toebedeeld gekregen en vanaf 2030 gaat de Provincie ervan uit dat het woningtekort volledig is ingelopen. Dit betreft het aantal nieuw toe te voegen woningen op de bestaande voorraad. Hierbij wordt peildatum 1 januari 2014 gehanteerd. De feitelijke woningvoorraad in Zundert betrof toen 8.475 woningen.

In Zundert zijn voor 887 eenheden plannen en zijn daarnaast 48 eenheden gereserveerd voor ontwikkellocaties uit de structuurvisies waarvoor nog geen initiatieven zijn. Met een totaal van 935 eenheden (peildatum 1 april 2015) voldoet Zundert aan de regionale afspraken tot 2030.

Woonvisie 2021-2025

Op 15 december 2020 is de “Woonvisie Zundert 2021-2025” vastgesteld. De woonvisie is een actualisering van de eerdere Woonvisies 1.0 en 2.0. Omdat de strategieën uit de Woonvisies 1.0 en 2.0 succesvol zijn gebleken, wordt ook in de Woonvisie Zundert 2021-2025 het werken volgens een “adaptieve strategie” voorgestaan. De woonvisie 2021-2025 is daarnaast een uitwerking van het resultaat van het woningbehoefteonderzoek uit 2019, opgewerkt met de laatste inzichten vanuit stakeholders en inwoners.

Uit het woningbehoefteonderzoek blijkt dat het nu nodig is om met meer aandacht te kijken naar de nieuwbouw die nu en op lange termijn wordt toegevoegd (zolang het aantal huishoudens nog groeit) en hoe de bestaande voorraad zo goed mogelijk kan worden benut om in de vraag te voorzien. Daarnaast spelen zaken wonen met zorg, duurzaamheid en integrale gebiedsontwikkeling een grotere rol in de Woonvisie dan voorheen.

Uit de woonvisie blijkt dat er de komende jaren behoefte is naar grondgebonden woningen in Zundert en omgeving. Daardoor blijkt dat voorliggend planvoornemen voorziet in de woningbehoefte van gemeente Zundert.

GVVP 2020-2030

In het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan zijn de ambities en speerpunten die in de Mobiliteitsvisie staan concreter gemaakt. De mobiliteitsvisie bevat vijf speerpunten:

  • 1. Aantrekkelijke woonkernen: het weren van doorgaand verkeer, veilige inrichting woonstraten en steden bereikbaar maken met openbaar vervoer.
  • 2. Veilig en toegankelijk buitengebied: snelheid op niet-doorgaande wegen, toegankelijkheid voor landbouwverkeer en recreatieve routes.
  • 3. gezonde en duurzame mobiliteit: emissieloze voertuigen, actieve mobiliteit, recreatief en sportief bewegen.
  • 4. Mobiliteit voor iedereen: betaalbaar collectief vervoer, toegankelijke looproutes en gedeelde mobiliteit.
  • 5. Aantrekkelijk vestigingsklimaat: ontsluiting van de bedrijventerreinen, fiets en openbaar vervoer bedrijven buitengebied en parkeren rond dorpscentra.

Beoordeling

Bij het opstellen van de stedenbouwkundige visie voor dit plangebied is er rekening gehouden met het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan, en is waar mogelijk aangesloten bij de vijf gedefinieerde speerpunten van het GVVP. Allereerst bevat het plangebied aan beide zijde van de Laguitensebaan één toegangsweg, wat de vekeersveiligheid borgt en daarmee bijdraagt aan het ontwikkelen van aantrekkelijke woonkernen.

Ook wordt er onderzoek gedaan naar de snelheid op de Laguitensebaan. Door de realisatie van woningbouw op deze locatie wat voor een afronding zorgt van de kern is een logisch vervolg om de huidige bebouwde kom grens te verplaatsen richting het noorden. De huidige bebouwde kom grens ligt ter hoogte van de rotonde De Gouwberg / Laguitensebaan. Onderzocht wordt of deze grens verplaatst kan worden richting het noorden aan het einde van de Laguitensebaan (splitsing met Tiggeltsebergstraat). De oostelijke zijde van de Laguitensebaan is namelijk al wel stedelijk gebied. Met voorliggende ontwikkeling aan de westzijde van de Laguitensebaan kan het stedelijk gebied gebied uitgebreid worden is het daardoor logisch om ook de bebouwde grens daar op aan te laten sluiten.

Om het vestigingsklimaat zo aantrekkelijk mogelijk te maken worden alle parkeervoorzieningen geregeld binnen de grenzen van het plangebied. Hiermee draagt onderhavig plangebied bij aan de ambities van het GVVP 2020-2030.

Nota Parkeernormen 2020

Per 4 december 2020 is de Nota Parkeernormen 2020 van kracht. Gemeente Zundert beoordeelt de parkeeroplossing van ruimtelijke initiatieven op basis van CROW- publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren’ (december 2018). In de Nota Parkeernormen worden diverse keuzes toegelicht en gemotiveerd hoe de CROW-richtlijnen voor de gemeente Zundert moet worden geïnterpreteerd.

Bandbreedte normering

De parkeernormen in CROW-publicatie 381 bestaan uit een minimum- en maximumwaarde. De bandbreedte leidt tot discussies omdat niet iedereen het met elkaar eens is over de invloedfactoren. De gemeente hanteert het gemiddelde van de bandbreedtes als toepasbare norm.

Ruimtereservering bij nieuwe ontwikkelingen

Bij nieuwe ontwikkelingen gaat de gemeente uit van het gemiddelde kencijfer. Om te voorkomen dat er in de toekomst sprake is van een parkeertekort en parkeerplaatsen worden aangelegd ten koste van groen, dient ruimte gereserveerd te worden voor de aanleg van aanvullende parkeerplaatsen. De gereserveerde ruimte wordt in eerste instantie ingericht als groenvoorziening maar kan, zodra er sprake is van een parkeertekort, worden omgezet naar parkeerplaatsen. Wanneer de groenvoorziening is omgezet naar parkeerplaatsen dient de ontwikkeling te voldoen aan de maximale parkeernorm.

Stedelijkheid

Naast de mate van stedelijkheid heeft ook de ligging van een bepaalde voorziening invloed op de mate van parkeerbehoefte. Een ligging in of nabij het centrumgebied betekent veelal dat minder ruimte beschikbaar is in de openbare ruimte voor de realisatie van parkeerplaatsen. De CROW gaat uit van vier zones. De gemeente Zundert heeft er voor gekozen om twee zones op te nemen:

  • Centrum
  • Overig gebied (conform zone 'rest bebouwde kom').

Voorliggend plangebied is gelegen in 'overig gebied'.

Parkeren op eigen terrein / bezoekers

Een bouwinitiatief moet op eigen terrein kunnen voldoen aan de parkeervraag. Voor de functie wonen bestaat de parkeernorm uit een bewoners- en bezoekersgedeelte. Het aandeel bezoekersplaatsen per woning is altijd 0,3 parkeerplaats per woning. Zowel het bewoners- als bezoekersaandeel parkeerplaatsen wordt op eigen terrein aangelegd. Bij grootschalige woningbouwontwikkelingen (vanaf tien woningen) moeten de bezoekersparkeerplaatsen openbaar toegankelijk zijn en mogen deze zich niet in een afgesloten parkeervoorziening bevinden. Een garage bij een woning wordt niet meegeteld als parkeermogelijkheid op eigen terrein. De gemeente Zundert hanteert de volgende berekeningstabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPLaguitensebaan-OW01_0012.png"

Parkeren en opladen elektrische voertuigen

Bij het bepalen van de parkeerbehoefte van centrumgebieden, sportvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen moet rekening gehouden worden met de realisatie van parkeerplaatsen en oplaadvoorzieningen voor elektrische voertuigen. Hierbij moeten de volgende aandachtspunten in acht worden genomen:

  • Op grote parkeerlocaties (> 50 parkeerplaatsen) is (minimaal) 2% van de parkeercapaciteit aangewezen als parkeerplaats voor elektrische voertuigen met bijbehorende laadvoorziening;
  • De locatie van elektrische laadpalen dient voldoende zichtbaar te zijn voor aankomende bezoekers zodat zij niet hoeven te zoeken naar een laadpaal;
  • De gemeente Zundert streeft naar duurzaamheid en wil het gebruik van elektrische voertuigen stimuleren door deze een gunstige plek te geven op de parkeerlocatie
  • De aanleg van laadvoorzieningen voor elektrische voertuigen dient rekening te houden met de toegestane parkeerduur (bijvoorbeeld blauwe zone). Afhankelijk van de laadvoorziening kan de laadduur variëren van een half uur (snel-laadpaal) tot vier uur of langer (gemiddelde openbare laadpaal);
  • Daarnaast geldt bij utiliteitsgebouwen met meer dan 10 parkeervakken op hetzelfde terrein moet minimaal één oplaadpunt voor de hele parkeergelegenheid worden aangelegd.

Beoordeling

In paragraaf 4.12 wordt nader ingegaan op het aspect verkeer en parkeren waarin wordt getoetst aan de Nota parkeernormen Zundert.

Water- en Rioleringsplan Zundert - 2021-2025

Eens in de 5 jaar maakt de gemeente een plan om de verschillende, veranderende waterstromen zo goed mogelijk te regelen. Voorheen noemden we dit plan het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP). Vanaf nu wordt dit een water- en rioleringsplan (WRP) genoemd. De aansluiting met andere beheersplannen is nu actief opgezocht. Het belangrijkste thema in het WRP is klimaatadaptatie. Klimaatverandering heeft veel effect op het (stedelijk) watersysteem. De effecten hiervan zijn in kaart gebracht met een klimaatstresstest.

Beoordeling

Met de ontwikkeling van het plangebied is rekening gehouden met het vGRP, omdat een robuust watersysteem wordt ontwikkeld waar veel water wordt vastgehouden binnen het gebied. Hiermee wordt er aangesloten bij het WRP. Zie de waterparagraaf 4.8 voor meer informatie.

Welstandsnota 2014

In de gemeentelijke welstandsnota zijn beleidsregels opgenomen over welstandscriteria opgenomen. Daarbij gaat het om algemene welstandscriteria, gebiedsgerichte ontwikkelingskaders, specifieke objectgerichte welstandscriteria en sneltoetscriteria. De welstandscriteria hebben betrekking op de plaatsing van woningen/aanbouwen/ bijgebouwen, de vorm en maatvoering en ten slotte op de architectuurtypering, kleurstelling en het materiaalgebruik.

Beoordeling

In de huidige vorm is het plangebied in de Welstandsnota omgeschreven als agrarisch gebied (figuur 3-5) waarvoor welstandsniveau 2 geldt. Dergelijke gebieden vragen om een zorgvuldige overweging van nieuwe bouwkundige ingrepen en extra aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit.

Bouwkundige ingrepen in het bijzondere welstandsgebied vragen om een zorgvuldige afstemming op het gebied en extra aandacht voor ruimtelijke kwaliteit is wenselijk.

Bij de planvorming wordt rekening gehouden met welstandscriteria van de gemeente Zundert. Dit betekent dat het welstandsbeleid een integraal onderdeel vormt bij het ontwerp van de nieuw te bouwen woningen. Daarmee wordt aangesloten bij het welstandsbeleid.

Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Zundert 2010

Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad Zundert de 'Beleidsvisie Externe Veiligheid Gemeente Zundert' vastgesteld. Met de beleidsvisie geeft de gemeente Zundert haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico’s binnen de gemeentegrenzen. Door antwoord te geven op de vraag hoe veilig het in de gemeente moet zijn, wordt een ambitieniveau vastgelegd. Op basis van de visie is de beleidsvrijheid voor externe veiligheid ingevuld.

Beoordeling

De ontwikkeling van het plangebied voorziet niet in de ontwikkeling van risicobronnen en vormt daarmee dus geen gevaar voor de aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten in de omgeving van het plangebied. Wel worden er (beperkt) kwetsbare objecten toegevoegd in de vorm van woningen.

De gevolgen op het gebied van externe veiligheid zijn beschreven in paragraaf 4.7.

Nota Archeologie Gemeente Zundert 2011

In de bodem van Zundert liggen unieke archeologische waarden. Samen vormen zij de spiegel van bijna 10.000 jaar bewoningsgeschiedenis. Dit zogenaamde ‘bodemarchief’ is van groot maatschappelijk belang, omdat het voor het grootste deel van de geschiedschrijving de enige bron van informatie is. Pas vanaf de Romeinse tijd zijn ook geschreven bronnen beschikbaar; onze contreien worden voor het eerst door Caesar rond 44 voor Chr. genoemd. Voor alle kennis van de perioden daarvoor, en ook voor heel veel uit de laatste 2000 jaar, zijn we aangewezen op archeologische informatie. Dit bodemarchief is echter zeer kwetsbaar door velerlei ingrepen en vormen van gebruik die verband houden met wonen, werken en recreëren. Deze functies gaan niet altijd goed samen met het streven naar behoud en beheer van het bodemarchief. Archeologische waarden die door bodemingrepen zoals ploegen, heien, graven en veranderingen in het waterpeil worden verstoord of vernietigd, zijn definitief verloren. Daarom is het noodzakelijk dat de gemeente in het ruimtelijk beleid waarborgen inbouwt voor de omgang met het bodemarchief. Dit is een uitvloeisel van het Verdrag van Malta, dat door Nederland in 1992 werd ondertekend en dat op 1 september 2007 in de Nederlandse wetgeving werd verankerd via de Wet op de archeologische monumentenzorg.

Hoewel het principe “de veroorzaker betaalt” ook hier uitgangspunt is, is het van belang dat een individuele bouwer of degene die bepaalde bodemverstorende werkzaamheden uitvoert, niet nodeloos op kosten wordt gejaagd. Daarom dient de kans op het aantreffen van archeologische waarden ook goed verantwoord te worden op basis van voorafgaand onderzoek. Daarom is door de gemeente Zundert een archeologiekaart opgesteld, die de basis is voor het stellen van prioriteiten in het belang van archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPLaguitensebaan-OW01_0013.png"

Figuur 3.5 Uitsnede archeologiekaart

Beoordeling

De noord- en westzijde van het westelijk gelegen deelgebied is aangeduid als archeologisch waardevol gebied 4. De overige gronden als archeologisch waardevol gebied 5. Voor archeologisch waardevol gebied 4 geldt dat bij een verstoring van meer dan 500 m2 en een diepte van meer dan 50 cm-mv een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Voor archeologisch waardevol gebied 5 geldt dat bij een verstoring van meer dan 5.000 m2.

In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Zundert' is het archeologisch waardevol gebied 4 overgenomen als dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Het gehele plangebied heeft een omvang van bijna 18.680 m2 waarbinnen diverse bodemverstoringen plaats zullen vinden. Een archeologsich onderzoek is dan ook uitgevoerd.

De resultaten hiervan zijn beschreven in paragraaf 4.11.

Hoofdstuk 4 Planologisch relevante aspecten

Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.

4.1 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.

Beoordeling

Om inzicht te krijen in de actuele bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie is door Wematech in juni 2021 een bodemonderzoek uitgevoerd. Op basis hiervan kan na gegaan worden of de bodemkwaliteit een belemmering kan opleveren voor de voorgenomen ontwikkeling.

De volledige rapportage is opgenomen als Bijlage 3 van voorliggend bestemmingsplan. Hieronder wordt enkel een samenvatting en de conclusie weergegeven.

Het bodemonderzoek is onderverdeeld in twee deelgbieden:

- westelijk deelgebied, zijnde Laguitensebaan 43

- oostelijk deelgebied, zijnde Laguitensebaan 52

Westelijk deelgebied (43)

Geconcludeerd kan worden dat de bovengrond op het zuidoostelijk deel van het woonerf licht verontreinigd is met lood, zink en PAK. De overige bovengrond en de ondergrond van het woonerf zijn niet verontreinigd.

Het grondwater op het woonerf is licht verontreinigd met molybdeen.

Voor de overige overharde terreinen geldt dat zowel de bovengrond als de ondergrond zijn niet verontreinigd. Het grondwater op het overige terrein is licht verontreinigd met koper.

Oostelijk deelgebied (52)

Geconcludeerd kan worden dat de bovengrond ter plaatse van het woonerf plaatselijk licht verontreinigd is met PCB en zink. De ondergrond is niet verontreinigd. Het grondwater ter plaatse van het woonerf is niet verontreinigd.

De bovengrond ter plaatse van het overige terrein (rondom het woonerf) is licht verontreinigd met PAK. De overige bovengrond en ondergrond van het overige onverharde terrein is niet verontreinigd. Het grondwater ter plaatse van het overige terrein is plaatselijk licht verontreinigd met barium, koper, molybdeen, zink en som xylenen.

Ter plaatse van de zuidelijke druppelijn is geen asbest in de grond aangetroffen. Bij de noordelijke druppelijn is een asbestconcentratie van 21 mg/kg ds gemeten. Dit gehalte overschrijdt de waarde voor nader onderzoek niet.

Conclusie

De verkregen resultaten vormen geen belemmering voor de realisatie van eventuele toekomstige bouwplannen ter plaatse. Er bestaat dan ook géén reden voor een nader onderzoek en zijn er géén milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

4.2 Bedrijven en Milieuzonering

In de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) wordt informatie gegeven over de gemiddelde milieubelasting van de verschillende typen bedrijven en instellingen. De milieucategorie geeft daarbij een indicatie over de afstand, die tussen de diverse bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een milieugevoelig object dient te worden aangehouden, om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken.

Beoordeling

In de publicatie zijn richtafstanden opgenomen die in acht moeten worden genomen tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. De genoemde afstanden betreffen afstanden in een rustige woonwijk. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken wanneer onder andere sprake is van een gemengd gebied. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging, waar in onderhavige situatie sprake van is. Ondanks dat het plangebied zelf uitsluitend uit woningen bestaat liggen er diverse andere functies rondom (zie ook figuur 4.1) en daarnaast wordt het plangebied doorkruist door de Laguitensebaan, welke een ontsluitingsunctie heeft voor de kern Rijsbergen.

Mede gezien de ligging van de locatie tegen het buitengebied, aan deze verkeersroute en de aanwezigheid van verschillende functies, kan de omgeving worden getypeerd als een 'gemengd gebied', waardoor de richtafstanden met één stap kunnen worden teruggebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPLaguitensebaan-OW01_0014.png"

Figuur 4.1 Weergave omliggende functies

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPLaguitensebaan-OW01_0015.png"

Tabel 4.1 Relevante bedrijven / functies met de aan te houden afstanden

Uit bovenstaande tabel wordt geconcludeerd dat enkel niet voldaan kan worden aan de aan te houden richtafstand als gevolg van de sportaccomodatie Rijsbergen. Als gevolg van het aspect geluid dient 30 meter aangehouden te worden. De afstand van perceel tot perceel bedraagt slechts 5 meter.

Kijkend naar de indeling van het sportcomplex is de afstand van de nieuwe woningen tot aan het dichtsbijzijnde sportveld 25 meter en wordt wederom niet voldaan aan de aan te houden richtafstand.

Conclusie

Uit de quickscan blijkt dat niet voldaan kan worden aan de aan te houden richtafstanden. Als gevolg van het sportcomplex dient in een gemengd gebied 30 meter aangehouden te worden ten behoeve van het aspect geluid. De afstand van perceel tot perceel bedraagt 5 meter. Er is dan ook een akoestisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van het sportcomplex. Dit onderzoek komt in navolgende paragraaf aan bod.

4.3 Geluid

In de Wet geluidhinder is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan waarbij mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.

Beoordeling

Het te ontwikkelen plangebied is gelegen binnen de zone van de Laguitensebaan, waarvoor een snelheidsregime van 60 km/h geldt. Voor alle andere wegen rondom het plangebied geldt een snelheidsregime van 30 km/h.

Vanwege de ligging binnen een onderzoekszone is een akoestisch onderzoek (Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing; 6 oktober 2021; 2021031.G1, revisie 2) uitgevoerd.

Daarnaast is uit voorgaande paragraaf gebleken dat de locatie is gelegen binnen de richtafstanden van naastgelegen sportcomplex. In het akoestisch onderzoek is het geluid afkomstig van het sportcomplex eveneens meegenomen.

Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven. De volledige rapportage is als Bijlage 4 opgenomen in de bijlagen bij dit bestemmingsplan.

Uit het onderzoek blijkt dat ten aanzien van wegverkeerslawaai:

  • 1. vanwege de Laguitensebaan, waarvoor een snelheidsregime van 60 km/h geldt, op de geprojecteerde gevoelige bestemmingen in het plangebied een geluidbelasting voor het jaar 2031 berekend is van maximaal 54 dB (incl. aftrek conform art. 110 Wgh);
  • 2. vanwege de 30 km/h wegen rondom het plangebied op de geprojecteerde gevoelige bestemmingen in het plangebied een gecumuleerde geluidbelasting voor het jaar 2031 berekend is van maximaal 46 dB (incl. aftrek conform art. 110 Wgh).

De voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder bedraagt 48 dB. Deze waarde wordt alleen door de Laguitensebaan overschreden. De overschrijding bedraagt maximaal 6 dB. Eventuele maatregelen ter reductie van de geluidbelasting vanwege de Laguitensebaan kunnen bronmaatregelen en/of maatregelen in de overdracht zijn.

Maatregelen

  • Maatregelen bij de bron zijn in dit geval niet mogelijk aangezien de weg reeds een snelheidsregime kent van 30 km/uur.
  • Maatregelen in de overdracht ontmoet bezwaren van stedenbouwkundige en financiële aard.
  • Maatregelen bij de ontvangers ontmoet eveneens bezwaren van stedenbouwkundige en financiële aard.

Uit het onderzoek blijkt dat ten aanzien van het sportcomplex (industrielawaai) dat vanwege de voetbal voldaan kan worden aan de richtwaarden die voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau gelden in een gemengd gebied.

Conclusie

Uit het onderzoek is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde als gevolg van wegverkeerslawaai wordt overschreden. Aangezien de Laguitensebaan een snelheidsregime heeft van 30 km/uur is er echter geen juridische basis voor het verlenen van een hogere waarde.

Ondanks de bepalingen in het Bouwbesluit 2012 inzake de geluidwering, wordt in overweging gegeven om bij alle gevoelige bestemmingen een geluidwering te realiseren die minimaal het verschil tussen de gecumuleerde geluidbelasting en 33 dB bedraagt.

Als gevolg van het sportcomplex worden de richtwaarden niet overschreden.

4.4 Lichthinder

Kunstmatige verlichting kan hinder geven. De hinder hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Maar ook door de kans op blootstelling. Er bestaan nog geen specifieke wetten rond lichthinder. Indirect echter wel, want lichtoverlast valt vaak binnen gemeentelijke milieuwetgeving. Verder heeft de Nederlandse Stichting Voor Verlichtingskunde (NSVV) een aantal richtlijnen uitgebracht voor het beoordelen van lichthinder. Ook het Activiteitenbesluit kent geen uitputtende regels voor lichthinder, slechts een zorgplicht.

Beoordeling en conclusie

Het dichtstbij gelegen armatuur van het sportcomplex is gelegen op 30 meter van de nieuwe woningen. Deze lampen schijnen echter van de woningen af en zullen geen lichthinder veroorzaken. Het dichtstbij gelegen armatuur dat wel in de richting van de woningen schijnt is gelegen op 100 meter. Het perceel (met woning) aan de Laguitensebaan 54 is gelegen in dezelfde richting en is ook gelegen op 100 meter van deze armatuur. Aangezien er al een bestaande woning in dezelfde richting en dezelfde afstand is gelegen kan er derhalve vanuit gegaan worden dat er geen nadelige effecten ontstaan als gevolg van lichthinder.

4.5 Gezondheidsaspecten

Handreiking veehouderij en volksgezondheid

De mogelijk nadelige gevolgen van de veehouderij op de volksgezondheid staan de laatste jaren volop in de belangstelling. Met name in veedichte gebieden zoals we die in de provincie Noord-Brabant kennen, bestaat onder de bevolking steeds meer onrust. Hierbij komen zaken naar voren als angst voor ziekten die overdraagbaar zijn van dier op mens (zoönosen), luchtwegaandoeningen, maar ook stress in verband met verminderde leefkwaliteit door regelmatige geurhinder.

Over de risico’s van de aanwezigheid van veehouderijen op de volksgezondheid is in de afgelopen jaren op landelijk niveau onderzoek uitgevoerd.

Uit jurisprudentie van de laatste jaren blijkt dat risico’s voor de volksgezondheid bij de beoordeling van een vergunningaanvraag omgevingsvergunning milieu nadrukkelijk betrokken moet worden. In maart 2016 is hiervoor de Handreiking veehouderij en volksgezondheid verschenen. Hierin is een stappenplan opgenomen om na te gaan of sprake is van knelpunten. Dit stappenplan is met name bedoeld bij de ontwikkeling/uitbreiding van een veehouderijbedrijf maar kan ook gebruikt worden bij de ontwikkeling van

Het gaat daarbij om de volgende aspecten:

  • 1. Endotoxine (varkens-/pluimveehouderijen);

Als richtafstand wordt hiervoor 500 meter gehanteerd.

  • 2. Emissies (geur, fijnstof en/of ammonioak);

Indien sprake is van een toename van de emissie van 1 of meerdere parameters, is dit in principe vanuit het streven naar omgevingsbewust handelen en zorgvuldige veehouderij geen gewenste situatie.

  • 3. Geur
    • a. toetsen aanvaardbaar woon- en leefklimaat a.g.v. wettelijk kader
    • b. toetsen aanvaardbaar woon- en leefklimaat ag.v. gezonheidskundige advieswaarde

Bij de wettelijke beoordeling van de geurbelasting wordt gebruik gemaakt van de geurnormen welke zijn opgenomen in de Wet geurhinder veehouderij (Wgv).

De GGD hanteert het standpunt dat het onderzoek van Geelen et al. (2015) het best beschikbare beeld van de relatie tussen achtergrondbelasting geur van veehouderij en mate van (ernstige) geurhinder geeft.

  • 4. Meerdere diersoorten binnen één veehouderijbedrijf

Nieuwe situaties van het gemengd houden van varkens en pluimvee zijn vanuit volksgezondheid niet gewenst. Het voorgaande kan ook gelden als een varkensbedrijf en pluimveebedrijf erg dicht bij elkaar liggen. Hier wordt als minimaal gewenste onderlinge afstand indicatief uitgegaan van een afstand van 100 meter tussen de inrichtingsgrenzen van dergelijke veehouderijen.

  • 5. Afstanden
    • a. Geitenhouderij: 2 km
    • b. Pluimveebedrijven: 1 km
    • c. Overige veehouderijbedrijven: 250 meter

Idealiter verplaatsen (intensieve) veehouderijbedrijven zich in een afwaartse beweging, weg van dorpskernen. In oktober 2011 is daarom door GGD Nederland het standpunt naar buiten gebracht dat bij planontwikkeling (nieuwe huizen/gevoelige bestemmingen of nieuwe veehouderijen) bij voorkeur een afstand van minimaal 250 meter aangehouden wordt tussen veehouderijen en een bebouwde kom of gevoelige bestemmingen (inclusief burgerwoningen). Hetzelfde geldt voor een specifieke gevoelige bestemming als bijvoorbeeld een kinderdagverblijf. Dit om nieuwe knelpunten en overbelaste situaties te voorkomen.

Dit afstandsadvies is destijds onderbouwd met uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat er tot een afstand van 250 meter verhoogde blootstelling is ten opzichte van achtergrondniveaus aan fijnstof, endotoxinen en zoönosen.

  • 6. Sprake van mestbe- of verwerking;

Bij mestbewerking zijn verschillende manieren van bewerking mogelijk met elk hun eigen processen en daarmee gepaard gaande gevolgen voor de omgeving.

Beoordeling  

In onderstaande figuur zijn de dichtstbijzijnde veehouderijbedrijven aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPLaguitensebaan-OW01_0016.png"

Figuur 4.2 Ligging veehouderijbedrijven (plangebied groen omlijnd)

Leijakkerplein 4

Ter plaatse van Leijjakkerplein 4 worden zowel schapen, geiten, vleesvarkens, legkippen als paarden gehouden. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 165 meter. Dit bedrijf betreft echter geen veehouderijbedrijf maar een kinderboederij. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is hier ook een maatschappelijke bestemming, met aanduiding 'kinderboerderij' van toepassing. Er worden dan ook beperkt dieren gehouden. Zoals uit paragraaf 4.2 is gebleken dient ten aanzien van kinderboerderijen 10 meter aangehouden te worden. Deze afstand wordt ruimschoots gehaald.

Heistraat 9

Ter plaatse van Heistraat 9 worden zowel zoogkoeien, jongvee, vleeskalveren, vleesstieren, schapen als paarden en pony's gehouden. De afstand tot aan het plangebied bedraagt circa 505 meter. Er wordt voldaan aan alle in het stappenplan genoemde afstanden. Als gevolg van stap 3 (geur) kan het volgende worden geconcludeerd: oor paarden, jongvee en zoogkoeien zijn geen geuremissiefactoren van toepassing. Hiervoor gelden dan ook vaste afstanden. Er dient derhalve minimaal 100 meter aangehouden te worden tot de woningen. Hieraan wordt voldaan. Als gevolg van vleeskalveren, -stieren en schapen zijn wel geuremissiefactoren van toepassing. De afstand tot het plangebied bedraagt echter 500 meter en daarnaast zijn er reeds andere woningen tussen het veehouderijbedrijf als de nieuwe woningen geistueerd waardoor het aannemelijk is dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.

De Gezondheidskaart GES (Gezondheidseffectscreening) Geur veehouderij bevestigd dit ook. Op deze kaart zie je de kans op geurhinder door veehouderij in de provincie Noord-Brabant in 2019. Het plangebied is gekwalificeerd als 'vrij matig' en wordt als acceptabel beschouwd. Dit is eveneens het geval voor de rest van de kern Rijsbergen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPLaguitensebaan-OW01_0017.png"

Spuitzones van omliggende boomkwekerijen

Naast bovengenoemde gezondsheidsaspecten als gevolg van veehouderijen kunnen ook gezondheidsrisico's ontstaan door gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wat veel voorkomt bij boomteelt.

In de vollegronds- en sierteelt ontkomt men niet aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen tegen schimmels, luizen en andere vormen van ongedierte. Kenmerkend voor de land- en tuinbouw zijn de intensieve teeltsystemen met een relatief hoog gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Bij het spuiten van gewasbeschermingsmiddelen komt drift vrij. Drift is een term die gebruikt wordt voor de spuitvloeistof die tijdens de bespuiting buiten het te behandelen gebied terecht komt als gevolg van wind- en luchtstromen. Drift is hoger bij toepassing in fruitteelt dan bij de akkerbouw en lage bomenteelt, waarbij voornamelijk neerwaarts wordt gespoten.

In relatie tot omliggende gronden heeft de planlocatie derhalve mogelijk te maken met spuitzones. Bij het wijzigingen van bestemmingen naar woondoeleinden dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden getoetst aan de eisen voor een goed en veilig woon- en leefklimaat op de te wijzigen locatie. De VNGpublicatie geeft voor boomteeltbedrijven een richtafstand van 30 meter. De minimale afstand tussen boomgaarden en nabijgelegen gevoelige objecten is echter niet wettelijk vastgelegd.

Door het ontbreken van wetgeving is, op basis van jurisprudentie van de Raad van State, een vuistregel ontstaan die aangeeft dat een afstand van 50 meter tussen agrarische bedrijven, waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt en gevoelige functies, niet onredelijk is. Volgens vaste rechtspraak kan gemotiveerd worden afgeweken van de afstand van 50 meter, mits hieraan een goede onderbouwing ten grondslag ligt. Daarnaast kan het zijn dat gepaste maatregelen genomen moeten worden om drift te voorkomen of overdrachtsmaatregelen zoals bijvoorbeeld een dichte haag.

Beoordeling

Binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Zundert' is uitsluitend ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch - Agrarische bedrijf' met de aanduiding 'bomenteelt' een boomteeltbedrijf toegestaan. Binnen de afstand van 50 meter rondom het plangebied komt deze functieaanduiding niet voor.

Conclusie gezondheidsaspecten

Als gevolg van diverse gezondheidsaspecten kan worden geconcludeerd dat er geen knelpunten aanwezig die een belemmering vormen voor de realisatie van de woningen.

4.6 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Daarnaast is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt.

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden (Stb. 2007,141). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin wordt gereguleerd hoe moet worden omgegaan met overschrijdingen op het gebied van de luchtkwaliteit.

Het NSL houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen binnen de voorwaarden van het NSL behoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden die gelden voor luchtkwaliteit. Ook projecten die ´Niet in betekende mate´ (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit behoeven niet te worden getoetst aan deze grenswaarden. Hieronder vallen onder andere woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen.

Een plan is NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO2.

Beoordeling

Binnen voorliggend plangebied worden minder dan 1.500 woningen mogelijk gemaakt. Volledigheidhalve is met behulp van de NIBM-tool onderzocht of sprake is van een bijdrage aan de luchtverontreiniging.

Voor het bepalen van de verkeersgenaratie wordt uitgegaan van de maximale kentallen conform de CROW-publicatie 381. Hiermee wordt een worst-case scenario in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPLaguitensebaan-OW01_0018.png"

Op basis van bovenstaande gegevens is de NIBM-tool ingevuld voor het jaar 2022.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPLaguitensebaan-OW01_0019.png"

Er zal niet of nauwelijks sprake zijn van vrachtverkeer. Maar volledigheidshalve is rekening gehouden met 10% om een worst-case scenario inzichtelijk te maken.

Op basis van de NIBM-tool wordt nogmaals bevestigd dat het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is derhalve niet aan de orde.

Omdat in de nabije toekomst de locatie van Amarant ook herontwikkeld wordt is onderzocht waar het omslagpunt ligt. Bij een toename van 937 mvt/etmaal is nader onderzoek noodzakelijk omdat dan sprake kan zijn van een negatief effect op de luchtkwaliteit. Er is dan ook nog voldoende ruimte voor ontwikkeling.

Blootstelling

Daarnaast dient de blootstelling aan luchtverontreiniging (lokale luchtkwaliteit) ook in beeld te worden gebracht en te worden getoetst aan de hierbij gestelde eisen. Hieruit kan worden afgeleid of ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van de luchtkwaliteit.

Om inzicht te krijgen in de actuele of berekende luchtkwaliteit ter plaatse kan gebruikt gemaakt worden van de NSL-monitoringstool of de Atlas leefomgeving. De NSL-monitor laat de berekende waarde zien van de jaren 2020 en 2030. Voor onderhavige locatie liggen de rekenpunten in de NSL-monitor erg ver weg van de locatie (blauwe bolletjes in figuur 4.1). De luchtkwaliteit ter plaatse van deze rekenpunten voldoet voor zowel 2020 als 2030 aan de gestelde normen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPLaguitensebaan-OW01_0020.png"

Figuur 4.2 Uitsnede NLS-monitoringstool

Volledigheidshalve is ook in de Atlas Leefomgeving naar de actuele luchtkwaliteit gekeken. De luchtkwaliteitsindex (LKI) van 8 juli laat een goede luchtkwaliteit zien (2,07).

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPLaguitensebaan-OW01_0021.png"

Figuur 4.3 Uitsnede Atlas leefomgeving (opname 8 juli 2021)

Conclusie

Uit bovenstaande beoordeling blijkt dat de bijdrage van de bestemmingswijziging “niet in betekende mate” is en derhalve geen nader onderzoek benodigd is. Tevens kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.

Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.7 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPLaguitensebaan-OW01_0022.png"

Figuur 4.4 Risicokaart Nederland

Beoordeling

Met behulp van de risicokaart (figuur 4.3) zijn de risicobronnen in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt.

Inrichtingen

De dichtsbijzijnde inrichting waarbij sprake is van gevaarlijke stoffen ligt op een afstand van circa 1,4 km.

Dit zijn uitsluitend inrichtingen die vallen onder het activiteitenbesluit en zijn geen BEVI-inrichtingen. De risicoafstand vanuit het activiteitenbesluit bedraagt maximaal 25 meter. De inrichtingen zijn dan ook niet van invloed op voorliggende ontwikkeling of vice versa.

Buisleidingen

Ten zuiden van Rijsbergen liggen diverse buisleidingen. De afstand tot deze leidingenstraat bedraagt circa 1,7 km. Ook aan de oostzijde van de kern Rijsbergen is een buisleiding aanwezig. Deze ligt op een afstand van irca 1,8 km.

Het zijn verschillende buisleidingen van verschillend formaat en werkdruk. Op basis van de diameter en werkdruk kan bepaald worden wat de invloedsgebieden zijn. Het grootste invloedsgebied (1% letaliteitsgrens) bedraagt 430 meter.

Het plangebied ligt dan ook meer dan voldoende afstand.

Transportroute verkeer

De rijkswegen A58 als de A16 zijn beide transportroutes waarover transport van gevaarlijke plaatsvindt. Als gevolg van de stofcategorie GT4 (toxisch gas, categorie 4) bedraagt het invloedsgebied 4 km. De afstand tot aan het plangebied bedraagt circa 3,8 km.

Omdat de locatie is gelegen binnen het invloedsgebied is een beperkte verantwoording van het groepsrisico nodig. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van de standaard verantwoording en advies van respectievelijk de gemeente en brandweer. Deze zijn als Bijlage 5 en Bijlage 6 toegevoegd aan voorliggend bestemmingsplan. Als reactie op het advies van de brandweer is in Bijlage 15 een maatvoeringstekening opgenomen.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan. Wel dient de veiligheidsregio om advies te worden gevraagd in verband met zelfredzaamheid en rampenbestrijding.

4.8 Water

Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen dan ook verplicht.

Ten behoeve van de watertoets is in juli 2021 door Econsultancy een waterparagraaf opgesteld waarin de effecten van voorliggend planvoornemen aan bod komen. De volledige waterparagraaf is als Bijlage 7 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Hieronder zijn enkel de meest relevante aspecten opgenomen.

Samenvatting

Beleid Waterschap

Waterschap Brabantse Delta toetst een ruimtelijk plan op 8 onderwerpen de ‘uitgangspunten watertoets’:

  • 1. Voorkomen van vervuiling.
  • 2. Wateroverlast vrij bestemmen.
  • 3. Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen (HNO).
  • 4. Vuil water en hemelwater scheiden.
  • 5. Hergebruik > infiltratie > buffering > afvoer.
  • 6. Waterschapsbelangen.
  • 7. Meervoudig ruimtegebruik.
  • 8. Water als kans.

In de keur van het waterschap is opgenomen dat het is in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van het verhard oppervlak of door afkoppelen van de bestaande oppervlakte, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen (Artikel 3.6 ‘Verbod afvoer door verhard oppervlak’). De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren.

Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen.

Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend.

De waterschappen hebben bij de Keurregels enkele hydrologische uitgangspunten opgesteld voor het afvoeren van hemelwater. Het verbod uit artikel 3.6 van de keur is van toepassing tenzij:

  • Het afkoppelen van het verhard oppervlak maximaal 10.000 m2 is, of;
  • de toename van het verhard oppervlak maximaal 500 m2 is, of;
  • de toename van het verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
  • De toename van het verhard oppervlak tussen 500 m2 en 10.000 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel: Benodigde retentiecapaciteit (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06.
  • Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:
    • 1. De bodem van de voorziening dient boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
    • 2. De afvoer uit de voorziening via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater plaatsvindt. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
    • 3. Daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om uitspoeling naar de sloot te voorkomen.

Bij ontwikkelingen waarbij de toename van het verhard oppervlak 500 m2 of groter is, wordt vanuit het waterschap retentie geëist.

Waterbergingsopgave

Op basis van het toekomstig verhard oppervlak (zie bijlage) en de bergingseis bedraagt de waterbergingsopgave voor de planlocatie in totaal circa 570 m3 (9.525 m2 x 0,06 m).

Tussen beide plandelen is de wateropgave als volgt verdeeld:

  • West: 270 m3 (4.545 m2 x 0,06 m);
  • Oost: 300 m3 (4.980 m2 x 0,06 m).

Hemelwatervoorziening

Beide plandelen voorzien in de mogelijkheid tot de aanleg van een "groene" bovengrondse voorziening, een wadi. Een wadi is een bovengrondse hemelwatervoorziening waarbij het hemelwater, bij voorkeur oppervlakkig en zichtbaar, wordt getransporteerd naar een laagte in de openbare ruimte waar het vervolgens kan infiltreren in de bodem. Daar waar dit niet mogelijk blijkt zal afvoer verbuisd moeten plaatsvinden.

Om inzicht te krijgen in het ruimtebeslag die bij een (potentiele) voorziening hoort zijn beide voorzieningen, per plandeel, indicatief uitgewerkt. De bergingscapaciteit (inhoud, m3) is berekend op basis van de formule van de afgeknotte piramide.

Westelijk plandeel

Binnen het plandeel dat is gelegen ten westen van de Laguitensebaan is voor de aanleg van een wadi ruimte gereserveerd aan de zuidwestzijde van het plan. De wadi is gelegen op de grens met het toekomstig te ontwikkelen plan van Amarant. Dit plan maakt vooralsnog geen onderdeel uit van deze ruimtelijke ontwikkeling. De navolgende dimensionering is berekend voor de waterbergingsopgave van het huidige planvoornemen. De waterbergingsopgave van het deel van de toekomstige ontwikkeling van Amarant kan hier later aan toegevoegd worden. Indien dit het geval is zal de wadi in een later stadium nog vergoot moeten worden.

De wateropgave bedraagt 270 m3. Binnen het plan is ruimte aanwezig om een wadi aan te leggen met een lengte van ca. 85 m en een breedte van 7,5 m (ca. 640 m2). Wanneer de wadi wordt aangelegd met een talud van 1 op 3, zal de wadi ca. 0,6 m diep moeten zijn om de volledige wateropgave te kunnen bergen. In een dergelijke situatie staat het water tot aan maaiveld.

Oostelijk plandeel

Binnen het plandeel dat is gelegen ten oosten van de Laguitensebaan is centraal binnen het plan ruimte gereserveerd om een wadi te realiseren.

De wateropgave bedraagt 300 m3. Binnen het plan is ruimte aanwezig om een wadi aan te leggen met een lengte van ca. 40 m en een breedte van 18 m (720 m2). Wanneer de wadi wordt aangelegd met een talud van 1 op 3, zal de wadi ca. 0,5 m diep moeten zijn om de volledige wateropgave te kunnen bergen. In een dergelijke situatie staat het water tot aan maaiveld.

Conclusie 

Als gevolg van de toename van het verhard oppervlak is sprake van een waterbergingsopgave. Voor het westelijk deel bedraagt de wateropgave 270 m3 en voor het oostelijk deel 300 m3. Wanneer de gereserveerde ruimte voor de wadi's minimaal 0,6cm-mv respectievelijk 0,5 cm-mv diep worden kan de waterbergingsopgave opgevangen worden. De Gemiddeld hoogste Grondwaterstand is gelegen op circa 1,1 m-mv.

4.9 Natuurbescherming

Vanuit Europese- en nationale regelgeving dient onderzocht te worden welke effecten de voorgenomen ingreep heeft op beschermde gebieden (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en op beschermde flora en fauna.

Om inzicht te krijgen in de aanwezige ecologische waarden is door EcoAssist in juni 2021 een quickscan opgesteld. Het onderzoek is toegevoegd als Bijlage 8 bij dit bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Beoordeling

Natura 2000

Het plangebied ligt ruim buiten de invloedsfeer van Natura 2000-gebieden. Gezien de afstand en de aard en duur van de werkzaamheden worden negatieve effecten van stikstofuitstoot en depositie op daarvoor gevoelige habitattypen en de leefgebieden van soorten met instandhoudingsdoelstellingen als nihil ingeschat.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

De ingreep vindt niet plaats in het NNN. Daarnaast zijn negatieve effecten op wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN ten gevolge van externe werking uitgesloten. Aantasting van wezenlijke waarden of kenmerken van het NNN is daarmee op voorhand uitgesloten. Nadere toetsing aan de provinciale regels met betrekking tot het NNN is hierdoor niet noodzakelijk.

Bescherming van houtopstanden

De bebouwde kom beschermde houtopstanden is door gemeente Zundert gelijk getrokken aan de gemeentegrens. Daarmee vallen alle bomen binnen het plangebied niet onder het gedeelte beschermde houtopstanden uit de Wet natuurbescherming. Artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming is hierdoor niet van toepassing. Wel kunnen er gemeentelijke regels gelden voor het kappen van bomen.

Vogels

Onder de daken van de gebouwen met pannendak zijn mogelijk jaarrond beschermde nesten van de huismus en gierzwaluw aanwezig. Daarnaast zijn in de schuren mogelijk jaarrond beschermde nesten van kerkuil en steenuil aanwezig. Ransuilen kunnen nestelen en een roestplaats hebben in de houtwal, hagen en coniferen binnen het plangebied. Bij het slopen van de schuren en het verwijderen van de vegetatie gaan deze vaste rust- en verblijfplaatsen verloren als zij aanwezig zijn. Vaste rust- en verblijfplaatsen van de ransuil kunnen worden aangetast bij het verwijderen van de vegetatie. Door de nieuwe inrichting van het plangebied kan daarnaast het functioneel leefgebied van deze vogels zodanig aangetast worden dat het gebied niet langer meer geschikt is voor deze soorten. Daarnaast kunnen bij de werkzaamheden kerkuilen, steenuilen, ransuilen, huismussen en gierzwaluwen worden verstoord, gedood en verwond wanneer deze vaste rust- en verblijfplaatsen hebben in deze gebouwen. Het is daarom noodzakelijk nader onderzoek uit te voeren naar de huismus en gierzwaluw om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen. Het is aan te raden dit nader onderzoek uit te voeren conform de richtlijnen uit de kennisdocumenten van BIJ12 voor deze soorten.

Wanneer niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden, moet het plangebied voorafgaande aan de werkzaamheden door een deskundige op het gebied van beschermde soorten onderzocht worden op de aanwezigheid van broedgevallen. Ook is het in dat geval aan te raden het afval dat vrijkomt in het plangebied (ruim) voor het broedseizoen te verwijderen, om de kans op broedgevallen binnen het plangebied te beperken. Het is voor de voorgenomen ingreep niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor het verstoren van broedgevallen van vogelsoorten welke van nature broeden in Europa en op natuurlijke wijze in Nederland gekomen zijn.

Vleermuizen

In de te slopen schuren en een van de bomen kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Bij de ingreep verdwijnen deze verblijfplaatsen mogelijk als ze aanwezig zijn. Ook zijn in het plangebied mogelijk essentiële foerageergebieden en vliegroutes aanwezig welke aangetast kunnen worden door de ingreep. Daarnaast kunnen vleermuizen worden verstoord, verwond en gedood. Dat kan leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming.

Voorafgaand aan de ingreep dient daarom een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd te worden. Het verdient aanbeveling dit aanvullende onderzoek uit te voeren volgens het Vleermuisprotocol 2021 van de Gegevensautoriteit Natuur. Bij gebruikmaking van het vleermuisprotocol wordt een eventuele ontheffingsaanvraag vrijwel zeker in behandeling genomen. Tevens geeft het vleermuisprotocol invulling aan de minimale onderzoeksinspanning voortkomend uit de Wet natuurbescherming.

Marterachtigen

Binnen het plangebied zijn mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen van steenmarter, boommarter en kleine marterachtigen aanwezig. Daarnaast kan het plangebied onderdeel uitmaken van het functioneel leefgebied van deze soorten. De ingreep kan leiden tot het verdwijnen van deze verblijfplaatsen en aantasting van het functioneel leefgebied. Daarom is het noodzakelijk nader onderzoek te doen naar deze marterachtigen om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen.

Conclusie

De ingreep heeft geen significant negatief effect op gebieden welke onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Voor Natura 2000-gebieden is de kans op negatieve effecten nihil. Ook worden bij de ingreep geen bomen gekapt welke vallen onder beschermde houtopstanden uit de Wet natuurbescherming.

Het is wel noodzakelijk aanvullend onderzoek uit te voeren naar kerkuil, steenuil, ransuil, huismus, gierzwaluw, steenmarter, boommarter, kleine marterachtigen en vleermuizen. Afhankelijk van de resultaten van het nader onderzoek kan het opstellen en uitvoeren van een mitigatieplan en een ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk zijn.

Bij het uitvoeren van de sloop- en bouwwerkzaamheden dient daarnaast rekening gehouden te worden met het broedseizoenen en de algemene zorgplicht.

PM aanvullend onderzoek is in uitvoering. Resultaten zijn pas tegen de zomer 2022 bekend ivm de specifieke onderzoeksperioden.

4.10 Stikstofdepositie

Sinds 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering van kracht. De Wet stikstofreductie en natuurverbetering regelt onder meer drie resultaatsverplichtingen voor stikstofreductie: in 2025 moet minimaal 40% van het areaal van de stikstofgevoelige natuur in beschermde Natura 2000-gebieden een gezond stikstofniveau hebben; in 2030 minimaal de helft en in 2035 minimaal 74%.

De wet maakt een gedeeltelijke vrijstelling mogelijk van de natuurvergunningplicht voor het aspect stikstof voor activiteiten van de bouwsector.

Het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering werkt de stikstofwet verder uit, waaronder de bouwvrijstelling. De vrijstelling geldt voor bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten. De vrijstelling geldt niet voor de gebruiksfase van wat wordt gebouwd of aangelegd. De relevante emissies tijdens de gebruiksfase vinden plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plan.

De berekening van het projecteffect van de gebruiksfase is verricht met behulp van het programma AERIUS Calculator (versie 2020). In Bijlage 9 is de berekening opgenomen.

Conclusie

Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden ten gevolge van de gebruiksfase is gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.

4.11 Cultureel erfgoed

Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Daarin is bepaald dat bij de vaststelling van bestemmingsplan archeologische waarden in acht moeten worden genomen.

In het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Zundert' is een deel van het plangebied aangeduid met een dubbelbestemming 'waarde - Archeologie 4'. Er is in juni 2021 door Antea Group een bureauonderzoek uitgevoerd vanwege de archeologische verwachtingswaarde. Vervolgens is in januari 2022 een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Beide rapportages zijn respectievelijk als Bijlage 10 en Bijlage 11 toegevoegd aan voorliggend bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de samenvattingen en conclusies weergegeven.

Bureauonderzoek

Voor het plangebied geldt een brede archeologische verwachting en er kunnen vondsten worden aangetroffen uit het paleolithicum tot en met de nieuwe tijd, afhankelijk van de bodemopbouw van het plangebied. Hoewel in de directe omgeving vooral vondsten uit de late ijzertijd en middeleeuwen/nieuwe tijd bekend zijn, is het voorkomen van vondsten uit voorgaande periodes vooraf niet met zekerheid uit te sluiten.

Direct onder het opgebrachte plaggendek kunnen vindplaatsen van voor de late middeleeuwen voorkomen. Vindplaatsen van jagers/verzamelaars worden doorgaans in de podzolbodem verwacht (E- en B horizont). Sporen van vindplaatsen van sedentaire bewoning zijn doorgaans in de B- en C horizont aanwezig. Vanaf de bouwvoor (tussen 30-40 cm beneden maaiveld) voor vindplaatsen uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd.

De aanwezigheid van archeologische sporen is sterk afhankelijk van het feit of de bodem in het plangebied verstoord is. Dit kan niet worden bepaald door een bureauonderzoek alleen, een vervolgonderzoek heeft dan ook plaatsgevonden in de vorm van een Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. boringen.

Inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen

Tijdens het booronderzoek zijn verploegde podzolen en enkeerdgronden waargenomen. Ter plaatse van de erven en directe omgeving wordt de kans op het aantreffen van intacte archeologische sporen als gering ingeschat. In de overige delen van het plangebied kan de aanwezigheid van archeologische resten niet worden uitgesloten, hoewel de echt hogere delen van het landschap meer naar de dorpskern van Rijsbergen en het zuidwesten liggen.

Het inventariserend veldonderzoek heeft een groter gebied onderzocht dan het plangebied in voorliggend bestemmingsplan. Het advies ten aanzien van het westelijk gelegen deel (locatie Amarant, boringen 6 t/m 11) kan dan ook buiten voorliggend bestemmingsplan gehouden worden.

In het oostelijk deel van het plangebied (oostelijk van Laguitensebaan, boringen 12 t/m 16) is de kans op archeologische resten op basis van het booronderzoek klein maar de aanwezigheid kan niet worden uitgesloten. Hier luidt de aanbeveling met enkele controlesleuven nader te bepalen of er kans is op archeologische vindplaatsen.

Het overige deel van het plangebied kan worden vrijgegeven. Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.

De gemeente dient een selectiebesluit te nemen om de gebieden vrij te geven. Tot die tijd blijft in voorliggend bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde- Archeologie gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPLaguitensebaan-OW01_0023.png"

Figuur 4.5 Advieskaart a.g.v. Inventariserend Veldonderzoek archeologie

Cultuurhistorie

Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de Provincie Noord-Brabant is te concluderen dat er in of direct nabij het plangebied geen sprake is van monumentale gebouwen. De Laguitensebaan is wel aangeduid als historische geografie met redelijk hoge waarde. Een deel van de nieuwe bebouwing wordt op de Laguitensebaan georiënteerd en worden in lijn geplaatst met reeds aanwezige bebouwing. De Laguitensebaan zelf zal in tact blijven en de historische waarde zal dan ook niet worden aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPLaguitensebaan-OW01_0024.png"

Figuur 4.6 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Provincie Noord-Brabant

Conclusie

Ten aanzien van het aspect archeologie wordt geadviseerd om de mate van intactheid van de bodemopbouw en de diepteligging van eventuele archeologische lagen te bepalen middels een aanvullend onderzoek. Ter waarborging is in voorliggend bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde-Archeologie gehandhaafd.

Het aspect cultureel erfgoed staat de uitvoering van het bestemmingsplan verder niet in de weg.

4.12 Verkeer en parkeren

Parkeren

Parkeervraag

Zoals uit paragraaf 3.3 blijkt gelden de gemiddelde kentallen van de CROW-publicatie 381 als parkeernorm. Daarbij dient voldoende groenvoorzieningen gereserveerd te worden welke omgezet kunnen worden naar parkeervoorzieningen wanneer daar behoeft voor blijkt te zijn. In totaal dient de maximale parkeernorm opgevangen te kunnen worden binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPLaguitensebaan-OW01_0025.png"

Voor de woningen dienen 63 parkeerplaatsen aanwezig te zijn. Daarnaast dient ruimte te worden gereserveerd voor extra parkeerplaatsen wanneer daar behoefte aan is. Deze ruimte wordt in eerste instantie als groenvoorziening aangelegd. Wanneer de parkeerbehoefte daar om vraagt kan de groenvoorziening worden ingezet als parkeerplaatsen.

Parkeeraanbod

Op basis van de berekeningstabel (zie paragraaf 3.3) ziet het parkeeraanbod er als volgt uit:

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPLaguitensebaan-OW01_0026.png"

Er zijn derhalve 62 parkeerplaatsen rechtstreeks mogelijk. Daarnaast is in de verkaveling (Bijlage 1) te zien dat daarnaast ruimte beschikbaar is voor 13 extra parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen liggen in de bestemming 'Verkeer' maar worden vooralsnog als groen aangelegd. Wanneer daar behoefte aan is, kunnen deze als parkeerplaats aangelegd

worden.

4.13 Besluit m.e.r.

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie onafhankelijke aanvliegroutes die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft. Het betreft de volgende drie stappen:

  • 1. Toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Hiermee wordt getoetst of het plan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
    • a. Het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig.
    • b. Het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r., en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan als bedoeld in kolom 3 'plannen' geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht.
    • c. Het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D: er moet beoordeeld worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd.
    • d. De activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit wordt niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
  • 2. In het geval van een plan: toetsing of het uitvoeren van een passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming voor dit plan verplicht is vanwege de hierin opgenomen activiteit(en). In dat geval is het plan mogelijk m.e.r.-plichtig.
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening. Door Provinciale Staten kunnen hierin aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Beoordeling

De activiteit die met het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is de realisatie van 32 grondgebonden woningen en 96 zorgwoningen. Deze activiteit valt binnen onderdeel D. (D11.2 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen). Er is geen definitie gegeven voor een 'stedelijk ontwikkelingsproject'.

De activiteit blijft ruimschoots onder de drempelwaarde:

  • Oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • Aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • Bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De drempelwaarden in het Besluit m.e.r. zijn indicatieve waarden. Dit betekent dat het bevoegd gezag dient na te gaan of de beoogde activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Dit kan middels een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Op grond van de stappen 2 en 3 is geen directe aanleiding voor een m.e.r.-plicht.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden beoordeeld of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. In voorgaande paragrafen zijn de mogelijk effecten ten aanzien voor de diverse (milieu)aspecten nader beoordeeld. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het project die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatsen. Er is dan ook geen sprake van een m.e.r.-plicht.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige en toekomstige waarden en karakteristieken van het plangebied. De voorgenomen ontwikkelingen, dienen - voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk - juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.

5.2 Toelichting op de planregels

Een bestemmingsplan bestaat uit planregels en de verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het plangebied en de omliggende gebieden.

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

Deze volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012).

In het eerste hoofdstuk ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe oppervlakte, hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

In het daaropvolgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemming en het gebruik (zie paragraaf 6.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

5.3 Toelichting op bestemmingen

In de planregels zijn de bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf volgt een toelichting op de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen.

Artikel 3 Groen

De bestemming 'Groen' is bestemd voor plantsoenen, groenstroken en overige aanplanten binnen het plangebied. Binnen de bestemming groen zijn fiets- en wandelpaden maar ook water-, nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. Parkeren is binnen deze bestemming ook toegestaan wanneer daar behoefte aan is.

Artikel 4 Tuin

De bestemming 'Tuin' is bedoelt voor voor- en zijtuinen alsmede voor in- en uitritten voor woningen en andere langzaamverkeersroutes ten behoeve van de ontsluiting van aangrenzende gronden. Op deze gronden zijn uitsluitend erfafscheidingen toegestaan en erkers.

Artikel 5 Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 6 Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor de woningen in het plangebied met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, erven, tuinen, parkeervoorzieningen en verhardingen. De aaneengebouwde woningen hebben de aanduiding (aeg) gekregen, ter plaatse van de aanduiding (tae) zijn zowel de twee-aaneen-gebouwde woningen als de vrijstaande woningen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding vrijstaand (vrij) zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 6 en 9 meter.

Ter plaatse van de voormalige agrarische bedrijfswoningen is een specifieke aanduiding opgenomen. De huidige bestaande rechten blijven gehandhaafd wat inhoud dat de bedrijfswoning een maximale inhoud van 750 m3 mag bedragen. De goot- en bouwhoogte van deze voormalige agrarische bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 5 en 9 meter.

Om per situatie een afzonderlijke afweging te kunnen maken worden de aan- huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten middels een afwijking van de gebruiksregels mogelijk gemaakt. Belangrijke voorwaarde daarbij is dat de parkeersituatie goed is geregeld en dat het beroep of de bedrijfsmatige activiteit door de hoofdbewoner(s) wordt uitgeoefend. Eveneens is het wonen ten behoeve van de mantelzorg in vrijstaande en aangebouwde bijgebouwen middels een afwijking van de gebruiksregels mogelijk gemaakt. Daarnaast zijn bouwregels opgenomen voor het bouwen van woonwagen en bijgehorende voorzieningen.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4

De bestemming 'Waarde - Archeologie 4' is gehanteerd voor een deel van het oostelijk plangebied. Deze gebieden hebben op basis van de archeologische verwachtingskaart mogelijk een archeologische waarde. Bouwen en/of grondverstoringen over een oppervlak van meer dan 500 m2 en/of dieper dan 50 cm-mv is op deze gronden uitsluitend toegestaan nadat uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Daarnaast kan door middel van een wijzigingsbevoegdheid de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' worden verplaatst of verwijderd. Dit kan voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, op basis van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economsche uitvoerbaarheid

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.

In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Een exploitatieplan is enkel noodzakelijk als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is.

Conclusie

Ten behoeve van dit plan is een anterieure overeenkomst gesloten met initiatiefnemer. In deze overeenkomst is het kostenverhaal opgenomen. Omdat het kostenverhaal anderzinds verzekerd is, is het opstellen van een exploitatieplan in dit geval niet noodzakelijk.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.1 van het Bro is vastgelegd dat tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet worden gepleegd met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarbij zijn met name genoemd het waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Ten aanzien van bekendmaking van het plan is artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Voorts is in artikel 3.1.6 van het Bro bepaald dat de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg in de toelichting van het plan moeten worden beschreven.

Participatie / Omgevingdialoog

Participatie wordt een belangrijke pijler onder de toekomstige Omgevingswet. Derden (waaronder omwonenden) moeten in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij de voorbereiding van beleids- en besluitvorming. Van belang is dat de buurt betrokken wordt bij het planvoornemen. Als initiatiefnemer moet kennis worden genomen van eventuele bezwaren, wensen en belangen van omwonenden.

Gezien het beperkte aantal direct omwonenden en de maatregelen vanuit Covid is er in overleg met de gemeente bij deze ontwikkeling voor gekozen de direct omwonenden aan te schrijven per brief met een toelichting op het planvoornemen en het verzoek eventuele reacties kenbaar te maken. Eind 2020 zijn de omwonenden geïnformeerd en heeft men twee weken de tijd gekregen om te reageren.

Een verslag van de omgevingsdialoog en gestuurde informatie is in Bijlage 12 opgenomen.

Er zijn geen reacties ontvangen uit de omgeving.

Vooroverleg

Het conceptontwerpbestemmingsplan is ten behoeve van het vooroverleg, gestuurd naar de vooroverlegpartners. De volgende vooroverlegreacties zijn ontvangen:

  • 1. Provincie Noord-Brabant

De provincie is positief over de ontwikkeling. Er zijn enkele vragen/opmerkingen geplaatst:

  • a. Onduidelijk is wat er met het tussenliggende perceel gebeurt en waarom deze niet is meegenomen in de ontwikkeling.
  • b. In het plan ontbreekt de kwaliteitsverbetering van het landschap conform het regioinale afsprakenkader.

Ad 1a. Dit perceel is momentel niet te verwerven noch te ontwikkelen. In de toekomst is hier een natuurlijke aansluiting gewenst met het bestaande bebouwde gebied.

Ad 1b. Paragraaf 3.2 is hierop aangepast en er wordt nader ingegaan op de kwaliteitsverbetering van het landschap.

  • 2. Brandweer Midden- en West-Brabant

Als gevolg van bereikbaarheid dient een tekening aangeleverd te worden waarop diverse maten zichtbaar zijn om te beoordelen of voldaan wordt aan de beleidsregels omtrent bereikbaarheid. In Bijlage 15 is een maatvoeringstekening opgenomen.

Ten aanzien van bluswatervoorzieningen en opkomsttijden wordt voldaan aan de beleidsregels.

Zienswijzen

Na het wettelijk vooroverleg wordt dit bestemmingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerpbestemmingsplan. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid om zienswijzen op het plan in te dienen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.

Beroep

Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.