direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan buitengebied, partiële herziening 2016
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0873.BUITxBP123xHERZx09-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bestemmingsplan 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied' is vastgesteld door de gemeenteraad op 17 februari 2011. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 31 oktober 2012 uitspraak gedaan inzake het bestemmingsplan en een aantal onderdelen van het plan vernietigd (uitspraak 201105435/1/R3). De uitspraak van de Raad van State alsmede enkele gewenste aanpassingen in het plan hebben de aanleiding gevormd voor een partiële 3e herziening van het moederplan. Deze herziening ('Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied, 3e herziening': NL.IMRO.0873.BUITxBP076xHERZx03-VG01) is op 27 februari 2014 vastgesteld. Naar aanleiding van een reactieve aanwijzing van de provincie Noord-Brabant heeft de gemeenteraad op 29 januari 2015 voor een perceel een herstelbesluit genomen ('Herstelbesluit Pannenhoef 9': NL.IMRO.0873.BUITxBP116xHERZx07-VG01).

Sinds de vaststelling van de 3e partiële herziening is door de gemeenteraad op 19 maart 2015 de Visie Buitengebied gemeente Woensdrecht vastgesteld. Ook de provincie Noord-Brabant heeft, met name voor de veehouderij, nieuw provinciaal beleid vastgesteld in haar Verordening ruimte (Vr: vastgesteld maart 2014, daarna meermaals herzien; geconsolideerde versie 1 januari 2016). De gemeenten in Noord-Brabant hebben twee jaar de tijd om bestemmingsplannen met betrekking tot de veehouderij aan te passen aan de Vr: reden om deze partiële herziening op te stellen. Zowel de provinciale verordening als de gemeentelijke Visie Buitengebied vormen de aanleiding voor een nieuwe partiële herziening waarbij tevens de naam van het plan wordt aangepast: Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening 2016. Tot slot wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om een actualisering van de regels en de verbeelding door te voeren.

1.2 Naamgeving plan

De naam van deze herziening van het bestemmingsplan 'Actualisering bestemmingsplan Buitengebied' wordt 'Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening 2016'.

1.3 Plangebied

Sinds de vaststelling van de 3e herziening zijn diverse (postzegel)bestemmingsplannen vastgesteld. Op deze recent vastgestelde plangebieden is het Bestemmingsplan Buitengebied niet langer van toepassing. Dit betekent dat de plangrens van het Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening 2016 overeenkomt met de plangrens van 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied, 3e herziening' met uitzondering van (gedeelten van) de plangebieden:

  • Herontwikkeling Glatt-locatie, Putte (vastgesteld 25 september 2014);
  • RWZI Putte (vastgesteld 10 juli 2014);
  • Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied, 1e herziening Mattemburg + boerderij Lindonk (vastgesteld 4 december 2014);
  • 1e Verdelingsweg 234, Putte (vastgesteld 17 juli 2015);
  • Uitbreiding bedrijventerrein de Kooi (vastgesteld 17 september 2015);

ondergeschikte grenscorrecties:

  • Bedrijventerrein Woensdrecht (vastgesteld 2 april 2015);
  • herziening groenstroken Huijbergen (omgeving Bergsestraat 33 Huijbergen);
  • Kom Woensdrecht (tracé Scheldeweg);

alsmede de bestemmingsplannen/bestemmingsplanherzieningen in voorbereiding:

  • Ontsluitingsweg bedrijventerrein Putte (ontwerp 8 mei 2015);
  • Windturbinepark Kabeljauwbeek 2016;
  • Mattemburgh.

Het bestemmingsplan Bremweg 1 en Leidingstraat ongenummerd (vastgesteld 10 november 2011) wordt in het plan opgenomen omdat de regels uit de Verordening ruimte ook op het betreffende agrarisch bedrijf van toepassing moeten worden verklaard.

Om dezelfde reden worden ook de wijzigingsplannen voor Putseweg 15 en Oud Hinkelenoorddijk 7 in de herziening opgenomen. Tot slot wordt het plangebied uitgebreid met de adressen Weg naar Wouw 38 en 40.

1.4 Leeswijzer

De standaarden voor het opstellen van bestemmingsplannen voorzien niet in een standaard voor het opstellen van herzieningen. Omdat de wijze van opstellen van de herziening bepalend is voor de wijze waarop de toelichting is opgesteld en het juridische gedeelte van de herziening (regels en verbeelding) in beeld is gebracht, is in hoofdstuk 6 de juridische plantoelichting opgenomen. In de hoofdstukken 2 tot en met 4 zijn alle wijzigingen ten opzichte van de huidige juridische regeling weergegeven. Deze wijzigingen worden ten dele gemotiveerd door de uitgevoerde planMER die in hoofdstuk 5 is beschreven. Tot slot komt in hoofdstuk 7 het aspect uitvoerbaarheid aan de orde en in hoofdstuk 8 de bij de vaststelling aangebrachte wijzigingen.

Hoofdstuk 2 Verordening ruimte

2.1 Inleiding

Zoals in paragraaf 1.1 aangegeven wordt in deze partiële herziening van het Bestemmingsplan Buitengebied de Verordening ruimte (actuele versie 1 januari 2016) vertaald. De verordening heeft betrekking op de volgende voor het plangebied relevante onderwerpen.

  • Ontwikkelingsruimte voor de agrarische bedrijven: het nieuwe provinciale beleid (Verordening ruimte 2014; Vr) leidt tot een heroverweging van de ontwikkelingsruimte die in het bestemmingsplan opgenomen kan worden voor de veehouderij. Het onderzoek in het kader van de planMER is mede bepalend voor de ruimte die aan de veehouderij kan worden geboden; deze ontwikkelingsruimte en de daaruit voortvloeiende aanpassingen worden beschreven in hoofdstuk 5 en paragraaf 2.2.
  • De overige elementen uit de Vr, voor zover deze moeten leiden tot een aanpassing van het plan, staan beschreven in paragraaf 2.3. Het gaat hierbij om de op de verbeelding van de verordening voor Woensdrecht opgenomen aanduidingen met betrekking tot natuur en landschap, (grond)water en cultuurhistorie.

2.2 Ontwikkelingsruimte agrarische bedrijven

2.2.1 Inleiding

Er zijn twee belangrijke aspecten die bepalend zijn voor de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan kan bieden aan agrarische bedrijven:

  • de provincie heeft in de Vr de ontwikkelingsmogelijkheden voor met name de veehouderij aangescherpt;
  • de resultaten van de planMER met passende beoordeling.

In deze paragraaf worden de relevante onderdelen van het gewijzigde provinciaal beleid (paragraaf 2.2.2) en de gemeentelijke visie op de Vr beschreven (paragraaf 2.2.3: de mate waarin de gemeente de provinciale mogelijkheden wil vertalen in het bestemmingsplan). De visie in paragraaf 2.2.3 vormt daarmee het uitgangspunt voor de planMER.

De resultaten van de planMER worden kort beschreven in paragraaf 2.2.4. De resultaten van de planMER kunnen leiden tot bijstelling van de gemeentelijke visie op het buitengebied en aanpassing van het bestemmingsplan (beschreven in paragraaf 2.2.5).

2.2.2 Uitgangspunten Verordening ruimte

De provincie Noord-Brabant heeft op 7 februari 2014 en 14 maart 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. De verordening is sindsdien op onderdelen meermaals gewijzigd. In deze partiële herziening wordt uitgegaan van de verordening zoals deze geldt sinds 15 juli 2015 (geconsolideerde versie 1 januari 2016).

Het beleid en de toegestane ontwikkelingsmogelijkheden voor de veehouderijen in Brabant zijn met de vaststelling van de Vr ingrijpend gewijzigd: uitbreiding van veehouderijbedrijven is geen recht maar moet 'verdiend' worden door te voldoen aan de eisen van een zorgvuldige veehouderij.

In de Vr 2014 wordt het volgende onderscheid gemaakt in agrarische bedrijven:

  • (vollegronds)teeltbedrijven: agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;
  • veehouderij: agrarisch bedrijf gericht op fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en/of pelsdieren;
  • glastuinbouwbedrijven: agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;
  • overige agrarische bedrijven: agrarisch bedrijf dat niet binnen de definitie van veehouderij, (vollegronds)teeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt. Hieronder worden ook de paardenhouderijen begrepen.

De Vr maakt daarbij binnen veehouderijbedrijven geen onderscheid tussen grondgebonden veehouderij en intensieve veehouderij. Ook voor de geitenhouderij zijn geen afzonderlijke regels meer opgenomen.

Voor de toelaatbare ontwikkelingen bij agrarische bedrijven is verder van belang dat binnen de provincie gebieden zijn aangewezen als Groenblauwe mantel of Gemengd landelijk gebied en dat er gebieden zijn aangewezen met Beperkingen veehouderij. De aanduidingen 'verwevingsgebied' en 'extensiveringsgebied' zoals voor Woensdrecht in de voorheen geldende verordening opgenomen, zijn niet meer van toepassing.

In de volgende paragrafen worden de voor de herziening relevante onderdelen van de Vr beschreven.

2.2.2.1 Veehouderij

Voor het beleid voor veehouderijen is het onderscheid tussen Groenblauwe mantel en Gemengd landelijk gebied niet van belang: de toelaatbare ontwikkelingen zijn in beide gebieden identiek.

Uitbreiding van de bebouwing binnen een bouwvlak

Uitbreiding van de bestaande bebouwingsoppervlakte - door nieuwbouw ten behoeve van het uitoefenen van een veehouderij (zoals stallen, machinebergingen of mestopslag) dan wel door bestaande bebouwing in gebruik te nemen voor het huisvesten van dieren - op het bouwvlak is uitsluitend toegestaan indien aan de voorwaarden uit de Vr wordt voldaan.

Deze voorwaarden zijn:

  • er moet geborgd worden dat sprake is van een ontwikkeling naar en instandhouding van een zorgvuldige veehouderij (Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV));
  • de ontwikkeling moet, vanuit een goede leefomgeving (zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit) inpasbaar zijn in de omgeving;
  • er moet een zorgvuldige dialoog worden gevoerd, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling;
  • er moet geborgd worden dat binnen gebouwen ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
  • er moet voldaan worden aan extra eisen ten aanzien van geur en fijn stof;
  • daarbij geldt als extra voorwaarde dat veebedrijven gelegen in het gebied Beperkingen veehouderij aan moeten tonen in voldoende mate grondgebonden te zijn.

Op gemengde bedrijven (bijvoorbeeld veehouderij in combinatie met (vollegronds)teeltbedrijven of paardenhouderijen) mag worden gebouwd ten behoeve van de niet-veehouderijtak zonder dat aan de bovengenoemde voorwaarden behoeft te worden voldaan. Tot slot moet worden geborgd dat bij een gebruikswijziging van bestaande gebouwen, gericht op de uitbreiding van de veehouderij, ook aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan.

De Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV) is opgebouwd rond diverse thema's en om te voldoen aan het criterium 'zorgvuldig' moet een minimale score van 7 op de BZV worden gehaald. In de loop der tijd zal het aantal thema's worden uitgebreid en de scores worden bijgesteld.

Hoewel het in theorie mogelijk is dat ook intensieve veehouderijen in het gebied 'Beperkingen veehouderij' voldoen aan de voorgeschreven mate van grondgebondenheid, gaat de provincie ervan uit dat intensieve veehouderijen hier geen ontwikkelingsmogelijkheden meer hebben (voortzetting van het beleid zoals dat geldt voor de voormalige extensiveringsgebieden).

Vergroten van agrarische bouwvlakken en omschakeling

Het wijzigen en vergroten van agrarische bouwvlakken alsmede het wijzigen van de bedrijfsvoering naar veehouderij (omschakeling) is toegestaan, maar ook hier gelden de volgende voorwaarden:

  • er moet geborgd worden dat sprake is van een zorgvuldige veehouderij (Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV));
  • de ontwikkeling moet, vanuit een goede leefomgeving (zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit), inpasbaar zijn in de omgeving;
  • er moet een zorgvuldige dialoog worden gevoerd, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling;
  • er moet sprake zijn van een landschappelijke inpassing ter grootte van ten minste 10% van de omvang van het bouwvlak;
  • er moet geborgd worden dat binnen gebouwen ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
  • er moet voldaan worden aan extra eisen ten aanzien van geur en fijn stof;
  • daarbij geldt als extra voorwaarde dat veebedrijven gelegen in het gebied Beperkingen veehouderij aan moeten tonen in voldoende mate grondgebonden te zijn.

Hierbij moet worden geborgd dat bij een gebruikswijziging van bestaande gebouwen, gericht op de uitbreiding van de veehouderij, ook aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan.

Voor uitbreiding boven 1,5 ha geldt tevens dat bedrijven blijvend moeten beschikken over voldoende gronden om een veebezetting van 2 GVE/ha of minder te garanderen. Deze voorwaarde met betrekking tot de veebezetting geldt niet voor uitbreidingen in combinatie met de sanering van een overbelaste situatie waarbij er elders feitelijk en juridisch een veehouderij wordt opgeheven en er per saldo geen groei plaatsvindt van het vergunde aantal dieren. De uitbreiding van bouwvlak tot een oppervlakte boven de 1,5 ha kan ook worden toegestaan voor een vernieuwend bedrijfsconcept.

Uitzonderingen

Een aantal uitbreidingen valt niet onder de BZV:

  • uitbreidingen van nevenfuncties;
  • kleine uitbreidingen tot 100 m² (eenmalig voor een bedrijf toe te passen);
  • opslagvoorzieningen voor ruwvoer.

Nieuwe agrarische bouwvlakken

Nieuwvestiging (het opnemen van een agrarisch bouwvlak op een locatie waar voorheen geen agrarisch bouwvlak aanwezig was) kan op grond van de verordening alleen worden toegestaan op een bestaand bouwperceel: een bestaand bestemmings- of bouwvlak waarbinnen het geldend bestemmingsplan het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 100 m² toestaat. Ook voor deze nieuwvestiging gelden de voorwaarden zoals genoemd bij de vergroting van bouwvlakken.

Verwevingsgebieden, landbouwontwikkelingsgebieden en extensiveringsgebieden

Het beleid zoals in voorheen geldende provinciale verordeningen beschreven voor intensieve veehouderij in de reconstructiegebieden (verwevingsgebieden, landbouwontwikkelingsgebieden en extensiveringsgebieden) komt te vervallen. In plaats daarvan wordt de gebiedscategorie 'Beperkingen veehouderij' geïntroduceerd die in grote lijnen overeenkomt met de extensiveringsgebieden. In de gebieden met Beperkingen veehouderij worden extra eisen gesteld aan de grondgebondenheid van veehouderijen.

Woensdrecht was niet gelegen in het reconstructiegebied zodat hier ook geen verwevingsgebieden, landbouwontwikkelingsgebieden en extensiveringsgebieden waren aangewezen. Met de Vr zijn nu wel gebieden met Beperkingen veehouderij aangewezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP123xHERZx09-VG01_0001.jpg"

Figuur 2.1 Beperkingen veehouderij uit Verordening ruimte, provincie Noord-Brabant

2.2.2.2 Vollegrondteeltbedrijven

Voor (vollegrond)teeltbedrijven is het onderscheid tussen de Groenblauwe mantel en het Gemengd landelijk gebied wel van belang. Een bestemmingsplan mag voorzien in de uitbreiding of de vestiging (op een locatie waar al bebouwing was toegestaan) van een (vollegrond)teeltbedrijf mits de omvang noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering. In de Groenblauwe mantel geldt daarbij tevens dat er een positieve bijdrage wordt geleverd aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken.

Bij een (vollegrond)teeltbedrijf in de Groenblauwe mantel is de bouw van kassen niet toegestaan. In het Gemengd landelijk gebied zijn kassen toelaatbaar tot ten hoogste 5.000 m².

Bij (vollegronds)teeltbedrijven is het gebruik van teeltondersteunende voorzieningen toegestaan waarbij voor permanente teeltondersteunende voorzieningen in de Groenblauwe mantel een maximale omvang van 3 ha per bouwvlak geldt.

2.2.2.3 Glastuinbouw

In de Vr is bepaald dat de omschakeling naar en de vestiging (op een locatie waar al bebouwing was toegestaan) van glastuinbouwbedrijven niet zijn toegestaan. Uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven in de Groenblauwe mantel wordt niet meer toegestaan.

In het Gemengd landelijk gebied is uitbreiding van een bestaand glastuinbouwbedrijf toegestaan tot ten hoogste 3 ha netto glas mits uitbreiding van het bedrijf noodzakelijk is om de continuïteit voor langere termijn te waarborgen en er een zorgvuldige dialoog is gevoerd gericht op het betrekken van de belangen van omwonenden bij de planontwikkeling.

2.2.2.4 Overige agrarische bedrijven

Op basis van de Vr mag de omschakeling naar overige agrarisch bedrijven en uitbreiding van de bouwvlakken voor overige agrarische bedrijven tot 1,5 ha worden toegestaan.

Van de categorie 'overige agrarische bedrijven' komen in het buitengebied van Woensdrecht uitsluitend paardenhouderijen en paddestoelenkwekerijen (Zandfort 92/92a en Vennekensstraat 5) voor.

Paardenhouderijen worden in de systematiek van de Vr aangemerkt als overig agrarisch bedrijf om te voorkomen dat de regels voor de veehouderij van toepassing zijn. Op basis van de Vr mogen omschakeling naar een paardenhouderij en uitbreiding van het bouwvlak voor paardenhouderijen worden toegestaan.

2.2.2.5 Mestverwerking

Op basis van de Vr mogen mestverwerking en -vergisting niet langer aangemerkt worden als agrarische hulp- en nevenbedrijven maar gelden hiervoor de regels voor Bedrijf.

2.2.2.6 Directe werking

De regels uit de Vr voor de veehouderij en de mestverwerking zijn al op het buitengebied van Woensdrecht van toepassing, ondanks dat het bestemmingsplan er nog niet op is aangepast (rechtstreeks werkende regels van de Vr, artikel 33 en 34). De rechtstreekse werking van de Vr vervalt op het moment dat deze partiële herziening in werking treedt. De gemeenten in Noord-Brabant hebben twee jaar de tijd om bestemmingsplannen met betrekking tot de veehouderij aan te passen aan de Vr: reden om deze partiële herziening op te stellen.

2.2.3 Gemeentelijke visie: uitgangspunten voor planMER

In de gemeentelijke visie zijn er een aantal onderdelen waarop van het provinciale beleid wordt afgeweken. Deze gemeentelijke visie vormt mede het uitgangspunt voor de planMER.

Onderscheid intensieve veehouderij en overige veehouderij

De gemeente is van mening dat het uit ruimtelijk oogpunt relevant blijft om een onderscheid te maken tussen (grondgebonden) veehouderij en intensieve veehouderij gelet op:

  • ruimtelijke uitstraling: grondgebonden veehouderijbedrijven met omliggende onbebouwde gronden voor de voerproductie versus intensieve veehouderijen waarbij in een gebied sprake zal zijn van een relatief hogere bebouwingsdichtheid vanwege het niet noodzakelijkerwijs aanwezig zijn van omliggende onbebouwde gronden;
  • geur: de geurbelasting vanuit intensieve veehouderijen is doorgaans groter dan vanuit grondgebonden veehouderijen; dit houdt verband met enerzijds de gehouden diersoort, maar ook met de omvang/aantal te houden dieren (het bouwvlak voor een intensieve veehouderij wordt bijna geheel ingericht voor de huisvesting van dieren terwijl de bouwvlakken voor grondgebonden veehouderij ook worden benut voor de stalling van landbouwmachines voor de voerwinning en de opslag van voer);
  • fijn stof: de emissie van fijn stof vanuit intensieve veehouderijen is doorgaans groter dan de emissie bij grondgebonden veehouderijen.

Geitenhouderij

Nu op geitenhouderijen sprake is van vaccinatie tegen Q-koorts is er geen noodzaak meer aanwezig om de geitenhouderij afzonderlijk te bezien van de overige veehouderijen. Ook voor de geitenhouderij wordt rekening gehouden met ontwikkelingsmogelijkheden binnen de kaders van een zorgvuldige veehouderij.

Ontwikkelingsmogelijkheden veehouderij

In het bestemmingsplan wil het gemeentebestuur ontwikkelingsruimte bieden aan bestaande bedrijven, dan wel de aanwezige ruimte reserveren voor de huidige aanwezige bedrijfsactiviteiten.

Dit betekent dat de omschakeling naar intensieve veehouderij niet is toegestaan en dat conform het huidige plan de neventakken intensieve veehouderij gemaximaliseerd blijven (qua vierkante meters) om te voorkomen dat de neventak(ken) door kunnen groeien tot hoofdactiviteit.

Het bestemmingsplan dient naar de mening van het gemeentebestuur mogelijkheden te bevatten voor de vergroting van bouwvlakken voor veehouderij tot een oppervlakte van ten minste 1,5 ha. De resultaten van de planMER zullen uit moeten wijzen of een verdere vergroting mogelijk is.

In specifieke situaties waarbij omschakeling naar intensieve veehouderij of vergroting alsnog toelaatbaar wordt geacht, kan gekozen worden voor een maatwerkoplossing, met een aparte planologische procedure.

Het gemeentelijke beleid is voorts gericht op het behoud van de mogelijkheden om op agrarische bouwvlakken paardenhouderij (omschakeling) uit te oefenen.

Dialoog met de omgeving

De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten bij de verplichte dialoog met de omgeving:

  • de ondernemer met plannen voor de ontwikkeling van het agrarisch bedrijf neemt het initiatief om, nog voor er sprake is van concrete of definitieve bouwplannen, direct omwonenden te informeren;
  • uitnodigingen worden daarbij in de omgeving huis aan huis verspreid (ter indicatie: onder 'omgeving' wordt verstaan het gebied dat ligt aan - of kan uitzien op - het initiatief, tot een straal van ongeveer 500 m – naar redelijkheid – vanaf de initiatieflocatie);
  • omwonenden worden door hem of haar uitgenodigd om over de ontwikkeling van het bedrijf van gedachten te wisselen waarbij de initiatiefnemer een volledige uitleg over het initiatief geeft en aangeeft wat de knelpunten en pluspunten van het bedrijf zijn, mede in relatie tot de Brabantse Zorgvuldigheidsscore;
  • de initiatiefnemer weegt de resultaten van de dialoog met de omgeving;
  • de initiatiefnemer draagt zorg voor een presentielijst, objectieve schriftelijke verslaglegging van het gevoerde overleg en de ingebrachte reacties, alsmede een schriftelijke overweging over de wijze waarop de dialoog eventueel van invloed is geweest op de concrete bouwplannen;
  • met de omwonenden wordt een afspraak gemaakt over de wijze waarop men kennis kan nemen van het verslag;
  • het verslag van de bijeenkomst alsmede de schriftelijke overweging over de wijze waarop de dialoog van invloed is geweest op het initiatief wordt door de initiatiefnemer ter beschikking gesteld aan de gemeente.

Mogelijkheden permanente teeltondersteundende voorzieningen

De vigerende mogelijkheden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn minder ruim dan de mogelijkheden waarin de Vr voorziet.

Op basis van de Vr is de realisering van permanente teeltondersteunende voorzieningen in het 'Gemengd landelijk gebied' toegestaan, als onderdeel van een (vollegronds)teeltbedrijf. De omvang van de permanente teeltondersteunende voorzieningen is niet vastgelegd in de verordening: van de gemeenten wordt verwacht dat zij hier zelf beleid voor formuleren.

Het 'Gemengd landelijk gebied' uit de verordening is in het moederplan bestemd tot Agrarisch. Het betreft een relatief klein gebied aan de noordoostzijde van Huijbergen en een groter gebied aan de westzijde van de gemeente (omgeving A4).

De Brabantse Wal kent diverse streekproducten zoals de Brabantse Wal asperge, aardbeien en ansjovis.

Ten behoeve van deze streekproducten is het van belang om in de gebieden met de bestemming Agrarisch, permanente teeltondersteunende voorzieningen in te kunnen zetten om de weersinvloeden te matigen, gunstige arbeidsomstandigheden te bevorderen, de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen te verbeteren of de kwaliteit van producten te verbeteren. Het gemeentebestuur is van mening dat een verruiming van de huidige mogelijkheden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen op de gronden met de bestemming Agrarisch wenselijk is en uit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar. Een op te nemen wijzigingsbevoegdheid kan de nodige relevante voorwaarden (doelmatige bedrijfsvoering, landschappelijke inpassing en/of ruimtelijke kwaliteitswinst, geen aantasting aanwezige waarden) bevatten die een verruiming tot 3 ha permanente teeltondersteunende voorzieningen kan rechtvaardigen.

De conclusie is dat, gelet op:

  • de ligging op de Brabantse Wal waar bijzondere aandacht is voor de ontwikkeling van streekproducten zoals asperges en aardbeien;
  • het (economische) belang van de teelten voor het gebied en in relatie tot de Brabantse Wal;
  • de noodzaak om bij deze teelten gebruik te maken van permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  • de wijze waarop de voorzieningen landschappelijk kunnen worden ingepast en ook op een andere wijze ruimtelijke kwaliteitswinst kan worden veiliggesteld;
  • de voorwaarde dat de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische of abiotische waarden niet mogen worden aangetast;

er geen overwegende bezwaren zijn om een wijzigingsbevoegdheid op te nemen voor de verruiming van de mogelijkheden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen.

2.2.4 Resultaten PlanMER

In deze paragraaf wordt een korte samenvatting gegeven van de resultaten van de planMER zoals beschreven in hoofdstuk 5.

De resultaten van het planMER leiden tot de volgende aanpassingen van beleid en regels:

  • om een ontoelaatbare toename van stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden te voorkomen en de huidige agrarische bouwvlakken te handhaven is het noodzakelijk een aanvullende regeling in het plan op te nemen; aan de regels is toegevoegd dat veranderingen van dieraantallen, diersoorten en/of stalsystemen niet mogen leiden tot een overschrijding dan wel verdere overschrijding van de kritische depositiewaarden van verzuringsgevoelige habitats binnen Natura 2000-gebieden, een zogenaamd depositie standstill;
  • de omschakeling van een veehouderij naar een paardenhouderij is doorgaans binnen het opgenomen depositie standstill mogelijk omdat hierbij sprake kan zijn van een forse afname van emissie;
  • er worden geen omschakelingsmogelijkheden opgenomen voor agrarische bedrijven zonder vee naar agrarisch bedrijven met vee of paardenhouderijen;
  • de omschakeling van intensieve veehouderij naar niet intensieve veehouderij blijft mogelijk;
  • als gevolg van de huidige overbelaste situaties binnen het Natura 2000 gebied Brabantse Wal kan het plan niet langer generieke mogelijkheden bieden om agrarische bouwvlakken voor de veehouderij te vergroten; voor toekomstige vergrotingen zal (buitenplans) maatwerk moeten worden geleverd;
  • bij diverse ontwikkelingen moet nadrukkelijk in de voorwaarden worden opgenomen dat natuurwaarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
  • de uitbreiding van de mogelijkheden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen wordt uitgesloten in een zone van 500 meter rond kwetsbare natuur (Natura 2000 en attentiegebieden ehs).
2.2.5 Aanpassingen plan

Op basis van de paragrafen 2.2.2 tot en met 2.2.4 worden de volgende aanpassingen doorgevoerd in het plan.

Begrippen en indeling van agrarische bedrijven

De Vr maakt een onderscheid in 4 soorten van agrarische bedrijven ((vollegronds)teeltbedrijven, veehouderij, glastuinbouw en overige agrarische bedrijven). Het huidige moederplan Actualisering bestemmingsplan Buitengebied is op een andere definitie van agrarische bedrijven gebaseerd. De provinciale begripsbepalingen zijn overgenomen met dien verstande dat intensieve veehouderijen zijn onderscheiden en gedefinieerd.

Gezocht is naar een onderscheid in agrarische bedrijven die hanteerbaar is voor vertaling van het gemeentelijke beleid in de regels en die voldoet aan de provinciale indeling.

De volgende begripsbepalingen zijn aangepast, vervallen of toegevoegd:

Ook de begripsbepaling voor erfbeplanting is aangepast omdat op basis van de Vr de erfbeplanting bij veehouderijen niet langer binnen het bouwvlak gerealiseerd hoeft te worden.

Op basis van de aangepaste begripsbepaling voor agrarisch bedrijf, de huidige plansystematiek en noodzakelijke aanpassingen aan de Vr zijn agrarisch bedrijven geïnventariseerd en voorzien van een relevante functieaanduiding:

  • (vollegronds)teeltbedrijven: deze bedrijven zijn algemeen toelaatbaar en deze behoeven geen nadere aanduiding op de verbeelding; aan deze bedrijven kunnen rechtstreekse bouwmogelijkheden geboden worden;
  • niet intensieve veehouderijbedrijven: op basis van de Vr moeten voorwaarden gesteld worden aan de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen en op basis van gemeentelijk beleid/planMER wijken de voorwaarden voor intensieve veehouderij af van de mogelijkheden voor niet intensieve veehouderijen; om het onderscheid te kunnen maken is het noodzakelijk de niet intensieve (grondgebonden) veehouderij op de verbeelding met een specifieke aanduiding weer te geven (specifieke vorm van agrarisch - veehouderij); deze aanduiding wordt ook toegekend aan de twee in het plangebied aanwezige geitenhouderijen;
  • intensieve veehouderij (iv): deze bedrijven zijn ook in het moederplan als zodanig onderscheiden en deze indeling wordt gehandhaafd, inclusief de bijbehorende maximale oppervlaktemaat voor neventakken; voor alle bedrijven met intensieve veehouderij wordt in de bestemmingsomschrijving opgenomen dat tevens niet intensieve veehouderij is toegestaan zodat de omschakeling van intensieve veehouderij naar grondgebonden veehouderij relatief eenvoudig kan worden gerealiseerd (mits voldaan wordt aan alle andere voorwaarden);
  • glastuinbouw (gt): de bedrijven die in het moederplan waren aangemerkt als glastuinbouwbedrijf behouden de aanduiding (gt);
  • paardenhouderijen: de bedrijven die in het moederplan zijn bestemd als Agrarisch - Paardenhouderij behouden deze bestemming.

De bestemmingsomschrijvingen in de artikelen 3.1, 5.1 en 6.1 worden hierop aangepast.

De inventarisatie en actualisering van gegevens over de agrarisch bedrijven hebben ertoe geleid dat voor een aantal bedrijven de functieaanduidingen zijn aangepast. Dit betreft de volgende bedrijven.

locatie   overweging   aanpassing  
Valkestraat naast nr. 9
 
Huidige boomkwekerijactiviteiten zijn aangeduid hetgeen suggereert dat uitsluitend op deze locatie een boomkwekerij is toegestaan. Dit is niet correct: op alle gronden zijn (vollegronds)teeltbedrijven zoals boomkwekerijen toegestaan. Op gronden waar tevens sprake is van landschappelijke, natuurlijke of aardkundige waarden is, indien nodig, het opplanten van gronden aan een omgevingsvergunning gebonden.   De functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - boomkweker' komt te vervallen. Deze aanpassing is zichtbaar gemaakt door de resterende aanduidingen op perceelsniveau (het bouwvlak en de maatvoeringsaanduiding) weer te geven.  
Groene Papegaai 8


 
Hier is een paardenhouderij gevestigd die niet is voorzien van een passende bestemming.   De bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden wordt gewijzigd in Agrarisch - Paardenhouderij. De maatvoeringsaanduiding (waarde 2) en het bouwvlak worden opgenomen.  
Weg naar Wouw 1 te Huijbergen
Langeweg 32 te Ossendrecht  
Op de genoemde locaties zijn geitenhouderijen gevestigd. De aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - intensieve geitenhouderij' wordt gewijzigd in de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij'.   Voor deze locaties wordt de situatie na vaststelling van deze herziening zichtbaar gemaakt. De enkelbestemming, bouwvlak, functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - groenelement' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' zijn opgenomen. De bepalingen in de regels met betrekking tot de geitenhouderij (bestemmingsomschrijvingen en specifieke gebruiksregels) komen te vervallen.  
HOOGERHEIDE
Antwerpsestraatweg 150 , Groeneweg 8, Zandfort 25, Huijbergseweg 114, Groene Papegaai 16, Groene Papegaai 18, Vossenweg 4.

WOENSDRECHT
Oud Hinkelenoorddijk 5, Vijdtpolder 1, Hogerwaardpolder 1.
HUIJBERGEN
Bergsestraat 28, Bakkerstraat 12, Weg naar Wouw 1, Overbergseweg 9, Walsestraat 16, Moerkantsebaan 3, Bredestraat 2, Bredestraat 3, Hollandseweg 50, Buurtweg 1.

OSSENDRECHT
Aanwas 2, De Maareberg 25, Naar het Leen 1, Langeweg 26, Langeweg 32, Calfven 171, Bremweg 1, Putseweg 15, O Lieve V ter Duinenln 209, Putseweg 46, Moleneind 80, Putseweg 35, Hageland 40.

PUTTE
Krommeweg 2.   
Op deze locaties zijn niet intensieve veehouderijen gevestigd. Deze worden als zodanig bestemd.   Voor deze bouwvlakken wordt de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' opgenomen.  
Omgeving Calfven 81 en Oude Dijk 11   Op deze locaties zijn al geruime tijd bouwvlakken aanwezig die echter niet benut worden voor een agrarische bedrijfsvoering. Sinds de bouwvlakken vigeren zijn er ook geen pogingen ondernomen om er bedrijfsactiviteiten te starten. Er is geen aanleiding om deze bouwvlakken aan te merken als bouwvlakken voor de veehouderij.   Geen aanpassingen in deze herziening. Bij een volgende algehele herziening is het voornemen om de bouwvlakken niet langer als zodanig te bestemmen.  

Gebiedsaanduidingen

De gebieden in de Vr aangeduid als Beperkingen veehouderij worden aangeduid met de gebiedsaanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij'. In de bestemmingsomschrijving van de artikelen 3.1, 5.1 en 6.1 wordt de gebiedsaanduiding opgenomen, alsmede in artikel 52.5.

Bouw- en ontwikkelingsmogelijkheden

Binnen bouwvlak

Voor niet intensieve veehouderijen en intensieve veehouderijen worden de volgende aanpassingen doorgevoerd op basis van de Vr en de resultaten van de planMER.

  • De bestaande bebouwingsoppervlakte ten behoeve van de uitoefening van de veehouderij (in de ruime zin van het woord dus inclusief gebouwen die niet gebruikt worden voor de huisvesting van dieren maar wel noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de veehouderij) niet mag worden uitgebreid (artikelen 3.2.2, 5.2.2 en 6.2.2).

Evenmin is het toegestaan om bestaande bebouwing die nog niet voor de uitoefening van veehouderij of de huisvesting van dieren wordt gebruikt, als zodanig te gaan gebruiken (artikelen 3.5.1, 5.5.1 en 6.5.1).

  • De bestaande bebouwingsoppervlakte is vastgelegd in de artikelen 3.2.2, 5.2.2 en 6.2.2.
  • Voor de uitbreiding van de bebouwingsoppervlakte of gebruikswijzigingen worden vervolgens afwijkingsbevoegdheden voor bouwen (artikel 3.4.3, 5.4.3 en 6.4.3) en afwijkingsbevoegdheden voor gebruik (artikel 3.6.4, 5.6.4 en 6.6.4) opgenomen.

De voorwaarden in de afwijkingsbevoegdheden komen overeen met/zijn afgestemd op de voorwaarden uit de Vr.

  • Ten behoeve van (vollegronds)teelten of paardenhouderij als neventak bij niet intensieve veehouderijen of intensieve veehouderijen geldt geen verbod op uitbreiding van de bebouwing.
  • De bepalingen voor sleufsilo's en kuilvoerplaten in aansluiting op de bouwvlakken en de bepalingen voor het gebruik van bouwlagen voor de huisvesting van dieren zijn al in het vigerende plan opgenomen maar worden aangepast.
  • In aanvulling op de bovengenoemde regels wordt op basis van de resultaten van het planMER een depositie standstill opgenomen: de bestaande dieraantallen, diersoorten en/of stalsystemen mogen niet gewijzigd worden indien er sprake is van een toename van depositie die leidt tot een overschrijding dan wel verdere overschrijding van de kritische depositiewaarden van verzuringsgevoelige habitats binnen Natura 2000-gebieden (standstill in de artikelen 3.5.1, 4.5.1, 5.5.1 en 6.5.1; afwijkingsbevoegdheid voor wijzigingen indien de depositie niet toeneemt in 3.6.7, 4.6.3, 5.6.7 en 6.6.7). Voor de toepassing van deze regels is het noodzakelijk begripsbepalingen toe te voegen aan het plan (zie begripsbepalingen 1.34 tot en met 1.39). Bedrijven waarvoor een specificatie geldt voor de bestaande dieraantallen, diersoorten en stalsystemen zijn opgenomen in bijlage 4 van de regels. Ook de afwijking voor mestbewerking in artikel 3.6.6, 5.6.6 en 6.6.6 wordt uitgebreid met een voorwaarde over de depositie. Voor een toelichting op de noodzaak van deze regeling wordt verwezen naar paragraaf 5.3.2, onderstaand wordt de regeling zelf toegelicht.

Depositie standstill

Het depositie standstill dat In de regels is opgenomen heeft tot doel te voorkomen dat door een wijziging van het aantal dierplaatsen, diersoorten en/of stalsystemen er een toename van depositie ontstaat die leidt tot een overschrijding van de kritische depositiewaarden van verzuringsgevoelige habitats in Natura 2000.

De regeling is getrapt opgebouwd en houdt rekening met verschillende bronnen van emissie.

Getrapte opbouw

Directe gebruiksregels

In de gebruiksregels van de verschillende agrarische bestemmingen is opgenomen dat het niet is toegestaan om de bestaande aantallen dierplaatsen, diersoorten en/of stalsystemen te wijzigen tenzij er een gunstiger stalsysteem wordt toegepast (en er dus geen sprake is van een toename van het aantal dierplaatsen of een verandering van diersoorten). In een dergelijke situatie neemt de emissie af en is er geen uitgebreide toets nodig van de depositie; deze verandering naar een gunstiger stalsysteem wordt eenvoudig mogelijk gemaakt.

In de directe gebruiksregels is, indien van toepassing, ook een uitzondering opgenomen voor vergunde en als uitvoerbaar aangemerkte stallen die nog niet zijn gerealiseerd. Voor deze bedrijven geldt dat de opgenomen dieraantallen, diersoorten en stalsystemen zoals aangegeven in bijlage 4 van de regels, als bestaande dierplaatsen, diersoorten en stalsystemen worden aangemerkt.

Afwijkingsbevoegdheid

De beoordeling van de toelaatbaarheid van veranderingen in bestaande dieraantallen, diersoorten en stalsystemen vergt maatwerk en hiervoor zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen in het plan. In de afwijkingsbevoegdheden is opgenomen dat een wijziging van dierplaatsen, diersoorten en/of stalsystemen is toegestaan:

  • indien de wijziging niet leidt tot een toename van depositie, dan wel;
  • indien er sprake is van een toename van depositie, wijzigingen niet leiden tot een overschrijding of verdere overschrijding van de kritische depositiewaarden van verzuringsgevoelige habitats in Natura 2000.

Voor wat betreft de mate van overschrijding van verzuringsgevoelige habitats en het Natura 2000 gebied wordt bij de toepassing van de afwijking uitgegaan van de situatie en begrenzing op het moment van ontvangst van een aanvraag. Op deze wijze kan maatwerk worden geleverd.

De opzet voor het depositie standstill zoals dat aan de artikelen 3.5.1, 4.5.1, 5.5.1 en 6.5.1 is toegevoegd en de opgenomen afwijkingsbevoegdheden in de artikelen 3.6.7, 4.6.3, 5.6.7 en 6.6.7 is daarmee als volgt:

wijziging van het bestaande aantal dierplaatsen, bestaande diersoorten en/of stalsystemen is niet toegestaan, met dien verstande dat dit wel is toegestaan:

    • 1. indien de wijziging uitsluitend betrekking heeft op het stalsysteem en niet leidt tot een toename van de bestaande ammoniakemissie van de betreffende veehouderij/paardenhouderij;
    • 2. en voorts met dien verstande dat voor de locaties genoemd in bijlage 4 de genoemde dierplaatsen, diersoorten en stalsystemen als bestaande dierplaatsen, diersoorten en stalsystemen worden aangemerkt en zijn toegestaan.

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het betreffende artikel ten behoeve van een wijziging van het bestaande aantal dierplaatsen, bestaande diersoorten en/of bestaand stalsystemen:

    • a. indien de wijziging niet leidt tot een toename van de bestaande stikstofdepositie ten gevolge van de betreffende veehouderij/paardenhouderj, dan wel;
    • b. indien de toename van stikstofdepositie ten gevolge van de betreffende veehouderij/paardenhouderij niet leidt tot een overschrijding dan wel verdere overschrijding van de kritische depositiewaarden voor verzuringsgevoelige habitats binnen Natura 2000-gebieden, zoals begrensd op het moment van ontvangst van een aanvraag.

Bestaande depositie

Om te bepalen of er sprake is van een toename van de depositie is het van belang te definiëren wat onder 'bestaand' en onder 'depositie' wordt begrepen. Of sprake is van een toename kan op basis van dezelfde factoren worden beoordeeld.

Uit de planMER en de aanvulling daarop blijkt dat tot de 'bestaande stikstofdepositie' de volgende relevante bronnen moeten worden gerekend:

  • a. de bestaande ammoniakemissie per bouwvlak;
  • b. de emissies door transportbewegingen die samenhangen met het bestaande aantal dierplaatsen, bestaande diersoorten en/of stalsystemen: hieronder wordt verstaan de transportbewegingen voor voer, vee of mest en deze kunnen zowel betrekking hebben op ammoniak als NOx;
  • c. de bestaande ammoniakemissie door beweiding.

Voor alle bronnen die van belang zijn voor het bepalen van de depositie zijn begripsbepalingen opgenomen.

Bestaande ammoniakemissie per bouwvlak

De bestaande ammoniakemissie wordt bepaald door de emissie vanuit stallen en de eventueel aanwezige mestopslag (die geen onderdeel uitmaakt van het stalsysteem). De ammoniakemissie wordt per bouwvlak bepaald door een combinatie van de diercategorie (melkrundvee, schapen, varkens etc), het aantal dierenplaatsen en het toegepaste stalsysteem (met de specifieke bijbehorende Rav-code).

Bestaand stalsysteem

Voor het bepalen van het type stalsysteem wordt uitgegaan van het ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan aanwezige stalsysteem met eventuele nageschakelde initiatieven. Uit de (milieu)vergunning/melding en onderliggende stukken, dan wel de omgevingsvergunning (bouwen) kan worden opgemaakt van welk stalsysteem gebruik wordt gemaakt.

Bestaande aantal dierplaatsen en diersoorten

Bij het bepalen van het aantal en soort dieren wordt uitgegaan van het aantal gerealiseerde dierplaatsen ten tijde van vaststelling van het plan. Het aantal gerealiseerde dierplaatsen is hierbij gebaseerd op de legaal aanwezige stal en de inrichting van die stal ten tijde van vaststelling van het plan. De regeling is daarmee bepaalbaar en handhaafbaar en biedt agrariërs de ruimte om aanwezige stallen volledig te gebruiken en de ondernemers worden op deze manier niet onevenredig beperkt in de bedrijfsvoering.

Het is onwenselijk om in zijn algemeenheid in plaats van het gerealiseerde aantal dierplaatsen de feitelijk aanwezige dieraantallen als uitgangspunt voor het depositie standstill te hanteren. Binnen een normale bedrijfsvoering kan immers sprake zijn van fluctuaties in de aanwezige dieraantallen. Wanneer het aanwezige aantal dieren op een (voor de ondernemer) ongunstig moment wordt gehanteerd als uitgangspunt voor het depositie standstill, leidt dit tot een directe beperking van de bedrijfsvoering. Door het gerealiseerde aantal dierplaatsen als uitgangspunt te hanteren, wordt dit voorkomen.

Verder geldt dat rekening moet worden gehouden met nog niet benutte, maar wel verleende vergunningen voor de bouw/het gebruik van stallen. Voor deze situaties wordt een uitzondering gemaakt op de voorwaarde dat het om reeds gerealiseerde dierplaatsen moet gaan mits gegevens beschikbaar zijn in het kader van de verleende vergunningen (of aangevraagde Nbw-vergunning) waaruit blijkt dat geen sprake is van significante effecten op Natura 2000. In die gevallen wordt in de herziening verwezen naar de dierplaatsen, diersoorten en stalsystemen die samenhangen met de nog niet gerealiseerde stal of de nog niet benutte stal en worden deze daarmee positief bestemd. Het gaat hierbij om een beperkt aantal bedrijven. Deze bedrijven zijn opgenomen in bijlage 4 bij de regels.

Bestaande ammoniakemissie door beweiding

Om de emissie bij beweiding te bepalen is het jaar voorafgaand aan de vaststelling bepalend (het is niet werkbaar om het gangbare 'moment van vaststelling' als uitgangspunt te nemen). Het is aan initiatiefnemers om betrouwbare informatie over beweiding te verstrekken. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de (sinds 2016 verplichte) Kringloopwijzer in combinatie met een opgave van in gebruik zijnde gronden (Gecombineerde Opgave).

Wijziging bouwvlak

De vigerende wijzigingsbevoegdheden voor vormverandering en vergroting van agrarische bouwvlakken kunnen nu nog worden toegepast voor (vollegronds)teeltbedrijven en niet intensieve veehouderijen. Dit wordt aangepast: de huidige wijzigingsbevoegdheden kunnen dan alleen voor (vollegronds)teeltbedrijven worden toegepast (artikelen 3.9.2, 3.9.3, 5.9.2 en 5.9.3).

Voor de vormverandering van intensieve veehouderijen en niet intensieve veehouderijen worden nieuwe wijzigingsbevoegdheden opgenomen. De bepalingen van deze wijzigingsbevoegdheden sluiten aan op de huidige systematiek van het plan en de regels uit de Vr. Daarbij is de keuze gemaakt om ook bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid al te toetsen aan de Vr. Strikt genomen kan deze toets ook uitgevoerd worden op het moment dat er sprake is van een concreet bouwinitiatief. Door de toetsing op het moment van wijziging van het bouwvlak uit te voeren wordt voorkomen dat voor een onuitvoerbaar initiatief toch een bouwvlak wordt gewijzigd (artikelen 3.9.8 en 5.9.8).

Omschakeling

De omschakeling van een intensieve veehouderij naar een niet intensieve veehouderij is op basis van de bestemmingsomschrijving rechtstreeks mogelijk maar de regels omtrent de omvang van de bebouwing zijn van toepassing (afwijking voor bouwen en/of in gebruik nemen van gebouwen voor veehouderij).

De omschakeling naar een intensieve veehouderij is niet mogelijk.

De omschakelingsmogelijkheden van een intensieve veehouderij of een niet intensieve veehouderij naar een productiegebonden of gebruiksgerichte paardenhouderij worden niet aangepast.

(Vollegronds)teeltbedrijven

De vigerende wijzigingsbevoegdheden voor vormverandering en vergroting van agrarische bouwvlakken kunnen nu nog worden toegepast voor (vollegronds)teeltbedrijven en niet intensieve veehouderijen. Dit wordt aangepast: de huidige wijzigingsbevoegdheden kunnen dan alleen voor (vollegronds)teeltbedrijven worden toegepast (artikelen 3.9.2, 3.9.3, 5.9.2 en 5.9.3).

Omschakeling van een (vollegronds)teeltbedrijf naar een bedrijf met vee of paarden is niet mogelijk gemaakt/uitgesloten (aanpassing artikel 3.9.7 en 5.9.7).

Voor de gronden met de bestemming Agrarisch wordt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het areaal permanente teeltondersteunende voorzieningen uit te breiden tot 3 ha. De bevoegdheid kan uitsluitend worden toegepast voor permanente teeltondersteunende voorzieningen, ondergeschikt aan de hoofdactiviteiten van het vollegrondsteeltbedrijf. In een zone van 500 meter rond de bestemming Waarde - Natura 2000 of rond de aanduiding 'attentiegebieden ehs' kan de bevoegdheid niet worden toegepast (artikel 3.9.15).

Glastuinbouw

Aan de wijzigingsbevoegdheden voor glastuinbouwbedrijven is het vereiste van een zorgvuldige dialoog met de omgeving toegevoegd (artikelen 3.9.5, 3.9.6, 5.9.5 en 5.9.6). Het vereiste van landschappelijke inpassing blijft gehandhaafd maar hoeft niet langer binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden. De uitbreiding van glastuinbouwbedrijven in de groenblauwe mantel wordt uitgesloten overeenkomstig het beleid in de Vr.

Overige bedrijven

Voor deze bedrijven wordt de regeling niet aangepast met dien verstande dat artikel 3.9.4 komt te vervallen aangezien binnen de bestemming Agrarisch bedoelde bedrijven niet voorkomen.

Paardenhouderijen

De vigerende omschakelingsmogelijkheden naar grondgebonden agrarische bedrijven wordt aangepast. Omschakeling wordt alleen mogelijk gemaakt naar (vollegronds)teeltbedrijven (artikel 4.9.1).

Verplaatsing van of omschakeling naar grondgebonden agrarisch bedrijf

Deze vigerende regeling is niet meer relevant: de omschakeling naar (vollegronds)teeltbedrijven is op alle agrarische bouwvlakken rechtstreeks toegestaan. Omschakeling naar grondgebonden veehouderij of een nieuw agrarisch bouwvlak zijn niet toegestaan. De wijzigingsbevoegdheden 3.9.9 en 5.9.9 komen te vervallen.

Mestbewerking

In het vigerende bestemmingsplan is de be- en verwerking van mest al uitgesloten; op basis van de Visie Buitengebied worden wel mogelijkheden geboden om de mest van het eigen bedrijf ter plaatse te bewerken. Ter verduidelijking zijn voor mestbewerking en -verwerking nieuwe begripsbepalingen opgenomen (artikel mestbewerking en mestverwerking).

2.3 Resterende elementen Verordening Ruimte 2014

De resterende elementen uit de Vr worden mede aan de hand van de provinciaal gehanteerde themakaarten in deze paragraaf beschreven.

2.3.1 Kwaliteitsverbetering van het landschap

In de vastgestelde Vr is in hoofdstuk 2 een artikel opgenomen dat ziet op kwaliteitsverbetering van het landschap (artikel 3.2). In West-Brabant zijn inmiddels regionale afspraken gemaakt die een vertaling vormen van artikel 3.2 van de Vr. Het document 'Afsprakenkader kwaliteitsverbetering van het landschap regio West-Brabant' vormt hiervan de neerslag en wordt verwerkt in de herziening.

Rekening houdend met de impact op de omgeving worden in het document 'Afsprakenkader kwaliteitsverbetering van het landschap regio West-Brabant' drie categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen (met de bijbehorende kwaliteitsverbetering) onderscheiden:

Categorie 1: geen tegenprestatie

Dit betreft ruimtelijke ontwikkelingen die:

  • niet onder de werking van de Vr vallen (zoals ruimtelijke ontwikkelingen die rechtstreeks in een bestemmingsplan worden toegestaan);
  • ruimtelijke ontwikkelingen die maatschappelijk gezien zeer gewenst zijn of tot doel hebben een kwaliteitsverbetering te leveren;
  • een zeer beperkte invloed hebben zoals vergrotingen van woonbestemmingsvlakken tot 1.500 m², vergroting van de inhoud van (bedrijfs)woningen tot 750 m³, vergroting oppervlakte aan bijgebouwen bij burgerwoningen tot maximaal 100 m², oprichting van aan huis gebonden beroepen/bedrijven, bed&breakfast en kleinschalige recreatieve nevenactiviteiten in bestaande gebouwen, nevenactiviteiten binnen bestaande bebouwing, verkoop van eigen producten en de oprichting van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.

Categorie 2: de basisinspanning

Dit betreft kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen waarbij, meer dan voorheen gebruikelijk was, een goede landschappelijke inpassing wordt vereist. Daarmee wordt beoogd het initiatief, in samenhang met de al bestaande situatie en rekening houdend met de kwaliteiten van de omgeving, landschappelijk verantwoord in te passen. Daardoor moet de kwaliteit van het landschap verbeteren. Het gaat hierbij vooral om ontwikkelingen die een relatief beperkte invloed op de omgeving hebben en (traditioneel) als passend binnen en eigen aan het landelijk gebied worden beschouwd. Enkele voorbeelden zijn onder meer vormverandering van agrarische bouwvlakken, uitbreiding van agrarische bouwvlakken tot 1,5 ha, aanleg van minicampings en paardenbakken.

Aan deze vorm van kwaliteitsverbetering worden geen kwantitatieve normen gekoppeld waaraan voldaan moet worden, maar worden enkele kwalitatieve eisen gesteld.

Categorie 3: ruimtelijke kwaliteitswinst

Dit betreft ruimtelijke ontwikkelingen waarop de regels inzake kwaliteitsverbetering van toepassing zijn en waarbij sprake is van een (substantiële) invloed op het landschap (zowel landschappelijke inpassing als ruimtelijke kwaliteitsverbetering vereist).

De inspanning die verricht moet worden ten behoeve van kwaliteitsverbetering van het landschap kan relatief eenvoudig kwantitatief genormeerd worden, omdat het mogelijk is deze ontwikkeling te koppelen aan waardevermeerdering van de grond of van het object ('de bestemmingswinst'). Dit betreft veelal ontwikkelingen die een beduidende invloed hebben op de omgeving en waarbij vergroting van de geldende bouwmassa/-oppervlakte, vergroting van het geldende bestemmingsvlak en/of bestemmingswijziging aan de orde is. De 'spelregels' waarmee de tegenprestatie kwantitatief wordt bepaald, zijn regionaal nader uitgewerkt. Er is gekozen voor een instrument waarbij de waardevermeerdering van de ruimtelijke ontwikkeling wordt bepaald op basis van stijging in grondprijs. 20% van de toename van de grondwaarde moet geïnvesteerd worden in ruimtelijke kwaliteitsverbetering.

Het betreft onder meer vergroting van agrarische bouwvlakken boven de 1,5 ha, de vergrotingen van bebouwingsoppervlakten bij niet-agrarische bedrijven, alsmede functieveranderingen van voormalig agrarische bedrijven naar een niet-agrarisch bedrijf of sportbestemming.

Aanpassing van het plan

De regels voor landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst worden als volgt in de herziening verwerkt:

  • a. aan het plan wordt een begripsbepaling voor 'landschappelijke inpassing' en 'ruimtelijke kwaliteitswinst' toegevoegd waarbij verwezen wordt naar het regionale afsprakenkader; uit het afsprakenkader blijkt onder andere de noodzaak en uitgangspunten voor een inrichtingsplan;
  • b. indien sprake is van afwijkingsbevoegdheden wordt in het plan opgenomen dat landschappelijke inpassing en/of ruimtelijke kwaliteitswinst overeenkomstig het regionale afsprakenkader vereist is en dat bij de verlening van de omgevingsvergunning de aanleg en duurzame instandhouding wordt vastgelegd;
  • c. bij de wijzigingsbevoegdheden wordt de bepaling opgenomen dat landschappelijke inpassing en/of ruimtelijke kwaliteitswinst overeenkomstig het regionale afsprakenkader vereist is en dat in het wijzigingsplan de aanleg en de duurzame instandhouding van de landschappelijke inpassing en/of ruimtelijke kwaliteitswinst met een voorwaardelijke verplichting wordt vastgelegd.
2.3.2 Cultuurhistorie

Voor het buitengebied zijn onderstaande aanduidingen van belang.

Aardkundig waardevolle gebieden

In het vigerende bestemmingsplan is hiervoor een dubbelbestemming Waarde - Aardkundig waardevol gebied opgenomen. De bijbehorende regels zijn gericht op de bescherming van deze waarden en behoeven geen aanpassing. De begrenzing van de dubbelbestemming komt overeen met de begrenzing uit de Vr en wordt niet aangepast.

 

Cultuurhistorisch vlak

In het vigerende bestemmingsplan is hiervoor een gebiedsaanduiding 'cultuurhistorisch waardevol gebied' opgenomen. De bijbehorende regels zijn gericht op de bescherming van deze waarden en behoeven geen aanpassing. De begrenzing van de gebiedsaanduiding komt op ondergeschikte onderdelen niet overeen met de begrenzing uit de Vr en wordt aangepast.

Complex van cultuurhistorisch belang

In het vigerende plan zijn de, door de provincie niet nader begrensde, complexen van cultuurhistorisch belang bestemd tot Natuur - Landgoed en voorzien van de gebiedsaanduiding 'cultuurhistorisch waardevol gebied'. De bijbehorende regels zijn gericht op de bescherming van deze waarden en het plan behoeft geen aanpassing.

Aanpassing van het plan

De begrenzing van de gebiedsaanduiding 'cultuurhistorisch waardevol gebied' is aangepast.

Overigens wordt nog verwezen naar de aanpassing van begrenzing ter plaatse van de buisleidingenstraat (paragraaf 4.5).

2.3.3 Water

Voor het buitengebied zijn de onderstaande aanduidingen van belang.

Reservering waterberging

In het vigerende plan is voor deze gebieden een gebiedsaanduiding 'reserveringsgebied - waterberging' opgenomen. De bijbehorende regels zijn gericht op de bescherming van deze waarden en behoeven geen aanpassing. De begrenzing van de gebiedsaanduiding komt niet overeen met de begrenzing uit de Vr en wordt aangepast.

Waterwingebied

In het vigerende plan is voor diverse waterwingebieden de gebiedsaanduiding 'milieuzone - waterwingebied' opgenomen. De bijbehorende regels zijn gericht op de bescherming van het waterwingebied en behoeven geen aanpassing. De begrenzing van de gebiedsaanduiding komt overeen met de begrenzing uit de Vr en wordt niet aangepast.

Grondwaterbeschermingsgebied

In het vigerende plan is voor deze gebieden een gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' opgenomen. De bijbehorende regels zijn gericht op de bescherming van het grondwater en behoeven geen aanpassing. De begrenzing van de gebiedsaanduiding komt op ondergeschikte onderdelen niet overeen met de begrenzing uit de Vr en wordt aangepast.

Aanpassing van het plan

De begrenzing van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' is op onderdelen aangepast.

2.3.4 Natuur en Landschap

Op de themakaart Natuur en Landschap zijn voor Woensdrecht de volgende aanduidingen opgenomen.

Ecologische Hoofdstructuur

In de 3e herziening van het bestemmingsplan is voor de Ecologisch hoofdstructuur een gebiedsaanduiding 'ecologische hoofdstructuur' opgenomen. De bijbehorende regels zijn gericht op de bescherming van deze waarden en behoeven geen aanpassing.

De begrenzing van de gebiedsaanduiding komt op enkele locaties niet overeen met de begrenzing uit de Vr en wordt aangepast (onder andere gronden Staatsbosbeheer Putte, omgeving vliegveld, omgeving Putte en op de Groenendries). De afwijking ter plaatse van het brandweeroefenterrein wordt niet verwerkt.

Attentiegebied Ecologische Hoofdstructuur

In het vigerende bestemmingsplan is hiervoor een gebiedsaanduiding 'attentiegebieden ehs' opgenomen. De bijbehorende regels zijn gericht op de bescherming van deze waarden en behoeven geen aanpassing. De begrenzing van de gebiedsaanduiding komt overeen met de begrenzing uit de Vr en wordt niet aangepast.

Groenblauwe mantel

In het vigerende bestemmingsplan is de Groenblauwe mantel niet als zodanig aangeduid. Er is, uit oogpunt van de Vr, ook geen noodzaak aanwezig om de gebieden in de verbeelding op te nemen indien de betreffende regels uit de Vr op een andere wijze in het bestemmingsplan zijn verwerkt. De natuur- en landschapwaarden in de Groenblauwe mantel zijn beschermd met de vigerende enkelbestemmingen.

De vertaling van de Visie Buitengebied gemeente Woensdrecht leidt er overigens toe dat de Groenblauwe mantel wel in het plan wordt opgenomen (zie paragraaf 3.2).

Behoud en herstel van watersystemen

In het vigerende bestemmingsplan is hiervoor een gebiedsaanduiding 'zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen' opgenomen. De bijbehorende regels zijn gericht op de bescherming van het zoekgebied en behoeven geen aanpassing. De begrenzing van de gebiedsaanduiding komt niet overeen met de begrenzing uit de Vr en wordt aangepast.

Ecologische verbindingszones

In het vigerende bestemmingsplan is voor deze zones een gebiedsaanduiding 'ecologische verbindingszone' opgenomen. De bijbehorende regels zijn gericht op de bescherming van deze waarden en behoeven geen aanpassing. De begrenzing van de gebiedsaanduiding komt niet overeen met de begrenzing uit de Vr aangezien de begrenzing is afgestemd op de 'Inrichtingsvisie EVZ-Woensdrecht'. De begrenzing wordt niet aangepast.

Beheersgebied EHS

In de huidige Vr zijn beheersgebieden binnen de EHS niet langer onderscheiden. De gebiedsaanduiding 'beheersgebied ehs' komt te vervallen. Het betreffende lid in artikel 52.2 komt te vervallen alsmede alle verwijzingen die naar dit artikel zijn opgenomen binnen de enkelbestemmingen. De aanduiding komt niet langer voor op de verbeelding.

Aanpassing van het plan

De gebiedsaanduiding 'zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen' wordt geheel met de gewijzigde begrenzing opgenomen in de herziening. De gebiedsaanduiding 'ecologische hoofdstructuur' wordt met de partieel gewijzigde begrenzing in haar geheel opgenomen in de herziening. De gebiedsaanduiding 'groenblauwe mantel' wordt toegevoegd en de gebiedsaanduiding 'beheersgebied ehs' wordt ingetrokken.

Overigens wordt nog verwezen naar de aanpassing van begrenzing ter plaatse van de buisleidingenstraat (paragraaf 4.5).

Hoofdstuk 3 Gewijzigd gemeentelijk beleid

3.1 Inleiding

In deze paragraaf wordt het ten opzichte van de vaststelling van het moederplan gewijzigde gemeentelijke beleid weergegeven, voor zover dit gewijzigde beleid ook leidt tot aanpassing van de bestemmingsplanregels. Het betreft de op 19 maart 2015 vastgestelde Visie Buitengebied en de archeologische beleidskaart van de gemeente.

3.2 Visie Buitengebied

Het buitengebied van Woensdrecht blijft constant in beweging. Enerzijds in de praktijk door nieuwe (maatschappelijke) ontwikkelingen, anderzijds doordat het gemeentelijk, regionaal en provinciaal beleid verandert. Dit was aanleiding om de stand van zaken op te maken en een visie voor het buitengebied op te stellen, waarmee sturing kan worden geven aan ontwikkelingen. Deze visie is op 19 maart 2015 vastgesteld door de gemeenteraad.

De Visie

Het gemeentelijk beleid voor het buitengebied is gestoeld op drie pijlers:

  • natuur en landschap;
  • recreatie;
  • economie.

Natuur en landschap

Op het gebied van natuur en landschap wordt binnen de gemeentegrenzen ingezet op het:

  • in stand houden van het Natura 2000-gebied De Brabantse Wal;
  • versterken van de natuurlijke waarden, waaronder het tegengaan van verdroging en versnippering van natuurgebieden;
  • versterken van De Brabantse Wal, onder andere door het toepassen van het regionale afsprakenkader voor verbetering van de kwaliteit van het landschap bij het toestaan van initiatieven.

Recreatie

Door de bijzondere natuurlijke en landschappelijke waarden van de Brabantse Wal is het buitengebied heel aantrekkelijk voor recreatie en toerisme. De gemeente wil het buitengebied daarom nog aantrekkelijker maken voor recreant, toerist en ondernemer, zodat het daar aangenaam wonen, werken, recreëren en verblijven is. De gemeente werkt met haar partners gezamenlijk aan het verbeteren, combineren en promoten van het toeristisch-recreatieve aanbod op de Brabantse Wal. Die inspanningen leiden tot een toename van de bekendheid van, de waardering voor, het bezoek aan en de bestedingen in het gebied door de actieve recreant en (zakelijke) toerist.

Er wordt ingezet op:

  • het bevorderen van het medegebruik van het buitengebied door recreatie en toerisme (optimaliseren positionering van de gemeente, verbeteren recreatieve routes);
  • kwaliteitsverbetering van de bestaande recreatiebedrijven;
  • de koppeling tussen zorgeconomie en toerisme;
  • de koppeling tussen agrarische bedrijven en toerisme en horeca;
  • plattelandstoerisme; is steeds populairder en kwaliteit is steeds belangrijker.

Nadrukkelijk biedt de gemeente de agrarische ondernemers de mogelijkheid om toeristische nevenactiviteiten te ontwikkelen en het omzetten van agrarische bedrijven naar recreatieve bestemmingen.

Economie

Het is belangrijk dat het platteland vitaal blijft. Een goede economische ontwikkeling hoort daarbij. De gemeente Woensdrecht stimuleert een duurzame ontwikkeling van de landbouw. De doorgaande schaalvergroting in de landbouw heeft als gevolg dat (agrarische) bedrijven beschikbaar komen voor andere functies. Om de economie in het buitengebied op peil te houden is het nodig dat deze complexen economische betekenis houden.

Daarnaast leent het buitengebied zich goed voor een brede plattelandseconomie. Door de bijzondere landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van het buitengebied en de ligging tussen de stedelijke gebieden van Antwerpen, Bergen op Zoom en Roosendaal zijn de randvoorwaarden aanwezig om een zorgeconomie te ontwikkelen en het gebied nog aantrekkelijker te maken voor toerisme en recreatie.

De gemeentelijke ambitie voor de economische ontwikkeling van het buitengebied zijn:

  • duurzame agrarische bedrijfsontwikkeling: ontwikkeling tot duurzame agrofoodregio;
  • ontwikkelen van een brede plattelandseconomie gericht op zorg, recreatie en toerisme;
  • agrarische activiteiten die natuur/natuurontwikkeling stimuleren.

Om die ambitie te bewerkstelligen wil de gemeente een stimulerend en faciliterend beleid voeren om nieuwe niet-agrarische ontwikkelingen mogelijk te maken op vrijkomende bedrijven.

Ruimtelijke vertaling: gebiedsindeling

In de visie wordt onderscheid gemaakt in de volgende gebiedscategorieën:

  • 1. Natura 2000-gebied De Brabantse Wal;
  • 2. ecologische hoofdstructuur;
  • 3. groenblauwe mantel;
  • 4. gemengd landelijk gebied.

Voor deze deelgebieden zijn de volgende koersen en ontwikkelingsmogelijkheden per deelgebied vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP123xHERZx09-VG01_0002.jpg"

Om te beoordelen of nieuwe initiatieven passend zijn in een deelgebied wordt een zogenaamd stoplicht-model gebruikt waarbij geldt dat:

  • groen: aan de ontwikkeling kan medewerking worden verleend;
  • oranje: ontwikkeling voldoet nog niet aan de voorwaarden, na aanpassing kan medewerking worden verleend;
  • rood: aan de ontwikkeling kan op de betreffende locatie geen medewerking worden verleend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP123xHERZx09-VG01_0003.jpg"

Figuur 3.1 Beoordeling initiatieven

De visie bevat ook concrete verruimingen van beleid, te weten:

  • het toestaan van be- en verwerking van agrarische producten van derden;
  • het toestaan van bewerking van mest van het eigen bedrijf;
  • de plaatsing van windturbines tot 20 m hoog;
  • de mogelijkheid van een plattelandswoning;
  • de mogelijkheid om de maximale oppervlaktemaat voor recreatiewoningen op vakantieparken te verruimen naar 100 m² indien sprake is van een kwaliteitsverbetering;
  • de verruiming van de maximale inhoudsmaat voor burgerwoningen naar 750 m³.

Aanpassingen van het plan

Neven- en vervolgfuncties

Het vigerende bestemmingsplan biedt ruimte voor neven- en vervolgfuncties bij agrarische bedrijven (met afwijking zijn recreatieve nevenfuncties toegestaan, met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid kan een bedrijf of recreatieve hoofdfunctie worden gerealiseerd). Deze vigerende mogelijkheden worden uitgebreid met de mogelijkheid om een zorginitiatief te ontwikkelen bij wijze van nevenactiviteit.

In de Visie is aangegeven dat voor buitenplanse wijzigingen via het 'stoplichtmodel' afgewogen kan worden of een nieuwe gebruiksfunctie in het buitengebied aanvaardbaar is. Voor zover het functies betreft waarvan in de Visie is aangegeven dat deze functies passend zijn in de koers van de deelgebieden, kan hiervoor in het plan een wijzigingsbevoegdheid worden opgenomen.

Daarbij is de volgende afweging gemaakt:

gebied   koers met accenten   overweging  
Natura 2000   toerisme en recreatie   het vigerende bestemmingsplan bevat al de nodige ontwikkelingsmogelijkheden voor recreatie en toerisme; het plan wordt, gelet op de kwetsbaarheid van het gebied, niet aangepast; eventuele functiewijzigingen kunnen na afweging met een aparte planologische procedure worden toegestaan;  
EHS   natuur en landschap, landgoederen, zorgeconomie, toerisme en recreatie   het gebied valt gedeeltelijk samen met het Natura 2000-gebied; het plan wordt, gelet op de kwetsbaarheid van het gebied, niet aangepast; eventuele functiewijzigingen kunnen na afweging met een separate planologische procedure worden toegestaan;  
groenblauwe mantel   uitbreiding bestaande functies, zorgeconomie, recreatie en toerisme, mogelijkheden voor bestaande landbouwverwante bedrijven   het vigerende plan bevat mogelijkheden voor recreatie en toerisme; mogelijkheden voor ontwikkelingen passend in de zorgeconomie zijn nog niet in het plan opgenomen en kunnen worden toegevoegd in een algemene wijzigingsbevoegdheid;
aan het plan kan tevens een wijzigingsbevoegdheid worden toegevoegd voor de vergroting van bestemmings- en bouwvlakken van bestaande landbouwverwante bedrijven; eventuele functiewijzigingen kunnen na afweging met een apart planologische procedure worden toegestaan;
de wijzigingsbevoegdheden worden afgestemd op de waarden en kenmerken van de groenblauwe mantel  
gemengd landelijk gebied   vestiging en uitbreiding landbouwverwante bedrijven, verbrede landbouw   het vigerende plan bevat mogelijkheden om landbouwverwante bedrijven te vestigen op voormalige agrarische bedrijfslocaties; voor de uitbreiding van landbouwverwante bedrijven wordt een wijzigingsbevoegdheid toegevoegd; overige functiewijzigingen worden niet mogelijk gemaakt maar kunnen, na afweging zoals in de Visie beschreven, met een separate procedure worden toegestaan.  

De voorgestelde wijzigingsbevoegdheden zijn toegevoegd aan artikel 49.2. De mogelijkheden voor zorginitiatieven als nevenactiviteit zijn opgenomen in de afwijkingen van de gebruiksregels bij de agrarische artikelen.

Be- en verwerking van agrarische producten van derden

In het vigerende bestemmingsplan zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen om de be- en verwerking van agrarische producten op agrarische bouwvlakken toe te staan. Aan deze afwijkingsbevoegdheden is de voorwaarde gekoppeld dat geen aanvoer van producten van derden plaats mag vinden. Deze voorwaarde komt te vervallen en wordt vervangen door de voorwaarde dat aanvoer van producten van derden is toegestaan indien hoofdzakelijk be- en verwerking plaatsvindt van de producten van het eigen bedrijf en er geen sprake is van een zelfstandige agrarische productverwerkende hoofdactiviteit (artikel 3.6.3, 5.6.3 en 6.6.3). Aan de begripsbepalingen is tevens toegevoegd wat onder de be- en verwerking van agrarische producten wordt verstaan (lid 1.29) en de relevante criteria om te bepalen of er nog sprake is van een nevenactiviteit (lid 1.101).

Aan de artikelen 3.6.3, 5.6.3 en 6.6.3 is toegevoegd dat de be- en verwerking van agrarische producten is toegestaan voor zover de milieubelasting vergelijkbaar is met de categoriën 1 en 2 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten. Om dit te beoordelen moeten de specifieke werkwijze en omvang van de activiteiten worden beoordeeld op maatgevende milieuaspecten.

Bewerking van mest van het eigen bedrijf

Aan de agrarische bestemmingen zijn afwijkingsbevoegdheden toegevoegd om de mestbewerking (inclusief monovergisting) op het bouwvlak van de eigen, ter plaatse geproduceerde, mest toe te staan (artikel 3.6.6, 5.6.6 en 6.6.6).

Windturbines met beperkte hoogte

Aan de regels wordt een algemene afwijkingsbevoegdheid toegevoegd om bij agrarische bouwvlakken en bij de bestemming Bedrijf windturbines toe te voegen met een beperkte hoogte. Deze turbines zijn gelet op de omvang bedoeld voor eigen gebruik. In het artikel wordt gewezen op de hoogtebeperkingen die gelden als gevolg van de aanwezigheid van het vliegveld.

Plattelandswoningen

Aan de agrarische artikelen wordt een afwijkingsbevoegdheid toegevoegd om de bewoning door derden die geen relatie hebben met het betreffende in werking zijnde bedrijf, toe te staan. De afwijking in artikel 3.6.5, 4.6.2, 5.6.5 en 6.6.5 is aan voorwaarden verbonden (goed woon- en leefklimaat, geen beperkingen voor aangrenzende percelen, geen mogelijkheden om nieuwe bedrijfswoningen te realiseren).

Recreatiewoningen

In het plan zijn de volgende 4 recreatieterreinen opgenomen:

park   toelaatbare eenheden   wijzigingsbevoegdheid  
Staartse Duinen   85 stacaravans/chalets
 
mogelijkheid om stacaravans om te zetten naar recreatiewoningen
2 stacaravans voor 1 recreatiewoning 65 m² en 6 m² bijgebouwen  
Familyland   107 stacaravans/chalets
266 recreatiewoningen
maatvoering voor recreatiewoning 65 m² en 6 m² bijgebouwen  
mogelijkheid om stacaravans om te zetten naar recreatiewoningen
2 stacaravans voor 1 recreatiewoning 65 m² en 6 m² bijgebouwen  
Hazeduinen   315 stacaravans/chalets
140 recreatiewoningen
toeristische standplaatsen
maatvoering voor recreatiewoning 65 m² en 6 m² bijgebouwen  
mogelijkheid om stacaravans om te zetten naar recreatiewoningen
2 stacaravans voor 1 recreatiewoning 65 m² en 6 m² bijgebouwen  
Groenendries   63 recreatiewoningen   -  

De visie biedt ruimte om deze maximale maatvoering te verruimen. De voorgestelde aanpassing heeft zowel betrekking op de maximale oppervlakte van de huidige recreatiewoningen als op de oppervlakte van recreatiewoningen die toelaatbaar zijn bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor omzetting van stacaravan naar recreatiewoning.

Aanpassing van het plan met betrekking tot de recreatiewoningen vindt plaats door:

  • in de wijzigingsbevoegdheden een maat voor recreatiewoningen op te nemen van 100 m² en aan de bevoegdheid als voorwaarde te verbinden dat ten hoogste 25% van het bouwperceel mag worden bebouwd met gebouwen, geen aantasting plaatsvindt van natuurwaarden en voldaan wordt aan de voorwaarde van kwaliteitsverbetering (artikel 21.9.1, 22.9.1 en 23.9.1);
  • een afwijkingsbevoegdheid op te nemen voor de aanwezige recreatiewoningen om de recreatiewoning te vergroten mits voldaan wordt aan de voorwaarde van kwaliteitsverbetering, geen aantasting plaatsvindt van natuurwaarden en ten hoogste 25% van het bouwperceel wordt bebouwd met gebouwen (artikel 22.4.2, 23.4.2 en 24.4.2).

Burgerwoning

Tot slot is artikel 30.2.1 is aangepast: de maximale maatvoering voor woningen van 600 m³ is gewijzigd in 750 m³.

3.3 Vertaling van de visie

Met de genoemde aanpassingen van het plan op basis van de Visie zoals beschreven in paragraaf 3.2, de Vr en de resultaten van de planMER (hoofdstuk 2) en met de toepassing van het regionale afsprakenkader voor de verbetering van de kwaliteit van het landschap hebben de 3 pijlers waarop de Visie steunt, natuur- en landschap - recreatie - economie, vorm gekregen:

  • natuur en landschap: met onder andere de verplichting tot het realiseren en onderhouden van een landschappelijke inpassing of het realiseren van ruimtelijke kwaliteitswinst bij initiatieven en ontwikkelingen, het nadrukkelijk opnemen van de voorwaarde dat geen sprake mag zijn van de aantasting van natuurwaarden bij diverse ontwikkelingen, het ammoniakstandstill en het uitsluiten van nieuwvestiging van en omschakeling naar intensieve veehouderij;
  • recreatie: met onder andere de mogelijkheid om recreatiewoningen te vergroten tot 100 m² en stacaravans uit te ruilen tegen recreatiewoningen en de versterking van de recreatieve aantrekkelijkheid van het landschap;
  • economie: mogelijkheden voor de uitbreiding van zorgvuldige veehouderijen en andere agrarische bedrijven, verwerking van de agrarische producten van derden en de mogelijkheden om gebruik te maken van de kansen die de zorgeconomie biedt.

3.4 Archeologie beleid

In het rapport 'Woensdrecht, Over de rand' van november 2012 zijn de archeologische waarden en de archeologische verwachtingswaarden binnen de gemeente Woensdrecht in beeld gebracht. Deze nota was verwerkt in het ontwerpplan maar is bij gewijzigde vaststelling niet langer in de planherziening verwerkt. Gestreefd wordt naar een actualisering van de nota om deze vervolgens te verwerken in een volgende, integrale herziening van het plan Buitengebied.

Hoofdstuk 4 Actualisatie van het plan

4.1 Verbeteren toegankelijkheid van het plan

De toegankelijkheid van het plan wordt gedeeltelijk bemoeilijkt door het feit dat een aantal gebiedsaanduidingen op de verbeelding afgestemd zijn op de grenzen van de enkelbestemmingen terwijl de regels die bij de aanduiding horen, in het algemene hoofdstuk van de regels zijn te vinden (en niet in de het hoofdstuk Bestemmingsregels). Dit wordt aangepast: gebiedsaanduidingen worden opgenomen als één gebied waarbij geen onderscheid gemaakt wordt naar de enkelbestemmingen en de verwijzingen in de enkelbestemmingen worden verwijderd. In een nieuw artikel 52.1 wordt aangegeven waar de gronden met de betreffende aanduiding voor zijn bestemd. Digitaal, zoals te raadplegen via www.ruimtelijkeplannen.nl, wordt direct een verwijzing gemaakt naar artikel 52.

Het betreft de gebiedsaanduidingen 'archeologische verwachtingswaarden', 'attentiegebieden ehs', 'cultuurhistorisch waardevol gebied', 'ecologische verbindingszone', 'kerkepad', 'reserveringsgebied - waterberging' en 'zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen'.

Daarnaast blijkt de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' die is toegekend aan 4 deelgebieden met de bestemming Natuur - Landgoed niet nodig: de voorkomende cultuurhistorische en aardkundige waarden zijn al met de andere toegekende bestemmingen en dubbelbestemmingen beschermd. Het betreffende artikel wordt ingetrokken en de bestemming maakt niet langer onderdeel uit van het plan.

4.2 Actualisatie toelichting en plan

4.2.1 Externe veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid is gericht op het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten alsmede het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen, activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren. Voor buisleidingen moet daarbij getoetst worden aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011).

Met de 3e herziening is de QRA van hogedruk aardgasleidingen toegevoegd aan het plan en zijn de regels aangescherpt om kwetsbare objecten binnen risicocontouren te voorkomen. Per 1 juli 2014 vallen ook de chemicaliënleidingen onder het Besluit externe veiligheid (Bevb). Binnen de plangrenzen is sprake van diverse chemicaliënleidingen.

4.2.1.1 Chemicaliënleidingen

DOW-leidingen

Binnen de plangrenzen is sprake van een propyleenleiding van DOW die aangemerkt kan worden als een chemicaliënleiding waar het besluit Bevb betrekking op heeft. De QRA van deze propyleenleiding is aan de bijlagen toegevoegd (bijlage 1). Voor deze leiding geldt een norm voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)

Uit de QRA blijkt dat de leidingbeheerder maatregelen neemt in een gedeelte van het tracé (Rijzende weg, Bossestraat) om het plaatsgebonden risico (10-6-contour) te verkleinen. Door Delta en DOW is voorts een screening gemaakt van het leidingen tracé van de propyleenleiding binnen het grondgebied van de gemeente Woensdrecht. Uit deze screening blijkt dat op twee locaties sprake is van een bouwvlak binnen de bestemming Wonen dat gedeeltelijk binnen de beschermingszone van de leiding is gelegen. Deze bouwvlakken worden aangepast, zodat deze niet meer binnen de dubbelbestemming vallen. In de vierde herziening worden geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan binnen 10-6-contouren van leidingen.

Groepsrisico (GR)

In verband met de aanwezige propyleenleiding, waarvan het invloedsgebied binnen het plangebied gelegen is, dient conform artikel 12 van het Bevb een verantwoording van het GR opgesteld te worden.

In de QRA is een figuur opgenomen met de FN-curve van het groepsrisico: hieruit blijkt dat gezien de afstand en de dichtheid van de bebouwing ten opzichte van de leiding er geen overschrijding plaatsvindt van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

De bestemmingsplanherziening is voorts conserverend van aard: er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt binnen het invloedsgebied van de leiding die leiden tot een toename van de personendichtheid en daarmee tot een toename van het GR. Een beperkte verantwoording van het GR is daarom voldoende.

AirLiquide leidingen

Binnen de plangrenzen zijn Air Liquide-leidingen aanwezig waar tevens het besluit Bevb betrekking op heeft. Air Liquide Tebodin heeft een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) laten opstellen om de risico's van de Nederlandse leidingen in kaart te brengen. De Air Liquide-leidingen binnen Nederland zijn verdeeld in 11 trajecten. De leidingen binnen de plangrenzen zijn gelegen binnen traject 3 'buisleidingenstraat Rotterdam Beneluxplein - grens België'. De QRA van deze Air Liquide-leidingen is aan de bijlagen toegevoegd (bijlage 2). Voor deze leidingen geldt zoals hiervoor reeds benoemd een norm voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico.

Waterstofleiding

Uit de QRA leidingen Air Liquide blijkt dat er sprake is van een plaatsgebonden risicocontour (10-6-contour) ten gevolge van de risico's van deze leiding. Het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar ligt niet over een kwetsbaar object. In de vierde herziening worden geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan binnen 10-6-contouren van leidingen.

De kilometer waterstofleiding met het hoogste groepsrisico bevindt zich niet nabij het plangebied. Deze kilometer bevindt zich op ruime afstand ten noorden van het plangebied en ligt ten westen van Heienoord. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt niet overschreden. Het groepsrisico (GR) is kleiner dan 0,01 * oriëntatiewaarde.

De bestemmingsplanherziening is conserverend van aard: er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een toename van de personendichtheid en daarmee tot een toename van het GR. Een beperkte verantwoording van het GR is daarom voldoende.

Koolmonoxideleiding

Uit de QRA leidingen Air Liquide blijkt dat er geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour (10-6-contour) en een groepsrisico ten gevolge van de risico's van deze leiding. Deze vormt dan ook geen belemmering.

Brandstofleidngen -defensieleidingen, Total en Shell

Binnen de plangrenzen zijn ook leidingen van Defensie, Total Vlissingen en Shell aanwezig. Hieronder wordt het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van deze leidingen beschouwd.

Plaatsgebonden risico - Defensieleidingen

Het ministerie van Defensie heeft in overleg met NAVO besloten om afstand te doen van de mogelijkheid om brandstoffen van de brandgevarenklasse 'K1' te vervoeren (zie bijlage 3). Ten gevolge hiervan valt de plaatsgebonden risicocontour 10-6 voor alle defensieleidingen binnen de belemmeringenstrook. Deze vormt dan ook geen belemmering.

Aan de hand van de binnen Defensie uitgevoerde analyses zijn binnen de gemeente Woensdrecht geen knelpunten aangetroffen in de huidige situatie.

Aangezien het bestemmingsplan conserverend van aard is zal het groepsrisico ook in de toekomstige situatie geen belemmeringen opleveren.

Plaatsgebonden risico - Total

In opdracht van Zeeland Refinery is door Adviesgroep SAVE het onderzoek 'Plaatsgebondenrisicoberekeningen Total Opslag en Pijpleiding Nederland N.V.: diverse leidindingen' uitgevoerd (zie bijlage 4). Hieruit blijkt dat voor de Total leiding (in het onderzoek aangeduid met de naam crudeleiding) sprake is van een plaatsgebonden risicocontour (PR10-6 contour) van 31,8 m. Er is een inventarisatie op knelpunten uitgevoerd voor de betreffende leiding in het rapport 'BEVB Objecten, documentnummer 233590-131-001 Rev 03' (zie bijlage 5). Hieruit blijkt dat er een beperkt kwetsbaar object (Caterspolder 3) (woning/schuur) aanwezig is op 27 m afstand van de leiding. Dit vormt geen belemmering aangezien dit agrarische bouwvlak tevens is aangeduid met de bestemming 'Leiding - Brandstof'. Via deze dubbelbestemming is geborgd dat ter plaatse geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van het doelmatig functioneren van de leiding. Daarnaast ligt er over de locatie een 'veiligheidszone - leiding' waarmee de bouw van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden uitgesloten. Hiermee wordt geborgd dat geen sprake van een verslechtering van de risicosituatie. Tot slot zijn bij gewijzigde vaststelling nog regels toegevoegd om te voorkomen dat door veranderingen van beperkt kwetsbare objecten, kwetsbare objecten ontstaan.

Plaatsgebonden risico - Shell

Uit de professionele risicokaart blijkt dat de leiding van Shell beschikt over een plaatsgebonden risicocontour (PR10-6-contour) van 30 m. Er worden geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan binnen 10-6-contour.

Groepsrisico - Defensieleidingen, Total en Shell

Uit het 'Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen' blijkt dat voor leidingen met lichtere brandstoffen (voorheen K1) de omvang van het invloedsgebied voor het groepsrisico zich maximaal enkele meters buiten de PR10-6-contour strekt, als gevolg van het risicoscenario plasbrand. Ten aanzien van de hoogte van het groepsrisico voor brandstofleidingen is berekend dat voor leidingen met lichte brandstoffen er geen sprake is van een groepsrisico voor dichtheden tot 255 personen/ha (maximaal 36 inch, 100 bar). Er is voor dit type leiding dus geen sprake van een significant groepsrisico. Ook bij buisleidingen met zwaardere brandstoffen blijft het groepsrisico relatief beperkt. Bij een dichtheid tot 100 personen/ha zal het groepsrisico kleiner zijn dan 0,1 * de oriënterende waarde.

In dit geval is binnen de plangrenzen sprake van buisleidingen met lichte en zwaardere brandstoffen. Het plangebied bestaat uit buitengebied waar sprake is van een lage personendichtheid. Het groepsrisico van de leidingen zal (gelet op de aard van het plangebied) naar verwachting de oriënterende waarde niet overschrijden. De bestemmingsplanherziening is conserverend van aard: er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een toename van het GR. Een beperkte verantwoording van het GR is daarom voldoende.

4.2.1.2 Wegen

Uit het basisnet weg blijkt dat er over de A58 en de A4 vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt. In onderstaande tabel zijn de relevante gegevens vanuit het basisnet per traject weergegeven.

Tabel 4.1 Vervoer van gevaarlijke stoffen

Wegvak   Traject   Plasbrandaandachtsgebied   PR 10-6  
Ze10   A58: afrit 32 (Kruiningen) - Knp. Markiezaat   ja   0 m  
B127   A4 / A58: afrit 30 (Hoogerheide) - Knp. Markiezaat   ja   30 m  
B35   A4: Knp. Markiezaat - Grens België   ja   22 m  

Binnen de PR 10-6 contouren en het plasbrandaandachtsgebied worden geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Deze risicocontouren vormen dan ook geen belemmering.

Het plangebied bestaat uit buitengebied waar sprake is van een lage personendichtheid. Het groepsrisico van de wegen zal, gelet op de aard van het plangebied, naar verwachting de oriënterende waarde niet overschrijden. De bestemmingsplanherziening is conserverend van aard: er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een toename van het GR. Een beperkte verantwoording van het GR is daarom voldoende.

4.2.1.3 Beperkte verantwoording van het groepsrisico

Bij de verantwoordingsplicht staat de vraag centraal in hoeverre het GR als gevolg van de partiële herziening kan worden geaccepteerd, waarbij ook wordt ingegaan op welke veiligheidsverhogende maatregelen er getroffen kunnen worden. Naarmate de toename van het GR hoger is en de oriëntatiewaarde wordt benaderd of zelfs overschreden, zijn de eisen die worden gesteld aan de verantwoording zwaarder.

Bij de diverse leidingen en wegen die hiervoor zijn toegelicht is geconstateerd dat een beperkte verantwoording van het groepsrisico voldoende is. Deze paragraaf bevat de beperkte verantwoording.

Bereikbaarheid

De bereikbaarheid van de leidingen en wegen in geval van calamiteiten is in het algemeen goed, ook ter plaatse van het in principe niet openbaar toegankelijke militaire vliegveld.

Bestrijdbaarheid

In het buitengebied van Woensdrecht zijn effectieve bluswatervoorzieningen niet overal voorhanden bij eventuele calamiteiten. Bij toekomstige bouwactiviteiten wordt dit meegenomen en worden bluswatervoorzieningen mogelijk gemaakt. In dit bestemmingsplan worden bluswatervoorzieningen niet expliciet mogelijk gemaakt. Echter, binnen diverse functies bestaat wel de mogelijkheid deze te realiseren. Het bestemmingsplan voorziet daarom voldoende in bluswatervoorzieningen.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Maatregelen ter verbetering van de zelfredzaamheid worden door de gemeente overwogen bij nieuwe ontwikkelingen in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen. Bij nieuwe ontwikkelingen in het invloedsgebied van de leidingen worden deze maatregelen getroffen.

Dit bestemmingsplan is echter consoliderend van aard: bestaande functies worden gehandhaafd. Er worden dan ook geen nieuwe ontwikkelingen voorzien, waardoor maatregelen gericht op de verbetering van de zelfredzaamheid voor dit bestemmingsplan niet aan de orde zijn.

In het algemeen is ontvluchten in het buitengebied goed mogelijk. Daarmee kan een eventuele calamiteit goed ontvlucht worden. Tevens is aangegeven dan de alarmering in het buitengebied matig is. Niet in alle gebieden in het buitengebied is de WAS-installatie goed hoorbaar. Een goede vorm van extra risicocommunicatie betreft sms-alert, zoals gerealiseerd met NL-Alert.

Met betrekking tot de paragraaf zoals opgenomen is het voorontwerp (waarin uitsluitend de DOW-leiding is beschreven) is advies gevraagd van Brandweer Midden- en West Brabant en de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. Er is geen reactie ontvangen.

4.2.1.4 Aanpassingen van het plan

Ter plaatse van de Bossestraat 33 en Rijzende weg 7 in Woensdrecht zijn de bouwvlakken Wonen binnen de dubbelbestemming Leiding gelegen. Dit is ongewenst en de bouwvlakken worden aangepast. Het betreffen minimale aanpassingen.

Aan de regels voor het ontwikkelen van nevenactiviteiten en de wijzing van bedrijfswoningen naar Wonen worden bepalingen toegevoegd om te voorkomen dat nieuwe kwetsbare objecten binnen risicocontouren ontstaan of om te voorkomen dat door de conversie van beperkt kwetsbare objecten, kwetsbare objecten binnen risicocontouren ontstaan. Voor het overige is geen regeling nodig omdat de 3e herziening van het plan Buitengebied hierin al heeft voorzien.

4.2.2 Panden met 'cultuurhistorische waarden'

De huidige regeling om sloop van cultuurhistorisch waardevolle panden te voorkomen leidt momenteel zelden tot een weigering van de omgevingsvergunning. Reden hiervoor is onduidelijkheid over de weigeringsgronden en de actualiteit van de inventarisatie.

Voor wat betreft de weigeringsgronden wordt gewezen op het bepaalde in artikel 2.16 Wabo waarin staat dat de vergunning voor het slopen van een bouwwerk kan worden geweigerd als het niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd. Deze formulering 'kan omgevingsvergunning worden geweigerd' sluit op zichzelf niet uit dat deze omgevingsvergunning ook om andere redenen kan worden geweigerd. Nu de omgevingsvergunningeis voor het slopen van bouwwerken op grond van artikel 3.3 Wro in het bestemmingsplan kan worden opgenomen, is het logisch dat deze omgevingsvergunning ook kan worden geweigerd als het slopen in strijd is met deze bestemming.

De inventarisatie die ten grondslag ligt aan de aanwijzing is niet zeer recent maar daartegen kan worden ingebracht dat cultuurhistorisch waardevolle panden doorgaans geen ingrijpende veranderingen ondergaan. Om tegemoet te komen aan het bezwaar dat bij een bepaald pand de inventarisatie niet volledig zou zijn, worden de weigeringsgronden voor de omgevingsvergunning voor slopen aangepast.

Aanpassing plan

Aan de betreffende artikelen wordt toegevoegd dat een sloopvergunning niet wordt geweigerd indien in redelijkheid het behoud van het object gelet op de staat waarin het object verkeert (doordat in de loop der tijd cultuurhistorische waardevolle elementen zijn verdwenen of omdat het object in een slechte bouwkundige staat verkeert) niet kan worden verlangd. Het betreft de aanvulling van de artikelen 3.8.2, 5.8.2, 6.8.2, 9.8.2, 15.8.2, 18.8.2, 19.8.2, 29.8.2 en 30.8.2.

4.3 Actualisatie verbeelding

Ten behoeve van deze herziening is een actuele versie van de GBKN-ondergrond vergeleken met de toegekende bestemmingen, aanduidingen en bouwvlakken. Als gevolg hiervan is op onderdelen het plan aangepast. Deze en andere redenen om het plan te herzien worden in deze paragraaf beschreven.

Uitbreiding plan

Het bestemmingsplan Bremweg 1 en Leidingstraat ongenummerd en het wijzigingsplan Oud Hinkelenoorddijk 7 worden in het plan opgenomen omdat de regels uit de Verordening ruimte ook op de betreffende agrarische bedrijven van toepassing moeten worden verklaard. Het betreft uitsluitend een aanpassing van de verbeelding.

Natuurontwikkeling

Sinds de vaststelling van de 3e herziening zijn diverse agrarisch percelen door Brabants Landschap en Natuurmonumenten verworven en ingericht voor natuurontwikkeling. De agrarisch bestemmingen van 1 perceel aan de Brilseweg, 5 percelen aan de Putseweg (omgeving Zwaluwmeer) en 2 percelen ten oosten van Putseweg 35 worden gewijzigd in de bestemming Natuur (gronden van Natuurmonumenten). Ook de agrarisch bestemmingen van percelen van Brabants Landschap (gebieden in de omgeving van de Vossenweg, Hogerwaardpolder te Woensdrecht en Eiland te Huijbergen worden bestemd tot Natuur. Het bouwvlak Hogerwaardpolder 2 is verkleind en wordt voorzien van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hobbymatig'.

Weg naar Wouw 38 en 40

De percelen Weg naar Wouw 38 en Weg naar Wouw 40 worden opgenomen in het bestemmingsplan. Weg naar Wouw 40 wordt bestemd tot Wonen met een bouwvlak, overeenkomstig de uitspraak van de Raad van State van 29 januari 2014 (201305288/1/R3).

Op het perceel Weg naar Wouw 38 is sprake van een pluimveehouderij. De gronden worden bestemd tot Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden met een bouwvlak van 1.5 ha en de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'.

Aan de gronden worden tevens, voor zover van toepassing de gebiedsaanduidingen 'luchtvaartzone 2', 'vrijwaringszone-radar', 'geluidzone-industrie', luchtvaartzone 9' en 'milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied' opgenomen alsmede de dubbelbestemming 'Leiding-gas' met een hartlijn.

Sportlaan 11 te Hoogerheide 

Aan de Sportlaan 11 te Hoogerheide is een gemengd agrarisch bedrijf gelegen. Op het bedrijf wordt vleesvee gehouden en akkerbouwproducten geteeld, onder andere ten behoeve van het vleesvee . Voor het veehouderijgedeelte is in 2009 een melding in het kader van het Activiteitenbesluit geaccepteerd en ook de benodigde Natuurbeschermingswetvergunning is verleend. In het geldende bestemmingsplan is de veehouderijtak van het bedrijf ten onrechte niet positief bestemd.

Ten aanzien van dit bedrijf is een advies ontvangen van de Agrarisch Adviescommissie Bouwen waarin de AAB wijst op het feit dat de begripsbepalingen die gehanteerd worden in het moederplan een tegenstrijdigheid bevatten/niet helemaal sluitend zijn. Zij concluderen dat de veehouderij activiteiten op Sportlaan 11 op basis van de vigerende regels en het feit dat de aanwezige dieren met maïs van de bij het bedrijf behorende gronden worden gevoerd, als 'grondgebonden agrarisch bedrijf' kunnen worden aangemerkt. Omdat de dieren in gebouwen worden gehouden kan het bedrijf ook aangemerkt worden als 'intensieve veehouderij'.

Met de aanpassingen in deze herziening worden de gehanteerde definities sluitend gemaakt; bepalend voor de indeling die binnen de veehouderij wordt gehanteerd is de mate waarin de productie gerealiseerd wordt met behulp van de open grond die bij het bedrijf hoort. Het perceel Sportlaan 11 krijgt op basis van de aangepaste definities de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – veehouderij'.

Molendreef 120 Ossendrecht, Antwerpsestraatweg 135 Hoogerheide, Van der Duijnspolderweg 7 Woensdrecht, Langeweg 40 Woensdrecht, Westerstraat 50 b Huijbergen, Heistraat 12 Hoogerheide, Oude Steenstraat 4 Hoogerheide en Moleneind 49 en 52 Ossendrecht

Bij al deze percelen is sprake van bestaande erfbebouwing die niet voorzien is van een bouwvlak en/of het juiste bestemmingsvlak. Voor deze schuren en bijgebouwen zijn onherroepelijke bouwvergunningen verleend. De bebouwing is sinds de oprichting in gebruik bij de bestemming Wonen. De bestemming Wonen wordt indien nodig aangepast en de bebouwing wordt strikt ingepakt in een bouwvlak. Tussen de bouwvlakken worden indien nodig relatietekens opgenomen.

Hogebergdreef 160 te Putte

Voor het perceel aan de Hogebergdreef 160 te Putte is abusievelijk een maatvoeringsaanduiding voor het maximaal te bebouwen oppervlak opgenomen met een waarde van 1.180 m². De correcte waarde bedraagt 1.680 m². De verbeelding wordt aangepast waarbij alleen de nieuwe maatvoering is opgenomen.

Oud Hinkelenoorddijk 5 Woensdrecht, Trambaan 16 Ossendrecht, Hinkelenoorddijk 1 Ossendrecht, Moleneind 80 Ossendrecht en Hageland 45 Ossendrecht

Bij deze agrarische bouwvlakken is sprake van een onherroepelijk vergund bedrijfsgebouw dat de grenzen van het bouwvlak in geringe mate overschrijdt. De begrenzing van het bouwvlak wordt aangepast op een zodanige wijze dat sprake is van vormverandering en geen vergroting.

Begrenzing bestemming Water

Sinds de vaststelling van het bestemmingsplan zijn op diverse plaatsen in het buitengebied waterbergingen gerealiseerd waarbij de uiteindelijke feitelijke situatie afwijkt van de bestemming Water zoals opgenomen in het plan. De begrenzing van de bestemming Water wordt aangepast ter plaatse van de waterberging aan de Kooiweg, en gedeelten van Calfvense kreek, de Agger en de Ossendrechtse kil. De bestemming van de Bleekloop bij Huijbergen wordt gewijzigd in Natuur.

Voormalige grensovergang Zoomweg-Zuid

Ter plaatse van de voormalige grensovergang aan de Zoomweg-Zuid is de bestemming Verkeer en Agrarisch met waarden - Landschapswaarden aangepast aan de feitelijke situatie.

Dennenlaan 29 Woensdrecht

Ter plaatse van de manage aan de Dennenlaan komt de begrenzing van de bestemming en functieaanduiding 'recreatiewoning' niet helemaal overeen met de locatie van de onherroepelijk vergunde aanwezige bebouwing. Door de bestemming en aanduiding enigszins van vorm te veranderen, rekening houdend met de leiding, wordt de aanwezige bebouwing correct bestemd.

Putseweg/landgoed Emmahoeve

Binnen de bestemming Natuur - Landgoed is een functieaanduiding 'recreatiewoning' met een maatvoeringsaanduiding opgenomen. De daadwerkelijk vergunde en gerealiseerde recreatiewoningen zijn niet geheel binnen deze aanduiding gerealiseerd. De aanduidingen worden aangepast.

Putsebaan/landgoed Bieduinen

Gronden met de bestemming Natuur en een daarop aanwezig gebouw, behoren tot het landgoed. De bestemming wordt gewijzigd van Natuur naar Natuur - Landgoed en er wordt een bouwvlak met maatvoeringsaanduiding opgenomen.

Verkeer en buisleidingenstraat

Volgens de systematiek van het moederplan zou op de kruising van de bestemming Verkeer met bestemming Buisleidingenstraat de bestemming Verkeer moeten worden opgenomen met een dubbelbestemming Leiding - leidingstrook. Dit is in het moederplan op een aantal locaties niet gebeurd. Met deze partiële herziening wordt dit aangepast.

Antwerpsestraatweg 176 Hoogerheide

De gronden hebben de bestemming Bedrijf met de functieaanduiding garage. Momenteel is er geen sprake meer van een garage zodat de functieaanduiding komt te vervallen. Toegestaan zijn dan bedrijven uit de categorie 1 en 2 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten.

Scheldevanger

De Scheldevanger aan de Reimerswaalweg is gerestaureerd en met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' positief bestemd.

Natura 2000

De begrenzing van de dubbelbestemming Waarde - Natura 2000 is in overeenstemming gebracht met de actuele begrenzing. De dubbelbestemming is in zijn geheel opgenomen in de herziening; de oude begrenzingen komen te vervallen.

Postbaan 79 in Putte

De bedrijfsbestemming op het perceel Postbaan 79 te Putte is niet in overeenstemming met het feitelijke gebruik en houdt geen rekening met de reeds vergunde en gerealiseerde vervangende bedrijfswoning. De begrenzing van het bestemmingsvlak, het bouwvlak, de functieaanduiding en de maatvoeringsaanduiding worden aangepast en afgestemd op de kadastrale situatie. De toelaatbare oppervlakte bedrijfsbebouwing wordt niet uitgebreid.

Postbaan 70 te Putte

Aan de Postbaan 70 te Putte is sprake van een agrarisch bedrijf met 2 legale bedrijfswoningen, die abusievelijk niet als zodanig zijn bestemd in het moederplan. Ter plaatse van het bouwvlak wordt de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' opgenomen met de waarde '2'.

Koppelstraat

Ten behoeve van de aanleg van de randweg Putte is sprake van een grondruil en dientengevolge bestemmingswijzigingen voor enkele percelen nabij het sportveld. De bestemming Sport wordt gewijzigd in de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden en Wonen (met een bestemmingsvlak van maximaal 1.500 m²). Het bouwvlak binnen de bestemming Wonen wordt uitgebreid.

Ossendrechtseweg 66

Aan het perceel Ossendrechtseweg 66 te Ossendrecht is een vigerend, ruim bestemmingsvlak Wonen toegekend. Het bouwvlak wordt, gelet op de aanwezige woning met terras, met 3,7 m in westelijke richting verschoven (niet vergroot).

Omgeving Groeneweg

De bestemming 'Maatschappelijk - Militaire vliegveld' van een agrarisch perceel aan de Groeneweg is in verband met een eigendomswisseling gewijzigd in 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'.

Zebra gasleiding

Een ontbrekend gedeelte van de gasleiding is op de verbeelding opgenomen met de bestemming Leiding - Gas met een breedte van 5 meter aan weerszijden van de hartlijn gas.

Schapendreef 101 te Hoogerheide

Op het perceel Schapendreef 101 ontbreekt ten onrechte de functieaanduiding 'recreatiewoning'. Deze aanduiding wordt toegevoegd aan de verbeelding.

Grindweg

De bestaande windturbine aan de Grindweg in Woensdrecht heeft abusievelijk in het moederplan wel een aanduiding maar geen bouwvlak gekregen. Deze omissie wordt hersteld.

Wijzigingen Vr najaar 2016

In de relatie tot de ontwikkeling van de militaire vliegbasis vindt er een aanpassing plaats van de begrenzing van de 'ecologische hoofdstructuur'. Er is daarbij enerzijds sprake van het niet langer aanwijzen als ehs en anderzijds van de daarmee samenhangende compensatie. Het betreft relatief ondergeschikte aanpassingen. Waar gronden niet langer aangewezen worden als 'ecologische hoofdstructuur' zijn ze toegevoegd aan de 'groenblauwe mantel'. Deze aanpassing van de Vr wordt alvast in het plan verwerkt.

In de Vr vindt tevens een aanpassing van het 'zoekgebied behoud en herstel watersystemen' plaats; ook deze wijziging wordt alvast verwerkt in de planherziening.

4.4 Actualisatie regels

Begripsbepaling 1.74

De begripsbepaling voor hoofdgebouwen is afgestemd op de definities voor hoofdgebouwen in verschillende komplannen binnen de gemeente.

Bouwregels agrarische artikelen (artikel 3.2, 5.2 en 6.2)

Op de gronden met agrarische bestemmingen zijn, verspreid over het plangebied, onherroepelijk vergunde schuren en stalletjes gerealiseerd. Deze legale gebouwtjes zijn in het huidige bestemmingsplan niet voorzien van een bouwvlak. Door in de bouwregels op te nemen dat buiten bouwvlakken ook bestaande gebouwen zijn toegestaan wordt deze omissie in het plan gerepareerd. Door deze aanpassing wordt voorkomen dat legale gebouwen onbedoeld onder het overgangsrecht worden geplaatst. Voor bestaande situaties (voor bouwen en gebruik) is in het plan al een begripsbepaling opgenomen. Uit jurisprudentie blijkt dat een dergelijk regeling voor bestaande gebouwen is toegestaan (het begrip 'bestaande situatie' voor bouwen in combinatie met de aanwezige vergunningen geeft voldoende zekerheid over de gebouwen die als bestaand worden aangemerkt en de gebouwen die niet als zodanig worden aangemerkt).

Hobbymatige agrarische bedrijven (artikelen 5.2 en 6.2)

In het bestemmingsplan is de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hobbymatig' opgenomen voor bedrijven met een omvang van minder dan 10 Nge. Hier is eigenlijk geen sprake meer van een volwaardig agrarisch bedrijf en hiervoor is de regeling opgenomen dat ter plaatse van deze aanduiding geen nieuwe gebouwen mogen worden opgericht. Dit heeft als onbedoeld neveneffect dat ook de realisering van een eenvoudig bijgebouw bij de woning niet is toegestaan. De bepaling dat geen nieuwe gebouwen mogen worden opgericht wordt gewijzigd in de bepaling dat geen nieuwe bedrijfsgebouwen mogen worden opgericht.

Artikelen 3.2.6, 5.2.6 en 6.2.7

In de bouwregels voor agrarische bestemmingen zit een tegenstrijdigheid met betrekking tot de toelaatbaarheid van sleufsilo's buiten bouwvlakken. De zinsnede 'sleufsilo's' vervalt in de genoemde artikelen.

Artikel 3.2.4 en 19.2.2

In artikel 3.2.4 sub c en artikel 19.2.2 sub g is abusievelijk bepaald dat de afstand tot de perceelsgrens maximaal 5 m moet bedragen. Bedoeld is dat de afstand minimaal 5 m moet bedragen. Dit wordt in beide artikelen aangepast.

Artikel 5.9.12

In de aanhef van het artikel is ten onrechte sprake van een wijzing van de bestemming Agrarisch. Bedoeld is een wijziging van de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden. De regels worden aangepast.

Artikel 4.9.3

De in het plangebied gelegen paardenhouderijen grenzen aan de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapwaarden of de bestemming Natuur. Voor de wijziging naar de bestemming Recreatie geldt dat deze bestemming uitsluitend is toegestaan op de aangrenzende gronden met een agrarische bestemming. Gelet op de huidige situatie en eventuele toekomstige paardenhouderijen wordt in artikel 4.9.3 opgenomen dat ook aangrenzende gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapwaarden voor wijzing in aanmerking komen.

Artikel 5.9.13 en artikel 6.9.4

In artikel 5.9.13 en 6.9.4 is de bevoegdheid opgenomen om een agrarisch bestemming te wijzigen in Wonen. Daarbij is bepaald dat de inhoud van de woning niet mag worden vergroot. Uit oogpunt van rechtsgelijkheid is het redelijk dat ook deze woningen vergroot mogen worden tot het maximale inhoud die bij de bestemming Wonen is toegestaan. De bepaling komt te vervallen; de algemene regels van de bestemming Wonen zijn na wijziging van toepassing.

Artikel 8.2.2

De maximaal toelaatbare hoogte van terreinafscheidingen voor nutsvoorzieningen van 1 m wordt als te beperkt ervaren. Een minimale hoogte van 2 m wordt noodzakelijk geacht om de bescherming en veiligheid van de voorzieningen te garanderen.

Artikel 12

De toekenning van functieaanduidingen in het moederplan bij de bestemming Detailhandel is niet helemaal duidelijk; de bedrijven die aangeduid zijn kunnen aangemerkt worden als grootschalige detailhandel. De bedoeling van het plan was klaarblijkelijk niet om grootschalige detailhandel zonder meer toe te staan. De regeling wordt aangepast om dit uitgangspunt te verduidelijken (artikel 12.1 en de begripsbepaling 1.55). In de wijzigingsbevoegdheid (artikel 12.9.2) wordt verduidelijkt dat het een wijziging betreft naar een andere functieaanduiding die verwijst naar de toelaatbare vorm van detailhandel. De voorwaarden dat een dergelijk bedrijf moet voldoen aan de categorieën 1 of 2 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten kan vervallen: in de huidige lijst zijn geen detailhandelsbedrijven meer opgenomen (bovendien waren detailhandelsbedrijven in de lijst van het moederplan allemaal ingedeeld in categorie 1 of 2).

Artikel 19

De bestaande woning Abdijlaan 48 te Ossendrecht is per abuis niet genoemd als woning in het artikel voor de bestemming Natuur - Landgoed.

Artikel 20

Het perceel aan de Langeweg 2 te Woensdrecht heeft een bestemming Recreatie met de functie-aanduidingen 'dagrecreatie' en 'ondergeschikt horeca'. Het pand was circa 10 jaar geleden een woning waarvoor een buitenplanse wijzigingsprocedure is doorlopen. Momenteel staat het perceel te koop en er zijn geen overwegende bezwaren om opnieuw een woonbestemming aan het perceel toe te kennen. Aan het plan wordt - overeenkomstig de bevoegdheden bij de bestemmingen Bedrijf en Horeca - een wijzigingsbevoegdheid voor verandering van de bestemming opgenomen. Verandering van de bestemming dient gepaard te gaan met de sloop van overtollige bebouwing.

Artikel 21.2.4, 22.2.5 en 23.2.5 

In de bestemmingsbepalingen voor de verschillende verblijfsrecreatieve terreinen zijn geen onderlinge afstanden voorgeschreven tussen verblijfsrecreatieve objecten zoals stacaravans en chalets. Uit een oogpunt van ruimtelijke kwaliteit is het opnemen van een dergelijk minimale afstand van 3 m, vergelijkbaar met de voorgeschreven onderlinge afstand tussen de recreatiewoningen op de recreatieparken, wel wenselijk. De regels worden hierop aangepast. Daarbij wordt opgemerkt dat de bepalingen omtrent bestaande maten (artikel 46.2) van toepassing is zodat de situaties waarin de huidige onderlinge afstand minder dan 3 m bedraagt niet onbedoeld onder het overgangsrecht worden gebracht.

Artikel 28.5

De specifieke gebruiksregels die opgenomen zijn voor gronden met de bestemming Verkeer - Zandpad hebben geen betrekking op het toegelaten gebruik en komen te vervallen.

Artikel 30.2.1

Op gronden met de bestemming Wonen mogen woningen in het huidige plan overal binnen het bouwvlak worden gebouwd en herbouwd en dat kan een ongewenste situering opleveren die belemmerend werkt voor naastgelegen bedrijven. De regels worden op dit onderdeel aangevuld met de bepaling dat herbouw van een woning op een andere locatie binnen het bouwvlak geen onevenredige beperking op mag leveren voor de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen bedrijven.

Artikel 33, 34, 35, 37 en 47.21

Op basis van jurisprudentie omtrent de wijze waarop het Bevb in een bestemmingsplan moet worden verwerkt komt het woord 'onevenredig' of 'onevenredige' in relatie tot het belang van de leiding te vervallen bij de beoordeling van omgevingsvergunningen.

Artikel 37.7.2

De foutieve verwijzing naar artikel 33.4 wordt gewijzigd in een verwijzing naar artikel 37.7.1.

Artikel 40.7 en 42.7

De afwijkingscriteria bij het stelsel van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden bij de bestemming 'Waarde - Natura 2000' en 'Waarde - Aardkundig waardevol gebied' zijn niet volledig/niet correct. Dit wordt aangepast.

Artikel 47.1

Het bepaalde in artikel 46.1 onder a en 46.2.1 met betrekking tot de afstand vanaf de molen waarbinnen regels gelden voor de maximale hoogte en het uitvoeren van werken en werkzaamheden, is onvoldoende duidelijk. Niet de afstand tussen het object of het werk en de onderste punt van de verticale wiek is van belang maar de afstand van het object/werk tot de voet van de molen (zoals voor deze molen ook toegepast in het bestemmingsplan Bebouwde kom Huijbergen). Op basis van het rekenmodel van de Vereniging de Hollandse Molen is een berekening gemaakt van de maximale bouwhoogte voor gebouwen in de molenbiotoop voorzover gelegen in het buitengebied. Daarbij is ervan uitgegaan dat de molen in een ruw gebied (n=75) is gelegen. In de zone van 100 tot 400 m zijn bouwhoogtes rechtstreeks toelaatbaar van 4,4 m tot 7,1 m. Voor hogere bouwwerken is de mogelijkheid van afwijking opgenomen.

Uitwerking rekenmodel Vereniging Hollandse Molen

technische gegevens van de molen, biotoopformule en bebouwingsafstand   ronde stenen beltmolen Johanna  
technische gegevens van de molen    
n-factor   75,0  
c = constante   0,2  
z = askophoogte   15,3  
c.z =   3,1  
vlucht   23,1  
stellinghoogte   3,7  
   
biotoopformule    
H = X/n + c .z    
H = hoogte obstakel    
X = afstand tot de molen    
   
bebouwingsafstand   toelaatbare hoogte in meters  
bij X = 50 m   3,7  
bij X = 100 m   4,4  
bij X = 200 m   5,7  
bij X = 300 m   7,1  
bij X = 400 m   8,4  

Nieuw artikel 46.3

Door de inwerkingtreding van de 'Reparatiewet BZK 2014' (Staatsblad 2014, 458) per 29 november 2014 is de bouwverordening voor dit bestemmingsplan niet meer van toepassing. De regeling van parkeerbepalingen in de bouwverordening is daarom materieel overgenomen in dit bestemmingsplan. Een en ander leidt niet tot een inhoudelijke wijziging van de beoogde toetsing. In het Besluit ruimtelijke ordening is mede in verband met het intrekken van de toetsing aan de bouwverordening de mogelijkheid opgenomen om voor de invulling van de eis van voldoende parkeren in concrete situaties gebruik te maken van beleidsregels (zie artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro), zoals dit ook onder de werking van de bouwverordening mogelijk was. De gemeente Woensdrecht heeft geen vastgestelde beleidsregels voor parkeren zodat aansluiting is gezocht bij de normen zoals deze gehanteerd worden door CROW.

Artikel 3.9.14, 4.9.6, 5.9.14, 6.9.5, 7.9.3, 11.9.2, 14.9.2, 15.9, 17.9, 24.9 en 30.9.2

De wijzigingsbevoegdheden zoals opgenomen in de genoemde artikelen bieden geen mogelijkheden om de bestemming van gronden met de aanduiding 'ecologische hoofdstructuur' of de dubbelbestemming Waarde - Natura 2000 te wijzigen naar Natuur. De regels zijn hiermee aangevuld.

Artikel 53.2 (en artikel 53.1)

In artikel 53.2 sub b (overgangsrecht gebruik) wordt verwezen naar artikel 45.2.1. Dit is niet juist; de redactie wordt aangepast aan de voorgeschreven tekst van artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Op grond van jurisprudentie moet ook bij de vaststelling van een herziening de bepalingen voor het overgangsrecht worden opgenomen. Artikel 53.1 en 53.2 worden opgenomen in de herziening.

Artikel 53.3 

Op het perceel Hollandseweg 23a vindt in strijd met het bestemmingsplan permanente bewoning plaats van een woonkeet. Met de bewoners is overeengekomen dat het gebruik na beëindiging niet meer wordt hervat. Voor het perceel wordt een persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen in het betreffende artikel van de regels.

Diverse artikelen

In diverse artikelen is bepaald dat bijgebouwen niet gebruikt mogen worden voor bewoning met uitzondering van mantelzorg. Deze regels leiden, in combinatie met de opgenomen afwijkingsbevoegdheid voor mantelzorg, tot verwarring. De zinsnede 'met uitzondering van mantelzorg' komt te vervallen.

Diverse wijzigingsbevoegdheden

Het bestemmingsplan bevat diverse wijzigingsbevoegdheden om een bedrijfsmatige bestemming zoals Agrarisch en Bedrijf, om te zetten in een woonbestemming indien het bedrijf beëindigd is en er een legale bedrijfswoning aanwezig is. De wijzigingsbevoegdheden kunnen nu niet worden toegepast in geluidszones van wegen, spoorwegen, windturbinepark of industrieterrein. Deze regels zijn onnodig beperkend aangezien met de omzetting van bedrijfswoning naar burgerwoning geen sprake is van een nieuw geluidsgevoelige object (de Wet geluidhinder heeft betrekking op 'woningen' en maakt geen onderscheid tussen burgerwoningen en bedrijfswoningen). De bepalingen over geluidszones in de wijzigingsbevoegdheden komen te vervallen.

Vernummering

Voor zover de in dit plan beschreven aanpassingen leiden tot een toevoeging van artikelen of artikelleden, vindt een vernummering van de artikelen/artikelleden plaats.

4.5 Actualisatie regels en verbeelding

Uitbreiding plan

Het wijzigingsplan Putseweg 15 wordt in het plan opgenomen omdat de regels uit de Verordening ruimte ook op de betreffende agrarische bedrijf van toepassing moet worden verklaard. Het betreft een aanpassing van de verbeelding, de regels ('groen' is voor landschappelijke inpassing (artikel 13.1) en een voorwaardelijke bouwbepaling (artikel 5.2.2)) en de bijlagen bij de regels.

Bunkers en andere historische militaire objecten

In het plangebied zijn niet alle aanwezige bunkers aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol. Bovendien komt de ingetekende locatie in veel gevallen niet overeen met de daadwerkelijke locatie. Ook voor de zogenaamde Scheldevanger, een herbouwd militair object, geldt dat deze niet op de verbeelding is opgenomen. Aan deze elementen wordt de functieaanduiding 'cultuurhistorische waarden' toegekend. Voor zover de bunkers zijn gelegen op locaties waar gebouwen in principe niet zijn toegestaan (bestemming Verkeer of Natuur) wordt aan de betreffenden artikelen toegevoegd dat de gebouwen/bunkers zijn toegestaan. Voor zover bunkers zijn gelegen op de erven bij woningen wordt het bouwvlak aangepast en in de regels opgenomen dat de bunkers niet meetellen bij de bepaling van de toelaatbare oppervlakte aan bijgebouwen. De bunkers kunnen niet worden verwijderd en de gebruiksmogelijkheden zijn beperkt; zij tellen derhalve niet mee als volwaardige bijgebouwen.

Molenbosstraat

Ten behoeve van het arboretum is een gebouw vergund. Het gebouw wordt voorzien van een bouwvlak en de regels van het artikel Natuur worden hierop aangepast.

Weg naar Wouw en Putseweg

Het horecabedrijf 'Trapke op' te Huijbergen heeft nu de bestemming Horeca met als functieaanduiding 'restaurant'. Ter plaatse is echter geen sprake van een restaurant maar van een café. Ook ter plaatse van Puts Meuleke is de toelaatbare functie (categorie 1 of 2) niet overeenkomstig het huidige gebruik (categorie 3). De functieaanduiding worden aangepast.

Bedrijventerrein Aviolanda

Op het bedrijventerrein Aviolanda zijn 2 bedrijfswoningen toegestaan. Momenteel worden deze bedrijfswoningen (Aviolandalaan 27 en 29) in afwijking van het bestemmingsplan gebruikt voor bewoning door derden.

Het huidige gebruik van de woning aan de Aviolandalaan 29 is in strijd met het bestemmingsplan en komt niet voor een positieve bestemming in aanmerking.

Op basis van artikel 3.2.3 van het Bro heeft de raad de mogelijkheid om voor een of meer natuurlijke personen persoonsgebonden overgangsrecht op te nemen. Daartoe kan de raad onder andere toe overgaan in gevallen waarin het bestaande gebruik, gelet op artikel 3.2.2, vierde lid, van het Bro, niet onder de werking van het algemene overgangsrecht zou vallen en handhavend optreden tot een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 3.2.3 van het Bro zou leiden. Gelet op het voorgaande (strijdig met bestemming; geen overgangsrecht; geen actieve beëindiging) ligt het voor de hand om een persoonsgebonden overgangsrecht op te nemen voor het perceel Aviolandalaan 29. Artikel 53.3 is hiermee aangevuld.

De woning Aviolandalaan 27 wordt vanaf 1984 bewoond door personen die geen relatie hebben met het aangrenzende bedrijventerrein. In het bestemmingsplan Buitengebied Oost 1993 is de woning Aviolandalaan 27 nog bestemd tot 'woondoeleinden' maar met de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied 1998 is de bestemming gewijzigd in 'industrieterrein'. Het gebruik als burgerwoning van Aviolandalaan 27 is daarmee wegbestemd en onder het overgangsrecht gebracht. Bij de actualisatie van het bestemmingsplan in 2011 is het gebruik opnieuw onder de werking van het overgangsrecht gebracht. Op basis van het overgangsrecht mag het gebruik worden voortgezet maar het impliceert ook dat het gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd.

Met de vaststelling van het bestemmingsplan Actualisatie Bestemmingsplan Buitengebied in 2011 is het gebruik dus opnieuw onder de werking van het overgangsrecht gebracht. Vaste jurisprudentie met betrekking tot overgangsrecht is echter dat gronden slechts bij uitzondering ten tweede malen onder het overgangsrecht kunnen worden gebracht. Er is derhalve aanleiding om bij deze partiële herziening van het plan Buitengebied de plaatsing van het gebruik van Aviolandalaan 27 onder het overgangsrecht opnieuw te bezien.

De huidige bewoner heeft op 25 januari 2012 een verzoek ingediend om het gebruik als burgerwoning positief te bestemmen. Dat verzoek is afgewezen en dat besluit is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bekrachtigd. Belangrijk argument van de gemeenteraad (en onderschreven door de Raad van State) is dat de geluidsbelasting op het gezoneerde industrieterrein niet verenigbaar is met burgerbewoning. Daarmee staat vast dat met deze partiële herziening het gebruik als burgerwoning niet positief bestemd kan worden.

Van een beëindiging van het gebruik als burgerwoning binnen de planperiode is evenmin sprake aangezien de gemeente niet voornemens is over te gaan tot de aankoop dan wel onteigening. Voor de realisering van de huidige bestemming (Bedrijventerrein – Fokkerterrein, met als toelaatbaar gebruik het gebruik voor een bedrijfswoning) is het niet nodig dat de gebouwen verdwijnen, uitsluitend het gebruik als burgerwoning kan niet positief worden bestemd.

Op grond van jurisprudentie is het noodzakelijk dat de gemeente een regeling voor het langdurige gebruik treft als het gebruik wordt wegbestemd, maar de gemeente niet de bedoeling heeft om binnen de planperiode tot onteigening over te gaan. Daarmee wordt in voldoende mate rekening gehouden met de belangen van de huidige bewoners die het pand in 2001, toen het reeds was wegbestemd, zijn gaan bewonen.

Gelet op het voorgaande (terecht geen positieve woonbestemming opgenomen; niet opnieuw onder het overgangsrecht te brengen) ligt het voor de hand voor het perceel Aviolandalaan 27 een regeling voor het langdurige gebruik op te nemen. Een persoonsgebonden overgangsrecht is persoonsgebonden en biedt voor de huidige bewoners te weinig rechtszekerheid. Er is gekozen voor een andere oplossing, een zogenaamde uitsterfregeling. Deze regeling is niet persoonsgebonden: het huidige gebruik als burgerwoning mag worden voortgezet, tot het moment dat het gebruik voor de periode van ten minste 1 jaar (365 dagen) is beëindigd. De woning krijgt een functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - uitsterfregeling' en de regels in artikel 9 worden aangevuld.

Tot slot moet met een aanpassing van het plan worden voorkomen dat, nu de panden Aviolandalaan 27 en 29 niet als dienstwoning kunnen worden gebruikt, elders op het bedrijventerrein bedrijfswoningen worden opgericht. De maatvoeringsaanduiding maximaal aantal wooneenheden, waarde '2' vervalt en voor de beide woningen wordt de functieaanduiding 'bedrijfswoning' opgenomen. De regels in artikel 9 worden hierop aangepast.

Buisleidingenstraat

In het gehele leidingentracé van de buisleidingenstraat is archeologisch onderzoek uitgevoerd en het gebied is vrijgegeven. Er bestaat derhalve geen aanleiding meer om binnen de bestemming Buisleidingenstraat een dubbelbestemming voor archeologie op te nemen.

De dubbelbestemmingen 'Waarde - Aardkundig waardevol gebied' en de gebiedsaanduidingen 'cultuurhistorisch waardevol', 'groenblauwe mantel', 'attentiegebied ehs', 'ecologische hoofdstructuur' en 'zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen' zijn op basis van provinciaal beleid in het moederplan Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied opgenomen.

Na de vaststelling van het moederplan heeft de rijksoverheid op 12 juni 2014 een wijziging van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) vastgesteld. In het Rarro zijn voorkeurstracés aangewezen voor buisleidingen van nationaal belang voor de transport van gevaarlijke stoffen. De buisleidingenstraat van Leidingenstraat Nederland is aangewezen als buisleidingenstraat van nationaal belang. Gemeenten mogen bij het vaststellen van een bestemmingsplan geen nieuwe activiteiten toestaan die het leggen van een buisleiding in een buisleidingenstrook kunnen belemmeren. Het handhaven van de genoemde dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen is hiermee in feite niet in strijd, maar gelet op de feitelijke situatie (de leidingenstrook is geheel in eigendom van de Leidingenstraat Nederland en de gronden zijn of worden regelmatig geroerd voor de aanleg en het onderhoud van de leidingen) zijn de toegekende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen feitelijk zonder betekenis: de realisatie van de EHS is onwaarschijnlijk en staat op gespannen voet met het nationale belang van de leidingenstraat, door het (in het verleden en in de toekomst) roeren van de gronden is de aardkundige en cultuurhistorische waarde minimaal. De dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen ter plaatse van de buisleidingenstraat kunnen vervallen met uitzondering van het 'zoekgebied behoud en herstel watersystemen' en de 'groenblauwe mantel'. Ter plaatse van de aanduiding 'zoekgebied behoud en herstel watersystemen' is een minimale verbinding voorzien tussen natuurontwikkelingen aan weerszijden van de buisleidingenstraat. De aanduiding 'groenblauwe mantel' heeft geen consequenties voor de buisleidingenstraat. Beide aanduidingen blijven gehandhaafd.

Aan het artikel Buisleidingenstraat wordt voorts een verplicht advies van de leidingbeheerder toegevoegd.

Gasdrukmeet- en regelstation 

De aanduiding 'gasdistributiestation' van het gasdrukmeet- en regelstation van de Gasunie in Ossendrecht wordt aangepast. In artikel 7 is opgenomen dat ter plaatse uitsluitend een gasdrukmeet- en regelstation is toegestaan.

Waterleidingen Evides en Brabant Water

Waterleidingbedrijven Evides en Brabant Water exploiteren planologisch relevante waterleidingen die in het plangebied zijn gelegen. De situering van de leidingen is niet in overeenstemming met de ligging zoals weergegeven op de verbeelding. De bestemming Leiding - Water is in zijn geheel met de actuele ligging opgenomen op de verbeelding en vervangt daarmee de vigerende begrenzing. In de vigerende regels zijn verschillende bepalingen opgenomen die niet eenduidig zijn. Deze regels worden aangepast op de wijze zoals eerder in de 3e herziening de regels voor gasleidingen zijn aangepast.

Hoofdstuk 5 PlanMER

5.1 PlanMER-plicht

Toetsingskader

In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een milieueffectrapport dient te worden opgesteld. Een planmer-plicht is voor een bestemmingsplan aan de orde als het plan:

  • kaderstellend is voor een toekomstig besluit over mer-(beoordelings)plichtige activiteiten: bijvoorbeeld bedrijfsactiviteiten die in het kader van de omgevingsvergunning milieu mer-(beoordelings)plichtig zijn;
  • mogelijkheden biedt voor activiteiten die een significant negatief effect kunnen veroorzaken op Natura 2000-gebieden (waardoor een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is).

Bestemmingsplan buitengebied, partiële herziening 2016

Drempelwaarden Besluit milieueffectrapportage

Met de herziening worden ontwikkelingsmogelijkheden geboden aan agrarische bedrijven, waaronder veehouderijen. Conform wet- en regelgeving en jurisprudentie dient bij de beoordeling of sprake is van een planmer-plicht ook rekening te worden gehouden met onbenutte ruimte die wordt overgenomen uit vigerende bestemmingsplannen en afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden. In de herziening van dit bestemmingplan wordt de provinciale Verordening ruimte verwerkt. Dit betekent dat slechts onder strikte voorwaarden ontwikkelingsruimte wordt geboden aan veehouderijen. Door de ontwikkelingsmogelijkheden die de herziening biedt, is het mogelijk dat in bepaalde gevallen bij toekomstige uitbreidingen van veehouderijen drempelwaarden uit het Besluit mer zullen worden overschreden. Concreet betekent dit bijvoorbeeld dat een initiatief tot wijziging of realisatie van een stal betrekking heeft op bijvoorbeeld 200 stuks melkrundvee (> 2 jaar) of 2.000 mestvarkens. Stallen van een dergelijke omvang kunnen worden gerealiseerd binnen de bouwvlakken die met de herziening worden mogelijk gemaakt. Daarmee vormt de herziening het kader voor mogelijke toekomstige besluiten over mer-(beoordelings)plichtige activiteiten. Om deze reden is in het kader van het Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening 2016 sprake van een planmer-plicht.

Effecten op Natura 2000

Binnen de gemeentegrenzen van Woensdrecht is het Natura 2000-gebied Brabantse Wal gelegen. Daarnaast zijn in de omgeving van het plangebied zowel op Nederlands als op Belgisch grondgebied ook enkele Natura 2000-gebieden gelegen, waaronder de Kalmthoutse heide, Markizaat, Westerschelde en Saeftinghe. In de Natuurbeschermingswet 1998 is vastgelegd dat voor plannen die mogelijk leiden tot significante negatieve effecten op Natura 2000 een zogenaamde 'passende beoordeling' noodzakelijk is. Voor de herziening van het Bestemmingsplan Buitengebied kan niet op voorhand worden uitgesloten dat sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000. Met name als het gaat om het aspect stikstofdepositie kan op vele kilometers afstand sprake zijn van significante negatieve effecten als gevolg van de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan. Zeker wanneer rekening wordt gehouden met het cumulatieve effect van de maximale invulling van alle bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Dit bekent dat een passende beoordeling dient te worden uitgevoerd. Wanneer voor een plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is, leidt dit automatisch tot een planmer-plicht.

5.2 Procedure

Milieueffectrapportage (m.e.r.) is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Doel van een planMER is het integreren van milieuoverwegingen in de voorbereiding van in dit geval een herziening van een bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat de planMER (in ieder geval) inzicht geeft in de maximaal optredende milieugevolgen en maatregelen beschrijft waarmee eventuele negatieve effecten kunnen worden voorkomen of beperkt. De planmer-procedure bestaat uit de volgende stappen:

  • 1. openbare kennisgeving opstellen planMER en herziening;
  • 2. raadpleging bestuursorganen en inspraak over reikwijdte en detailniveau van de planMER (Notitie reikwijdte en detailniveau; Nrd);
  • 3. opstellen planMER;
  • 4. terinzagelegging planMER (met in dit geval de ontwerpherziening);
  • 5. toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r.

Gelijktijdig met de inspraak- en overlegprocedure van het voorontwerp van deze partiële herziening is de Nrd voorgelegd aan overlegpartners en relevante bestuursorganen.

De resultaten van de inspraak- en overlegprocedure Nrd zijn beschreven in de Nota Beantwoording inspraak en overleg. Het planMER is vervolgens gezamenlijk met het ontwerp van de partiële herziening ter inzage gelegd en ter toetsing voorgelegd aan de Commissie voor de m.e.r. De Commissie heeft geoordeeld dat het MER de noodzakelijke informatie bevat om een besluit te kunnen nemen over de bestemmingsplanherziening. Het toetsingsadvies is opgenomen in bijlage 8. Naar aanleiding van recente jurisprudentie (Oisterwijk, 30 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3197) is een aanvulling op het planMER toegevoegd waarin ook de effecten die extra dieren buiten de stal kunnen hebben, zijn beschreven.

5.3 Resultaten planMER

Het planMER (met passende beoordeling) is opgenomen in bijlage 7 van de toelichting. Deze paragraaf geeft een overzicht van de belangrijkste resultaten en conslusies en de doorvertaling daarvan in het bestemmingsplan.

5.3.1 Effectbeschrijvingen

Het planMER beschrijft per milieuthema de referentiesituatie (huidige situatie en eventuele autonome ontwikkelingen). Vervolgens is inzicht gegeven in de maximale milieugevolgen die kunnen optreden. Deze maximale ontwikkelingsruimte omvat alle mogelijkheden die bij recht, via afwijking met een omgevingsvergunning of wijzigingsbevoegdheden worden geboden. De effectbeschrijvingen in het planMER en de daarin opgenomen passende beoordeling hebben betrekking op:

  • de agrarisch bouwvlakken en de wijzigingsbevoegdheden voor omschakeling en vergroting van bouwvlakken voor veehouderijen en paardenhouderijen;
  • de verruiming van de gebruiksmogelijkheden in het buitengebied (plaatsing van kleine windturbines, mogelijkheden voor de be- en verwerking van agrarische producten, ontwikkelen van zorginitiatieven, verruiming van ontwikkelingsmogelijkheden agrarisch verwante bedrijven, mogelijkheden voor de verwerking van mest, plattelandswoningen);
  • de verruiming van de wijzigingsbevoegdheid voor permanente teeltondersteunende voorzieningen.

Veehouderijen

Met partiële herziening worden ontwikkelingsmogelijkheden geboden aan veehouderijen. De Vr is sterk bepalend voor de voorwaarden waaronder medewerking kan worden verleend aan toekomstige initiatieven.

Natura 2000

Belangrijkste aandachtspunt dat volgt uit de effectbeschrijvingen zijn de gevolgen van de mogelijke toename van stikstofdepositie. In de passende beoordeling zijn de mogelijke gevolgen van veehouderij initiatieven in het buitengebied van de gemeente Woensdrecht (cumulatief) in beeld gebracht. Daarbij is onderscheid gemaakt in:

  • de gevolgen van het 'opvullen' van onbenutte ruimte binnen de vigerende vergunningen;
  • de gevolgen rekening houdend met maximale opvulling van de bestaande bouwvlakken;
  • de gevolgen van de (theoretische) maximale invulling van alle ontwikkelingsruimte die binnen de bouwvlakken en met wijzigingsbevoegdheden voor vergroting van bouwvlakken worden geboden aan bestaande veehouderijen;
  • de gevolgen van de (theoretische) maximale invulling van de mogelijkheden voor omschakeling naar grondgebonden veehouderij binnen de agrarische bouwvlakken op locaties waar in de huidige situatie nog geen veehouderij activiteiten plaatsvinden.

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat in de verschillende onderzoekssituaties sprake is van grote toenames van stikstofdepositie. Significant negatieve gevolgen kunnen niet worden uitgesloten. In de passende beoordeling is daarom een analyse opgenomen van de mogelijkheden om in het bestemmingsplan te borgen dat geen toename van stikstofdepositie optreedt: een depositie standstill op bedrijfsniveau. Een dergelijk depositie standstill maakt het in bepaalde gevallen mogelijk om met toepassing van emissiereducerende maatregelen (interne saldering) te komen tot een uitbreiding van de veestapel zonder dat per saldo sprake is van een toename van depositie die leidt tot een overschrijding of verdere overschrijding van de kritische drempelwaarden van verzuringsgevoelige habitats in Natura 2000 gebieden. Het planMER laat voorts zien dat er heel weinig mogelijkheden zijn voor de veehouderijen binnen het plangebied om door te groeien naar 1,5 ha. Dat hangt samen met de gemiddeld genomen relatief beperkte omvang van de veehouderijen (waardoor er binnen de bestaande bouwvlakken nog ontwikkelingsruimte aanwezig is) en de korte afstand tot de Brabantse Wal.

In de passende beoordeling is ook bekeken welke mogelijkheden het programma aanpak stikstof (PAS) biedt om de te komen tot benutting van de planologische ruimte. Met het PAS wordt een samenhangend pakket van maatregelen vastgesteld waardoor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 wordt beperkt. Het positieve effect van deze maatregelen wordt (gedeeltelijk) benut om ontwikkelingsruimte te bieden voor economische activiteiten. Uit de passende beoordeling blijkt dat binnen de ontwikkelingsruimte die met het PAS wordt gecreëerd kan worden gekomen tot uitvoerbare initiatieven, maar dat de beschikbare ontwikkelingsruimte onvoldoende is om de uitvoerbaarheid van de maximale planologische ruimte aan te tonen.

Overige gevolgen

De overige effecten van de ontwikkelingsruimte voor veehouderijen zijn over het algemeen beperkt. Dat hangt samen met de beperkte omvang van de intensieve veehouderijsector binnen de gemeente Woensdrecht. De uitkomsten uit het planMER geven geen aanleiding om aanvullende maatregelen of randvoorwaarden vast te leggen in de partiële herziening.

Teeltondersteunende voorzieningen

Bij maximale benutting van de extra ontwikkelingsruimte voor teeltondersteunende voorzieningen die met de partiële herziening wordt geboden, kan negatieve effecten met zich meebrengen. De effecten hebben met name betrekking op de waterhuishouding (en daarmee samenhangende ecologische gevolgen) en de mogelijke aantasting van landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Binnen een afstand van circa 500 m rondom de natte natuurparels en Natura 2000 gebied Brabantse Wal zullen nieuwe permanente teeltondersteunende voorzieningen worden uitgesloten. Daarnaast kunnen in de wijzigingsregels verschillende voorwaarde opgenomen waarmee ongewenste effecten worden voorkomen.

Mestbewerking

De mogelijkheden voor mestbewerking brengen geen grote negatieve milieugevolgen met zich mee. Gezien het feit dat het uitsluitend gaat om mestbewerking ten behoeve van het eigen bedrijf en de andere voorwaarden die daaraan verbonden kunnen worden, zullen geen onaanvaardbare situaties ontstaan.

Kleinschalige windturbines

In de regels kan met een aanvulling van de voorwaarden een aantasting van natuurwaarden worden voorkomen (geen windturbines in Natura 2000 gebieden of een zone van 250 meter daaromheen; geen windturbines in het gebied ten noordwesten van de A58; toetsing aan natuurwaarden in de overige situaties).

Nieuwe zorgvoorzieningen (vervolgfunctie) 

De mogelijkheden die met de partiële herziening worden geboden voor nieuwe zorgvoorzieningen, als vervolgfunctie voor agrarische bedrijven, zullen niet leiden tot negatieve milieugevolgen. In de regels kan worden geborgd dat geen onaanvaardbare situaties ontstaan. In bepaalde gevallen kan zelfs sprake zijn van een verbetering van de milieusituatie.

Uitbreiding van landbouwverwante bedrijven

De partiële herziening biedt mogelijkheden voor de uitbreiding van landbouwverwante bedrijven. Het betreft slechts een beperkt aantal bestaande bedrijven. Gezien de voorwaarden die in de partiële herziening kunnen worden verbonden aan toekomstige uitbreidingen, zullen geen onaanvaardbare effecten optreden.

Plattelandswoningen

In de partiële herziening is een regeling opgenomen voor plattelandswoningen. Gezien de milieusituatie in het buitengebied van de gemeente Woensdrecht en de voorwaarden die verbonden zijn aan de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid, zullen geen negatieve milieugevolgen optreden.

Verruiming oppervlakte recreatiewoningen

Met de partiële herziening wordt de maximale oppervlaktemaat voor recreatiewoningen vergroot naar 100 m2. Ook in dit geval kan in de regels worden geborgd dat geen ongewenste effecten optreden.

5.3.2 Uitvoerbaar alternatief

Uit de planMER/passende beoordeling blijkt dat wanneer alle bestaande grondgebonden en intensieve veehouderijen gebruik maken van de maximale ontwikkelingsruimte die de herziening biedt, significante negatieve effecten niet zijn uit te sluiten. Het volledig uitsluiten van significante negatieve effecten binnen het bestemmingsplan is alleen mogelijk wanneer aanvullende voorwaarden worden verbonden aan veehouderij-initiatieven. In deze herziening wordt op basis van de uitkomsten van de passende beoordeling en de toegevoegde oplegnotitie (zie bjlage 9) een depositie standstill opgenomen. Ontwikkelingsruimte kan alleen worden benut door het treffen van voldoende stikstof reducerende maatregelen en/of saldering. In het onderzoek stikstofdepositie is in de berekeningen voor de maximale invulling uitgegaan van het stalsysteem dat minimaal dient te worden toegepast op grond van provinciale regelgeving. Er zijn echter aanzienlijk gunstigere stalsystemen waarbij de emissie per dierplaats lager is. Dit betekent in bepaalde gevallen dat met de sloop van bestaande stallen en de realisatie van volledig nieuwe stallen een toename van het aantal stuks vee kan worden gerealiseerd, zonder dat dit leidt tot een toename van stikstofdepositie.

Het uitvoerbaar alternatief zoals uitgewerkt in het planMER gaat uit van maatwerk op perceelsniveau voor alle typen veehouderijen. De vervolgvraag is op welke wijze hieraan in de herziening een goede doorvertaling kan worden gegeven en op welke wijze de regels in het bestemmingplan moeten worden geformuleerd. Het gaat daarbij om de volgende onderdelen van het plan:

  • het depositiestandstill en bouwvlakken;
  • bouwvlakken en de uitbreiding van bouwvlakken met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid;
  • paardenhouderijen.

Depositiestandstill

Een depositie standstill is, gezien de uitkomsten van de passende beoordeling en de beschreven effecten van dieren buiten de stal, vertrekpunt voor de regeling in het bestemmingsplan. Gezien de geringe afstand tussen bouwvlakken en overbelaste situaties binnen Natura 2000, zal vrijwel iedere toename van emissie vanaf een veehouderij tot een relevante toename van depositie leiden. Een depositie standstill-regeling (de depositie wordt bepaald door de toe- en afnames van verschillende soorten emissies) borgt dat het plan geen significante negatieve effecten veroorzaakt. Tegelijkertijd biedt deze regeling agrariërs enige flexibiliteit/uitbreidingsruimte. Door de toepassing van emissie-arme staltechnieken bij bestaande bedrijven is het namelijk in veel gevallen mogelijk om een vee-uitbreiding/wijziging te realiseren zonder dat de depositie vanaf het bedrijf toeneemt (dit toont het onderzoek in het planMER aan). Het bouwvlak kan in tact blijven; het bouwvlak wordt immers niet alleen gebruikt voor de bouw van stallen maar ook voor andersoortige bebouwing, voorzieningen voor opslag, verharding om de gebouwen te kunnen bereiken en aan de eisen van een moderne bedrijfsvoering te voldoen (geen kruisende verkeerstromen op het erf), manoeuvreerruimte en loze ruimte in verband met inefficiënte of verouderde inrichting van een erf. Door het behoud van het bouwvlak, in combinatie met het depositie standstill blijft de nodige flexibiliteit met betrekking tot locatiekeuze binnen het bouwvlak in tact zonder dat er sprake is van significante effecten.

Om tot een juridisch houdbare doorvertaling te komen van het uitvoerbaar alternatief in de partiële herziening, dient zo veel mogelijk rekening te worden gehouden met de jurisprudentie op het gebied van Natura 2000 en veehouderijen. De tot nu toe gewezen relevante hoofdlijnen in jurisprudentie zijn als volgt.

  • Het is niet toegestaan om als voorwaarde aan directe bouwregels te koppelen dat ofwel een Nb-wet-vergunning moet zijn verleend, ofwel vast moet staan dat een Nb-wet-vergunning niet noodzakelijk is. Enerzijds omdat dit tot een doorkruising leidt van de bevoegdheid van de provincie (bevoegd gezag Natura 2000) en anderzijds omdat de vraag of een bepaald gebruik is toegestaan afhankelijk wordt van de vraag of een Nb-wet-vergunning wordt verleend, waardoor op voorhand niet duidelijk is welk gebruik al dan niet is toegestaan.
  • Als referentiesituatie dient de bestaande situatie. Indien de vergunde ruimte in het bestemmingsplan is opgenomen en deze meer ruimte biedt dan de bestaande situatie, dienen de gevolgen van het opvullen van die ruimte te worden onderzocht . Gezien de jurisprudentie dient 'de bestaande situatie' in het bestemmingsplan nader te worden gedefinieerd.
  • Een planregeling die een toename mogelijk maakt van agrarische bedrijfsbebouwing is alleen aanvaardbaar indien is verzekerd dat geen uitbreiding van veebezetting zal plaatsvinden, dan wel indien is verzekerd dat op een andere wijze geen aantasting van Natura 2000 plaatsvindt.
  • Om te bepalen hoeveel dierplaatsen een plan mogelijk maakt (bv via oppervlakte stal) moet worden uitgegaan van de normen die gelden ten tijde van vaststelling van het plan. Wel kan – met een goede onderbouwing, bv door fluctuaties in geboortes – worden afgeweken van de normen, bijvoorbeeld als meer plaatsen nodig zijn voor jongvee dan werkelijk worden gehouden.
  • Het is toegestaan om vergunde ruimte weg te bestemmen indien uit onderzoek blijkt dat opvulling van die ruimte tot significante effecten leidt. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van een regeling waarbij wordt aangesloten bij het bestaande aantal dierplaatsen in de bestaande bebouwing ten tijde van vaststelling van het plan.
  • Recent heeft de Afdeling overwogen dat bij een toename van het aantal dieren niet alleen de effecten vanuit de stal maar ook de effecten buiten de stal onderzocht moeten worden.

Het opnemen van een depositie standstill is in lijn met deze jurisprudentie. Voor een beschrijving van de wijze waarop het depositie standstill in de regels van het bestemmingsplan is verwerkt wordt verwezen naar paragraaf 2.2.5.

Bouwvlakken en wijzigingsbevoegdheden voor vergroting van bouwvlakken

Met het bouwvlak maakt de raad duidelijk waar in het buitengebied verstening is toegestaan. Het bouwvlak is niet alleen bedoeld voor stallen, maar ook voor de bedrijfswoning, erfbebouwing, loodsen/platen voor opslag (voer, mest, werktuigen, etc), silo's, ontsluiting, etc. Ruimte en flexibiliteit binnen de bouwvlakken is wenselijk voor de inrichting van agrarische percelen. Het beperken van de omvang van bouwvlakken, verkleint deze beoogde flexibiliteit en is in het algemeen niet gewenst. Daarnaast maakt het bestemmingsplan (vanwege de consequenties van de provinciale verordening) geen nieuwe stallen bij recht mogelijk, maar altijd via afwijking. Bij nieuwe initiatieven dient tevens te worden aangetoond dat wordt voldaan aan het depositie standstill. Bouwvlakken worden derhalve als gevolg van de uitkomsten van het planMER niet aangepast.

Het planMER toont ook aan dat er heel weinig mogelijkheden zijn om bouwvlakken voor veehouderijen te vergroten naar 1,5 ha: een generieke regeling om deze bouwvlakken te kunnen vergroten is gelet op de nabijheid van het Natura 2000 gebied Brabantse Wal niet haalbaar. Dit betekent niet dat in voorkomende gevallen agrarische veehouderijen niet kunnen doorgroeien: er zal echter sprake moeten zijn van maatwerk en een buitenplanse procedure.

Paardenhouderijen

Voor paardenhouderijen geldt dat er geen emissiearme stalsystemen voorhanden zijn. Bij bedrijven die uitsluitend paarden houden geldt dat elke toename van het aantal paarden leidt tot een verhoging van de emissie en daarmee kan leiden tot een ontoelaatbare toename van depositie. Dat geldt ook voor locaties waar nu geen dieren worden gehouden: indien er (bedrijfsmatig) paarden gehouden gaan worden, neemt de emissie en daarmee de depositie toe. Om deze reden is het noodzakelijk paardenhouderijen apart aan te duiden en de omschakeling van (vollegronds)teeltbedrijven naar bedrijfsmatige paardenhouderijen niet langer mogelijk te maken. Omschakeling van intensieve veehouderij en niet intensieve veehouderij naar paardenhouderij is veelal, in verband met de emissiefactoren van de betreffende dieren, wel mogelijk binnen het depositie standstill en wordt gezien als een aanvaardbare ontwikkeling.

Vertaling in herziening

De resultaten zoals opgenomen in het planMER/passende beoordeling bieden het gemeentebestuur de nodig informatie omtrent de milieugevolgen van voorgestelde ontwikkelingen en leiden samenvattend tot de volgende aanpassing van beleid en regels:

  • om een toename van stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden te voorkomen en de huidige agrarische bouwvlakken te handhaven is het noodzakelijk een regeling in het plan op te nemen waarmee de depositie op voor verzuringgevoelige habitaits in Natura 2000 gebieden niet verder toeneemt; het opnemen van een zogenaamd depositie standstill; bedrijfsontwikkeling is mogelijk binnen het depositie standstill, bijvoorbeeld door de toepassing van emissie-arme technieken in stallen (interne saldering) of door de toepassing weidegang (heeft in principe een gunstig effect op emissie);
  • de omschakeling van een veehouderij naar een paardenhouderij is mogelijk omdat hierbij in veel gevallen sprake is van een afname van emissie en daarmee van depositie;
  • er worden geen omschakelingsmogelijkheden opgenomen voor agrarische bedrijven zonder vee naar agrarisch bedrijven met vee of paardenhouderijen;
  • de omschakeling van intensieve veehouderij naar niet intensieve veehouderij blijft mogelijk;
  • als gevolg van de huidige overbelaste situaties binnen het Natura 2000 gebied Brabantse Wal kan het plan niet langer generieke mogelijkheden bieden om agrarische bouwvlakken voor de veehouderij te vergroten; voor toekomstige vergrotingen zal (buitenplans) maatwerk moeten worden geleverd;
  • bij diverse ontwikkelingen moet nadrukkelijk in de voorwaarden worden opgenomen dat natuurwaarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
  • kleine windturbines worden uitgesloten in Natura 2000 gebieden, een zone van 250 meter daaromheen en ten noordwesten van de A58;
  • de verruiming van de mogelijkheden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen wordt uitgesloten in een zone van 500 meter rond kwetsbare natuur (niet in 'attentiegebieden ehs' en niet binnen 500 meter vanaf Natura 2000).

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

Een bestemmingsplan bestaat uit de juridisch bindende regels en verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

6.2 Opzet van de partiële herziening

Voorliggend Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening 2016 betreft een gedeeltelijke herziening van het geldende bestemmingsplan Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied en Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied, 3e herziening. Hierdoor is sprake van een afwijkende opzet in vergelijking met een 'regulier' bestemmingsplan.

Voor het inzichtelijk krijgen van de geldende juridisch-planologische situatie binnen het plangebied, is het daarom noodzakelijk om naast deze partiële herziening ook het geldende bestemmingsplan Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied en Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied, 3e herziening. te raadplegen; deze partiële herziening geeft geen compleet overzicht van de nieuwe juridisch-planologische situatie. Op www.ruimtelijkeplannen.nl is door de gemeente een geconsolideerd plan tot en met de 3e herziening gepubliceerd; dit plan biedt een goed inzicht in het juridisch-planologische kader maar is niet juridisch bindend. Nadat ook deze partiële herziening onherroepelijk is geworden zal het geconsolideerde plan worden geactualiseerd.

Verbeelding

Alleen de percelen waar naar aanleiding van deze herziening een aanpassing plaatsvindt worden op de verbeelding opgenomen. De SVBP2012 biedt de mogelijkheid om uitsluitend die zaken in de herziening op te nemen die wijzigen. Uitgangspunt voor de weergave op de verbeelding is dat alleen het gewijzigde aspect in beeld gebracht wordt. Gebleken is dat niet alle wijzigingen op basis van deze systematiek in beeld gebracht kunnen worden. Hierbij gaat het voornamelijk om zaken die van de verbeelding verwijderd dienen te worden. Denk bijvoorbeeld aan het verwijderen van een functieaanduiding of het verwijderen van een gedeelte van het bouwvlak (dit is het geval wanneer het bouwvlak verkleind of van vorm veranderd dient te worden).

Om die reden wordt ten aanzien van de verbeelding gebruikgemaakt van 2 systematieken:

  • Alleen het gewijzigde aspect wordt in beeld gebracht. Aangenomen kan worden dat het overige op het perceel niet wijzigt en derhalve van toepassing blijft. Voorbeeld: de bestemming Agrarisch wordt gewijzigd in de bestemming Wonen waarbij het bouwvlak niet wordt gewijzigd. In dit geval wordt alleen de gele kleur van de woonbestemming in beeld gebracht. Logisch gevolg is dat de groene kleur van de bestemming Agrarisch komt te vervallen omdat een perceel niet twee enkelbestemmingen kan bevatten. Deze verwijdering van de bestemming Agrarisch behoeft niet in beeld gebracht te worden.
  • Voor percelen waar bijvoorbeeld een aanduiding of een bouwvlak verwijderd dient te worden, worden alle perceelsgebonden enkelbestemmingen, functie, maatvoerings- en bouwaanduidingen in beeld gebracht behalve het te verwijderen aspect. Voor deze gronden geldt dat de nieuwe situatie/de eindsituatie op perceelsniveau zichtbaar is (dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen die niet worden gewijzigd, worden voor het perceel niet zichtbaar gemaakt).

Om een compleet beeld te krijgen van de nieuwe situatie, dient deze herziening derhalve in samenhang met het basisplan geraadpleegd te worden.

Voor de percelen in de herziening, waar een andere enkelbestemming wordt toegekend of een aanduiding wordt gewijzigd, kunnen de regels uit het basisplan en de herziening met betrekking tot deze enkelbestemming of aanduiding ter discussie worden gesteld.

Regels

Voor de regels geldt dat de regels zijn weergegeven zoals die na vaststelling van deze partiële herziening gelden. De niet gemarkeerde regels hebben betrekking op de regels zoals deze gelden vanuit het moederplan en de 3e herziening. De wijzigingen dan wel aanvullingen/verwijderingen als gevolg van onderhavige partiële herziening 2016 zijn in de planregels - met een doorhaling in groen (' regel ') of een toevoeging in geel ('regel') - opgenomen. Alleen de geel (toevoegingen) of groen (vervallen tekst) gemarkeerde aanpassingen maken dus juridisch-planologisch onderdeel uit van deze partiële herziening. De niet gemarkeerde regels zijn ter informatie opgenomen zodat een goed beeld ontstaat van de nieuwe regels en hoe deze ingepast zijn in de (bestaande) regels van het vigerende plan. Van belang is dat de niet gemarkeerde regels niet opnieuw ter discussie gesteld kunnen worden omdat deze enkel een informatieve rol in deze herziening vervullen en formeel geen onderdeel van deze herziening uitmaken.

De herziening is opgesteld op basis van SVBP2012 omdat terinzagelegging plaatsvindt na 1 juli 2013. Voor alle bestemmingsplannen die worden opgesteld na deze datum - ook voor partiële herzieningen - dient op basis van de Wro SVBP2012 te worden toegepast. De gebruikte terminologie van SVBP2012 kan op onderdelen verschillen van die van SVBP2008, de standaard die in het moederplan is toegepast.

Tot slot

Waterschap Brabantse Delta heeft in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg gewezen op het feit dat de Keur van het waterschap van toepassing is in het plangebied.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorontwerpbestemmingsplan en de Notitie Reikwijdte en detailniveau (Nrd) hebben vanaf 21 januari 2016, gedurende een periode van 6 weken voor de inspraak ter inzage gelegen en zijn toegezonden aan diverse overleginstanties. Er zijn in totaal 15 inspraakreacties/vooroverlegreacties ingediend tijdens voormelde periode. Deze reacties zijn in de Nota Beantwoording inspraak en overleg samengevat en beantwoord. In deze Nota zijn tevens de ambtshalve aanpassingen weergegeven. Het voorontwerpbestemmingsplan en de de Nrd zijn ook op 17 februari 2016 besproken met een klankbordgroep waarvoor Benegora, Namiro, ZLTO afdeling Woensdrecht, Brabants Landschap, Vereniging Natuurmonumenten, recreatie ondernemers en de agrarische natuurvereniging waren uitgenodigd.

Samenvattend zijn de volgende aanpassingen in het plan doorgevoerd.

De toelichting is aangevuld met de volgende onderdelen:

  • a. toevoeging van de actuele QRA van Dow, propyleenleidingen, aan de bijlagen van de toelichting;
  • b. toevoeging van de QRA van Air Liquide leidingen en aanvulling van de paragraaf over externe veiligheid van chemicaliënleidingen;
  • c. de reactie van de Veiligheidsregio;
  • d. het waterschap heeft gewezen op het feit dat de Keur van toepassing is binnen het plangebied;
  • e. toevoeging van de resultaten van het planMER in hoofdstuk 5: emissie standstill bij agrarische artikelen, definitie voor emissie standstill, aanvulling voorwaarden voor vergroting recreatiewoningen en kleinschalige windturbines, geen vergroting van agrarische bouwvlakken voor veehouderij, 500 meter afstandseis bij uitbreiding permanente teeltondersteunende voorzieningen; overigens zijn deze aanpassingen in het ontwerpplan met de vaststelling gewijzigd; zie hoofdstuk 8;
  • f. aanvulling van de toelichting met betrekking tot de opgenomen regels om nieuwvestiging van en omschakeling naar intensieve veehouderij te voorkomen;
  • g. aanvulling van de toelichting op de Visie voor het buitengebied (aanvulling van de toelichting met betrekking tot zorginitiatieven en aangeven dat deze initiatieven ook als nevenactiviteit bij agrarische bedrijven mogelijk wordt gemaakt; toelichting op de 3 pijlers: natuur- en landschap - recreatie - economie);
  • h. toelichting op de wijze waarop 'vergelijkbare milieubelasting' bij be- en verwerking van agrarische producten moet worden toegepast;
  • i. aangegeven wordt dat de Vr 2014 in de meest recente versie is verwerkt;
  • j. aanvulling van de toelichting op uitsterfregeling voor Aviolandalaan 27;
  • k. aanvulling van hoofdstuk 7: maatschappelijke en economisch uitvoerbaarheid;
  • l. de hoofdstukken 2 tot en met 6 zijn aangepast aan de hierna beschreven aanpassing van regels en verbeelding.

Aanpassing van de artikelen heeft plaatsgevonden op de volgende onderdelen:

  • m. de wijzigingsbevoegdheid voor zorginitiatieven wordt uitgebreid met regels voor externe veiligheid; tevens wordt opgenomen dat een initiatief in de groenblauwe mantel dient bij te dragen aan de ontwikkeling van de waarden en kenmerken van de groen blauwe mantel;
  • n. aanpassing van de regels voor vergroting van recreatiewoningen op verblijfsrecreatieve terreinen (verbeteren leesbaarheid en verwerken resultaten planMER);
  • o. aanpassing regels voor uitbreiding glastuinbouwbedrijven in de groenblauwe mantel;
  • p. de mogelijkheden voor nieuwe agrarische bouwvlakken in artikel 3 en 5 komen te vervallen;
  • q. de mogelijkheden voor vergroting van agrarische bouwvlakken voor de veehouderij in de artikelen 3 en 5 komen te vervallen;
  • r. de uitzondering dat eenmalig 100 m2 agrarisch bedrijfsbebouwing voor veehouderij buiten beschouwing kan blijven bij de toets of een initiatief voldoet aan de Vr komt te vervallen: deze uitzondering is al opgenomen in Nadere regels waarnaar wordt verwezen;
  • s. de bepalingen die betrekking hebben op het gebruik van bouwlagen in stallen voor het houden van dieren is verbeterd;
  • t. de bepalingen voor sleufsilo's en kuilvoerplaten buiten het agrarische bouwvlak zijn aangevuld;afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden van agrarische en andere artikelen waarbij sprake was van de voorwaarde van 'een goede landschappelijke inpassing' zijn aangepast: er wordt in de regels opgenomen dat landschappelijke inpassing en/of ruimtelijke kwaliteitswinst noodzakelijk is, overeenkomstig het regionale afsprakenkader en er zijn regels opgenomen om de realisering en instandhouding te waarborgen; aan de regels is een begripsbepaling voor landschappelijke inpassing en/of ruimtelijke kwaliteitswinst toegevoegd;
  • u. aan de agrarische artikelen 3, 4, 5 en 6 is een ammoniakemissie standstill toegevoegd (aan de specifieke gebruiksregels); aan artikel 1 is een begripsbepaling voor de bestaande ammoniakemissie toegevoegd; voor een beperkt aantal initiatieven wordt een uitzondering opgenomen; voor de volledigheid wordt gewezen op het feit dat het ammoniakemissie standstill uit het ontwerpplan met de vaststelling is gewijzigd in een depositiestandstill; zie hoofdstuk 8;
  • v. de begripsbepaling voor een niet grondgebonden en grondgebonden agrarische bedrijfsvoering worden verbeterd;
  • w. in de artikelen 23.1 en 24.1 wordt opgenomen dat de recreatieparken zijn bestemd voor de bedrijfsmatige exploitatie van een verblijfsrecreatief terrein; bij gewijzigde vaststelling is deze bepaling weer komen te vervallen;
  • x. bij de wijzigingsbevoegdheid voor kleine windturbines wordt verwezen naar de van toepassing zijnde regels voor bouwen in de gebieden met hoogtebeperking ten gevolge van het vliegveld Woensdrecht en wordt de bouw uitgesloten in Natura 2000 gebieden, een zone van 250 meter daaromheen en het gebied ten noordwesten van de A58 tot de plangrens;
  • y. de regels voor de bewerking en verwerking van de agrarisch producten van derden is aangepast;
  • z. het artikel voor de Buisleidingstraat is uitgebreid met een verplicht advies van de leidingbeheerder;
  • aa. in de regels voor de uitsterfconstructie Aviolandalaan 27 wordt opgenomen dat er pas sprake is van beëindigen indien het gebruik gedurende 1 jaar (365 dagen) is gestaakt.;
  • ab. er is een verruiming opgenomen van de mogelijkheden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen op de gronden met de bestemming Agrarisch (artikel 3.9.15);
  • ac. er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen naar Wonen voor een perceel aan de Langeweg 2;
  • ad. het begrip 'hoofdgebouw is aangepast;
  • ae. met een aanvulling van de 'afwijking van gebruiksregels' bij agrarisch artikelen wordt de mogelijkheid opgenomen om een zorgfunctie ook als nevenactiviteit te realiseren;
  • af. de wijzigingsbevoegdheid voor verruiming van de ontwikkelingsmogelijkheden voor landbouwverwante bedrijven wordt aangevuld met de bedrijven waarvoor deze bevoegdheid mag worden toegepast;
  • ag. de toevoeging 'met uitzondering van mantelzorg' bij diverse artikelen zorgde voor verwarring bij de toepassing ervan en komt te vervallen;
  • ah. de specifieke gebruiksbepaling bij artikel 28.5 komt te vervallen.

Aanpassing van de verbeelding heeft plaatsgevonden op de volgende onderdelen:

  • ai. de plangrens was abusievelijk nog niet aangepast ter plaatse van het bestemmingsplan 'Uitbreiding bedrijfsterrein de Kooi';
  • aj. aanpassing van de bestemmings- en/of bouwvlakken Trambaan 16, Oud Hinkeloorddijk 5, Weg naar Wouw 38, Postbaan 79, Koppelstraat 30, Postbaan 70 en Ossendrechtseweg 66;
  • ak. de aanpassing Caterspolder 3 komt te vervallen;
  • al. de aanduiding voor een neventak intensieve veehouderij aan de Sportlaan 11 wordt gewijzigd in de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij;
  • am. aanpassing van de begrenzing van de aanduiding 'ecologische hoofdstructuur' en de dubbelbestemming Waarde – Natura 2000; de aanduiding en dubbelbestemming zijn geheel in de nieuwe begrenzing in de herziening opgenomen;
  • an. aanpassing van de aanduiding en de regels voor het gasdrukmeet – en regelstation van de Gasunie in Ossendrecht;
  • ao. diverse dubbelbestemmingen en aanduiding binnen de bestemming Buisleidingenstraat komen te vervallen;
  • ap. de bestemming Leiding – Water is aangepast aan de actuele tracés; de bestemming is in zijn geheel in de nieuwe begrenzing opgenomen in de herziening; aanvullend zijn ook de regels aangepast.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

De aanpassingen in deze herziening vloeien voort uit de gewijzigde Verordening ruimte 2014, de vastgestelde Visie Buitengebied en dient verder tot een verbetering van de leesbaarheid en reparatie van een aantal onvolkomenheden in het vastgestelde plan. Deze aanpassingen (met uitzondering van de vertaling van de visie) zien niet op ontwikkelingen op basis waarvan kostenverhaal mogelijk is. De kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan zijn dan ook voor rekening van de gemeente en het opstellen van een exploitatieplan is voor deze onderdelen van de herziening niet aan de orde.

De ontwikkelingen op basis van de Visie Buitengebied kunnen hoofdzakelijk mogelijk worden gemaakt door middel van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Het betreft in alle gevallen particulier initiatief, waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze kosten worden door middel van leges gedekt. Mochten er andere kosten zijn, die op grond van artikel 6.13 Wet ruimtelijke ordening dienen te worden verhaald, dan zal uitsluitend worden meegewerkt aan de omgevingsvergunning voor afwijken of wijziging, nadat een exploitatieovereenkomst is gesloten.

Overige kosten, die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. De gemeente zal daarom bij iedere aanvraag bezien of er planschade kan ontstaan. Indien dit het geval kan zijn, zal met de belanghebbende aanvrager een overeenkomst worden gesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de planschadekosten moet betalen, die gemaakt worden in het belang van de aanvrager.

Hoofdstuk 8 Bij de vaststelling aangebrachte wijzigingen

Het ontwerpbestemmingsplan (inclusief planMER) heeft vanaf 19 mei 2016, gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn in totaal 20 zienswijzen ingediend tijdens voormelde periode. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota Beantwoording Zienswijzen. Deze nota is opgenomen in bijlage 10. In de nota staan ook de ambtshalve wijzigingen beschreven.

Samenvattend is de bestemmingsplanherziening op de volgende onderdelen gewijzigd vastgesteld.

De toelichting is aangevuld op de volgende onderdelen

  • a. in de toelichting is kort ingegaan op het positieve toetsingsadvies van de Comissie voor de m.e.r. en is een voetnoot geplaatst in het planMER over de wijze waarop berekeningen en correcties zijn doorgevoerd en moeten worden begrepen;
  • b. aan de toelichting is een oplegnotitie toegevoegd waarin de effecten van meer dieren buiten de stal inzichtelijk worden gemaakt (bijlage9);
  • c. in de toelichting is verduidelijkt dat in de 3e herziening reeds een regeling is opgenomen voor kwetsbare objecten;
  • d. in de toelichting is kort ingegaan op de externe veiligheidsrisico's van de rijkswegen A58 en A4;
  • e. de hoofdstukken 2 tot en met 7 zijn aangepast aan de hierna beschreven aanpassing van regels en verbeelding;

De regels en verbeelding zijn aangepast op de volgende onderdelen

  • f. aan de begripsbepalingen is het begrip 'veehouderij' toegevoegd;
  • g. de regels voor het ammoniakstandstill zijn gewijzigd in een depositiestandstill (artikel 3.5.1, 4.5.1, 5.5.1 en 6.5.1); de begripsbepalingen 1.34, 1.35, 1.36, 1.37, 1.38 en 1.39 zijn aangepast of toegevoegd;
  • h. de begripsbepaling in artikel 1.29 wordt aangevuld ('al dan niet' gekoeld opslaan);
  • i. aanpassing van de artikelen 3.2.2, 5.2.2 en 6.2.2 om de bestaande oppervlakte aan bedrijfsbebouwing van de veehouderij nader te kunnen bepalen;
  • j. aanpassing van de bouwregels voor agrarische hobbymatige agrarische bedrijven in artikel 5.2 en 6.2;
  • k. aanpassing van de bouwregels voor sleufsilo's in de artikelen 3.2.6, 5.2.6 en 6.2.7 ;
  • l. aanpassing van de afwijkingsregels voor bouwen bij agrarisch bestemmingen (genoemde maatvoeringsaanduidingen komen niet voor); het betreft de artikelen 5.4.3, 3.4.3, en 3.6.4;
  • m. aanpassing van artikel 6.1, 6.2.2, 6.4.3, 6.5.1 en 6.6.4: binnen deze bestemming komt geen neventak intensieve veehouderij meer voor maar wel een intensieve veehouderij;
  • n. aanvulling van de artikelen 3.6.1, 4.6.1, 5.6.1, 6.6.1 (ontwikkeling van nevenactiviteiten waarbij kwetsbare objecten binnen risicocontouren van leidingen moeten worden voorkomen), 3.9.13, 4.9.5, 5.9.13, 6.9.4, 7.9.1, 11.9.1, 12.9.1, 14.9.1 en 20.9.1 (voorkomen dat door de omzetting van bedrijfswoningen (beperkt kwetsbare objecten) naar burgerwoningen kwetsbare objecten binnen risicocontouren van leidingen ontstaan);
  • o. in de wijzigingsbevoegdheden voor bedrijfswoningen naar burgerwoningen komt de bepaling omtrent geluidszones te vervallen; het betreft de artikelen 3.9.13, 4.9.5, 5.9.13, 6.9.4, 7.9.1, 11.9.1, 12.9.1 en 14.9.1;
  • p. de voorwaarden in artikel 3.9.15 worden aangevuld (permanente teeltondersteunende voorzieningen aansluiten aan aanwezige bebouwing);
  • q. een verschrijving in artikel 14.9.2 wordt gecorrigeerd;
  • r. bij de artikelen 33, 34, 35, 37 en 47.21 vervalt het woord 'onevenredig(e)' in relatie tot het leidingenbelang;
  • s. de voorwaarden in artikel 49.2.1 worden aangevuld (sloop overtollige bebouwing);
  • t. de bepaling omtrent bedrijfsmatige exploitatie in artikel 23.1 en 24.1 komt te vervallen;
  • u. de regels voor de verlening van omgevingsvergunningen voor werken en werkzaamheden op de gronden met de bestemming Waarde - Aardkundig waardevol gebied en Waarde - Natura 2000 zijn aangepast;
  • v. bijlage 4 Afwijkende aantallen wordt aangepast met de resultaten van inventarisatie en bedrijfsbezoek; in artikel 5.5 wordt een verwijzing naar de bijlage toegevoegd;
  • w. de begrenzing van de aanduiding 'reservering waterberging' is aangepast aan de begrenzing zoals opgenomen in de Vr;
  • x. de aanduiding 'ecologische verbindingszone' zoals verwoord in de toelichting was abusievelijk nog niet op de verbeelding opgenomen; deze omissie is hersteld;
  • y. de bestemming 'Maatschappelijk - Militaire vliegveld' van een agrarisch perceel aan de Groeneweg is in verband met een eigendomswisseling gewijzigd in 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden';
  • z. aan het perceel Schapendreef 101 is de ontbrekende functieaanduiding 'recreatiewoning' toegevoegd;
  • aa. aan het perceel Grindweg is het ontbrekende bouwvlak voor de windturbine toegevoegd;
  • ab. een ontbrekend stukje van de Zebra gasleiding is toegevoegd aan de verbeelding;
  • ac. de actualisering van het archeologiebeleid wordt bij nader inzien nog niet in de planherziening verwerkt; om de raadpleegbaarheid van het plan te verbeteren wordt de vigerende aanduiding voor archeologische verwachtingswaarden samengevoegd in grotere vlakken die rechtstreeks aan artikel 52 worden gekoppeld;
  • ad. voor het najaar van 2016 is een beperkte aanpassing van de Vr voorzien voor wat betreft de aanduidingen 'ecologische hoofdstructuur', 'groenblauwe mantel' en 'behoud en herstel watersystemen'; het betreft ondergeschikte aanpassingen waarvoor met de betrokken eigenaren/beheerders afspraken zijn gemaakt; de verbeelding wordt hierop aangepast;
  • ae. de actuele begrenzing van de planherziening 'Windturbinepark Kabeljauwbeek 2016' is verwerkt;
  • af. het perceel Bremweg 1 is toegevoegd;
  • ag. vermeld wordt dat er door de toevoeging van artikelen en artikelleden een vernummering plaatsvindt; ook is gecontroleerd of de kleuraanduidingen in geel en groen goed zijn weergegeven.