direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bouwblok Martinushoeveweg 3, Woensdrecht
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0873.BUITxBP157xWYZIx24-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan de Martinushoeveweg 3 te Woensdrecht is een agrarisch bedrijf gelegen. Het bedrijf heeft het voornemen ten westen van het agrarische bedrijfsgebouw een bedrijfswoning te realiseren. Dit is op basis van het huidige bestemmingsplan Buitengebied niet mogelijk, omdat de bedrijfswoning (deels) buiten het agrarisch bouwvlak komt te liggen.

In het geldende bestemmingsplan 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied' (inclusief herzieningen) is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor vormverandering van het bouwvlak ten behoeven van een (vollegronds) teeltbedrijf. Met dit wijzigingsplan wordt van deze bevoegdheid gebruik gemaakt.

1.2 Doel

In de ‘Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied’, vastgesteld op 17 februari 2011 door de gemeenteraad van Woensdrecht, is voor het perceel Martinushoeveweg 3 een agrarisch bouwvlak opgenomen. Deze locatie is opnieuw opgenomen in het op 23 januari 2019 geconsolideerde bestemmingsplan van het buitengebied. De ruimte tussen de westelijke rand van het bouwvlak en het gerealiseerde bedrijfsgebouw is beperkt, waardoor er geen plaats is voor de beoogde bedrijfswoning. Vormverandering van het bouwvlak biedt hiervoor een uitkomst. Hierdoor kan de bedrijfswoning ten westen van het bedrijfsgebouw worden gerealiseerd.

1.3 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in de Polder Nieuw Hinkeloord en Hoogerwerf en maakt deel uit van de gemeente Woensdrecht. Het perceel ligt 4 kilometer ten westen van het centrum van Ossendrecht in ruraal gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP157xWYZIx24-ON01_0001.png"

Figuur 1.1. Locatie van het plangebied (Bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)

Ten oosten van het perceel ligt de snelweg A4 die Bergen op Zoom verbindt met Antwerpen. Aan de zuid- en westzijde wordt de locatie begrensd door de Martinushoeveweg en de Nieuw Hinkelenoordweg. Op het perceel staat een bedrijfsloods voor de verwerking van bonen van het bedrijf. De omgeving van het plangebied bestaat verder uit veelal agrarische gronden en bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP157xWYZIx24-ON01_0002.png"

Figuur 1.2. Plangebied beoogde ontwikkeling (Bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan dat van kracht is ter plaatse van het plangebied is 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied', vastgesteld op 17 februari 2011. Na vaststelling zijn er nog 2 herzieningen van het plan geweest. 'Actualisatie Bestemmingsplan Buitengebied, 3e herziening', vastgesteld op 27 februari 2014 en 'Bestemmingsplan buitengebied, partiële herziening 2016', vastgesteld op 23 maart 2017. Deze plannen zijn opgenomen in het op 23 januari 2019 geconsolideerde 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied'. Aan de in deze bestemmingplannen en herzieningen opgenomen regels zal moeten worden getoetst.

Op de planlocatie zijn de volgende aanduidingen aanwezig:

  • Enkelbestemming Agrarisch;
  • Functieaanduiding cultuurhistorische waarden;
  • Functieaanduiding specifieke vorm van groen - groenelement;
  • Gebiedsaanduiding overige zone - archeologische verwachtingswaarde;
  • Gebiedsaanduiding overige zone - beperkingen veehouderij;
  • Gebiedsaanduiding overige zone - ecologische hoofdstructuur;
  • Gebiedsaanduiding overige zone - ecologische verbindingszone;
  • Gebiedsaanduiding overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen;
  • Gebiedsaanduiding geluidzone - weg;
  • Gebiedsaanduiding luchtvaartverkeerzone - 1;
  • Gebiedsaanduiding luchtvaartverkeerzone - 8;
  • Gebiedsaanduiding vrijwaringszone - weg 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP157xWYZIx24-ON01_0003.png"

Figuur 1.3 Uitsnede bestemmingsplan 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied', rood omrand: het plangebied; gele stippellijn: het plandeel buiten het huidige bouwvlak. (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.5 Leeswijzer

De opzet van de plan toelichting is als volgt.

  • In hoofdstuk 2 worden de huidige en beoogde situatie van het plangebied beschreven
  • In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader.
  • In hoofdstuk 4 zijn de resultaten vermeld van de toetsing aan milieu- en overige aspecten.
  • Hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving.
  • Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving huidige en beoogde situatie

2.1 Huidige situatie

Op het perceel van de Martinushoeveweg 3 staat een bedrijfsloods voor het verwerken van de eigen geteelde bonen. Hiervoor is op 13 september 2016 een vergunning verleend. Op de plaats waar de bedrijfswoning is gewenst zijn akkerbouwgronden aanwezig. Ten zuidwesten van het plangebied, op de hoek met de Nieuw Hinkelenoordweg, staat een transformatorhuisje. Ten zuiden en westen van het plangebied wordt de locatie van de weg gescheiden door middel van een sloot. Aan de Martinushoeveweg staan ter hoogte van het bedrijfsgebouw een rij bomen, ten noorden van de bebouwing staan op het perceel een groep bomen. Het bouwvlak in deze situatie is 1,24 hectare groot.

2.2 Beoogde situatie

Ten westen van het bedrijfsgebouw zal een bedrijfswoning gebouwd worden. Deze bedrijfswoning is nodig voor de huisvesting van de bedrijfsvoerder van het agrarische bedrijf. Om dit mogelijk te maken dient de vorm van bouwvlak aangepast te worden. In figuur 2.1. is het terrein van de beoogde ontwikkeling van de bedrijfswoning weergegeven. Dit terrein heeft een oppervlakte van circa 0,6 hectare. De bestaande bedrijfswoning is ten tijde van de bouw van het nieuwe bedrijfsloods gesloopt, de functieaanduiding 'cultuurhistorisch waardevol' die in het geldende bestemmingsplan is opgenomen kan dan ook komen te vervallen.

In de collegevergadering van 8 September 2015 is besloten in principe medewerking te verlenen aan de heroprichting van de bedrijfswoning. Hiervoor is advies ingewonnen bij AAB en is geconcludeerd dat sprake is van een volwaardige agrarisch bedrijf (bijlage 2). Het bouwvlak in de nieuwe situatie zal 1,23 hectare groot worden. In figuur 2.2 is een inrichtingsschets weergegeven met daarin de locatie van de beoogde bedrijfswoning en de landschappelijke inpassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP157xWYZIx24-ON01_0004.jpg"

Figuur 2.1 Terrein van de beoogde ontwikkeling (rood omkaderd) bron: Luchtfoto Kadaster Nederland 2017

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP157xWYZIx24-ON01_0005.png"

Figuur 2.2 Beoogde locatie van de bedrijfswoning.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Het beleid op nationaal niveau met betrekking tot ruimte en mobiliteit is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) uit 2012. Deze visie geeft doelstellingen van de overheid weer voor 2028.

Op basis van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten heeft het Rijk in het verleden een selectie gemaakt van twintig ‘Nationale landschappen’. Deze landschappen weerspiegelen samen de diversiteit en ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Het Rijk laat het beleid ten aanzien van landschap op land over aan provincies en wil provincies meer ruimte geven bij de afweging tussen verstedelijking en landschap, om zo meer ruimte te laten voor regionaal maatwerk.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte wordt bevorderd aan de hand van de ladder voor duurzame verstedelijking.

De schaal en het abstractieniveau van de visie is dusdanig dat een kleinschalige ontwikkeling als bedoeld in deze onderbouwing niet van invloed is op de visie en de doelstellingen.

3.2 Provinciaal beleid

Het ruimtelijke beleid van de provincie Noord-Brabant is vastgelegd in de Omgevingsvisie en in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zijn vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie
  • Werken aan een klimaatproof Brabant
  • Werken aan de slimme netwerkstad
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie

Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt. Vraaggerichte ontwikkeling van bedrijventerreinen en bedrijfslocaties staat hierbij hoog in het vaandel.

Beoogde ontwikkeling

De structuurvisie bevat geen concreet beleid ten aanzien van de ontwikkeling.

3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben op 16 april 2019 het ontwerp van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: Iov N-B) vastgesteld. Deze verordening is vooralsnog niet vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Brabant.

Op 1 januari 2021 treedt de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Iov N-B is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening, waaronder de huidige Verordening ruimte.

De Iov N-B is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.

In hoofdstuk 3 van Iov N-B zijn de instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Hierin staan de regels die nu nog zijn opgenomen in de Verordening ruimte. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.

De planlocatie is gelegen in de Structuur Gemengd landelijk gebied. Een bestemmingsplan gelegen in gemengd landelijk gebied onderscheidt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening gebieden waar een plattelandseconomie wordt nagestreefd en gebieden waar in hoofdzaak agrarische economie wordt nagestreefd. Van belang voor dit project is de bevordering van ruimtelijke kwaliteit.

Toetsing bevordering ruimtelijke kwaliteit

In het kader van de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit zijn in de regio West-Brabant afspraken gemaakt over toepassing van de kwaliteitsverbetering van het landschap. Hierbij zijn verschillende categorieën ontwikkelingen bepaald. Dit wijzigingsplan betreft een ontwikkeling in categorie 2: ruimtelijke ontwikkeling met relatief weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkeling die van nature aan het plangebied zijn verbonden, of plaatsvinden in de hiervoor aangewezen gebieden waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in enkel een goede landschappelijke inpassing. Het aspect landschappelijke inpassing wordt verder getoetst in paragraaf 4.5.

De ontwikkeling voldoet op dit punt aan de voorwaarden en regels van de verordening.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Afsprakenkader 'kwaliteitsverbetering landschap'

Zoals bij de toetsing aan het provinciaal beleid al is aangegeven heeft de gemeente bestuurlijke afspraken gemaakt met de regiogemeenten over de toepassing van artikel 2.2 van de provinciale Verordening (kwaliteitsverbetering landschap, in ontwerp Verordening Ruimte 2014 artikel 3.2) en op 18 december 2014 vastgelegd in het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant'.

In de werkafspraken zijn verschillende categorieën van ontwikkelingen onderscheiden en is bepaald aan welke basisinspanning moet worden voldaan bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Dit wijzigingsplan betreft een ontwikkeling in categorie 2: ruimtelijke ontwikkeling met relatief weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkeling die van nature aan het plangebied zijn verbonden, of plaatsvinden in de hiervoor aangewezen gebieden waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in enkel een goede landschappelijke inpassing. Om te voorzien in een goede landschappelijke inpassing is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld dat in overstemming is met het door de regio West Brabant opgestelde 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant' (bijlage 1). Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarden van het afsprakenkader 'kwaliteitsverbetering landschap'.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Bestemmingsplan

In het geldende bestemmingsplan is de locatie van de nieuwe bedrijfswoning naast de bestemming Agrarisch mede bestemd voor:

  • Functieaanduiding specifieke vorm van groen - groenelement;
  • Gebiedsaanduiding overige zone - archeologische verwachtingswaarde;
  • Gebiedsaanduiding luchtvaartverkeerzone - 1;
  • Gebiedsaanduiding luchtvaartverkeerzone - 8.

De ontwikkeling wordt aan de regels van deze aanduidingen getoetst. De overige aanduidingen als genoemd in paragraaf 1.4 gelden niet ter plaatse van de beoogde bedrijfswoning. Toetsing aan deze aanduidingen is dan ook niet noodzakelijk.

Functieaanduiding specifieke vorm van groen - groenelement

Op gronden met deze aanduiding is het zonder omgevingsvergunning of in afwijking van de omgevingsvergunning verboden de volgende werken of werkzaamheden worden buiten het bouwvlak te verrichten:

  • diepploegen, indrijven;
  • draineren, onderbemalen, graven sloten;
  • rooien van beplanting; verharden oppervlakte, aanleg leidingen dieper dan 1 meter;
  • tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.

Er is geen sprake van een van de hierboven genoemde werkzaamheden voor de aanleg van de bedrijfswoning.

Overige zone - archeologische verwachtingswaarde

Het is op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders verboden ter plaatse van de aangeduide waarden de volgende werken en/of werkzaamheden buiten het bouwvlak te verrichten:

  • afgraven, vergraven, egaliseren;
  • aanleg van drainage, tenzij het gaat om vervanging van een al bestaande drainage;
  • onderbemalen, graven sloten dieper dan 1 m;
  • verharden gezamenlijk oppervlakte van minimaal 100 m², aanleg leidingen dieper dan 1 m.

De ontwikkeling betreft de bouw van een bedrijfswoning. Dit valt niet onder hiervoor genoemde werken of werkzaamheden. Middels archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologisch relevante resten zijn te verwachten en dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is. In hoofdstuk 4 wordt meer aandacht besteed aan het aspect archeologie.

Luchtvaartverkeerzone - 1

Binnen de Luchtvaartverkeerzone - 1 geldt een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor een hogere bebouwing dan 56 meter boven NAP in verband het beschermingsgebied van de IHCS (Inner Horizontal and Conical Surface). Deze maximum hoogte mag ook niet worden overschreden door bouwwerken zoals antennes, vlaggenmasten en dergelijke.

De beoogde ontwikkeling betreft één bedrijfswoning op een locatie die ongeveer 1,6 meter boven Normaal Amsterdams Peil (NAP) ligt. De hoogte van deze bedrijfswoning, van 10 meter met een mogelijk afwijking tot 11 meter, zal niet boven de maximale bouwhoogte van 56 boven NAP uitkomen.

Luchtvaartverkeerzone - 8

Binnen de Luchtvaartverkeerzone - 8 geldt een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor een hogere bebouwing dan de maximum bouwhoogte dan 10 meter boven NAP. in verband met een ILS (instrument landing system). Hierbij is een hellingshoek van circa 0,7º (857,5 meter horizontaal en 10 meter verticaal) opgenomen. Deze maximum hoogten mogen ook niet worden overschreden door bouwwerken zoals antennes, vlaggenmasten en dergelijke.

Gezien de afstand van ruim 5,5 kilometer tot vliegbasis Woensdrecht geldt ter plaatse een maximum bouwhoogte van circa 74 meter. De beoogde ontwikkeling betreft één bedrijfswoning met een bouwhoogte van circa 10-11 meter op een locatie die ongeveer 1,6 meter boven NAP ligt.

De hoogte van de bebouwing zal niet boven de maximale bouwhoogte uitkomen en de werking van de ILS belemmeren. De luchtvaartverkeerzone blijft van kracht. De zone staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

3.4.2 Wijzigingsbevoegdheid Vormverandering bouwvlak

In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor vormverandering van het bouwvlak ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf (artikel 3.9.2). Deze luidt als volgt.

"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bouwvlak van agrarische bedrijven voor een (vollegronds)teeltbedrijf te veranderen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
  • b. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • c. vooraf advies wordt ingewonnen bij de AAB voor het aantonen van de noodzaak en de volwaardigheid van het agrarisch bedrijf;
  • d. gebouwen mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
  • e. het bouwvlak dient voor ten minste 50% dezelfde gronden blijven omvatten zoals aangegeven op de verbeelding;
  • f. er is sprake van landschappelijke inpassing overeenkomstig het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag; in het wijzigingsplan wordt de aanleg en de duurzame instandhouding van de landschappelijke inpassing met een voorwaardelijke verplichting vastgelegd;
  • g. de vormverandering milieuhygiënisch aanvaardbaar is;
  • h. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast "

Hoewel geen gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, omdat er naast de vormverandering van het bouwvlak ook aanpassing wordt gedaan aan de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - groenelement' en de functieaanduiding 'cultuurhistorisch waardevol', wordt wel aangesloten bij de wijzigingsvoorwaarden om de vormverandering van het bouwvlak te realiseren.

In de hierop volgende tabel (tabel 3.1) wordt weergegeven hoe aan deze voorwaarden is voldaan:

Tabel 3.1

a.   de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond   Er is aangetoond dat de noodzaak bestaat voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering middels een advies van de AAB (bijlage 2)  
b.   er is sprake van een volwaardig agrarisch bedrijf   Er is sprake van een volwaardig agrarisch bedrijf in de verwerking van bonen van eigen teelt.  
c.   vooraf advies wordt ingewonnen bij de AAB voor het aantonen van de noodzaak en de volwaardigheid van het agrarisch bedrijf   Zie bijlage 2  
d.   gebouwen mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen   Alle gebouwen zullen binnen het bouwvlak komen te liggen.  
e.   het bouwvlak dient voor tenminste 50% dezelfde gronden blijven omvatten zoals aangegeven op de verbeelding   Het huidige bouwvlak heeft een oppervlakte van 1,24 hectare. De vormverandering van het bouwvlak beslaat 0,6 hectare, zie paragraaf 2.2. Dit komt neer op minder dan 50% van het bouwvlak.  
f.   er is sprake van landschappelijke inpassing overeenkomstig het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag; in het wijzigingsplan wordt de aanleg en de duurzame instandhouding van de landschappelijke inpassing met een voorwaardelijke verplichting vastgelegd;   Er is landschappelijk inpassingsplan gemaakt dat is goedgekeurd door gemeente Woensdrecht, zie bijlage 1  
g.   de vormverandering milieuhygiënisch aanvaardbaar is   In hoofdstuk 4 is getoetst aan de verschillende milieuhygiënische aspecten en geconcludeerd dat de vormverandering milieuhygiënisch aanvaardbaar is.  
h.   daardoor de bestaande natuurlijke landschappelijke, cultuurhistorisch en/of abiotischewaarden niet onevenredig worden aangetast.   In hoofdstuk 4 is aan deze aspecten getoetst en is geconcludeerd dat deze waarden niet onevenredig worden aangetast door de vormverandering.  

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat na realisatie van het project een goede omgevingssituatie gewaarborgd blijft. Dit hoofdstuk geeft in relatie tot de gewenste ontwikkeling achtereenvolgens een omschrijving van de volgende omgevingsaspecten: archeologie en cultuurhistorie, bodemkwaliteit, ecologie, water, verkeer en parkeren, bedrijven en milieuzonering, wegverkeerslawaai, kabels en leidingen, externe veiligheid en luchtkwaliteit.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie

Toetsingskader

De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van het erfgoed is de Monumentenwet 1988. Ter implementatie van het Verdrag van Malta is de Monumentenwet gewijzigd. De kern van de Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Op grond van de Monumentenwet 1988 zijn gemeenten verplicht om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem.

In het geldende bestemmingsplan is voor het plangebied de gebiedsaanduiding 'overige zone - archeologische verwachtingswaarde' opgenomen. Op of in deze gronden is het zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden buiten het bouwvlak te verrichten:

  • afgraven, vergraven, egaliseren;
  • aanleg van drainage, tenzij het gaat om vervanging van een al bestaande drainage;
  • onderbemalen, graven sloten dieper dan 1 meter;
  • verharden gezamenlijk oppervlakte van minimaal 100 m2, aanleg leidingen dieper dan 1 meter.

Onderzoek en conclusie

De ontwikkeling betreft de bouw van een bedrijfswoning. Bij de bouw van de bedrijfswoning vinden graafwerkzaamheden plaats.

Voor de realisatie van de naastgelegen loods, op hetzelfde perceel als de beoogde ontwikkeling, is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 5). Hierin is geconcludeerd dat er geen archeologisch relevante resten zijn te verwachten. Daarnaast zijn er afgezien van het huidige polderoppervlak in het plangebied binnen 3,0 m -Mv, geen kansrijke archeologische lagen aangetroffen. De bodemopbouw in het plangebied van de gebouwde loods is niet zodanig intact dat archeologisch vervolgonderzoek zinvol is. Het bureauonderzoek laat ook het plangebied van de onderhavige ontwikkeling zien, hiervoor geldt dat in het plangebied geen bebouwing is terug te vinden in vroeger kaartmateriaal.

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat vervolgonderzoek ter plaatse van de beoogde bedrijfswoning niet noodzakelijk is en dat het aspect archeologie geen belemmering om het plan te realiseren. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is op grond van de Erfgoedwet melding van deze vondsten verplicht.

4.2.2 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is om het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed te behouden. Dit houdt in dat bescherming moet worden geboden aan de aanwezige Rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten.

Met als doel cultuurhistorische belangen te laten meewegen in de ruimtelijke ordening is per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Daarmee zijn gemeenten verplicht in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Dat betekent dat een analyse moet worden verricht naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd worden.

Onderzoek en conclusie

Ten aanzien van cultuurhistorie heeft de provincie Noord-Brabant bepaalde cultuurhistorisch waardevolle gebieden en complexen aangewezen door middel van de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een van deze complexen van cultuurhistorisch belang. Het plangebied maakt onderdeel uit van het cultuurhistorische landschap Brabantse Wal en de cultuurhistorische regio Zeekleigebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP157xWYZIx24-ON01_0006.jpg"

Figuur 4.1 Uitsnede van de Cultuurhistorische waardenkaart (bron: Cultuurhistorische waardenkaart Noord-Brabant)

Uit de cultuurhistorische waardenkaart van Noord-Brabant blijkt dat het plangebied deel uitmaakt van het zeekleigebied dat deel uit maakt van het Zuidwest-Nederlandse deltagebied. Daarnaast maakt het plangebied deel uit van de Brabantse Wal. De cultuurhistorische waarde van deze elementen zit onder andere in het landschap van dijken en polders, verkaveling komt voort uit het voormalige stroomgebied van de Schelde. De ontwikkelingsstrategie van deze cultuurhistorisch waardevolle landschappen is het behoud en accentuering van de variatie aan landschapstypen (Brabantse Wal) en het behoud door ontwikkeling of versterking van de samenhang van de dragende structuren van de regio en cultuurhistorische waarden in hun samenhang verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten (zeekleigebied). De ontwikkeling is een kleine ontwikkeling binnen de bestaande polder. De ontwikkeling heeft geen invloed op de bestaande verkaveling, polders of dijken.

Met het in paragraaf 4.2.1 beschreven archeologisch onderzoek is eveneens de (cultuur)historische achtergrond van het plangebied in beeld gebracht. Uit de geraadpleegde historische kaarten blijkt dat de bebouwing die in het oostelijke deel van het perceel aanwezig was stamt uit de eerste decennia van de 19e eeuw. Op de locatie van het gewenste bouwvlak is en was geen bebouwing aanwezig.

Het aspect cultuurhistorie is dan ook geen belemmering om het plan te realiseren.

4.3 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek en conclusie

Voor de toetsing aan het aspect bodemkwaliteit is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het deel van het perceel dat in aanmerking komt voor de bouw van de bedrijfswoning. Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

De bovengrond bestaat uit zwak humeuse, zwak siltige klei. De ondergrond bestaat uit zwak tot sterk zandige klei. Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. In de boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In het grondwater is een lichte verontreiniging met barium en kwik geconstateerd. Binnen de onderzoekslocatie zijn geen bronnen aan te merken die mogelijk tot dergelijke verontreinigingen in het grondwater kunnen hebben geleid. Deze metaalverontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.

Gelet op het (vermoedelijk) regionale karakter van metaalverontreinigingen in het grondwater en het ontbreken van verontreinigingen in de grond kan de onderzoekslocatie als "onverdacht" ten opzichte van haar omgeving worden beschouwd. Er bestaan volgens de adviseur bodem met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem dan ook géén belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging, alsmede de beoogde nieuwbouw van een bedrijfswoning op de locatie.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

4.4 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat. Ten aanzien van de bunzing, hermelijn en wezel wordt in hetzelfde kader een tijdelijke vrijstelling verleend tot 1 oktober 2017.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van Natura 2000-gebied. In de wijde omgeving van het plangebied liggen een aantal Natura 2000-gebieden. Het gaat hierbij concreet om Markiezaat (op circa 4,5 kilometer afstand tot het plangebied), Brabantse Wal (circa 2,3 km), Westerschelde & Saefthinge (circa 3,2 km), Schorren en Polders van de Beneden-Schelde (circa 3,8 km) en tot slot Schelde en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens (circa 5,3 km). Het dichtstbijzijnde NNN-gebied bevindt zich op korte afstand tot het plangebied (zie 4.2). Het gaat hierbij om het bosperceeltje (droog bos met productie) dat zich ten noordoosten van het plangebied bevindt. Verderop ligt de Agger, een kreek met natuurwaarden die tevens een ecologische verbindingszone vormt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP157xWYZIx24-ON01_0007.png"

Figuur 4.2 Ligging plangebied (blauw vlak) t.o.v. NNN (bron: provincie Noord-Brabant)

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Om te onderzoeken of het gebruik van de woning leidt tot stikstofdepositie op stikstofgevoelig Natura 2000-gebied is een berekening uitgevoerd met het programma AERIUS (bijlage 3) . Hieruit volgt dat er geen sprake is van een uitkomst groter dan 0,00 mol/ha/jr. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de kwalificerende soorten en typen uit Natura 2000-gebieden.

Het plangebied is niet gelegen binnen in het kader van het Natuurnetwerk Nederland beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. In de provincie Noord-Brabant is de externe werking van het Natuurnetwerk Brabant (NNB) van toepassing. Dit houdt in dat ook indien de ruimtelijke ontwikkeling buiten het NNB is gelegen, toetsing van effecten op nabijgelegen NNB onderzocht moet worden. Met de ontwikkeling wordt een bedrijfswoning mogelijk gemaakt op het perceel. Ten oosten van de beoogde bedrijfswoning, tussen de bedrijfswoning en het NNN-gebied, is in de huidige situatie al een boerenerf met bebouwing aanwezig. Gezien deze aanwezige bebouwing grenzend aan het NNB-gebied, is in de bestaande situatie sprake van beperkte externe verstoring. De bebouwing in de nieuwe situatie betreft slechts één bedrijfswoning en is op ruimere afstand gelegen van het NNB-gebied. De verstoring zal in de toekomstige situatie van vergelijkbaar niveau blijven. Een toename van verstoring van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNB is dan ook op voorhand uitgesloten. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een effect op de waterhuishouding, aangezien uitsluitend de situering van reeds toegestane bebouwing wijzigt maar niet in omvang toeneemt.

Soortenbescherming

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit agrarische gronden waarop onder andere aardappels worden verbouwd. Er is geen beplanting of bebouwing aanwezig. Voor de beoogde situatie wordt het terrein bouwrijp gemaakt, hierdoor gaat agrarisch land verloren. Om de ecologische waarden te kunnen bepalen is een bureau-onderzoek uitgevoerd door ecoloog mw. I. Dekker (augustus 2017). Er is gebruik gemaakt van verspreidingsgegevens uit de periode 2012-2017.

Het gebied kan van betekenis zijn voor algemene zoogdiersoorten als haas en veldmuis, voor deze soorten geldt een vrijstelling in provincie Noord-Brabant. Het landelijke gebied vormt verder geschikt biotoop voor kleine marterachtigen als bunzing en hermelijn, in de wijde omgeving van het plangebied zijn deze soorten waargenomen. In provincie Noord-Brabant geldt geen vrijstelling voor deze soorten. Het agrarische land vormt in de huidige situatie mogelijk foerageergebied voor de soort. Gezien de grootte van het leefgebied van de soorten zal de afname van dit foerageergebied niet leiden tot effecten op de functionaliteit van het leefgebied. Door de realisatie van de bedrijfswoning met daaromheen opgaande vegetatie, ontstaan er in de toekomst meer schuilmogelijkheden voor de soorten. Voor vleermuizen is het terrein gezien het ontbreken aan bebouwing en opgaande vegetatie niet van grote betekenis. Roofvogels als buizerd kunnen gebruik maken van het terrein als jachtgebied, in de omgeving is echter voldoende alternatief jachtgebied aanwezig. Er zijn waarnemingen bekend van de akkervogels patrijs, veldleeuwerik en bruine kiekendief. Er dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van broedvogels, door te werken buiten het broedseizoen wordt overtreding van de Wet natuurbescherming voorkomen.

Conclusie

Gezien bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie, de uitvoering van het project niet in de weg.

4.5 Landschappelijke inpassing

Toetsingskader

Zoals reeds toegelicht in paragraaf 3.2 heeft de provincie Noord-Brabant in de Verordening ruimte het principe van ‘kwaliteitsverbetering van het landschap’ geïntroduceerd. Buitenstedelijke ruimtelijke ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap. Hoe deze kwaliteitsverbetering er uit moet zien en welke waarde deze moet vertegenwoordigen, hangt af van de impact van het plan op het landschap en de te verwachten grondwaardevermeerdering. Om invulling te geven aan deze beleidsverplichting heeft de Regio West-Brabant de notitie ‘Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant’ opgesteld. In deze notitie wordt ingegaan op nadere afspraken over de toepassing van de verplichting tot kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant.

De Handreiking Kwaliteitsverbetering biedt duidelijkheid voor het grootste gedeelte van de buitenstedelijke ruimtelijke ontwikkelingen; hierin is opgenomen of en welke vorm van kwaliteitsverbetering van toepassing is bij ontwikkelingen, aan de hand van drie categorieën:

  • Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist;
  • Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen met weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden;
  • Categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen welke niet tot categorie 1 of 2 behoren.

Bij categorie 3 is een goede landschappelijke inpassing van het bouw-, of bestemmingsvlak vereist. Daarmee wordt beoogd om het initiatief in samenhang met de al bestaande situatie en rekening houdend met de kwaliteiten van de omgeving, landschappelijk verantwoord in te passen, zodanig dat de landschappelijke kwaliteit wordt verbeterd. Landschappelijke inpassing vindt plaats op of direct aansluitend aan het bouw-/bestemmingsvlak.

Een landschappelijke inpassing wordt in het afsprakenkader als volgt gedefinieerd: een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op bestaande dan wel nog te ontwikkelen landschappelijke (ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische) landschapskwaliteiten. Dit kan door middel van architectuur (vormgeving, situering bebouwing materiaalgebruik), aanleg van landschappelijke en/of natuurlijke elementen al dan niet in combinatie met sloop.

Aan landschappelijke inpassing worden zowel kwantitatieve als kwalitatieve eisen gesteld. Bij invulling van landschappelijke inpassing wordt uitgegaan van maatwerk per locatie.

Toetsing en conclusie

Het planvoornemen valt binnen categorie 3. Voor de realisatie van de bedrijfswoning is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (bijlage 1), dit is ook in de regels van dit wijzigingsplan opgenomen en is vastgelegd in de plankaart door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - groenelement'.

4.6 Water

Waterbeheer en watertoets

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021

Waterschapsbeleid

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer - waaronder grondwater - heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.

Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied, waar het bouwvlak van vorm wijzigt ten behoeve van de bouw van een nieuwe bedrijfswoning, bestaat uit struweel en akkerbouwgronden. Ten zuiden en westen van het plangebied wordt de locatie van de weg gescheiden door middel van een sloot.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zavel met homogeen profiel en is in gebruik als bouwland. Er is sprake van grondwatertrap VI en de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand is 0,65 m onder maaiveld en de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand is 1,40 m onder maaiveld.

Waterkwantiteit

De wegsloten ter hoogte van de Martinushoeveweg en de Nieuwe Hinkelenoordweg zijn in de legger van het waterschap Brabantse Delta aangewezen als categorie B waterloop. De buiten het plan gelegen kreek Agger is aangemerkt als categorie A waterloop.

Op alle watergangen en sloten binnen het plangebied is de keur van het waterschap van

toepassing. Dit betekent voor de verschillende watergangen het volgende:

  • waterlopen categorie A: voor deze watergangen geldt dat het waterschap tot 5 m vanaf beide insteken van de watergang randvoorwaarden stelt aan de inrichting. Binnen 4 m mogen geen obstakels aangebracht worden en binnen 5 m geen opgaande gebouwen en/of beplanting hoger dan 1,2 m. De inrichting is gericht op het onderhoud van de watergang;
  • waterlopen categorie B: de eigenaren van gronden langs deze watergangen moeten de sloten eenmaal per jaar - in het najaar - schoonmaken. Het waterschap controleert of de sloten goed schoon zijn (= schouwen);
  • voor ingrepen die binnen 5 m vanaf de insteek van waterlopen categorie A (voorheen leggerwatergangen) plaatsvinden, dient een ontheffing van de keur te worden aangevraagd. Dit geldt ook voor ingrepen in de waterlopen categorie B (voorheen schouwsloten) en overige watergangen en sloten, zoals het verleggen en dempen van watergangen en het aanbrengen van duikers in watergangen.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Nabij het plangebied ligt een kreek, de Agger. De kreek maakt deel uit van het huidige waterhuishoudkundige systeem en voert zoet kalkrijk en ijzerrijk kwelwater af dat afkomstig is vanuit de Brabantse Wal. Gezien het gebruik van de omliggende gronden door landbouw zijn de mogelijke herstelmaatregelen voor het oppervlaktewaterlichaam overwogen, maar afgevallen omdat deze onevenredig hoge kosten met zich mee zouden brengen.

Veiligheid en waterkeringen

Binnen het plangebied en in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen waterkeringen. Het plangebied bevindt zich dan ook niet in een keur- of beschermingszone.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is niet aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel. Met betrekking tot de omgang met afstromend hemelwater van daken en terreinverharding ligt de verantwoordelijkheid primair bij de perceeleigenaar. Als van de perceeleigenaar redelijkerwijs niet kan worden vereist dat het afvloeiend hemelwater op of in de bodem of in het oppervlaktewater wordt gebracht zal de gemeente zorgen voor een geschikte voorziening voor de afvoer van het hemelwater, mits dat op een doelmatige manier kan. Deze primaire verantwoordelijkheid van de perceeleigenaar geldt vooral in nieuwe situaties. Bij nieuwbouw is de initiatiefnemer (projectontwikkelaar, particulier of gemeente) dus verantwoordelijk voor het gescheiden verwerken van hemelwater en het hydrologisch neutraal houden van de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling.

Toekomstige situatie

Algemeen

In het plangebied wordt één bedrijfswoning gerealiseerd, ten behoeve waarvan dit wijzigingsplan het bouwvlak aanpast zodat inpassing binnen de bestaande bebouwing mogelijk wordt.

Waterkwantiteit

In de Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater van de Brabantse waterschappen is het uitgangspunt opgenomen dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Het doel van dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd. Voor lozingen op een oppervlaktewater eist het Waterschap daarom een vervangende berging, die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert.

 

Conform het beleid van het waterschap worden door compensatie negatieve effecten op de waterkwantiteit dan ook geneutraliseerd.

De Brabantse waterschappen hanteren een grenswaarde van 2.000 m2. Bij een plan met een toename in verharding van minder dan 2.000 m2 is compensatie niet verplicht. De waterschappen vinden dit verantwoord omdat:

  • Deze oppervlakten hydrologisch gezien tot dermate kleine afvoeren leiden dat deze geen probleem vormen voor de afvoercapaciteit van het afwateringsstelsel;
  • Van het totaal aan plannen met uitbreidingen van verhard oppervlak voegen plannen met een toename verhard oppervlak kleiner dan 2.000 m2 maar weinig toe aan het totaal van toename verhard oppervlak;
  • Wanneer 2.000 m2 als ondergrens wordt genomen, wordt voorkomen dat er zeer kleine, bedrijfsonzekere voorzieningen ontstaan die lastig te beheren en onderhouden zijn.

Het waterschap gaat er dus vanuit dat kleine plannen, die doorgaans niet meer voor advisering bij het waterschap terecht komen, geen probleem vormen voor de afvoercapaciteit van het afwateringsstelsel, waardoor geen maatregelen nodig zijn.

Met voorliggend wijzigingsplan nemen de bebouwingsmogelijkheden niet toe ten opzichte van de bestaande planologische situatie, aangezien nog steeds en onder dezelfde voorwaarden de oprichting van één bedrijfswoning mogelijk is. De feitelijke realisatie van een bedrijfswoning leidt bovendien niet tot een verhardingstoename groter dan 2.000 m2.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen waterkeringen. Effecten op de deze keringen en de waterveiligheid in het algemeen zijn dan ook uitgesloten.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

Er is geen sprake van oppervlaktewater binnen het plangebied.

 

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.7 Verkeer en parkeren

Bij een ruimtelijke ontwikkeling zijn de verkeerskundige aspecten van belang. Het gaat hierbij concreet om de verkeersaantrekkende werking en de afwikkeling van dit verkeer alsmede de wijze waarop wordt voorzien in de parkeerbehoefte van de mogelijk gemaakte ontwikkeling.

Om te voorzien in de parkeerbehoefte van de bedrijfswoning dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Uitgangspunt is dat er minimaal twee parkeerplaatsen worden gerealiseerd, waar gezien de omvang van het kavel voldoende ruimte voor beschikbaar is.

De verkeersaantrekkende werking van de feitelijke realisatie van één bedrijfswoning is dusdanig beperkt, dat vaststaat dat de omliggende infrastructuur voldoende in staat is deze extra verkeersbewegingen af te wikkelen. Daarbij dient te worden opgemerkt dat in de huidige planologische situatie ook een bedrijfswoning op dit perceel is toegestaan. Met voorliggend wijzigingsplan wijzigt alleen de situering van deze bedrijfswoning. Planologisch gezien kent deze ontwikkeling dan ook geen verkeersaantrekkende werking.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied en de directe omgeving kunnen vanwege de overwegend agrarische functie worden aangemerkt als het omgevingstype rustig buitengebied. Een bedrijfswoning die niet tot het eigen bedrijf behoort, moet worden beoordeeld als een woning van derden. In dit licht moet worden beoordeeld of het ter plaatse realiseren van een bedrijfswoning zich goed verhoudt tot omliggende bedrijfsactiviteiten.

In de nabijheid van de te realiseren bedrijfswoning bevinden zich overwegend agrarische bedrijven. Daarnaast bevindt zich aan de overzijde van de A4 een gasdrukmeet- en regelstation van Gasunie. Gasdrukregel- en meetruimten in de vorm van een gebouw (SBI-code 35 nummer D4) vallen in milieucategorie 2 in de VNG-publicatie. In een rustig buitengebied wordt een richtafstand van 30 meter voorgeschreven. Het plangebied bevindt zich op een afstand van minimaal 90 meter tot het gasdrukregel- en meetstation.

In alle windrichtingen bevinden zich akkerbouwbedrijven. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf ten zuiden van het plangebied is een intensieve veehouderij. Een akkerbouwbedrijf, en dan specifiek de bedrijfsgebouwen, is een bedrijfsactiviteit in milieucategorie 2. De op te richten bedrijfswoning bevindt zich op een minimale afstand van circa 450 meter tot het dichtstbij gelegen bouwvlak van een akkerbouwbedrijf. Er wordt dan ook ruimschoots voldaan aan de voorgeschreven richtafstand van 30 meter. De nabijgelegen intensieve veehouderij richt zich op het fokken en houden van vleesvarkens. Voor een intensieve veehouderij gelden geen richtafstanden maar geurnormen. Gezien de afstand (800 meter) en de reeds bestaande planologische mogelijkheid om een bedrijfswoning te realiseren kan worden gesteld dat ter plaatse van de bedrijfswoning sprake is van acceptabel woon- en leefklimaat.

De bedrijfswoning maakt onderdeel uit van een agrarisch bedrijf, een bedrijfsactiviteit die valt binnen milieucategorie 2. Voor bedrijfswoningen geldt enerzijds dat er minder hoge eisen worden gesteld aan het woon- en leefklimaat in relatie tot de nabijgelegen bedrijvigheid. Ter plaatse van deze bedrijfswoningen is reeds sprake van een verhoogde milieubelasting, vanwege de nabijheid van het eigen bedrijf. Anderzijds zijn relatief zware bedrijven in de directe omgeving van bedrijfswoningen niet gewenst omdat dan niet langer een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Gezien de aard en beperkte milieubelasting van de activiteiten van het eigen bedrijf en de afwezigheid van zware bedrijven in de directe omgeving, is er ter plaatse van de te realiseren bedrijfswoning sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.9 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege een weg aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. Het bouwvlak op het perceel Martinushoeveweg 3 wordt uitgebreid en er wordt een nieuwe bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is noodzakelijk volgens de Wgh indien de nieuwe bedrijfswoning binnen de geluidzone van een gezoneerde weg wordt gerealiseerd.

De bedrijfswoning is gelegen binnen de geluidzone van de Rijksweg A4, de Martinushoeveweg, Nieuw Hinkelenoordweg en de Hinkelenoorddijk. Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd onder de normen van de Wgh en separaat gerapporteerd (zie bijlage 4). De conclusies uit dit onderzoek worden hierna kort weergegeven.

Onderzoek

Uit de modelresultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB alleen wordt overschreden op het bouwvlak ten gevolge van het verkeer op de Rijksweg A4, de maximale ontheffingswaarde van 58 dB wordt niet overschreden. De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Martinushoeveweg, Nieuwe Hinkelenoordweg en de Hinkelenoorddijk overschrijden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet. De nieuwe bedrijfswoning heeft een geluidluwe buitenruimte aan de kant van de Nieuw Hinkelenoordweg. Hier is de geluidbelasting lager dan 48 dB.

Door de overschrijding van het verkeer op de A4 zijn maatregelen onderzocht om de geluidbelasting op het plangebied te reduceren. Uit het maatregelenonderzoek blijkt dat bronmaatregelen niet haalbaar zijn. De situering van de bedrijfswoning binnen het vlak is nog flexibel, akoestisch is het wenselijk de bedrijfswoning zo ver mogelijk in het westen van het bouwvlak te realiseren. Overige maatregelen in het overdrachtsgebied stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, financiële en/of landschappelijke aard.

De voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, waardoor een hogere waarde voor de bedrijfswoning dient te worden verleend. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht dient een hogere waarde te verlenen voor de bedrijfswoning conform tabel 4.1. Deze hogere waarde is enkel noodzakelijk voor de oostgevel van de bedrijfswoning.

Tabel 4.1 Ontheffingswaarde wegverkeerslawaai

Adres   Ontheffingswaarde   Bron  
Martinushoeveweg 3   53 dB   A4  

De hogere waarde wordt in het kadaster vastgelegd.

4.10 Kabels, leidingen en overige beperkingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek

Het plangebied bevindt zich in een aantal zones waar beperkingen gelden ter bescherming van een bepaald belang. Concreet gaat het om een zone waar verstoring van het radarbeeld moet worden voorkomen, een tweetal zones waar beperkingen gelden ter bescherming van het luchtvaartverkeer en tot slot bevindt het plangebied zich deels binnen de geluidzone van de A4. Daarnaast bevindt zich een aantal planologisch relevante leidingen in de nabijheid van het plangebied.

Radar beperkingsgebied

Het plangebied ligt volledig in een vrijwaringszone waar geen bebouwing hoger dan 63 meter boven NAP is toegestaan, dit ter voorkoming van verstoring van het radarbeeld. Dit wijzigingsplan laat een aanzienlijk lagere maximum bouwhoogte toe en verstoring van het radarbeeld is daarmee uitgesloten.

Luchtvaart beperkingsgebieden

Het plangebied bevindt zich in een tweetal zones die verband houden met de vliegverkeersveiligheid van de nabijgelegen vliegbasis Woensdrecht. Het plangebied ligt allereerst binnen 'Luchtvaartverkeerzone 1' waarbinnen een bouwverbod geldt voor bebouwing hoger dan 56 meter boven NAP, dit ter bescherming van de ICHS (Inner Horizontal and Conical Surface) van de vliegbasis. Dit laat bebouwing toe met een lagere maximum bouwhoogte dan 56 meter boven NAP en de bescherming van de ICHS wordt daarmee niet aangetast. Ten tweede ligt ter plaatse van het plangebied de 'Luchtvaartverkeerzone 8', waarmee het functioneren van een ILS (Instrument Landing System) is gewaarborgd. Het ILS is bedoeld voor het nauwkeurig uitvoeren van naderingen door vliegverkeer, ook onder slechte weersomstandigheden. Binnen deze zone geldt een maximum bouwhoogte van 10 meter. Voor de bedrijfswoning die dit wijzigingsplan toestaat, geldt een maximum bouwhoogte van 10 meter.

Planologisch relevante leidingen

Direct ten oosten van de A4 ligt een gasleiding, die ten zuiden van het plangebied de snelweg in westelijke richting kruist. De afstand tot het plangebied is minimaal 100 meter en bevindt zich daarmee buiten de belemmeringenstrook van deze gasleiding. Hetzelfde geldt voor de westelijk gelegen leidingenstrook. Gezien de afstand van circa 500 meter tot het plangebied, ligt de vrijwaringszone van deze leidingen ruim buiten het plangebied. Deze leidingen zijn relevante risicobronnen en worden verder beschreven onder paragraaf 4.11 externe veiligheid.

Conclusie

Het aspect kabels, leidingen en overige beperkingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.11 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek en conclusie

Binnen en in de nabijheid van het plangebied bevindt zich een aantal risicobronnen. Het gaat hierbij allereerst om een op het perceel gelegen propaantank. Daarnaast bevindt zich ten westen van het plangebied een buisleidingenstraat en ten oosten van het plangebied een aantal gasleidingen en een gasdrukmeet- en regelstation van Gasunie. Tot slot vindt over de A4 transport van gevaarlijke stoffen plaats.

Propaantank

De propaantank bevindt zich op het perceel en is momenteel niet aangesloten. De propaantank wordt niet gebruikt voor de bedrijfsvoering, maar mogelijk wordt deze tank in de toekomst gebruikt voor de te realiseren bedrijfswoning. Op grond van het Activiteitenbesluit geldt voor deze propaantank een generieke persoonsgebonden risicocontour van 10 meter. Bij ingebruikname van de propaantank dient deze afstand tot de bedrijfswoning in acht te worden genomen.

Buisleidingenstraat Pernis-Belgische grens (BLS)

Ten westen van het plangebied ligt een buisleidingenstraat, de Buisleidingenstraat Pernis-Belgische grens (BLS). Door de buisleidingenstraat lopen diverse leidingen in beheer van Air Liquide, Zebra Gasnetwerk en Shell Nederland Raffinaderij. De BLS met een breedte van circa 100 meter heeft een bijzondere status. In de Structuurvisie Buisleidingen zijn een veiligheids- en toetsingsgebied opgenomen. Binnen het veiligheidsgebied van 55 meter aan weerszijden van de BLS zijn geen kwetsbare objecten toegestaan. Beperkt kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden wel toegestaan binnen het toetsingsgebied, dat een breedte heeft van 175 meter aan weerszijden van de BLS. Het plangebied ligt buiten deze gebieden. Het plangebied ligt tevens buiten het invloedsgebied van deze buisleidingenstraat en deze vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling.

Gasdrukmeet- en regelstation

Voor het nabijgelegen gasdrukmeet- en regelstation geldt een veiligheidsafstand van 25 meter. Het plangebied bevindt zich op een afstand van minimaal 90 meter tot het gasdrukregel- en meetstation, dat daarmee geen belemmering vormt voor de ontwikkeling. Een aantal gasleidingen takt aan op het station. Deze gasleidingen hebben een maximaal invloedsgebied van 430 meter (36 inch en 66 bar), het plangebied ligt hierdoor in het invloedsgebied van de leidingen, conform het Bevb dient het groepsrisico te worden verantwoord.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de A4

Over de A4 vindt transport van diverse gevaarlijke stoffen plaats, waarbij de stof LT2 maatgevend is voor de bepaling van het invloedsgebied, namelijk 880 meter. Daarnaast geldt hier een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter aan weerszijden van de weg. Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de weg, het groepsrisico dient te worden verantwoord conform het Bevt.

Verantwoording groepsrisico

Vanwege de ligging in het invloedsgebied van de A4 en de gasleidingen dient aandacht dient te worden besteed aan:

  • mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten.

Voor het desbetreffende wegvak 'B35 Knooppunt Markiezaat: aansluiting A4 - A58 richting grens België' geldt dat het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk.

De bereikbaarheid van het plangebied – toegankelijk vanuit meerdere richtingen – voor hulpdiensten is voldoende. Daarnaast is ontvluchting van het plangebied mogelijk, aangezien er doorlopende wegen zijn die wegvoeren van de A4 en de gasleidingen. De ontwikkeling maakt geen functie mogelijk voor groepen minder zelfredzame personen. In het kader van het vooroverleg wordt advies gevraagd aan de Veiligheidsregio.

Conclusie

Op het gebied van externe veiligheid is er geen belemmering om het plan te realiseren.

4.12 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied wordt één bedrijfswoning gebouwd. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de naastgelegen A4. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Op het gebied van luchtkwaliteit is er geen belemmering het plan te realiseren, aangezien de realisatie van één bedrijfswoning niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse. Daarnaast is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gezien de aanwezige concentraties.

4.13 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Normstelling en beleid
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Door het bevoegd gezag moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen.


Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling bestaat het verplaatsen van 1 bedrijfswoning. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Alhoewel de beoogde ontwikkeling onder de drempelwaarde blijft is middels een aanmeldingsnotitie (bijlage 7) onderzocht of sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten. Uit deze notitie blijkt dat hiervan geen sprake is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Om na te gaan welke regeling geldt, zal dit wijzigingsplan steeds in samenhang met het bestemmingsplan 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied' inclusief de herzieningen 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied, 3e herziening', ' Bestemmingsplan buitengebied, partiële herziening 2016' en 'Paraplubestemmingsplan gebruik wonen door huishoudens' moeten worden gelezen. Dit omdat voor de niet-gewijzigde onderdelen de regeling zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan van kracht blijft.

5.2 Opzet van het wijzigingsplan

Voorliggend wijzigingsplan Bouwblok Martinushoeveweg 3, Woensdrecht betreft een gedeeltelijke wijziging van het geldende bestemmingsplan. De wijziging vindt plaats op basis van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 3 lid 3.9.2 van dat basisplan. Op basis van die bepaling is de vorm van het bouwvlak gewijzigd. Daarnaast is naar aanleiding van de onwikkeling ook de aanduidingen 'specifieke vorm van groen - groenelement' gewijzigd en de functieaanduiding ' cultuurhistorische waarden' verwijderd. en is de functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' toegevoegd.

Omdat er sprake is van een wijzigingsbevoegdheid is het opstellen van een complete set regels niet noodzakelijk en volstaat een verwijzing naar de regels van het basisplan. De regels van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Natuur' en de verschillende gebiedsaanuidingen uit het basisplan zijn daarmee van toepassing.

Verbeelding

Alleen het perceel waar naar aanleiding van dit wijzigingsplan een aanpassing plaatsvindt wordt op de verbeelding opgenomen. De SVBP2012 biedt de mogelijkheid om uitsluitend die zaken in de herziening op te nemen die wijzigen. Uitgangspunt voor de weergave op de verbeelding is dat alleen het gewijzigde aspect in beeld gebracht wordt. Gebleken is dat niet alle wijzigingen op basis van deze systematiek in beeld gebracht kunnen worden. Het van vorm veranderen van het bouwvlak en het groenelement en het verwijderen van de functieaanduiding cultuurhistorisch waardevol is in deze systematiek moeilijk weer te geven. Voor deze gronden geldt dat de nieuwe situatie/de eindsituatie op perceelsniveau zichtbaar is, alleen de wijziging van het bouwvlak en de functieaanduidingen 'specifieke vorm van groen - groenelement', 'cultuurhistorisch waardevol' en ' bedrijfswoning uitgesloten' maken deel uit van onderhavig wijzigingsplan. De reeds geldende bestemmingen en gebiedsaanduidingen die niet worden gewijzigd, maken geen deel uit van het wijzigingsplan.

Op de verbeelding is een functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' opgenomen voor een groot deel van het plangebied. De locatie waar de bedrijfswoning is beoogd heeft deze functieaanduiding niet. Hierdoor is het alleen op deze locatie mogelijk een woning te realiseren en wordt aangesloten bij de regels uit het moederplan. De functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - groenelement' is opgenomen ter plaatse van de beoogde landschappelijke inpassing en de bestaande bomenrij langs de Martinushoeveweg.

Regels 

Op het plan zijn van toepassing de regels die deel uitmaken van de bestemmingsplannen:

  • "Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied", met de IMRO codering NL.IMRO.0873.BUITxBP045xMOEDxOO-VG01 en;
  • "Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied, 3e herziening", met de IMRO codering NL.IMRO.0873.BUITxBP076xHERZx03-VG01
  • partiële herziening "Bestemmingsplan buitengebied, partiële herziening 2016", met IMRO codering NL.IMRO.0873.BUITxBP123xHERZx09-VG01
  • "Paraplubestemmingsplan gebruik wonen door huishoudens", met de IMRO codering NL.IMRO.0873.ALGExBP175xMOEDx02-VG01

met dien verstande dat die regels op onderstaande onderdelen worden aangepast:

  • het begrip plan;
  • het begrip bestemmingsplan;
  • het begrip verbeelding;
  • De bestemming Agrarisch:
    • 1. De bouwregel "ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is een bedrijfswoning niet toegestaan" iss toegevoegd;
    • 2. de voorwaardelijke verplichting ten behoeve van de landschappelijke inpassing is toegevoegd;
  • de Slotregel..

Verder dienen volgens paragraaf 3.2. van het Besluit ruimtelijke ordening standaardregels in bestemmingsplannen te worden opgenomen. In artikel 1.1.1 sub 3 van dat besluit is bepaald dat onder een bestemmingsplan ook een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6. eerste lid onder a of b van de Wet ruimtelijke ordening wordt verstaan. Om deze reden zijn ook een Anti-dubbeltelregel en Overgangsrecht opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpwijzigingsplan wordt in het kader van het voorgeschreven overleg ex artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan:

  • Provincie Noord-Brabant;
  • Waterschap Brabantse Delta.

Vaststellingsprocedure 

Het ontwerpplan 'Bouwblok Martinushoeveweg 3, Woensdrecht' wordt 6 weken ter visie gelegd. Gedurende de periode van terinzagelegging is aan één ieder gelegenheid gegeven een zienswijze over het plan kenbaar te maken aan het college.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Toetsingskader

Naast de planologische haalbaarheid van het project zoals getoetst in voorgaande hoofdstukken, moet ook de economische uitvoerbaarheid van het project aangetoond worden.

Beoordeling

Deze ontwikkelingen worden geheel bekostigd door de initiatiefnemer. De door de initiatiefnemer aan de gemeente overgelegde gegevens tonen afdoende aan dat deze de benodigde investeringen financieel kan dragen. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk aangezien met een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente in het kostenverhaal wordt voorzien.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het project economisch uitvoerbaar is.