Plan: | Middelstraat 24 te Ossendrecht |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0873.OSCAxWP239xHERZx25-ON01 |
De eigenaren van de woning aan de Middelstraat 24 te Ossendrecht zijn voornemens om hun woning te verkopen. Bij de in de verkoop name is gebleken dat het feitelijke gebruik van het perceel niet overeenkomt met het vigerend bestemmingsplan. De gronden hebben namelijk de bestemming 'Agrarisch met waarden – landschapswaarden', terwijl al geruime tijd geen agrarisch bedrijf aanwezig is, maar de woning in gebruik is als burgerwoning.
In verband met de verkoop van het pand is het wenselijk om het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen met het feitelijke gebruik van de gronden. De reeds bestaande woning en bijhorende bouwwerken blijven behouden. De gronden binnen het plangebied zullen volledig worden voorzien van de bestemming 'Wonen' met ter plaatse van de woning een bouwvlak.
De gemeente Woensdrecht heeft aangegeven in principe medewerking te verlenen aan het initiatief. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is ten behoeven van de wijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het vigerend bestemmingsplan. Het doorlopen van een ruimtelijke procedure is noodzakelijk. Middels voorliggend wijzigingsplan wordt de bestemmingswijziging van de locatie mogelijk gemaakt.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Woensdrecht, ten zuiden van de kern Ossendrecht. Het buitengebied van Woensdrecht wordt gekenmerkt door voornamelijk agrarische bedrijven en gronden. Aan de Middelstraat zijn meerdere woonpercelen gelegen, welke het onderhavig plangebied in het westen en oosten begrenzen. Ten zuiden van het plangebied bevinden zich agrarische percelen met voornamelijk akkerbouw.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: kadastralekaart.com)
Het plangebied is gelegen aan de Middelstraat 24 te Ossendrecht binnen de gemeente Woensdrecht. Het plangebied bestaat uit de percelen kadastraal bekend als gemeente Ossendrecht, sectie E, nummers 561 en 743. Het oppervlak van het plangebied bedraagt circa 2.255 m2.
Figuur 1.2 Kadastrale situatie plangebied (bron: kadastralekaart.com)
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied, geconsolideerde versie 2019' van toepassing. Dit geconsolideerde plan heeft geen juridisch bindende status, In deze geconsolideerde versie zijn diverse plannen samengevoegd.
De basis wordt gevormd door de toelichting, regels en verbeelding van het moederplan 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied' zoals vastgesteld op 17 februari 2011. Vervolgens is het bestemmingsplan 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied, 3e herziening' verwerkt en het herstelbesluit Pannenhoef 9. Hierna is het 'Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening 2016' verwerkt en tot slot is het 'Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening 2019' verwerkt.
De gronden ter plaatse van het plangebied zijn grotendeels bestemd als 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Ter plaatse van de woning is het plangebied ook voorzien van een bouwvlak. Een deel van het achtererfgebied is daarnaast voorzien van de bestemming 'Wonen' zonder bouwvlak.
Het gehele plangebied is voorzien van meerdere dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. Deze hebben voornamelijk toepassing op het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden ten behoeve van de bescherming van archeologische, cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden.
Figuur 1.3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied, geconsolideerde versie 2019' (plangebied is rood omlijnd)
Toets bestemmingsplan
Het planvoornemen is om de gronden ter plaatse van het plangebied geheel te wijzigen naar de bestemming 'Wonen' met ter plaatse van de woning een bouwvlak. Het gaat enkel om een functionele wijziging van het bestemmingsplan, waarbij er geen bouwwerkzaamheden zullen plaatsvinden.
De gronden ter plaatse van de woning zijn nu bestemd als 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', binnen deze bestemming is wonen enkel toegestaan in een bedrijfswoning behorend bij een agrarisch bedrijf. Aangezien er geen agrarisch bedrijf aanwezig is binnen het plangebied, is de bewoning van de woning aan de Middelstraat 24 in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
Om de bewoning van de voormalige bedrijfswoning aan de Middelstraat 24 om te zetten naar een reguliere woning wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, welke is opgenomen in het vigerend bestemmingsplan in artikel 5.9.12. Middels voorliggend wijzigingsplan worden de gronden binnen het plangebied volledig voorzien van de bestemming 'Wonen'.
In hoofdstuk 2 wordt een planbeschrijving gegeven van enerzijds de bestaande situatie en anderzijds de nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van rijk, provincie en gemeente beschreven. Vervolgens zal in hoofdstuk 4 worden ingegaan op de wijzigingsbevoegdheid. De aspecten met betrekking tot het milieu en landschap komen in hoofdstuk 5 aan bod. De juridische planbeschrijving volgt in hoofdstuk 6 en in hoofdstuk 7 en 8 komen respectievelijk de uitvoerbaarheid van het plan en de communicatie aan bod.
De locatie aan de Middelstraat 24 te Ossendrecht betreft een voormalig agrarisch bedrijf. Het agrarische bedrijf is reeds tientallen jaren beëindigd. Op het perceel zijn een bedrijfswoning met schuur en een paardenstal aanwezig. De woning en de schuur zijn gelegen binnen het huidige bouwvlak, de paardenstal is gelegen buiten het bouwvlak.
De woning heeft een oppervlak van circa 105 m2, de schuur heeft een oppervlak van circa 136 m2 en de paardenstal heeft een oppervlak van circa 46 m2.
De locatie wordt al jaren niet meer geëxploiteerd als agrarisch bedrijf. De huidige eigenaren hebben de woning destijds als burgerwoning aangekocht en de locatie als zodanig in gebruik genomen.
In voorliggend wijzigingsplan wordt gebruikt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 5.9.12 van het bestemmingsplan 'Buitengebied, geconsolideerde versie 2019' van de gemeente Woensdrecht. Middels de wijzigingsbevoegdheid zal de vigerende bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' worden gewijzigd naar 'Wonen', waarmee het feitelijke gebruik van het plangebied wordt gelegaliseerd. Ten behoeve van de bestemmingswijziging zal er worden voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden, de nadere toelichting hiervan volgt in hoofdstuk 4.
Figuur 2.1 Luchtfoto van de bestaande situatie
Bij het maken van een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met het beleid van hogere overheden (het rijk en de provincie) en de vastgestelde gemeentelijke beleidskaders. Hieronder wordt het relevante ruimtelijke beleid voor het plangebied weergegeven.
De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting op 1 januari 2024 in werking zal treden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020 en biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die er zijn. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave.
Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers.
De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden om te bouwen aan een mooier en sterker Nederland.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Beoordeling en conclusie
Gezien de aard en omvang van voorliggend initiatief is bovengenoemd rijksbeleid niet direct van invloed op de ontwikkeling. De inhoudelijke keuzes en afweging liggen bij de gemeente. Zij zal daarbij uiteraard de richtlijnen en vier prioriteiten van het Rijk als leidraad gebruiken.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen etc.. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Figuur 3.1 Weergave radarverstoringsgebieden, Rarro 1 december 2020
Beoordeling en conclusie
Zoals te zien is in figuur 3.1 is het plangebied gelegen binnen een radarverstoringsgebied behorende bij het radarstation Woensdrecht. Binnen dit gebied dient rekening te worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom radarstations mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar.
De maximale hoogte van bouwwerken in een radarverstoringsgebied wordt bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf een punt op de top van de radarantenne (radarstation Woensdrecht 48 meter +NAP), oplopend met 0,25 graden tot een punt gelegen 15 kilometer vanaf voornoemde radarantenne.
In het onderhavige plan wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt die deze maat overschrijdt.
Op 1 oktober 2012 is artikel 3.1.6 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.
Bij toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' dient antwoord gegeven te worden op een aantal vragen. Indien een vraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een vraag niet positief kan worden beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
Beoordeling
1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
Op basis van jurisprudentie kan geconcludeerd worden dat een woningbouwontwikkeling van meer dan 12 woningen gezien wordt als een stedelijke ontwikkeling. Onderhavig planvoornemen voorziet hoofdzakelijk in de planologische wijziging van een voormalige agrarische bedrijfslocatie naar een woonlocatie waarmee de bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning. Er is dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Daarnaast vinden er ook geen bouwwerkzaamheden plaats, waarmee er ook geen sprake is van een nieuw beslag op de ruimte.
Conclusie
Uit de bovenstaande beoordeling wordt geconcludeerd dat onderhavig planvoornemen qua aard en omvang geen stedelijke ontwikkeling betreft. Een verdere verantwoording aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet aan de orde.
De nieuwe Omgevingswet (welke naar verwachting 1 januari 2024 in werking zal treden) bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de Provincie Noord-Brabant alvast een provinciale Omgevingsvisie gemaakt welke op 14 december 2018 is vastgesteld.
De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De basisopgave voor de provincie is: 'werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit'. Hierbij heeft de provincie als doel gesteld voor de middellange termijn, 2030: Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat wij voor alle aspecten voldoen aan de wettelijke normen. Voor de lange termijn, 2050, wil men een goede leefomgevingskwaliteit hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
Om de basisopgave te behalen heeft men vier hoofdopgaven verwoord:
Beoordeling en conclusie
Gezien de aard en omvang van voorliggend initiatief heeft bovengenoemd provinciaal beleid niet direct invloed op de ontwikkeling. De inhoudelijke keuzes en afweging ligt bij de gemeente. Zij zullen daarbij uiteraard de richtlijnen en prioriteiten van de provincie als leidraad gebruiken.
Alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving, staan voortaan bij elkaar in de Interim Omgevingsverordening (IOV). Deze Omgevingsverordening is vastgesteld op 25 oktober 2019. De Interim Omgevingsverordening vervangt diverse provinciale verordening, waaronder de verordening Ruimte. De Interim Omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter en vooral is bedoeld om bestaande regelingen samen te voegen, heeft er ook (nog) geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald thema gecontinueerd moet worden. Uitgangspunt van deze Interim Omgevingsverordening is dat de huidige regels met het huidige beschermingsniveau zijn gehandhaafd.
Figuur 3.2 Uitsnede Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (geconsolideerde versie 15 april 2022)
Beoordeling
Het plangebied is gelegen binnen het 'Landelijk gebied', aangemerkt als 'Groenblauwe mantel'. Een plan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. In de ruimtelijke onderbouwing wordt gemotiveerd dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is gewaarborgd door dat:
Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:
De uitvoering van kwaliteitsverbetering van het landschap heeft regio West-Brabant in 2014 vastgelegd in het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant'. Deze notitie geeft aan hoe de gemeenten in de regio West-Brabant toepassing geeft aan artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening.
Het afsprakenkader biedt duidelijkheid voor het grootste gedeelte van de buitenstedelijke ruimtelijke ontwikkelingen. In het afsprakenkader is opgenomen of en welke vorm van kwaliteitsverbetering van toepassing is bij ontwikkelingen, aan de hand van een drietal categorieën:
Bepaling categorie
Onderhavig planvoornemen betreft de wijziging van de als 'Agrarisch met waarden' bestemde gronden, gelegen binnen het plangebied, naar de bestemming 'Wonen'. Hierbij zullen er geen bouwwerkzaamheden plaatsvinden. Middels deze planologische wijziging van de gronden wordt het feitelijk gebruik van de locatie gelegaliseerd.
Gezien er geen feitelijke veranderingen plaatsvinden binnen het plangebied is er ook geen sprake van een landschappelijke invloed van het planvoornemen. Onderhavig planvoornemen valt derhalve binnen categorie 1 van het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant'. Voor ontwikkelingen binnen categorie 1 is geen landschappelijke inpassing van het bouw-, of bestemmingsvlak vereist.
Vooruitlopend op de komst van de Omgevingswet, die naar verwachting op 1 januari 2024 in werking zal treden, heeft de gemeente Woensdrecht op 2 februari 2023 de 'Omgevingsvisie Woensdrecht'' vastgesteld.. In de omgevingsvisie staat het strategisch beleid voor de fysieke leefomgeving voor het gehele gemeentelijk grondgebied in één omgevingsvisie op hoofdlijnen bij elkaar zodat burgers, ondernemers en ontwikkelaars weten waar ze aan toe zijn.
Naast divers sectoraal beleid, vormt de Toekomstvisie 2035 een belangrijk uitgangspunt. In de toekomstvisie wordt ingegaan op waar de gemeente Woensdrecht voor staat. Dit wordt ook wel het DNA van Woensdrecht genoemd, die de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente weergeeft. Het DNA van Woensdrecht komt tot uiting in vier gebieden met elk hun eigen doelen en ambities:
De vier deelgebieden worden gebruikt als invalshoek voor de omgevingsvisie. De gemeente voegt daar nog een begrip aan toe. Geen gebied, maar wel behorend tot het DNA: 'grenzen en verbinden'.
De Polders
In de omgevingsvisie wordt er per gebied ingegaan op de belangrijkste trends en ontwikkelingen en de opgaven waar de gemeente mee te maken heeft. Onderhavig plangebied is gelegen in het deelgebied 'De Polders'. Het landelijke gebied in Woensdrecht is in transitie. Het aantal agrarische bedrijven neemt af en het aantal overblijvende agrarische bedrijven worden steeds groter. Het landschap van de polders biedt economische mogelijkheden voor de landbouw. Diezelfde landbouw staat ook onder druk door verschillende duurzaamheidsvraagstukken, waardoor er transformatie moet plaatsvinden naar circulaire vormen van landbouw. Het stoppen van agrarische bedrijven brengt een groot aantal vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (VAB's) met zich mee. Leegstand kan een probleem opleveren, maar biedt ook mogelijkheden voor nieuwe functies. Voor het deelgebied 'De Polders' zijn in de omgevingsvisie de volgende ontwikkelingsdoelen en -ambities geformuleerd:
In het uiteindelijke Omgevingsplan van de gemeente Woensdrecht worden de doelen en ambities vertaald naar toetsbare randvoorwaarden. Alle ontwikkelingen binnen het gebied 'De Polders' dragen bij aan behoud en versterking van het open polderlandschap, conform het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering Landschap'. Voor de landbouw worden criteria opgenomen om begrippen als circulair en duurzaam toetsbaar te maken. Voor stoppende bedrijven wordt ingezet op criteria die bijdragen aan kwaliteitswinst.
Conclusie
Onderhavig planvoornemen betreft de transformatie van een voormalig agrarisch bedrijf naar 'Wonen'. Onderhavig plan heeft daarnaast geen landschappelijke invloed waarmee er geen landschappelijke inpassing is vereist conform het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering Landschap'. De transformatie van het plangebied naar 'Wonen' draagt daarnaast bij aan het voorkomen van leegstand.
De gemeentelijke woonvisie 2021-2025 is in december 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin worden de gemeentelijke ambities geschetst voor de komende jaren op het gebied van wonen. Drie uitgangspunten bepalen de gemeentelijke visie op wonen:
Vanuit deze drie uitgangspunten gaat de gemeente in samenwerking met alle betrokken partijen de opgaven vormgeven. In de provinciale prognose van 2020 is het aantal huishoudens in de gemeente Woensdrecht geprognotiseerd op 590 woningen. Dit houdt in dat Woensdrecht een extra opgave heeft van circa 300 woningen.
De woningbehoefte in de kern Ossendrecht is in het algemeen gericht op dure woningen vanaf €296.000 en goedkope woningen met een koopprijs tot €250.000. Hierdoor komen mogelijk goedkopere woningen vrij waardoor doorstroming kan worden gecreëerd.
Conclusie
Het planvoornemen is niet in strijd met de woonvisie. In onderhavig initiatief is er geen sprake van de bouw van een woning. Middels voorliggend wijzigingsplan wordt echter de bestemming ter plaatse van het plangebied gewijzigd naar 'Wonen'. Daarmee veranderd de bedrijfswoning naar een reguliere woning en vinden er geen wijzigingen plaats aan de woningvoorraad.
De gemeente stelt periodiek een geactualiseerde woningbouwplanning vast. Deze planning maakt inzichtelijk welke woningbouwplannen er in de gemeente zijn en binnen welke termijn ze afgerond zullen worden. Het college heeft in november 2018 de woningbouwplanning voor 2019 vastgesteld.
In de woningbouwplanning zijn 430 woningen als harde en zachte plannen opgenomen. De woningbouwbehoefte voor de periode 2017 - 2027 bedraagt echter 610 woningen. Hierdoor blijft er voldoende ruimte over voor overige (particuliere) initiatieven zoals voorliggende ontwikkeling.
Conclusie
In onderhavig initiatief is er geen sprake van de bouw van een woning. Middels voorliggend wijzigingsplan wordt een bedrijfswoning met een agrarische bestemming gewijzigd naar de bestemming 'Wonen'. Hiermee vinden er geen wijzigingen plaats aan de woningvoorraad.
In 2016 heeft de gemeente Woensdrecht het GVVP 2016-2020 vastgesteld. Het GVVP is een beleidsdocument waarin de toekomstvisie is beschreven voor het verkeer en vervoer in de gemeente Woensdrecht voor de komende jaren.
In dit GVVP is onder andere aangegeven dat ten aanzien van de parkeernormen wordt aangesloten bij de meest recente ASVV. De CROW publicatie 381 is de uitgave met de meest recente parkeernormen. Uitgaande van stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk' en 'buitengebied' dient voor een vrijstaande koopwoning minimaal 2,0 en maximaal 2,8 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd.
Het perceel beschikt in de bestaande situatie over voldoende ruimte om te kunnen voldoen aan de gestelde parkeernormen.
In het vigerend bestemmingsplan 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied', inclusief de daaropvolgende herzieningen is aan de gronden de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' toegekend. Ter plaatse is het wonen in een agrarische bedrijfswoning toegestaan. Het gebruik van de gronden ten behoeve van 'regulier wonen' is onder voorwaarden mogelijk. Hiervoor is in artikel 5.9.12 van het vigerend bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. In dit hoofdstuk wordt aan de wijzigingsvoorwaarden getoetst.
Artikel 5.9.12 Wijzigen bestemming Agrarisch met waarden - landschapswaarden ten behoeve van Wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Agrarisch met waarden - landschapswaarden met een bouwvlak en bedrijfswoning te wijzigen in de bestemming Wonen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.
Beoordeling
Verkennend bodemonderzoek
Ten behoeve van onderhavig planvoornemen heeft Wematech Bodem Adviseurs B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de actuele bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie en op basis hiervan na te gaan of de bodemkwaliteit een belemmering kan opleveren voor de voorgenomen bestemmingswijziging naar de bestemming 'Wonen'. De volledige rapportage van het bodemonderzoek is bijgevoegd als Bijlage 1. Hieronder worden de belangrijkste onderzoeksresultaten en conclusie samengevat.
Bij de uitgevoerde grondboringen zijn op basis van zintuiglijke beoordeling in de bovengrond plaatselijk sporen tot matige bijmengingen met baksteen aangetroffen. Bij het uitvoeren van de boringen is onder de betonvloer is plaatselijk een spoortje grind aangetroffen. De boring nabij de wand van de paardenstal is op 45 cm-mv gestaakt op beton. Voor het overige zijn geen relevante bijzonderheden en/o afwijkingen aangetroffen.
Geconcludeerd kan worden dat de bovengrond ter plaatse van de bestrijdingsmiddelenkast door de lichte verhoogde gehaltes aldrin/dieldrin/endrin niet toepasbaar zijn bij hergebruik op een ander perceel. Ter plaatse van de woning voldoen het mengmonster aan klassen wonen. De overige bovengrond voldoen aan klasse achtergrondwaarde.
Voor een formeel oordeel van de toepassingmogelijkheden van de vrijkomende grond (hergebruik) dient voldaan te worden aan hetgeen wat beschreven staat in de Regeling en het Besluit bodemkwaliteit. Vooralsnog dienen voor de overtollige grond, afkomstig van de onderzoekslocatite, de eisen van het binnen de gemeente van toepassing zijnde beleid in acht genomen te worden.
Gezien de verkregen resultaten van het onderzoek wordt de gestelde hypothese 'verdachte locatie' voor locatie ter plaatse van de voormalige bestrijdingsmiddelenkast bevestigd. De gestelde hypothese mag voor de overige locaties echter verworpen worden.
Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden dat bij ongewijzigd gebruik binnen de huidige functieklasse geen beperkingen gelden. De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek.
Aanvullend bodemonderzoek
Naar aanleiding van het advies van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant omtrent het verkennend bodemonderzoek, is er een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie om de volgende openstaande punten nog toe te lichten:
De volledige briefrapportage van het aanvullend bodemonderzoek is als Bijlage 2 toegevoegd aan voorliggend wijzigingsplan. Hieronder volgen de onderzoeksresultaten.
Wet bodembescherming
Uit de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat de zandige ondergrond niet verontreinigd is. Ter plaatse van peilbuizen B07 (locatie bestrijdingsmiddelenkast 1986) en C01 (nabij locatie bestrijdingsmiddelenkast 2003) bevindt het grondwater zich dieper dan 5 meter onder het maaiveld en kan (en behoeft conform NEN5740) het grondwater niet bemonsterd te worden.
Het grondwater ter plaatse van peilbuis A03 is licht verontreinigd met zink en (som)xylenen.
Besluit bodemkwaliteit
Geconcludeerd kan worden dat de zandige ondergrond voldoet aan de achtergrondwaarde.
Verkennend onderzoek asbest in bodem
Naar aanleiding van het advies van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant op het uitgevoerde aanvullend bodemonderzoek, heeft Wematecht Bodem Adviseurs B.V. in augustus 2023 een verkennend onderzoek in bodem uitgevoerd ter plaatse van de druppellijnen van de paardenstal aan de Middelstraat 24 te Ossendrecht.
Doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de actuele concentratie asbest in de bodem ter plaatse van de druppellijnen en op basis hiervan na te gaan of deze asbestconcentratie aanleiding voor aanvullende maatregelen c.q. een belemmering kan opleveren voor de beoogde bestemmingswijziging. Het volledige onderzoeksrapport is als Bijlage 3 toegevoegd aan voorliggend wijzigingsplan. Hieronder volgen de conclusies en het advies uit het onderzoek.
Het veldwerk is uitgevoerd in augustus 2023. Geconcludeerd kan worden dat in de grond asbest is aangetroffen. De berekende asbestconcentratie ter plaatse van gaten G01 en G02 overschrijdt met 1213 mg/kg ds ruim de interventiewaarde. De grond is verder licht verontreinigd met PCB.
De berekende asbestconcentratie ter plaatse van de gaten G03 en G04 blijft met 6 mg/kg ds onder de norm voor nader onderzoek (= 50 mg/kg ds).
Gezien de verkregen resultaten van het onderzoek wordt de gestelde hypothese "verdachte locatie" bevestigd.
Omdat er voor asbest geen volumecriterium geldt kan worden geconcludeerd dat op het perceel sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest.
Conclusies en advies
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geadviseerd om ter plaatse van de westzijde van de paardenstal een nader bodemonderzoek uit te voeren naar de omvang van de ernstige bodemverontreiniging met asbest.
Na de uitvoering van dit onderzoek kan worden overgegaan tot saneringsmaatregelen. De voorgenomen sanering dient gemeld te worden aan het bevoegd gezag. Thans zou dit nog middels een BUS-melding gedaan kunnen worden.
Er mogen zonder melding aan en instemming van het bevoegd gezag geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden in de sterk met asbest verontreinigde grond.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Overlast van geluid op geluidsgevoelige functies dient namelijk te worden voorkomen.
Beoordeling
Wegverkeerslawaai
De Wgh is niet van toepassing op wegen gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. Onderhavig plangebied aan de Middelstraat 24 is gelegen buiten de bebouwde komgrens van Ossendrecht waar een maximum snelheidsregime van 60 km/uur geldt.
Onderhavig planvoornemen voorziet in de omzetting van een bestaande bedrijfswoning naar burgerwoning. Aangezien de Wgh geen onderscheidt maakt tussen bedrijfswoningen en burgerwoningen, de betreffende bedrijfswoning reeds geschikt is voor bewoning en er middels voorliggend wijzigingsplan hier geen fysieke wijzigingen plaatsvinden, is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek ten aanzien van wegverkeerslawaai niet noodzakelijk.
Bouwbesluit 2012
In het kader van het Bouwbesluit worden eisen gesteld aan de uitwendige scheidingsconstructie van nieuwe woningen. Op grond van artikel 3.2 geldt een minimale karakteristieke geluidwering van 20 dB voor een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied. Aangezien de Wgh niet van toepassing is op het plangebied en derhalve ook geen hogere grenswaarden aan de orde is, worden op grond van het Bouwbesluit, behoudens de minimale isolatie van 20 dB, geen aanvullende eisen gesteld aan de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie.
Ruimtelijke ordening
Hoewel de uitvoering van een akoestisch onderzoek voor onderhavig planvoornemen niet noodzakelijk is, zal in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel worden aangetoond of er ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van geluid. Hiervoor wordt aansluiting gezocht bij de classificering van de kwaliteit van de akoestische omgeving in een milieukwaliteitsmaat volgens het RIVM. In tabel 5.1 is de kwalificatie van het woon- en leefklimaat weergegeven.
Geluidbelasting in dB | Indicatie geluidkwaliteit in de leefomgeving |
< 45 dB | Zeer goed |
45-50 dB | Goed |
50-55 dB | Redelijk |
55-60 dB | Matig |
60-65 dB | Slecht |
> 65 dB | Zeer slecht |
Tabel 5.1 Beoordeling akoestische kwaliteit in woon- en leefklimaat
Op de kaart 'Geluid in Nederland' van het RIVM is te zien dat er aan de noordzijde van het plangebied een geluidbelasting van alle geluidsbronnen gemeten wordt van 46 tot maximaal 50 dB. Op basis van tabel 5.1 is de akoestische kwaliteit hier aan te merken als goed. Voor het overige deel van het plangebied wordt een geluidbelasting berekend van < 45 dB waardoor de akoestische kwaliteit hier is aan te merken als zeer goed. Hiermee kan verondersteld worden dat een acceptabel woon- en leefklimaat gewaarborgd is binnen het plangebied.
Figuur 5.1 Uitsnede kaart Geluid in Nederland (bron: Atlas Leefomgeving, RIVM)
Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend wijzigingsplan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is daarnaast aangetoond dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat ten opzichte van geluidhinder.
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen dan ook verplicht.
Beleid Waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente Woensdrecht. Het beleid van het waterschap is opgenomen in het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027', welke is vastgesteld op 1 december 2021. De 'Keur Waterschap Brabantse Delta 2015' bevat vervolgens regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van het oppervlaktewater en grondwater.
De drie Brabantse waterschappen (Aa en maas, De Dommel en Brabantse Delta) hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'beleidsregel Hydrologische uitgangspunten voor afvoeren van hemelwater'. Bij toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat de plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 500 m2 is er vanuit het waterschap een compensatieverplichting. Tot 500 m2 is de gemeente het bevoegd gezag.
Gemeentelijk beleid
Conform het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2019 van de gemeente Woensdrecht ligt bij nieuwbouw de verantwoordelijkheid voor afstromend hemelwater van daken en terreinverharding primair bij de perceeleigenaar. Alleen als van de perceeleigenaar redelijkerwijs niet kan worden vereist dat het afvloeiend hemelwater op of in de bodem (of in het oppervlaktewater) wordt gebracht (aan te tonen door initiatiefnemer), zal de gemeente zorgen voor een geschikte voorziening voor de afvoer van hemelwater, mits dat op een doelmatige manier kan. Bij nieuwbouw is de initiatiefnemer dus verantwoordelijk voor het gescheiden verwerken van hemelwater en het hydrologisch neutraal houden van de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling. Omgang met hemelwater dient te voldoen aan de eisen conform de Provinciale Milieuverordening. Het Gemeentelijk Rioleringsplan geeft aan dat bedrijven en inititatiefnemers na moeten gaan of zij zich niet op een andere wijze van het hemelwater kunnen ontdoen.
Beoordeling en conclusie
De verharding van het plangebied zal in de nieuwe situatie niet veranderen ten opzichte van de bestaande situatie. Voorliggend planvoornemen betreft enkel een planologische bestemmingswijziging, waarbij geen bouwwerkzaamheden plaatsvinden.
De waterhuishoudkundige situatie zal in de nieuwe situatie niet veranderen, er is dan ook geen sprake van een waterbergingsopgave.
Vanuit Europese- en nationale regelgeving dient onderzocht te worden welke effecten de voorgenomen ingreep heeft op beschermde natuurgebieden (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en op beschermde flora en fauna.
Natura 2000-gebieden
Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000-netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.
Natuurnetwerk Nederland (NNN) / Natuurnetwerk Brabant (NNB)
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Ook alle grote wateren en de gehele Noordzee behoren tot het NNN. Voor deze gebieden is het Rijk verantwoordelijk. De provincies zijn verantwoordelijk voor het Natuurnetwerk Nederland op het land. Het Natuurnetwerk Brabant maakt onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland.
Soortenbescherming
De bescherming van in het wild voorkomende plant- en diersoorten is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn zijn voor Nederland geïmplementeerd in deze wet. Op grond van de Wnb gelden diverse verbodsbepalingen, zoals het doden van specifiek aangewezen vogel- en vleermuissoorten.
Conform de Wnb is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb.
In onderhavig planvoornemen vinden er geen ruimtelijke ingrepen plaats, enkel een planologische wijziging van de gronden. Aangezien er geen ruimtelijke ingrepen plaatsvinden zijn negatieve effecten op eventueel aanwezige beschermde plant- en diersoorten uitgesloten.
Beoordeling en conclusie
Onderhavig planvoornemen bestaat enkel uit de planologische wijziging van het plangebied naar de bestemming 'Wonen'. Aangezien er geen bouwwerkzaamheden zullen plaatsvinden zijn negatieve effecten op beschermde natuurgebieden en eventueel aanwezige flora en fauna uitgesloten. Een nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor onderhavige planvoornemen.
De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. In zowel de Habitat- als de Vogelrichtlijn zijn de gebieden opgenomen welke als Natura 2000-gebied worden aangemerkt. Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Hiervoor is sinds 1 juli 2021 de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) van kracht.
Beoordeling en conclusie
Het plan is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied ‘Brabantse Wal’ ligt op circa 1,1 kilometer afstand het meest nabij het plan.
Het beoogde plan mag in beginsel geen negatieve effecten veroorzaken op de omliggende Natura 2000-gebieden. In het verleden was sprake van een agrarisch bedrijf. Deze activiteiten zijn reeds beëindigd. In de bestaande situatie is er sprake van een bedrijfswoning op de locatie, middels voorliggend wijzigingsplan zal deze worden omgezet naar een reguliere woning. Het feitelijke gebruik van de locatie blijft in de nieuwe situatie onveranderd. Het voorgenomen initiatief brengt dan ook geen extra stikstofdepositie met zich mee.
Conclusie
Negatieve effecten op Natura 2000-gebied als gevolg van stikstofdepositie van voorliggend plan kunnen worden uitgesloten.
Vanaf 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden rekening is gehouden. Het doel hiervan is om het 'bodemarchief' zoveel mogelijk te beschermen. De archeologische resten in de bodem vormen een belangrijke bron van informatie over het verleden. In het bijzonder voor die perioden of aspecten van het verleden waarvan geen of weinig schriftelijke bronnen bewaard zijn gebleven of waarover niet of nauwelijks is geschreven.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de Monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het gebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het gebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Beoordeling
De gemeente Woensdrecht heeft archeologische verwachtingen vastgelegd in de Archeologische Waardenkaart. Op basis van de gemeentelijke archeologische waardenkaart heeft het plangebied grotendeels een hoge trefkans en deels een middelhoge trefkans op het aantreffen van archeologische waarden in de grond. In het vigerend bestemmingsplan is de Archeologische Waardenkaart doorvertaald naar archeologische dubbelbestemmingen.
Zoals in paragraaf 1.3 aangegeven is het plangebied voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 3'. Ter plaatse van deze dubbelbestemmingen is het verplicht om een archeologisch onderzoek uit te voeren bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor grondroerende werkzaamheden groter dan 40 m2 (Waarde - Archeologie 1) en 100 m2 (Waarde - Archeologie 3) en dieper dan 0,5 m-mv.
Aangezien er in onderhavig planvoornemen geen grondroerende bouwwerkzaamheden zullen plaatsvinden is een archeologisch onderzoek niet aan de orde.
Zoals in onderstaand figuur is te zien zijn er rondom het plangebied enkele cultuurhistorische waarden aanwezig. In onderhavig planvoornemen vinden er geen bouwwerkzaamheden plaats, derhalve worden deze elementen ook niet in hun cultuurhistorische waarden aangetast.
Figuur 5.2 Uitsnede Cultuurhistoriekaart Woensdrecht 2018
In onderhavig planvoornemen vinden er geen grondroerende bouwwerkzaamheden plaats. De aantasting van archeologische en cultuurhistorische waarden als gevolg van voorliggend plan is derhalve uitgesloten. Het aspect archeologie en cultuurhistorie staat de uitvoering van het wijzigingsplan derhalve niet in de weg.
In de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) wordt informatie gegeven over de gemiddelde milieubelasting van de verschillende typen bedrijven en instellingen. De milieucategorie geeft daarbij een indicatie over de afstand, die tussen de diverse bedrijfstypen en een milieugevoelig object dient te worden aangehouden, om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken.
De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen is echter sprake van een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een ontsluitingsweg ligt of een gebied in het buitengebied met meerdere functies.
De afstanden tot de milieucategorieën zijn weergegeven in de onderstaande tabel.
Milieu categorie | Richtafstand tot 'rustige woonwijk' | Richtafstand tot 'gemengd gebied' |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
5.1 | 500 | 300 |
5.2 | 700 | 500 |
5.3 | 1000 | 700 |
6 | 15000 | 1000 |
Tabel 5.2 Richtafstanden VNG-publicatie
Beoordeling
De locatie aan de Middelstraat 24 is gelegen in het buitengebied van de gemeente Woensdrecht. Het plangebied wordt begrenst door meerdere woonkavels aan de Middelstraat. Kenmerkend voor het buitengebied, zijn er in de omgeving van het plangebied meerdere agrarische bedrijven gevestigd. Voor onderhavig planvoornemen worden de richtafstanden tot een 'rustige woonwijk' aangehaald.
Onderhavig wijzigingsplan maakt de omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere woning mogelijk. Ter plaatse is aldus sprake van een gevoelige functie. De locatie van de gevoelige functie blijft onveranderd in de nieuwe situatie. Gelet hierop leidt het onderhavige plan niet tot een extra beperking van eventuele ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven. Evenwel dient ter hoogte van de woning sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat.
In onderstaand figuur zijn de locaties en begrenzingen van de meest relevante bedrijven nabij het plangebied weergegeven.
Figuur 5.3 Kaart ligging en begrenzing relevante bedrijven
Hageland 40
Aan de Hageland 40, gelegen op een afstand van circa 230 meter tot het plangebied, is een veehouderijbedrijf gevestigd met onder andere zoogkoeien, vrouwelijk rundvee, vleeeskalveren, vleesstieren en schapen. Conform de VNG-brochure geldt voor dit bedrijf een richtafstand van minimaal 100 meter, het plangebied is derhalve niet gelegen binnen de richtafstand. Het plangebied is nimmer gelegen binnen de richtafstanden van overige agrarische bedrijven. De beoordeling ten aanzien van geurhinder van deze veehouderij is te vinden in paragraaf 5.8.
Hageland 45
Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf is gelegen aan de Hageland 45. De afstand van het bouwvlak behorende bij het bedrijf tot het bouwvlak van het plangebied bedraagt circa 55 meter. Ter plaatse is Maatschap Jansen & Co gevestigd, welke actief is in de branche: teelt van granen, peulvruchten en oliehoudende zaden. Conform de VNG-brochure geldt voor dit bedrijf een richtafstand van minimaal 30 meter, het plangebied is derhalve niet gelegen binnen de richtafstand.
Op circa 30 meter ten noorden van het plangebied worden de agrarische percelen gebruikt ten behoeve van het stallen en parkeren van materieel van het agrarische bedrijf. Als gevolg van deze activiteiten wordt ter plaatse van het plangebied geen onevenredige hinder verwacht ten aanzien van geur, stof, geluid en of gevaar.
Hageland 66
Aan de Hageland 66 een aannemersbedrijf gevestigd. Dit bedrijf ligt op circa 195 meter afstand tot het plangebied. Het aannemersbedrijf met een bedrijfsoppervlakte van meer dan 1.000 m2 valt binnen milieucategorie 3.1. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter. Hier wordt ruimschoots aan voldaan.
Laagstraat 13
Op circa 100 meter ten zuiden van het plangebied is aan de Laagstraat 13 een agrarisch bedrijf gevestigd. Ter plaatse van het agrarische perceel mag op basis van het vigerend bestemmingsplan een vollegronds teeltbedrijf worden uitgeoefend. Voor teelt- en akkerbouwbedrijven geldt een richtafstand van 30 meter. De akkergronden behorende bij dit bedrijf grenzen aan het plangebied. De onderlinge afstand tussen de akkergronden en het bouwvlak behorende bij onderhavig plangebied aan de Middelstraat 24 bedraagt echter 44 meter, waardoor er geen sprake is van (milieugevoelige) bebouwing binnen de richtafstand.
Conclusie
Binnen het plangebied is met betrekking tot bedrijven en milieuzonering een goed woon- en leefklimaat verzekerd. Onderhavig initiatief belemmert omliggende bedrijven daarnaast niet in hun bedrijfsuitvoering.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder ten opzichte van de tot veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld staan. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door bedrijven. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt 'omgekeerde werking' genoemd. Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in ogenschouw moeten worden genomen:
Beoordeling
Inventarisatie veehouderijen
De Kernregistratie Dierverblijven (KRD) bevat informatie uit Gelderland, Limburg, Noord-Brabant en Twente met daarin de omgevingsvergunningen en meldingen van veehouderijbedrijven. Op basis van de webapplicatie van de KRD wordt geconcludeerd dat er in de omgeving van het plangebied drie veehouderijen aanwezig zijn, te weten:
Figuur 5.4 Uitsnede kaartlaag KRD
Voor de veehouderijen aan de Laagstraat 4 en 9 geldt dat hier geen dieren worden gehouden waarvoor geuremissiefactoren zijn vastgesteld die zijn opgenomen in bijlage 1 van de Regeling geurhinder en veehouderij (Rvg). Conform artikel 4 van de Wgv bedraagt de afstand tussen veehouderijen met dieren zonder vastgestelde geuremissiefactoren en een geurgevoelig object die is gelegen buiten de bebouwde kom minimaal 50 meter. De woning binnen het plangebied voldoet aan deze afstand, waardoor een berekening van de geurbelasting ten opzichte van deze veehouderijen niet noodzakelijk is.
Ter plaatse van de veehouderij aan de Hageland 40 worden naast zoogkoeien en vrouwelijk jongvee onder andere vleesstieren en schapen gehouden. Voor deze diercategorieën zijn geuremissiefactoren vastgesteld. Bij de ontwikkeling van nieuwe geurgevoelige objecten (zoals woningen) in de nabijheid van veehouderijen waar dieren worden gehouden met een geuremissiefactor, is een berekening van de te verwachten geurbelasting op het geurgevoelige object in principe noodzakelijk.
Voorliggend wijzigingsplan voorziet hoofdzakelijk in de bestemmingswijziging naar 'Wonen' waarmee de voormalige bedrijfswoning binnen het plangebied wordt omgezet in een burgerwoning. Het wijzigingsplan voorziet niet in de uitbreiding van de woning of bouw van nieuwe geurgevoelige objecten. De Wgv maakt daarnaast geen onderscheid tussen bedrijfswoningen en burgerwoningen. Dit houdt in dat de bedrijfsuitvoering van veehouderijen niet mag leiden tot onevenredige geurhinder op zowel burgerwoningen als bedrijfswoningen behorende bij een ander bedrijf, dus ook de bedrijfswoning binnen onderhavig plangebied.
Aangezien de bedrijfswoning binnen het plangebied legaal aanwezig is en de veehouderij aan de Hageland 40 al rekening dient te houden met hun geurhinder op de reeds bestaande woningen, wordt een berekening van de geurhinder vanuit de omliggende veehouderijen niet noodzakelijk geacht.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in onderstaand figuur een uitsnede van de kaart 'Achtergrondbelasting geur' van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB) opgenomen. Op de kaart is de cumulatieve (bij elkaar opgetelde) geurbelasting van alle veehouderijen weergegeven. Op deze kaart is de achtergrondbelasting, veroorzaakt door de aanwezigheid van intensieve veehouderijen, opgenomen in odour units per kubieke meter (ouE/m3). Op basis van onderstaande uitsnede is er ter plaatse van het plangebied sprake van een geurbelasting van veehouderijen van 0 tot 3 ouE/m3. Bij een dergelijke geurbelasting kan er worden gesproken van een zeer goede kwaliteit van de leefomgeving. Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van het plangebied geen onevenredige geurbelasting vanuit omliggende veehouderijen wordt verwacht.
Als kanttekening moet wel worden opgemerkt dat de veehouderij aan de Hageland 40 niet is opgenomen in onderstaande kaart waardoor de werkelijke kwaliteit van de leefomgeving niet geheel overeenkomt. Gezien de afstand van het plangebied tot de veehouderij is de verwachting is echter dat de werkelijke kwaliteit van de leefomgeving niet is te kwalificeren als matig tot slecht (of erger).
Figuur 5.5 Uitsnede kaart 'Achtergrondbelasting geur' (bron: Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant)
Conclusie
Ten behoeve van de beoogde bestemmingswijziging wordt een berekening van de geurhinder vanuit veehouderijen niet noodzakelijk geacht. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de kaart 'Achtergrondbelasting geur' van de ODZOB geraadpleegd waaruit geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een zeer goede kwaliteit van de leefomgeving. Ter plaatse van het plangebied wordt geen onevenredige geurhinder van omliggende veehouderijen verwacht. Het aspect geurhinder veehouderijen vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend wijzigingsplan.
Naar aanleiding van recente publicaties over mogelijke relaties tussen gezondheidsklachten en de aanwezigheid van veehouderijen is de notitie 'Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxinen toetsingskader 1.0' opgesteld. Op basis van dat toetsingskader kan worden beoordeeld of er sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. Dit is met name het geval bij omschakeling naar, nieuwvestiging of uitbreiding van dergelijke bedrijven. Voor de omgekeerde werking (realisatie van een kwetsbaar object zoals een woning in de omgeving van een dergelijke veehouderij) kan gebruik worden gemaakt van de afstandsbepaling uit de 'Notitie handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid Endotoxine toetsingskader 1.0'. Op basis daarvan kan worden bepaald of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat met betrekking tot endotoxinen. Bij een situatie waarbij binnen een afstand van 250 meter van het te realiseren kwetsbare object een veehouderij is gelegen, wordt geadviseerd de genoemde afstandsbepaling toe te passen. Als uit de tabel blijkt dat niet voldaan kan worden aan de afstand dan, wordt geadviseerd negatief te besluiten op de ontwikkeling.
Beoordeling en conclusie
Binnen een straal van twee kilometer rondom het plangebied komen geen varkens- of pluimveehouderijen voor. Het aspect gezondheid in relatie tot endotoxinen (afkomstig van varkenshouderijen en pluimveehouderijen) vormt voor dan ook geen belemmering voor deze locatie.
Met behulp van de afstandsgrafiek is de afstand ten opzichte van gevoelige objecten bepaald om de blootstelling aan endotoxine te beoordelen. Met deze afstanden is het invloedsgebied aangegeven waarbinnen endotoxinen tot een risico voor de volksgezondheid kunnen leiden. Tot op deze afstand wordt de advieswaarde van 30 EU/m3 mogelijk overschreden. Dit plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een agrarisch bedrijf waarbinnen endotoxinen tot een risico voor de volksgezondheid kunnen leiden. Het plangebied is niet gelegen binnen een straal van één kilometer rondom een pluimveehouderij. De afstand van het plangebied ten opzichte van het dichtstbijzijnde emissiepunt van een varkenshouderij (Havenweg 1, Ossendrecht) bedraagt ruim 3,9 kilometer. De advieswaarde van de Gezondheidsraad wordt niet overschreden. Uit toetsing van de aanvraag aan het Endotoxine toetsingskader 1.0 blijkt dat er geen sprake is van een overschrijding van de advieswaarde van de Gezondheidsraad.
Op basis van het rapport ‘Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (aanvullende studies). Analyse van gezondheidseffecten, risicofactoren en uitstoot van bioaerosolen’ (RIVM, 2017) blijkt dat bewoners binnen een straal van twee kilometer van een geitenhouderij een verhoogde kans hebben op longontsteking.
Beoordeling en conclusie
De dichtstbijzijnde geitenhouderij is gelegen aan de Langeweg 32 te Ossendrecht op een afstand van circa 1,6 kilometer tot het plangebied. Overige geitenhouderijen zijn niet aanwezig binnen een straal van 2 kilometer. In de huidige situatie is reeds een gevoelige functie aanwezig binnen het plangebied. Deze wordt niet uitgebreid, waardoor de bestaande situatie een gegeven is en derhalve aanvaardbaar. Op basis van artikel 2.71 en 3.47 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is omschakeling naar of nieuwvestiging van een geitenhouderij uitgesloten. Eventuele toenemende gezondheidsaspecten vanwege geitenhouderijen zijn derhalve niet van invloed op het ruimtegebruik binnen het plangebied.
In de vollegronds- en sierteelt ontkomt men niet aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen tegen schimmels, luizen en andere vormen van ongedierte. Kenmerkend voor de land- en tuinbouw zijn de intensieve teeltsystemen met een relatief hoog gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Bij het spuiten van gewasbeschermingsmiddelen komt drift vrij. Drift is een term die gebruikt wordt voor de spuitvloeistof die tijdens de bespuiting buiten het te behandelen gebied terechtkomt als gevolg van wind- en luchtstromen. Drift is hoger bij toepassing in fruitteelt (opwaartse bespuiting) dan bij de akkerbouw en lage bomenteelt, waarbij voornamelijk neerwaarts wordt gespoten.
Bij het wijzigingen van bestemmingen naar 'Wonen' dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden getoetst aan de eisen voor een goed en veilig woon- en leefklimaat op de te wijzigen locatie. De VNG-publicatie geeft voor boomteeltbedrijven een richtafstand van 30 meter. De minimale afstand tussen boomgaarden en nabijgelegen gevoelige objecten is niet wettelijk vastgelegd. Door het ontbreken van wetgeving is, op basis van jurisprudentie van de Raad van State, een vuistregel ontstaan die aangeeft dat een afstand van 50 meter tussen agrarische bedrijven, waarbij gewasbeschermingsmiddelenworden gebruikt en gevoelige functies, niet onredelijk is. Deze 50 meter richtafstand is afkomstig van de open fruitteelt uit de Betuwe en is inmiddels al meer dan 20 jaar oud. Volgens vaste rechtspraak kan gemotiveerd worden afgeweken van de afstand van 50 meter, mits hieraan een goede onderbouwing ten grondslag ligt op basis van specifieke omstandigheden. Deze omstandigheden betreffen onder andere het type gewasbeschermingsmiddel, de spuittechniek, de windrichting, de bladsituatie van de fruitbomen (vol of kaal), gehinderde (beperkt of kort van duur), een windhaag, groenhaag, sloot en dergelijke. Daarnaast kan het zijn dat gepaste maatregelen genomen moeten worden om drift te voorkomen. Verder is het relevant om te melden dat in de tijd van het bepalen van de 50 meter richtafstand veel minder rekening gehouden werd met de toepassing van drift reducerende spuitmethoden en dat de toelatingsprocedure van (schadelijke) gewasbeschermingsmiddelen veel minder streng was. De wet- en regelgeving voor het gebruik van bestrijdingsmiddelen is de laatste jaren flink aangescherpt en deze trend duurt nog steeds voort. Er worden steeds meer en betere driftbeperkende technieken gebruikt en minder schadelijke middelen. De les in de praktijk is dus dat de richtafstand van 50 meter die ooit in de jurisprudentie is opgenomen al lang niet meer in beton gegoten is.
Beoordeling
Het perceel aan de Middelstraat 24 te Ossendrecht wordt aan de zuidzijde begrenst door landbouwgronden. Ook ten noorden van het perceel aan de Middelstraat zijn agrarische gronden aanwezig. Voor het perceel geldt dan ook dat deze niet kunnen voldoen aan de VNG-richtafstand van 50 meter. Voorliggend wijzigingsplan voorziet hoofdzakelijk in een bestemmingswijziging naar 'Wonen', waarbij het bestaande bouwvlak wordt gehandhaaft en geen bouwwerkzaamheden plaatsvinden.
Op basis van de Basisregistratie Gewaspercelen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) worden de landbouwgronden ten zuiden van het plangebied gebruikt voor het verbouwen van broccoli. De agrarische percelen die direct ten noorden van het plangebied aan de Middelstraat aanwezig zijn in gebruik als blijvend grasland. Aangezien op deze gronden geen gewassen worden geteeld is van spuitzones dan ook geen sprake. In de omgeving van het plangebied komen verder geen boomgaarden voor en zijn het vooral lage gewassen die geteeld worden in de volle grond of graslanden.
De wet- en regelgeving voor het gebruik van bestrijdingsmiddelen op de landelijke gronden is de laatste jaren flink aangescherpt en deze trend duurt nog steeds voort. Er worden steeds meer en betere driftbeperkende technieken gebruikt en minder schadelijke middelen. Het Activiteitenbesluit milieubeheer stelt daarnaast eisen aan de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen in open teelt. In het besluit staat dat een spuittechniek moet worden toegepast die de drift met ten minste 75% (vanaf 1 januari 2018 verplicht) dan wel 90% reduceert ten opzichte van de vastgestelde referentietechniek. In Nederland wordt daarom doorgaans gebruik gemaakt van driftarme doppen om mogelijke drift die ontstaat bij de bespuiting tot een minimum te beperken. De spuitdruk gecombineerd met het type dop bepaalt de druppelgrootte. Zo geven driftarme doppen meer grove druppels, die minder snel verwaaien. Hiermee worden reductiepercentages van 95% gehaald, afhankelijk van het type dop en de spuitdruk. Deze spuitdoppen worden getest op windsnelheden waaronder geen sprake meer is van een gevaar voor de volksgezondheid (door de Technische Commissie Techniekbeoordeling). Daarbij wordt opgemerkt dat het gebruik van bestrijdingsmiddelen bij een hogere windsnelheid ook een negatief effect heeft op de werking van de te gebruiken bestrijdingsmiddelen waardoor een ondernemer gebaat is bij gebruik bij een lage windsnelheid. De vraag die gesteld kan worden is of de richtafstand van 50 meter, die in het verleden ontstaan is door jurisprudentie, nog wel steeds actueel is.
Conclusie
De agrarische gronden gelegen direct ten noorden van het plangebied zijn in gebruik als blijvend grasland. Omdat hier geen gewassen worden verbouwd, wordt vanuit deze gronden dan ook geen drift verwacht.
Omdat het perceel aan de Middelstraat 24 aan de zuidzijde direct grenst aan agrarische gronden kan drift niet worden uitgesloten. Aangezien deze agrarische gronden worden gebruikt voor het verbouwen van lage gewassen, welke neerwaarts worden bespoten, is de kans op drift ter plaatse van het plangebied wel kleiner dan in het geval van boom- en/of fruitteeld.
Om eventuele drift binnen het plangebied te beperken wordt geadviseerd om aan de zuidzijde van het perceel driftreducerende maatregelen te treffen zoals het aanplanten van een windbestendige haagplant. Met toepassing van dergelijke maatregelen kan een goed woon- en leefklimaat van het plangebied worden gewaarborgd en vormt het aspect spuitzones geen belemmering voor de beoogde bestemmingswijziging naar 'Wonen'.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Daarnaast is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' aangetast wordt.
Projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit behoeven niet te worden getoetst aan de maximum toegestane grenswaarden. Hieronder vallen onder andere woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen.
Een plan is NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 en NO2.
Beoordeling
Niet in betekenende mate (NIBM)
Voorliggend wijzigingsplan voorziet hoofdzakelijk in de bestemmingswijziging naar 'Wonen'. De reeds bestaande bedrijfswoning wordt daarmee omgezet in een burgerwoning. Gezien de zeer geringe aard en omvang van onderhavige ontwikkeling kan er worden geconcludeerd dat deze 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Met behulp van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) van het RIVM is daartoe bepaald wat de totale concentraties zijn nabij het plangebied (rekenpunt 1602809 langs de Putseweg gelegen op circa 1,65 kilometer ten oosten van het plangebied). De toetsresultaten ter plaatse van het rekenpunt, alsmede de bijbehorende grenswaarden, zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Tabel 5.3 Concentraties NO2, PM10 en PM2,5 nabij het plangebied (bron: cimlk.nl, geraadpleegd op 8 mei 2023)
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de concentraties van de maatgevende stoffen voor de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied ruim onder de grenswaarden blijven. Derhalve kan er ter plaatse van het plangebied worden gesproken van een goed woon- en leefklimaat in het kader van luchtkwaliteit.
Naast de monitoningstool van het CIMLK zijn ook de Schone lucht Kaarten van het RIVM geraadpleegd op de Atlas Leefomgeving. Op deze kaarten is te zien dat ter plaatse van het plangebied geen sprake is van een overschrijding van de grenswaarden van roet, fijnstof en stikstofdioxide.
Figuur 5.6 Uitsneden Schone Lucht Kaarten (bron: RIVM, Atlas Leefomgeving)
Conclusie
Uit bovenstaande beoordeling blijkt dat de bijdrage van de het plan 'niet in betekende mate' is en derhalve geen nader onderzoek benodigd is. Tevens kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Voor de inventarisatie van de risico's als gevolg van gevaarlijke stoffen kan de Nederlandse risicokaart gebruikt worden. Hiervan is hieronder een uitsnede weergegeven.
Figuur 5.7 Uitsnede risicokaart (plangebied is blauw omlijnd)
Beoordeling en conclusie
De dichtstbijzijnde inrichting met een potentieel veiligheidsrisico betreft een inrichting met een propaantank aan de Hageland 45 te Ossendrecht. De grens van de inrichting ligt op een afstand van circa 65 meter tot het plangebied. Het plangebied ligt niet binnen de 10-6 risico-contour, derhalve is het plaatsgebonden risico niet van invloed op onderhavig initiatief. Ten zuiden van het plangebied ligt aan de Zandvlietseweg 15 te Ossendrecht de camping Athena. Deze inrichting beschikt over een chloorbleekoogtank. Het plangebied is niet gelegen binnen een 10-6 risico-contour.
Het groepsrisico neemt niet toe daar het onderhavig plan slechts toeziet op het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere woning. Voor het overige zijn er geen inrichtingen met een potentieel veiligheidsrisico gelegen nabij het plangebied.
Conclusie
Met onderhavig wijzigingsplan is geen sprake van een plaatsgebonden risico. Het groepsrisico behoeft niet te worden verantwoord. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Wanneer een activiteit genoemd is bij onderdeel D van de bijlage, maar onder de drempelwaarde blijft is een informele m.e.r.-beoordeling van toepassing.
Beoordeling en conclusie
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de bestemmingswijziging van een voormalig agrarisch bedrijf naar de bestemming 'Wonen'. Hiermee wordt de reeds bestaande bedrijfswoning omgezet in een burgerwoning. Gelet op de zeer beperkte aard en omvang van het plan kan deze niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. (zie uitspraak ECLI:NL:RVS:2019:1879).
Daarbij is ook van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is. Een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling (en aanmeldnotitie) behoeft daarom niet te worden uitgevoerd. In voorgaande paragrafen zijn daarnaast verschillende milieuaspecten beoordeeld. Daaruit is gebleken dat dit plan geen negatieve (milieu)effecten ten gevolge heeft.
Dit wijzigingsplan heeft tot doel een adequaat juridisch-planologische regeling te scheppen voor onderhavige ontwikkeling. Bij het opstellen van het wijzigingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten.
Het wijzigingsplan biedt een flexibele, juridische regeling, zonder dat hierdoor de rechtszekerheid van de burger wordt geschaad. Het wijzigingsplan bestaat uit:
Aangezien het een wijzigingsplan betreft zijn de regels uit het moederplan overgenomen. Verwijzen naar de regels uit het moederplan zou ook mogelijk zijn geweest, maar door het overnemen van de volledige planregels ontstaat een op zichzelf leesbaar wijzigingsplan.
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.
De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.
Hierna wordt inhoudelijk ingegaan op de bestemmingen en de aanduidingen binnen het onderhavige wijzigingsplan.
De indeling van de planregels is als volgt:
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het wijzigingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
De burgerwoningen in het plangebied zijn bestemd tot 'Wonen'. In alle woningen is de uitoefening van een beroep aan huis in hoofd- en bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 60 m2. Gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht. De inhoud van de woningen bedraagt maximaal 750 m3 of in ieder geval niet meer dan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpwijzigingsplan. De maximale goothoogte van de woning bedraagt 5,5 meter en de maximale bouwhoogte bedraagt 10 meter.
Artikel 4 Waarde - Aardkundig waardevol gebied
De voor 'Waarde - Aardkundig waardevol gebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het boud van de op en/of in de gronden voorkomende aardkundige waarden.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Voor bepaalde grondwerkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist waarbij aangetoond dient te worden (eventuele) archeologische waarden niet aangetast worden.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Voor bepaalde grondwerkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist waarbij aangetoond dient te worden (eventuele) archeologische waarden niet aangetast worden.
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en bestaande afstanden en maten.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de in het wijzigingsplan voorkomende algemene aanduidingen die voor het gehele wijzigingsplan gelden.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan afwijking kan worden verleend. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om afwijking te verlenen van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Artikel 12 Algemene procedureregels
In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een afwijkingsbevoegdheid en/of een wijzigingsbevoegdheid, het stellen van nadere eisen, het verlenen van een omgevingsvergunning.
Artikel 13 Algemeen gebruiksverbod
In dit artikel is bepaald dat het verboden is om de gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals nader is aangeduid in de doeleinden.
In deze bepaling is een omgevingsvergunningregeling opgenomen: hierin worden bepaalde werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig gesteld Bij de beoordeling van de vraag of en in welke mate bepaalde werken en/of werkzaamheden toelaatbaar worden geacht gelden de volgende maatstaven. Werken en werkzaamheden die geen verband houden met de beoogde doeleinden, of die onevenredig afbreuk doen aan de beoogde waarden en kwaliteiten zijn ontoelaatbaar. De aanvaardbaarheid van werken of werkzaamheden, die wel verband houden met (één van) de beoogde doeleinden, is afhankelijk van de mate waarin deze werken en/of werkzaamheden afbreuk doen aan de overige doeleinden binnen de desbetreffende bestemming.
Hoofdstuk 4 Overgans- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid; Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet. In het bestemmingsplan wordt op een aantal plaatsen aangegeven dat het moment van ter visie legging leidend is. Het betreft hier legale bebouwing die reeds aanwezig is en waarvoor de bestaande maatvoering op het moment van ter visie legging leidend is.
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
De verbeelding is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit uit zich met name in de structuur en opmaak van de regels en verbeelding. De verbeelding opgebouwd en gecodeerd volgens IMRO 2012 en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012. Hiermee wordt aangesloten bij de landelijke richtlijn voor het benoemen van de bestemmingen, het bijbehoren kleurgebruik, het gebruik en de vorm van aanduidingen en dergelijken. Op de planverbeelding zijn de volgende onderdelen opgenomen:
De gronden gelegen binnen de grens van het plangebied zijn geregeld binnen dit bestemmingsplan. De kleuraanduiding op de planverbeelding geeft aan om welke bestemming het gaat. Het bouwvlak geeft de begrenzing weer waarbinnen gebouwen mogen worden opgericht. De overige aanduidingen geven een specifieke situatie weer, waarvoor in de regels een aparte regeling is opgenomen.
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Beoordeling en conclusie
Onderhavige planwijziging omvat een juridische regeling voor het mogelijk maken van het wijzigen van de bestemming. De kosten omvatten de kosten van het opstellen van het wjizigingsplan en de procedurekosten. Mogelijke planschade is eveneens voor rekening van de initiatiefnemers. Er zijn geen openbare werken gepland. Er zijn ook geen andere omstandigheden bekend die bijzondere kosten met zich meebrengen, noch voor de betreffende initiatiefnemers, noch voor de gemeente. Daarom moet het plan op voorhand financieel-economisch haalbaar worden geacht.
Participatie wordt een belangrijke pijler onder de toekomstige Omgevingswet. Derden (waaronder omwonenden) moeten in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij de voorbereiding van beleids- en besluitvorming. Van belang is dat de buurt betrokken wordt bij het planvoornemen. Als initiatiefnemer moet kennis worden genomen van eventuele bezwaren, wensen en belangen van omwonenden.
De initiatiefnemers hebben omwonenden mondeling geïnformeerd over onderhavig planvoornemen. Vanuit de omgeving zijn geen op- en/of aanmerkingen ontvangen op de voorgenomen bestemmingswijziging. Gezien de geringe omvang en de minimale milieu-impact van het plan, is er derhalve voldaan aan de omgevingsdialoog.
In artikel 3.1.1 van het Bro is vastgelegd dat tijdens de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg moet worden gepleegd met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarbij zijn met name genoemd het waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Ten aanzien van bekendmaking van het plan is artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Voorts is in artikel 3.1.6 van het Bro bepaald dat de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg in de toelichting van het plan moeten worden beschreven.
In het kader van het vooroverleg is het concept-wijzigingsplan naar de volgende instanties gestuurd:
PM
De ingekomen reacties zijn opgenomen als (bijlagen) bij de toelichting. Er zijn reacties ontvangen van:
PM
Na het wettelijk vooroverleg wordt dit wijzigingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerpwijzigingsplan. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid om zienswijzen op het plan in te dienen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf (datum) gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er (aantal) zienswijzen ingediend.
Na vaststelling wordt het wijzigingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het wijzigingsplan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het wijzigingsplan in werking.