direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Molenstraat e.o. 2016
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0865.vghBPMolenstraateo-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de periode 2004 tot en met 2014 zijn de bestemmingsplannen voor het bebouwde gebied van de gemeente Vught geactualiseerd in 8 (hoofd)bestemmingsplannen. Het betreft de volgende bestemmingsplannen:

  • Schoonveld (inclusief 1e herziening);
  • Molenstraat e.o. (inclusief 1e herziening);
  • Vijverhof (inclusief 1e herziening);
  • Villapark/Loonsbaan (exclusief De Koepel);
  • Taalstraat/Loyolalaan (exclusief Stadhouderpark);
  • De Baarzen/Vughtse Hoeven;
  • Vught Centrum e.o.;
  • Voorburg e.o..

Inmiddels zijn de bestemmingsplannen voor Schoonveld (2015) en Vijverhof (2016) herzien.

Het bestemmingsplan voor het plangebied Molenstraat e.o. is op 19 mei 2005 vastgesteld en onherroepelijk geworden op 8 november 2006. Aangezien de wettelijke plantermijn in 2016 verloopt dient het bestemmingsplan voor dit plangebied geactualiseerd te worden. Dit houdt concreet in dat de afgelopen periode genomen planologische beslissingen voor dit plangebied in één bestemmingsplan opgenomen worden en daarbij gestreefd wordt naar uniformiteit en rechtsgelijkheid. Tevens worden bij de actualisatie een aantal zaken gerepareerd waarvan in de afgelopen planperiode is gebleken dat deze op verschillende manieren interpreteerbaar zijn. Het doel van deze actualisatie is dat de gemeente weer beschikt over een actuele en toetsbare regeling qua gebruiks- en bouwmogelijkheden en het bestemmingsplan daarmee weer voldoet aan de eisen van deze tijd.

1.2 Plangebied

Het plangebied Molenstraat e.o. ligt vrij centraal in Vught en wordt begrensd door Michiel de Ruyterweg, spoorlijn Eindhoven - s'-Hertogenbosch, Wolfskamerweg en Esscheweg. Dit is de plangrens overeenkomstig het plangebied van het vigerende bestemmingsplan, met dien verstande dat het plangebied van de woningbouwontwikkeling Kleine Zeeheldenbuurt nu is opgenomen in onderhavig plangebied. Deze woningbouwontwikkeling is inmiddels grotendeels gerealiseerd en derhalve (planologisch-juridisch) aan te merken als bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.vghBPMolenstraateo-VG01_0001.png"

Begrenzing plangebied bestemmingsplan 'Molenstraat e.o. 2016'

De keuze voor deze begrenzing is gemaakt bij de actualisering van het thans vigerende bestemmingsplan 'Molenstraat e.o.' Op grond van de ruimtelijke herkenbaarheid en hanteerbaarheid van het bestemmingsplan zelf is bij de actualisering wederom voor deze begrenzing gekozen. De plangrens sluit daarbij aan op de aangrenzende bestemmingsplannen.

Wel wordt één locatie binnen het plangebied niet meegenomen. Het betreft de locatie Elzenburg, waar momenteel woningbouw wordt ontwikkeld. Gezien de beoogde woningbouwontwikkeling op deze locatie en het doorlopen van een zelfstandige procedure hiervoor (wijzigingsplan) is een deel van deze locatie buiten het plangebied gelaten.

1.3 Het vigerende bestemmingsplan

Voor het plangebied zijn tot het onherroepelijk worden van deze planherziening de hierna genoemde bestemmingsplannen van de gemeente Vught geheel of gedeeltelijk van kracht:

  • Bestemmingsplan 'Molenstraat e.o.', vastgesteld 19 mei 2005, goedgekeurd 6 december 2005 en onherroepelijk geworden op 8 november 2006;
  • Bestemmingsplan 'Molenstraat e.o., 1e herziening', vastgesteld 30 oktober 2008, goedgekeurd 19 mei 2009 en onherroepelijk geworden op 9 september 2009;
  • Bestemmingsplan 'Kleine Zeeheldenbuurt', vastgesteld 27 maart 2008 en onherroepelijk geworden op 28 augustus 2008;
  • Wijzigingsplan ''t Paleisje', vastgesteld 27 mei 2014 en onherroepelijk geworden op 27 mei 2014;
  • Bestemmingsplan 'Ovonde Martinilaan', vastgesteld 19 maart 2015 en onherroepelijk geworden op 21 mei 2015.

Daarnaast zijn er een aantal ontheffingen Wro alsmede afwijkingen in het kader van de Wabo geweest.

1.4 Juridische planvorming

Dit bestemmingsplan is een zogenoemd gedetailleerd bestemmingsplan met een beheerskarakter. Specifieke aandacht gaat daarbij uit naar het bedrijventerrein Industrieweg/Baarzenstraat. Voor dit bedrijventerrein zijn op basis van de bestaande situatie uitgangspunten geformuleerd. De consequenties van deze uitgangspunten en daarmee de invulling voor het bedrijventerrein Industrieweg/Baarzenweg zijn concreet door vertaald in onderhavig bestemmingsplan.

De keuze voor 'mate van gedetailleerdheid' van het bestemmingsplan uit zich vooral in een op perceelsniveau goed uitgewerkte verbeelding. Op perceelsniveau is voor woningen en voorzieningen afzonderlijk aangegeven wat waar gebouwd mag worden en wel op een zodanige wijze dat het belang van de buren/omgeving daarbij vooraf is meegewogen.

Door een uniforme regeling voor alle inwoners van het plangebied, die ook gebruikt is in het kader van de herziening van de bestemmingsplannen Schoonveld (2015) en Vijverhof (2016), ontstaat rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Het bestemmingsplan 'Molenstraat e.o. 2016' vervangt, na vaststelling, de oude bestemmingsplangebieden met uitzondering van een deel van de locatie Elzenburg (afzonderlijk wijzigingsplan), waar woningbouw is voorzien. Deze locatie vormt een zogenaamde 'witte vlek' binnen het plangebied.

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidend hoofdstuk volgt een beschrijving van de huidige situatie binnen het plangebied. Vervolgens komen de relevante beleidskaders op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau aan bod. In een hoofdstuk over de omgevingsaspecten wordt nader ingegaan op de milieuaspecten, flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie. In een hoofdstuk wordt de doorvertaling van het beleid en uitgangspunten in het bestemmingsplan nader toegelicht. Vervolgens wordt in de toelichting op regels het juridische deel van het bestemmingsplan (de planregels in combinatie met de verbeelding) nader toegelicht, waarna de financiële haalbaarheid aan bod komt. Ter afsluiting van de toelichting wordt de procedure die dit bestemmingsplan doorloopt beschreven.

Hoofdstuk 2 Het plangebied

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt op basis van de uitgevoerde inventarisatie een beeld geschetst van het plangebied. De huidige situatie is het gevolg van veranderende natuurlijke omstandigheden en menselijke ingrepen gedurende vele eeuwen.

Om de huidige situatie binnen het plangebied goed in beeld te brengen is een aparte analyse voor de ruimtelijke en functionele structuur gemaakt.

2.2 Inventarisatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.vghBPMolenstraateo-VG01_0002.png"

Inventarisatie kaart plangebied bestemmingsplan 'Molenstraat e.o. 2016' met discrepanties

In het kader van de voorbereiding op onderhavig bestemmingsplan heeft een GIS-inventarisatie plaatsgevonden. In deze GIS-inventarisatie is een vergelijking gemaakt tussen de vigerende bestemming en de bij de gemeente beschikbare Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG gegevens).

Bij deze herziening is gekeken wat er op dit moment aan functies aanwezig is op basis van de BAG gegevens. Dit is vergeleken met wat er in het oude bestemmingsplan was opgenomen. De geconstateerde verschillen zijn daarna apart bekeken en daarop is een keuze gemaakt welke functie c.q. bestemming voor dit plan is opgenomen. Bijvoorbeeld een aantal locaties die als beroep aan huis worden beschouwd zijn bestemd als wonen, terwijl deze locaties in het vorige bestemmingsplan een bestemming hadden gerelateerd aan het bedrijf aan huis. In de BAG is voor deze locaties zowel de bedrijfsfunctie als de woonfunctie vastgelegd.

Wat hier ook van belang is, is de structuurvisie, waarin is aangegeven dat woongebieden (zoals Molenstraat e.o.) verder naar woongebieden moeten worden getransformeerd. Hierdoor is de keuze gemaakt om solitaire bedrijfsbestemmingen en detailhandelsbestemmingen etc. zoveel mogelijk weg te bestemmen indien deze functies niet meer aanwezig waren.

2.3 Ruimtelijke structuur

2.3.1 Stedenbouwkundige structuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.vghBPMolenstraateo-VG01_0003.png"

Stedenbouwkundige structuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.vghBPMolenstraateo-VG01_0004.png"

Impressie woonbebouwing

De stedenbouwkundige uitleg van het plangebied Molenstraat e.o. valt in historische lijnen als volgt te beschrijven. Van oudsher (1830) moet het een weinig ontsloten open gebied van hooi- en graslanden zijn geweest. De voornaamste wegen in het plangebied waren de Molenstraat en de Esscheweg. Verder kwam in het plangebied het landgoed Ouwerkerk van voor 1725 voor. Dit ongeveer 150 ha grote landgoed is bij de aanleg van het spoor naar Boxtel in 1868 in zijn geheel ten gronde gericht.

Van die historische gegevens is weinig meer over. Alleen de tracés van Molenstraat en Esscheweg volgen de oude veldwegen. Op de splitsing, waar deze wegen samen kwamen hebben zich van oudsher steeds functies gevestigd. Dit is uiteindelijk uitgegroeid tot de huidige voorzieningen aan het Moleneindplein. Van het historische landgoed Ouwerkerk resteert weinig meer. Het enige wat hier nog van over is zijn de sterk verbouwde restanten van de oude dienstgebouwen (Ouwerkerklaan 2/4). Momenteel wordt deze bebouwing gebruikt als woning en is het opgenomen op de gemeentelijke monumentenlijst.

Oudere bebouwing wordt in het plangebied verder niet aangetroffen. Het merendeel van het plangebied geeft een scala aan complexgewijze woningbouw uit de laatste 5 decennia. Er is daardoor relatief veel geschakelde woningbouw en weinig (half-)vrijstaande. Deze karakteristiek van de buurt is in grote lijn een beeldbepalend gegeven.

Het gedeelte in Molenstraat e.o. van de Kleine Zeeheldenbuurt is een voorbeeld van volkshuisvesting uit de jaren '50. Als gevolg van de ouderdom van dit complex voor deze buurt is een herstructureringsplan uitgewerkt. Door de ouderdom van de woningen binnen dit gebied is op grond van de bouwkundige staat, de verbeteringskosten, de beperkte levensduur na renovatie (afschrijvingstermijn) en de woningmarkt met betrekking tot de vraag naar deze typen, gekozen voor vervangende nieuwbouw. Dit plan is planologisch-juridisch vastgelegd in een afzonderlijk bestemmingsplan en in de afgelopen planperiode (gedeeltelijk) gerealiseerd en daarmee aan te merken als bestaande situatie.

Verder is binnen het plangebied van Molenstraat e.o. een maatschappelijke bestemming aan de Vondelstraat, ter hoogte van het Guido Gezellehof en Felix Timmermansstraat, omgezet in een woonbestemming. Hier zijn in de afgelopen planperiode een 6-tal patiowoningen gerealiseerd.

2.3.2 Groen en Water

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.vghBPMolenstraateo-VG01_0005.png"

Aanwezig groen en water

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.vghBPMolenstraateo-VG01_0006.png"

Aanwezig groen binnen het plangebied

De groenstructuur is een afgeleide van de stedenbouwkundige uitleg van het gebied. Het groen in de Vondelstraat sluit aan op het structurele groen in de buurt Schoonveld. Van een gelijke orde is de waterpartij met flankerend groen aan de Jan van Galenstraat. De aan de planrand gelegen Michiel de Ruyterweg en Esscheweg vormen door de aanwezige laanbeplanting een bijdrage aan de groenstructuur van de wijk. De bomen langs de Molenstraat versterken het beeld midden in het plangebied.

Opvallend zijn twee grote open groenvoorzieningen bij de sporthal Ouwerkerk en op de hoek Brabantlaan-Wolfskamerweg, welke laatste nog uitloopt in de Lidwinastraat. Het betreft gebruiks- en speelgroen voor de buurt.

2.3.3 Verkeersstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.vghBPMolenstraateo-VG01_0007.png"

Verkeersstructuur

De buurt Molenstraat e.o. wordt begrensd door belangrijke verkeersinfrastructuur, zoals de spoorlijn, Esscheweg en Wolfskamerweg (verkeersader). De buurt wordt omgeven door een stelsel van randwegen, wanneer de Michiel de Ruyterweg daarbij meegerekend wordt.

De Molenstraat heeft een belangrijke rol in de verbinding met Vught centrum en de Industrieweg, die de concentratie aan bedrijven ter plaatse ontsluit. De aard en inrichting van de wegen leidt ertoe dat ze (meestal) ook nog een belangrijke schakel zijn in de fietsroutestructuur. De Baarzenstraat is daarbij vooral van belang voor de aansluiting met Vught Zuid.

Openbaar vervoer is aanwezig in de vorm van tweetal busroutes. Het NS station is gemakkelijk bereikbaar door de diverse kortsluitingen met de Esschestraat (Schoonveld).

2.3.4 Bebouwingsstructuur

De bebouwingsstructuur van het plangebied bestaat enerzijds uit het 'oude' bebouwingslint aan de Esscheweg en anderzijds uit de daarachter gelegen aangrenzende complexgewijze uitbreidingen. De bebouwing aan dit bebouwingslint heeft een divers karakter. De bebouwing verschilt hier sterk qua verschijningsvorm, gevelindeling, materiaalgebruik, goothoogte, kapvorm en frontbreedte. Daarnaast bestaat de bebouwingsstructuur aan de oostzijde van het plangebied uit overwegend bedrijfsbebouwing aan de Industrieweg en Bestevaer. Rondom het Moleneindplein laat de bebouwingstructuur gestapelde bebouwing zien met op de begane grond een plint met voorzieningen (winkels).

De aangrenzende complexgewijze uitbreidingen laten een uniform beeld zien. Het betreft hier voornamelijk grondgebonden woningen, in de vorm van geschakelde woningen in twee bouwlagen met kap. Gestapelde woningen komen verspreid in het plangebied voor. Deze appartementencomplexen bestaan maximaal uit 4 bouwlagen en zijn plat afgedekt. Op de hoek Wolfskamerweg/Baarzenstraat heeft een kleinschalige herstructurering plaatsgevonden door de realisatie van een appartementencomplex ter plaatse.

2.4 Functionele structuur

2.4.1 Wonen

De belangrijkste functie binnen het plangebied is de functie wonen. Het merendeel van de bebouwing binnen het plangebied bestaat uit woningen. De woningen zijn overwegend grondgebonden woningen, uitgezonderd een aantal complexen met gestapelde woningen. De grondgebonden woningen bestaan hoofdzakelijk uit geschakelde (aaneengebouwd) woningen.

In de Kleine Zeeheldenbuurt, aan de Jan van Amstelstraat (91-137) komt een aparte woonvorm voor. Dit appartementencomplex wordt gebruikt voor begeleid wonen. De oorspronkelijke appartementen zijn hiervoor gesplitst in twee kleinere eenheden (studio's).

2.4.2 Voorzieningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.vghBPMolenstraateo-VG01_0008.png"

Voorzieningen Moleneindplein

Aan het Moleneindplein is een concentratie aan (winkel)voorzieningen gelegen. Het betreffen overwegend winkels afgewisseld met horecagelegenheden. Deze voorzieningen zijn aan te merken als een wijkwinkelcentrum. Deze voorzieningen aan het Moleneindplein zijn niet alleen voor de bewoners van het plangebied van Molestraat e.o. Het verzorgingsgebied strekt zich uit tot geheel Vught Zuid (Schoonveld, Vijverhof, Molenstraat, Vughtse Hoeven en De Baarzen).

Direct aansluiten aan het Moleneindplein bevindt zich een concentratie van buurtgeoriënteerde voorzieningen. Voor deze concentratie van buurtgeörienteerde voorzieningen (locatie De Wieken), waar nu o.a. basisscholen en kinderdagverblijven aanwezig zijn, staan ontwikkelingen op stapel. De plannen voor deze ontwikkelingen zijn nog niet concreet genoeg om rechtstreeks op te kunnen nemen in onderhavig bestemmingsplan.

2.4.3 Bedrijven

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.vghBPMolenstraateo-VG01_0009.png"

Impressie bedrijfsbebouwing bedrijventerrein Industrieweg

Aan de oostzijde van het plangebied voor Molenstraat e.o ligt het bedrijventerrein Industrieweg. Ontwikkelingen in de periode 1983 tot heden zijn zeer divers geweest. De diversiteit is tevens een signaal voor het feit dat de oorspronkelijke planopzet afwijkt van de huidige behoefte. De zich voordoende spontane ontwikkelingen rond gebruik en verkaveling (afsplitsing van eigendommen) op dit bedrijventerrein geven een perfect beeld van wat zich rond de veranderende bedrijvigheid en werkgelegenheid in Vught voordoet.

De oorspronkelijke intentie, de vestiging van industriële bedrijvigheid (inclusief categorie 3) en ambacht en diensten lijkt achterhaald. Hiervoor is het bedrijventerrein aan de Industrieweg qua omvang en schaalniveau niet geschikt. Dit heeft ertoe geleid dat steeds meer en met name kleinschalige vormen van dienstverlening, ambachtelijke bedrijvigheid, kantoorachtige activiteiten en maatschappelijk gerichte (commerciële) diensten en bijbehorende detailhandel

zich op dit bedrijventerrein manifesteren. Aan de Baarzenstraat heeft zich in de loop der tijd een splitsing voltrokken tussen voormalige bedrijfswoningen en bedrijfsactiviteiten op perceelgedeelten achter deze woningen.

Deze ontwikkelingen in de afgelopen decennia vragen om herziening van beleid voor dit bedrijventerrein. In dat kader is voor het bedrijventerrein een uitgebreide inventarisatie gedaan en zijn er uitgangspunten in de vorm van beleidskeuzes geformuleerd. Deze uitgangpunten/beleidskeuzes zijn onder gemeentelijk beleid in paragraaf 3.4.6 nader beschreven.

2.4.4 Sport

De sporthal Ouwerkerk is inmiddels uitgegroeid tot een sportcentrum met hedendaagse flankerende voorzieningen, zoals fitness, horeca, e.d. De sporthal heeft hierdoor een aantrekkende werking, die het buurtniveau al snel te boven gaat.

2.5 Vigerende bouwtitels en bouwmogelijkheden

Naast de hiervoor beschreven ruimtelijke en functionele structuur zijn er op basis van de thans vigerende bestemmingsplannen in het plangebied van Molenstraat nog plekken aanwezig met geldende bouwmogelijkheden waar nog één of meerdere woningen gebouwd kunnen worden. Het betreft de woningbouwmogelijkheden in de Kleine Zeeheldenbuurt.

De planologisch juridische woningbouwmogelijkheden uit het voorheen geldende bestemmingsplan 'Kleine Zeeheldenbuurt', welke nog niet gerealiseerd zijn, zijn bij de actualisering van dit bestemmingsplan meegenomen. De bestaande mogelijkheden van deze vigerende bouwtitels worden gerespecteerd.

Binnen het plangebied zijn tevens het appartementencomplex aan de Wolfskamerweg/Baarzenstraat, de patiowoningen (plan 't Paleisje) aan de Vondelstraat en de ovonde aan de Martinilaan in de afgelopen planperiode gerealiseerd. Deze ontwikkelingen worden in het kader van onderhavige actualisatie van het bestemmingsplan dan ook overeenkomstig het vigerende planologische-juridisch regime c.q. de bestaande situatie bestemd.

Verder zal voor de dierenwinkel aan de Adriaan Poortersstraat 20 door middel van een persoonsgebonden overgangsrecht worden geregeld, zodat deze functie, die niet passend is binnen de woonomgeving, in de toekomst zal verdwijnen. Een nadere motivering hieromtrent is opgenomen in paragraaf 5.6.1. De horecabestemming aan de Michiel de Ruyterweg 46 wordt omgezet naar Wonen, conform het huidige gebruik.

Tot slot wordt de woning aan de Industrieweg 2, die in het vigerende bestemmingsplan nog geregeld is als een bedrijfswoning met de aanduiding 'kantoor' aangemerkt als een reguliere woning en ook als zodanig geregeld. De nadere motivering hieromtrent is opgenomen in paragraaf 3.4.7.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het, voor het bebouwd gebied van Vught en Molenstraat in het bijzonder, relevante (inter)nationale, provinciale en regionale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Vught zelf. Sommige beleidsstukken zijn op meerdere terreinen van toepassing

3.2 Rijksbeleid

Op nationaal niveau is naast het beleid dat direct door de rijksoverheid wordt geformuleerd, ook het beleid dat vanuit de Europese Unie aan ons land wordt opgelegd, van toepassing. Het relevante Rijks- en Europees beleid is vervat in:

  • Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012);
  • Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011);
  • Ladder duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening);
  • Modernisering Monumentenzorg (2009);
  • Verdrag van Malta (1992);
  • Natura 2000 (2006);
  • Nationaal Waterplan (2009);
  • Beleidslijn grote rivieren.
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:

  • De veranderende behoefte aan wonen en werken;
  • De mobiliteit van personen;
  • Economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
  • De bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
  • Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
  • Aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;
  • Deregulering.

Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren.

Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.

De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Concurrentiekracht

Nederland wil in 2040 tot de top 10 van de meest concurrerende economieën van de wereld behoren. Van belang daarvoor is een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dat betekent onder meer dat moet worden ingezet op sterke stedelijke regio's, optimale bereikbaarheid en goede (logistieke) verbindingen met het buitenland.

Belangrijke innovatieve economische sectoren voor Nederland zijn onder meer: Water, Agro & Food, High Tech Systemen en Materialen, Life Sciences & Health, Chemie, Energie, Logistiek en Creatieve Industrie.

Bereikbaarheid

Het mobiliteitssysteem moet robuust en samenhangend worden (waaronder knooppunt-ontwikkeling), meer keuzemogelijkheden bieden en voldoende capaciteit hebben om de groei van de mobiliteit op de middellange (2028) en lange termijn (2040) op te vangen. Daarbij moet worden gekozen voor een integrale benadering die de mobiliteitsgroei in samenhang met ruimtelijke ontwikkeling faciliteert. De ambitie is dat gebruikers in 2040 beschikken over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Leefbaarheid en veiligheid

De ruimtelijke verschillen in Nederland nemen toe onder invloed van urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening. Deze toenemende regionale verschillen hebben consequenties voor de verstedelijking in Nederland. Vraag en aanbod van woningen, bedrijventerreinen en kantoren zijn daardoor niet overal in evenwicht (kwantitatief en kwalitatief). De ambitie voor 2040 is dat woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en dat locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.

Voorts is het nodig onze bijzondere waarden en internationaal onderscheidende kwaliteiten te koesteren en te versterken, hetgeen vraagt om de borging van natuurwaarden, biodiversiteit, cultuurhistorische waarden en een goede milieukwaliteit. De ambitie voor 2040 is het bieden van een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als landelijk gebied. Belangrijke onderdelen daarvan zijn ook een blijvende bescherming tegen extreme weersomstandigheden en overstromingen alsmede het voorzien in voldoende zoetwater in droge perioden.

Op basis van voorgaande doelstellingen zijn vervolgens 13 nationale belangen benoemd. Hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan. Voor onderhavig bestemmingsplan zijn van belang:

  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's (nationaal belang 8);
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13).

Onderhavig bestemmingsplan betreft een conserverend plan waarin geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt, waarbij het belang van het Rijk in het geding is. Bovendien voorziet de SVIR niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Wel worden de omgevingsaspecten expliciet in het kader van dit bestemmingsplan beschouwd (hoofdstuk 4). Verder heeft een transparante en zorgvuldige belangenafweging bij de toekenning van de bestemmingen plaats gevonden op basis van de vigerende regelingen en de uitgevoerde GIS analyse. Dit houdt in dat voor het vaststellen van bestemmingsplan 'Molenstraat e.o. 2016' geen beperkingen vanuit de SVIR gelden.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De hiervoor beschreven SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

Met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.

Sinds de inwerkingtreding per 1 juli 2008 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn instrumenten zoals een planologische kernbeslissing (pkb) en concrete beleidsbeslissingen (cbb) niet meer beschikbaar.

Middels het Barro wordt voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op een later moment zal het besluit worden aangevuld met andere onderwerpen uit de SVIR.

De meeste onderwerpen waarvoor in het Barro regels zijn gesteld, zijn alleen van toepassing voor een bestemmingsplan dat na inwerkingtreding van het Barro van kracht wordt. Een dergelijk bestemmingsplan zal dan wel voor het eerst een nieuwe ontwikkeling of nieuwe bebouwing mogelijk moeten maken (zogenoemde nieuw-nieuwbepalingen).

De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen.

Onderhavig bestemmingsplan betreft een conserverend plan waarin geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. Uit het Barro volgen geen nationale belangen die een planologisch-juridische doorwerking hebben in het plangebied. Dit houdt in dat er voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.

3.2.3 Ladder duurzame verstedelijking

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en dient overprogrammering te worden voorkomen. Door middel van de ‘ladder van duurzame verstedelijking’ (kortweg: duurzaamheidsladder) vindt een toetsing plaats. De ladder bestaat uit drie treden:

  • 1. Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien. Het kan zowel om een kwantitatieve als kwalitatieve behoefte gaan.
  • 2. Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformaties van bestaande locaties;
  • 3. Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

Onderhavig bestemmingsplan betreft een overwegend conserverend bestemmingsplan waarin geen ruimte wordt geboden voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 1.1.1. Besluit ruimtelijke ordening en er vindt geen nieuw ruimtebeslag door bijvoorbeeld bebouwing plaats, in afwijking van de mogelijkheden die de geldende bestemmingsplannen reeds bieden.

Ten aanzien van de bedrijventerreinen is van belang dat door de doorgemaakte groei en de ontwikkeling door de jaren heen inmiddels sprake is van een gebied met een grote diversiteit aan functies. Door deze historisch gegroeide situatie is geen sprake meer van een zuiver traditioneel bedrijventerrein met uitsluitend bedrijven, maar is sprake van een gemengd gebied. Gezien de ligging van het bedrijventerrein in een overwegend woongebied sluit deze gegroeide situatie beter aan op de omgeving dan een bedrijventerrein bestaande uit reguliere productie- en industriële bedrijven. De ruimtelijke impact van de gemengde situatie sluit derhalve beter aan bij de woningen in de directe omgeving

Gezien de transformatie van de bedrijventerreinen die geleidelijk heeft plaatsgevonden is een heroverweging gemaakt ten aanzien van het beleid voor de bedrijventerreinen. Deze heroverweging heeft geleid tot de 'Beleidsvisie bedrijventerreinen Vught', die hierna in paragraaf 3.4.6 nog uitgebreid aan de orde komt. Op basis van deze visie voor de bedrijventerreinen worden - ook in lijn met de gemeentelijke structuurvisie - in onderhavig bestemmingsplan mogelijkheden geboden voor een verruiming van de gebruiksmogelijkheden van het bedrijventerrein Industrieweg/Baarzenstraat. Daarbij is rekening gehouden met de positionering van het terrein ten opzichte van het centrum en de mogelijke impact daarvan op het centrumgebied. Kortgezegd levert de verruiming van de gebruiksmogelijkheden een bijdrage aan het beperken van de leegstand op de bedrijventerreinen, waarmee ook wordt voorzien in duurzaam ruimtegebruik. Gezien de aard en omvang van de toegelaten functies zijn daarbij geen (onevenredig) nadelige gevolgen voor het centrum voorzien op het gebied van de leefbaarheid en/of het ondernemersklimaat.

3.2.4 Modernisering Monumentenzorg

Belangrijke doelen van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) zijn het stimuleren en ondersteunen van gebiedsgericht werken, het belang van cultuurhistorie laten meewegen in de ruimtelijke ordening, het formuleren van een visie op erfgoed en het verminderen van de administratieve lastendruk. Inmiddels is er verder gewerkt aan een visie 'Erfgoed en ruimte'. Ook is er in de tussentijd een handreiking 'Erfgoed en ruimte' verschenen.

Het ministerie van OC&W heeft in 2009 de beleidsbrief MoMo opgesteld. De beleidsbrief geeft de nieuwe visie op de monumentenzorg weer. In november 2009 stemde de Tweede Kamer hiermee in.

De modernisering monumentenzorg is gebaseerd op 3 pijlers:

Pijler 1:

Cultuurhistorische belangen meewegen in ruimtelijke ordening. Hierbij vindt een verschuiving plaats van objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte aanpak. De omgeving van het monument gaat een belangrijkere rol spelen.

Pijler 2:

Krachtiger en eenvoudiger regelgeving. Minder, kortere en eenvoudigere procedures, afstand tussen expert en leek kleiner, meer vrijheid en keuzemogelijkheden voor monumenteneigenaren.

Pijler 3:

Bevorderen van herbestemmingen. Historische gebouwen, complexen, terreinen en landschappen kunnen hun functie en daarmee hun gebruik verliezen. Dit kan leiden tot verval waardoor belangrijke cultuurhistorische waarden verloren gaan. Het toekennen van een andere bestemming kan bijdragen aan het behoud. Eigenaren kunnen hiervoor subsidie krijgen, zowel voor het onderzoeken van de mogelijkheden voor een nieuwe bestemming als voor het wind- en waterdicht houden van de monumenten tijdens de ontwikkeling.

Concreet heeft de modernisering geleid tot aanpassing van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) per 1 januari 2012, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Visie erfgoed en ruimte, de afbouw van aanwijzing beschermde stads- en dorpsgezichten en, misschien wel het belangrijkst: een verandering in de manier van denken: cultureel erfgoed als belangrijke factor en kans in ruimtelijke ontwikkelingen.

Het is dus essentieel dat ruimtelijke ordening en erfgoed elkaar in een vroeg stadium van het plantraject vinden. De stedenbouwkundige zal zich bewust moeten zijn van de cultuurhistorische waarden en deze meenemen in de planvorming.

In dat kader worden de binnen de kern van Vught aanwezige monumenten en cultuurhistorische waarden in voldoende mate beschermd door de Monumentenwet 1988 en hoeft in onderhavig bestemmingsplan geen nadere regeling opgenomen te worden.

3.2.5 Verdrag van Malta

Het Verdrag van Malta, ook wel de Conventie van Valletta genoemd, is een Europees verdrag dat in 1992 is ondertekend door de lidstaten van de Raad van Europa. Het verdrag is er op gericht het bodemarchief beter te beschermen. Het bodemarchief bestaat uit alle archeologische waarden die zich in de grond bevinden, zoals gebruiksvoorwerpen, grafvelden en nederzettingen. Deze archeologische waarden dienen op een integrale wijze beschermd te worden, waarbij de volgende drie principes gelden:

  • Tijdig rekening houden met eventuele aanwezigheid van archeologische waarden.

Het is belangrijk dat bij de ruimtelijke inrichting van een gebied tijdig rekening gehouden wordt met mogelijk aanwezige archeologische resten. Daarom dient voorafgaand aan een nieuwe ontwikkeling onderzoek plaats te vinden naar archeologische waarden in de bodem van het plangebied. Hierdoor kunnen tijdig archeologievriendelijke alternatieven gezocht worden en wordt tevens een stukje onzekerheid tijdens de bouw van de ontwikkelingen weggenomen, doordat vooraf duidelijk is of er al dan niet archeologische resten in de bodem te verwachten zijn.

  • Behoud in situ.

Er wordt naar gestreefd archeologische waarden op de plaats zelf te bewaren (behoud in situ). In de bodem blijven de resten immers goed geconserveerd. Indien mogelijk worden de resten ingepast in de ontwikkeling, zodat ze tastbaar en goed zichtbaar blijven.

  • Verstoorder betaalt.

Degene die verantwoordelijk is voor het verstoren van de grond dient te betalen voor het doen van opgravingen en het documenteren van archeologische waarden, wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

Het verdrag is vertaald in de Monumentenwet. Ook kan het verdrag worden teruggevonden in onder andere de Ontgrondingswet. Het is dan ook belangrijk dat de ontwikkelingen in het plangebied conform het verdrag zijn, en daarmee dan ook conform de wet.

Aangezien dit bestemmingsplan de actualisatie betreft van verouderde bestemmingsplannen en nieuwe ontwikkelingen niet aan de orde zijn, is het aspect archeologie niet direct aan de orde.

3.2.6 Natura 2000

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.vghBPMolenstraateo-VG01_0010.png"

Natura 2000-gebieden in de directe omgeving van Vught

Natura 2000 is een Europees netwerk van natuurgebieden met als doel het ontwikkelen en in stand houden van soorten en ecosystemen die belangrijk zijn voor Europa. Deze gebieden zijn aangewezen op basis van de Natuurbeschermingswet en de Vogel- en Habitat-richtlijn.

Het beleid houdt echter niet bij de landsgrenzen op, vogels en planten trekken zich immers niets aan van landsgrenzen. Er zijn drie thema's die centraal staan bij Natura 2000, zoals volgt uit diverse bronnen van het regiebureau Natura 2000, te weten beleven, gebruiken en beschermen:

  • Beleven houdt in dat er ruimte wordt gecreëerd voor recreatie. Recreatie en natuurontwikkeling in dezelfde omgeving betekent echter wel dat er goede afspraken gemaakt moeten worden;
  • Met gebruiken wordt bedoeld dat de natuur naast haar schoonheid ook economisch functioneel is. Wonen, werken en recreëren in een mooie omgeving is het streven, waarbij economie en ecologie met elkaar in balans dienen te zijn;
  • Beschermen wil zeggen het duurzaam beschermen van flora en fauna.

Het ideaalbeeld wordt bereikt wanneer de drie thema's in combinatie met elkaar zonder problemen van toepassing kunnen zijn op natuurgebieden. Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (EL&I) neemt hierin het voortouw, door Natura 2000-gebieden aan te wijzen. Bij het aanwijzen van een gebied wordt op basis van enkel ecologische argumenten bepaald welke natuurwaarden op welke locatie geholpen moeten worden en welke doelstellingen daarbij behaald moeten worden. Voor ieder definitief aangewezen natuurgebied dient een beheersplan opgesteld te worden met een looptijd van zes jaar. Een dergelijk beheersplan wordt opgesteld in goed overleg met eigenaren, beheerders en betrokken overheden (met name gemeenten, waterschappen en provincies). Het plan geeft weer wat er moet gebeuren om de gestelde doelen te bereiken en wie daarvoor verantwoordelijk is. Natura 2000-gebieden kennen een bepaalde bescherming. Deze bescherming is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet.

Gemeenten zijn derhalve verplicht om beheersplannen ten aanzien van Natura 2000-gebieden door te laten werken in het betreffende bestemmingsplan, indien een dergelijk gebied (gedeeltelijk) binnen het plangebied valt.

Binnen de gemeente Vught zelf zijn gedeelten van de Natura 2000-gebieden 'Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen' en 'Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek' gelegen. Beide gebieden zijn niet binnen het plangebied van Molenstraat e.o. gelegen. Deze Natura 2000-gebieden zijn op ruime afstand (> 1 km) van het plangebied gelegen en derhalve niet van toepassing op het plangebied. Bovendien betreft onderhavig bestemmingsplan een conserverend plan met overwegend woonbestemmingen. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet aan de orde.

3.2.7 Nationaal Waterplan

In paragraaf 4.8 Water is het beleid uit het Nationaal Waterplan nader uitgeschreven.

3.3 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is hoofdzakelijk vastgelegd in:

  • Structuurvisie Ruimtelijke Ordening;
  • Verordening Ruimte Noord Brabant.
3.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.vghBPMolenstraateo-VG01_0011.png"

Structurenkaart Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant.

De structuurvisie Ruimtelijke Ordening geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant weer tot en met 2025. Het beleid is gestoeld op een evenwicht van het milieu (planet), de mens (people) en de markt (profit) in ruimtelijke kwaliteit. Hierbij is het van groot belang om bestaande kwaliteiten te benutten en als uitgangspunt te nemen bij ontwikkelingen.

Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten. Daarnaast dienen er voldoende veilige en goed bereikbare werkplekken te zijn voor de bevolking. Steden moeten aantrekkelijk blijven voor diverse bevolkingsgroepen en dienen garant te staan voor het aanbieden van (bovenlokale) voorzieningen.

Voor wat betreft de markt is het van belang dat de gunstige ligging wordt benut. De ligging ten opzichte van andere economische clusters in Europa is uitstekend. Met de (internationale) bereikbaarheid is het echter slechter gesteld. Dit vormt dan ook een belangrijk uitgangspunt in het provinciale beleid. Belangrijk is om netwerken te vormen, tussen de kennisindustrie, regionale economische clusters en Europese clusters. Daarnaast is veiligheid een belangrijk aspect. Goederenvervoer per spoor zal in de toekomst om stedelijke gebieden heen geleid moeten worden.

Het landschap van Noord-Brabant is vrij karakteristiek. Er zijn veel beeldbepalende elementen en natuurlijke waarden in het landschap te vinden. Deze dienen beschermd en ontwikkeld te worden. Met name het watersysteem is erg belangrijk. Het landschap heeft ook een functie als werkterrein, voornamelijk voor de agrarische sector. Schaalvergroting van deze landbouw wordt geconcentreerd in speciaal aangewezen gebieden. De landbouw komt daarnaast steeds vaker in een verbrede vorm voor. Dit wordt gestimuleerd, met name ook het landschapsbeheer.

Duurzaamheid is nog steeds een belangrijk onderwerp binnen de ruimtelijke ordening. Er moet op zoek gegaan worden naar alternatieve mogelijkheden om energie op te wekken. Zo kan gewerkt worden aan een gezondere leefomgeving.

Het plangebied maakt binnen de structuurvisie Ruimtelijke Ordening onderdeel uit van de stedelijke structuur en is aangeduid als 'stedelijk concentratiegebied'. Hiervoor gelden de volgende belangen:

  • Ontwikkelen van kwaliteiten voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied;
  • Het accent wordt verlegd naar de te ontwikkelen kwaliteiten, de inzet op herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied;
  • Benutting van functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied. Inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik;
  • Inspelen op de (toekomstige) bevolkingsontwikkelingen;
  • Nieuwe ontwikkelingen moeten inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek.

Het plangebied bestaat uitsluitend uit bestaand bebouwd gebied. Onderhavig bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan waarin geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen aan de orde zijn. Hiermee wordt voornamelijk ingezet op een planologisch-juridisch regime gericht op het beheer van het bestaand stedelijk gebied.

3.3.2 Verordening ruimte 2014

De Verordening ruimte 2014 is op 19 maart 2014 in werking getreden. De verordening is de juridische vertaling van de structuurvisie en bevat derhalve onderwerpen die in de visie naar voren komen.

Dit betreft onder andere de belangen die de provincie wil behartigen en de manier waarop dit zal geschieden, alsmede regels waarmee rekening gehouden moet worden bij het opstellen van een bestemmingsplan of andere planologische maatregelen. Deze regels zijn direct bindend voor overheden. Zo weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn.

Zoals in paragraaf 3.3.1 reeds is aangegeven, is het plangebied binnen de Verordening Ruimte 2014 gelegen binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Verder is het plangebied aanduid als 'stedelijk concentratiegebied'.

Het provinciale beleid is al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Enerzijds om de steden voldoende draagvlak te geven voor hun functie als economische en culturele motor, anderzijds om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent het uitgangspunt van bundeling van verstedelijking dat het leeuwendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in de stedelijke concentratiegebieden. Deze zijn tezamen met de daarbij behorende zoekgebieden voor verstedelijking zodanig ruim aangeduid, dat zij voor langere tijd – met het perspectief van 20 à 25 jaar – kunnen voorzien in de ruimtebehoefte voor wonen, werken en andere verstedelijkingsopgaven.

De stedelijke concentratiegebieden en de daarbij behorende zoekgebieden voor verstedelijking worden door de provincie gezien als ruimtelijk samenhangende, verstedelijkte gebieden. Daarbinnen liggen mogelijkheden voor verdere concentratie en verstedelijking.

Stedelijke concentratiegebieden ontwikkelen zich tot complete stedelijke gebieden. Dit betekent dat ze een aantrekkelijk, in verschillende dichtheden vormgegeven woon-, werk- en leefmilieu bieden. Bijzondere aandacht is er voor bereikbaarheid, groen, milieu, recreatiemogelijkheden dicht bij huis en een verbrede landbouw die inspeelt op de vraag vanuit de steden. Er wordt gestreefd naar verscheidenheid van woonmilieus, met een menging van woningtypen, bevolkingsgroepen en functies. Er liggen tal van mogelijkheden het bestaand stedelijk gebied beter te benutten door inbreiden en herstructureren en intensief en meervoudig ruimtegebruik. Tegelijkertijd zal het echter in een aantal gevallen onontkoombaar zijn het landelijke, niet verstedelijkte gebied te benutten om te voorzien in de ruimtebehoefte voor verstedelijking.

Binnen het als zodanig aangewezen stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij, binnen de grenzen van andere wetgeving, te voorzien in stedelijke ontwikkelingen. Wel bevat de Verordening Ruimte specifieke regels voor nieuwbouw van woningen (artikel 4.3.) en aan te leggen of uit te breiden bedrijventerreinen en kantorenlocaties (artikel 4.4), regels voor bestaande bedrijventerreinen en kantorenlocaties (artikel 4.5) en regels voor bestaande en nieuw te vestigen bedrijven in kernen in landelijk gebied (artikel 4.6).

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe woningen mogelijk en voorziet ook niet in de uitbreiding van bedrijventerreinen of kantorenlocaties. Wel wordt voorzien in een verruiming van gebruiksmogelijkheden van de bestaande bedrijventerreinen op basis van de Beleidsvisie bedrijventerreinen Vught, waarop nog nader zal worden ingegaan in paragraaf 3.4.6. Die verruiming wordt deels ingegeven door de reeds bestaande situatie, maar ook vanuit de wens bedrijvigheid binnen de gemeente ruimte te geven voor ontwikkeling, mits op de juiste plek en van de juiste kwaliteit. Door de beoogde verruiming wordt tevens beoogd de leegstand op de bedrijventerreinen terug te dringen, zonder (onevenredig) nadelige gevolgen voor het centrum. De bouwmogelijkheden zijn afgestemd op de reeds bestaande bouwmogelijkheden op grond van de geldende bestemmingsplannen. Daarbij is voorzien in ruime bouwvlakken met een maximumbebouwingspercentage en passende maximum bouwhoogtes (10 à 13 meter), waardoor een efficiënt gebruik van de kavels mogelijk is en toch ruimte blijft voor o.a. het opvangen van de parkeerbehoefte. Daarmee wordt een goede bruto-nettoverhouding geboden.

De milieucategorieën voor de binnen het plangebied gelegen bedrijventerreinen zijn beperkt tot categorie 1 en 2, aangezien de gemeente Vught er in de eerder reeds benoemde Beleidsvisie bedrijventerreinen Vught bewust voor kiest enkel op de terreinen Kettingweg en de Kempenlandstraat bedrijven van een hogere categorie toe te staan (categorie 3.1).

De terreinen zijn reeds geheel verkaveld en uitgegeven, waardoor regels ten aanzien van de kavelomvang niet aan de orde zijn.

3.4 Gemeentelijk beleid

Het op dit bestemmingsplan van toepassing zijnde beleid is vastgelegd in:

  • Structuurvisie Vught;
  • Welstandsnota gemeente Vught, 2e herziening 2016;
  • Nota Groen, groen heeft toekomst;
  • Verkeers- en Vervoersplan Vught;
  • Parkeerbeleid en Parkeernormen 2013-2022.

Momenteel wordt ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan een beleidsvisie voor de bedrijventerreinen in Vught opgesteld. Deze beleidsvisie zal gelijktijdig met dit bestemmingsplan meelopen voor vaststelling in december 2016. Ten behoeve van deze beleidsvisie voor de bedrijventerreinen zijn uitgangspunten en beleidskeuzes geformuleerd. Deze worden aanvullend op bovenstaand beleid nader omschreven in paragraaf 3.4.6.

3.4.1 Structuurvisie

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.vghBPMolenstraateo-VG01_0012.png"

Structuurvisiekaart, uitsnede Molenstraat e.o.

Op 19 december 2013 is de structuurvisie 2013 vastgesteld. Deze structuurvisie beslaat het hele grondgebied van de gemeente Vught, zowel het buitengebied als de bebouwde kom. In een structuurvisie wordt de gewenste ruimtelijke structuur voor de komende 10 tot 15 jaar vastgelegd. Het opstellen van een structuurvisie is een ‘verplichting’ vanuit de 'nieuwe' Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Het vormt de basis voor nieuwe ontwikkelingen en wordt indien concreet aan de orde doorvertaald in bestemmingsplannen, waaronder onderhavig bestemmingsplan. De Wro heeft ook andere mogelijkheden aan het instrument van de Structuurvisie toegevoegd, zoals:

  • Het vestigen van voorkeursrecht;
  • De mogelijke verevening tussen locaties onderling;
  • Het opnemen van fondsbijdragen voor bovenplanse kosten in exploitatieopzetten;
  • Het bieden van een basis voor financiële afspraken in (exploitatie)overeenkomsten.

Samengevat kent de gemeente Vught de volgende rollen toe aan voor de structuurvisie:

  • Strategische rol. De gemeente wil aan de hand van de structuurvisie regie kunnen voeren. Het vastleggen van de ambities voor de lange termijn geeft houvast in discussies met rijkspartijen, provincie en in regionale verbanden;
  • Integrerende rol. De gemeente heeft veel sectoraal beleid. De structuurvisie is het instrument bij uitstek om dwarsverbanden te leggen tussen deze sectoren. Daarom zoeken we in eerste instantie naar sectorale opgaven, die binnen de integraliteit van de structuurvisie kunnen worden opgepakt.

De structuurvisie moet ook bijdragen aan het formuleren van een identiteit van Vught. Er zijn weliswaar veel gedeelde associaties met Vught, maar een eenduidige richting hierin is niet gekozen. Een heldere identiteit helpt bij het maken van scherpe keuzes. Voor de wijk Molenstraat e.o. houdt dit het volgende in:

Kenmerkend voor deze wijk is het Moleneindplein met de bijbehorende voorzieningen, sportpark Ouwerkerk, de locatie van het voormalige Elzenburgcollege, de ligging aan het spoor en de vele jaren ‘60 woningen.

In de wijk zijn veel voorzieningen aanwezig. De kwaliteit van de woningen en openbare ruimtes is in deze wijk echter een probleem. Er zijn plekken die toe zijn aan herstructurering. Bij het aanpakken van de woningen en openbare ruimtes kan er dan meteen een koppeling gemaakt worden met het realiseren van ontmoetingsplekken en/of wijksteunpunten. De aanwezigheid van voorzieningen (winkels aan het Moleneindplein) in combinatie met bijvoorbeeld een plek waar zorg aangeboden wordt biedt een aantrekkelijke

woonomgeving voor senioren. Door herstructurering kan bovendien gekeken worden naar de realisatie van woningen voor doelgroepen.

Het Moleneindplein is nu erg gericht op de automobilist. Om de ruimte aantrekkelijker te maken voor voetgangers, kan er gekeken worden naar het beperken van de routes voor autoverkeer voor de winkels langs. Door bijvoorbeeld enkel aan de Esscheweg de inrit van het parkeerterrein te maken, kan er een autovrije ruimte voor de winkels ontstaan, waar voetgangers zich vrijer kunnen bewegen. Aan de achterzijde van het Moleneindplein kan als compensatie een extra route met parkeervoorziening gerealiseerd worden.

De Maarten Trompstraat is een route die verschillende wijken verbindt. Deze route dient versterkt te worden, hiervoor moet gekeken worden naar de bebouwing. Hoe deze bebouwing deze route accentueert en versterkt.

Aan de andere kant van het spoor, ter hoogte van deze wijk, ligt het Zorgpark Voorburg. Om de relatie tussen deze wijk en het zorgpark te verbeteren, dient er goed gekeken te worden naar de routes tussen deze wijken. Het spoor vormt hier echter een grote barrière. Een verdiepte ligging van het spoor kan ook hier ervoor zorgen dat er een beter relatie is tussen de wijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.vghBPMolenstraateo-VG01_0013.png"

Uitsnede structuurvisiekaart Moleneindplein

Het Moleneindplein is wat betreft aanbod een uitermate sterk wijkwinkelcentrum. Vanwege het brede aanbod is het zelfs mogelijk concurrerend met het centrum van Vught. De dagelijkse wijkgerichte voorzieningen hebben een belangrijke rol in de levendigheid van de wijk, maar ook voor de woonmogelijkheden van enkele doelgroepen. In de toekomst wordt het accent voor het Moleneindplein vooral gelegd op de dagelijkse winkels. Een verdere versterking van de mogelijke concurrentie met het centrum is niet gewenst.

De inrichting van het plein is momenteel nogal “schraal” en het autobeeld domineert. De ambitie is om het verblijven op het plein te verbeteren. In een nadere studie zal onderzocht worden hoe dat kan worden gerealiseerd. Voorstelbaar is de directe autoverbinding tussen het plein en het oostelijk gelegen deel van de wijk te laten vervallen. De auto bereikt het plein dus vanaf de Esscheweg en daarmee ontstaat meer ruimte op het plein voor verblijven. 

Aan de Oostzijde van het Moleneindplein – achter de winkels – zal dan parkeergelegenheid gemaakt moeten worden voor bewoners die vanuit die richting komen.

De bedrijventerreinen in Vught kunnen goed ingepast worden in de omgeving. De bedrijven en bedrijventerreinen moeten daarbij ook streven naar de “Vughtse uitstraling”: een hoogwaardige uitstraling.

Vanaf het spoor is de uitstraling van de bedrijvigheid van de bedrijven aan de Industrieweg en Bestevaer nog niet optimaal. Dit voldoet niet aan het Vughtse “hoogwaardige” beeld. Zo is er op een aantal plekken zicht op achterkanten en verrommeling. Dit beeld vanaf het spoor kan verbeterd door de bedrijven hier bijvoorbeeld met groen “in te pakken”.

Om de uitstraling van de bedrijven(terreinen) in Vught zo optimaal te krijgen, is het van belang te kijken naar het beeld vanaf de belangrijke ontsluitingsroutes.

Bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied van Molenstraat e.o. moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de structuurvisie 2013. In onderhavig bestemmingsplan wordt de bestaande situatie opnieuw planologisch-juridisch geregeld. Het bestemmingsplan heeft daarbij een conserverend karakter. Nieuwe ontwikkelingen worden niet rechtstreeks mogelijk gemaakt.

Op basis van het gestelde in de structuurvisie leent het Moleneindplein zich om in de toekomst meer in te zetten voor verblijfsgebied onder de voorwaarde dat de ontsluiting en parkeren voor verkeer op een andere wijze wordt geregeld. Om hiertoe een mogelijkheid binnen het bestemmingsplan te bieden is door middel van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor terrassen een mogelijkheid geboden om het beeld van het Moleneindplein minder door de auto te laten domineren.

Voor de bedrijventerreinen binnen de gemeente is een aparte visie opgesteld. Op deze Beleidsvisie bedrijventerreinen Vught wordt in paragraaf 3.4.6 van deze toelichting nader ingegaan.

3.4.2 Welstandsnota gemeente Vught, 2e herziening 2016

Het welstandsbeleid van de gemeente Vught is specifiek toegesneden op de Vughtse samenleving en haar omgeving. Hierbij is een aantal belangrijke (beschermde) gebieden gekarakteriseerd, in beeld gebracht en zijn duidelijke beoordelingscriteria opgesteld. Tevens is een aantal welstandsvrije gebieden aangewezen, waardoor er meer vrijheid voor de burgers wordt geschapen. Door deze heldere beoordelingscriteria kan de welstandsbeoordeling efficiënt en eenduidig worden doorlopen. Dit onderschrijft de gewenste situatie: snellere processen en minder regeldruk met behoud van ruimtelijke kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.vghBPMolenstraateo-VG01_0014.png"

Uitsnede welstandskaart

Op 4 februari 2016 is de 2e herziening van de welstandsnota vastgesteld. Deze is op 1 maart 2016 in werking getreden. Het welstandsbeleid voor het plangebied Molenstraat e.o. is ondergebracht in het gebied resterend grondgebied (gebied 8). Het resterend grondgebied is ingedeeld in de categorie welstandsniveau 3, met uitzondering van nieuwbouw aan een historisch bebouwingslint en monumenten. Hiervoor gelden geen beoordelingscriteria en is sprake van een welstandsvrij gebied. De excessenregeling is van toepassing in het geval van nieuwbouw.

Voor de ontwikkeling Kleine Zeeheldenbuurt is een beeldkwaliteitsplan van toepassing. Dit beeldkwaliteitsplan geeft voor dit gebied het ruimtelijk-functioneel kader aan. Dit beeldkwaliteitsplan vormt zelfstandig of naast de algemene toetsingscriteria uit de welstandsnota, het toetsingskader voor redelijke eisen van welstand.

Verder betreft onderhavig bestemmingsplan een conserverend plan waarin geen nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien. Buiten het beeldkwaliteitsplan voor de Kleine Zeeheldenbuurt is voor het plangebied geen beeldkwaliteitsplan van toepassing. Bij een eventuele nieuwe ontwikkeling kan de gemeenteraad een nieuw c.q. bijbehorend beeldkwaliteitsplan vaststellen als toetsingskader voor de ontwikkeling.

3.4.3 Nota Groen, groen verbindt

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.vghBPMolenstraateo-VG01_0015.png"

Structuurkaart Nota Groen, groen verbindt

De Nota Groen, Groen Verbindt, is een actualisatie van de Nota Groen, Groen heeft Toekomst, die is vastgesteld in 2009. Deze nieuwe nota is op 4 februari 2016 vastgesteld en in werking getreden. Op basis van deze nota heeft de gemeente de afgelopen jaren gewerkt aan de instandhouding en waar mogelijk uitbreiding van waardevolle groenstructuren. De gemeente Vught geeft hier de komende jaren een vervolg aan op basis van de geactualiseerde visie. Hierin zijn nieuw beleid (o.a. structuurvisie 2013) en ruimtelijke ontwikkelingen (o.a. Programma Hoogfrequent Spoor) verwerkt. De visie is leidend voor het actuele beleid in deze nota.

De volgende doelstellingen zijn richtinggevend voor deze Nota Groen:

  • De bestaande en gewenste groenstructuur beeldend weergeven met als uitgangspunt een duurzame en karakteristieke groenstructuur. Het beschermen, behouden, verbinden en versterken van de huidige groenstructuren en -gebieden vormt de basis voor de ontwikkeling van de gewenste groenstructuur. De groenstructuren en -gebieden zijn een leidraad bij toekomstige ontwikkelingen in de openbare ruimte;
  • Groenbeleid als basis voor de ontwikkeling, inrichting en beheer van het openbaar groen vastleggen, zodat de karakteristieke groenstructuur zich verder kan ontwikkelen tot een duurzame en beheerbare groenstructuur;
  • De groenstructuur levert als drager van cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische kwaliteiten een waardevolle bijdrage aan de leef- en werkomgeving van de inwoners van Vught. Met het beleid in deze Nota Groen stimuleert de gemeente de betrokkenheid van bewoners bij de buitenruimte. Uit deze Nota Groen volgen concrete acties, die zijn opgenomen in het groenuitvoeringsprogramma. Dit betreft zowel gerichte eenmalige verbetermaatregelen van de groenstructuur als het uitwerken van bepaalde beleidsthema’s naar concrete uitvoeringsmaatregelen en procedures.

Onderhavige bestemmingsplan is conserverend van aard en heeft een beheersmatig karakter, waarin geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. De groenstructuur binnen het plangebied blijft ongewijzigd. De bestaande structurele groenvoorzieningen zijn positief bestemd door middel van de bestemming 'Groen'. Het zogenaamde snippergroen binnen de verschillende bestemmingen maakt onderdeel uit van de onderliggende bestemming.

Daarnaast zijn in de nota enkele structuurbepalende en beeldbepalende groenstructuren aangeduid, waaronder een aantal binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Het is gewenst deze structuren te beschermen, te behouden, te verbinden en te versterken, zeker ook aangezien die structuur invulling geeft aan de nagestreefde kwalitatieve uitstraling van onder meer de bedrijventerreinen. Hoewel de betreffende structuren hoofdzakelijk onderdeel uitmaken van de openbare ruimte en daarmee in beheer is bij de gemeente Vught, is het gewenst de hiervoor beschreven doelstelling ook een plek te geven in het bestemmingsplan. Om die reden is de kaart met de groenstructuren die als bijlage bij de Nota Groen is opgenomen, tevens als bijlage opgenomen bij de regels van dit bestemmingsplan. In de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen 'Verkeer' en 'Groen' is vervolgens opgenomen dat de betreffende gronden (mede) zijn bestemd voor de bescherming, het behoud, het verbinden en het versterken van de op de betreffende kaart aangegeven structuurbepalende en beeldbepalende groenstructuren.

3.4.4 Verkeers- en Vervoersplan Vught

In het beleid- en structuurplan van het verkeers- en vervoersplan Vught zijn het beleid en de structuren per thema uitgewerkt. Dit resulteert in een integraal plan, waarbij de modaliteiten op elkaar zijn afgestemd en dat, waar nodig, duidelijke keuzes maakt betreffende de verschillende modaliteiten in relatie tot gebieden/trajecten binnen de gemeentegrenzen. Hierin zijn de volgende thema’s onderscheiden:

  • Bereikbaarheid, met onderscheid naar:
    • 1. langzaam verkeer (fietsverkeer en voetgangers);
    • 2. openbaar vervoer;
    • 3. gemotoriseerd verkeer;
  • Leefbaarheid;
  • Verkeersveiligheid.

Bereikbaarheid

Voor fietsers wordt een aantal verbindingen als hoofdfietsroute aangemerkt. Deze verbindingen zijn gericht op het utilitaire fietsverkeer en bieden een hoge kwaliteit. Met deze maatregelen wordt het gebruik van de fiets gestimuleerd als hoofdvervoerwijze voor interne verplaatsingen.

Naast inzet op gebruik van de fiets en lopen, zet de gemeente ook in op versterking van het openbaar vervoer. De afgelopen jaren is geïnvesteerd in een goede toegankelijkheid van het openbaar vervoer. De koppeling tussen trein en bus is een belangrijke aanvullende wens van de gemeente. Hiervoor wordt ook aandacht gevraagd bij provincie en busvervoerder.

Belangrijkste keuzes in het verkeerssysteem van Vught zijn de uitgangspunten en wensen ten aanzien van de rijksinfrastructuur en de inzet op de lokale hoofdwegenstructuur. Voor de rijksinfrastructuur wordt ingezet op verdiepte ligging van N65 en het spoor naar Eindhoven. Doel is de samenhang en leefbaarheid van Vught te vergroten, door de barrières te verminderen, maar ook om het woon- en leefklimaat van de direct aangrenzende woningen te verbeteren.

Voor Vught is een hoofdwegenstructuur ontwikkeld die het mogelijk maakt de woonwijken te ontlasten van doorgaand autoverkeer. Binnen de Vughtse hoofdwegenstructuur krijgt langzaam verkeer prioriteit. Dit is op deze wegen ook het uitgangspunt als er sprake is van weg- en rioolonderhoud. Pas daarna komen aspecten voor het autoverkeer aan bod.

Leefbaarheid

De rijksinfrastructuur beïnvloedt de leefbaarheid in Vught negatief, door geluidsoverlast, trillingshinder en fijnstof. De gemeente zet voor het terugdringen van die hinder in op een sterke lobby richting de hogere overheden. Inzet is tevens de barrièrewerking van (rijks-)infrastructuur terug te dringen. Daarnaast is er aandacht voor door de gemeente te beïnvloeden leefbaarheidsaspecten. Bij verkeersmaatregelen is er aandacht voor trillingshinder en om effecten op het gebied van geluid en fijnstof in beeld te brengen, beschikt de gemeente over een verkeersmilieukaart.

 

Consequenties van ontwikkelingen worden vooraf in beeld gebracht, zodat in de voorbereiding en uitvoering noodzakelijke maatregelen getroffen kunnen worden. Daar waar mogelijk worden duurzame oplossingen gekozen of wordt hieraan medewerking verleend (bijvoorbeeld laadpalen voor elektrische voertuigen).

Verkeersveiligheid

Voor de inrichting van het wegennet is Duurzaam Veilig het uitgangspunt. Door bijvoorbeeld de schoolomgevingen uniform herkenbaar te maken, is voor iedereen duidelijk dat kinderen hier verblijven en veilig kunnen oversteken. Daarnaast wordt ingezet op verbetering van de verkeersveiligheid met mensgerichte maatregelen volgens de opbouw van Permanente Verkeerseducatie (PVE). Specifiek onveilige locaties nemen af en door verkeersveiligheidacties regionaal op te pakken, worden beschikbare capaciteit en middelen beter benut. De komende jaren wordt een verdere verschuiving van infrastructuurgerichte naar mensgerichte maatregelen voorzien. De gemeente volgt de ontwikkelingen en haakt hierop in als dit meerwaarde heeft.

Integrale afweging - categorisering

Op basis van het beleid en de uitgangspunten per thema, is een categorisering opgesteld voor de infrastructuur van Vught. De kaart met de categorisering bepaald waar 'verkeren' en waar 'verblijven' wenselijk is. Verkeer verplaatst zich over de gebiedsontsluitingswegen en stroomwegen, op de erftoegangswegen heeft verblijven prioriteit. Binnen de verblijfsgebieden krijgt langzaam verkeer de meeste aandacht, gemotoriseerd verkeer is te gast en moet rekening houden met het verblijven. Vught heeft hierin duidelijk keuzes gemaakt. In het beleid is aangegeven dat langzaam verkeer prioriteit krijgt op wegen gelegen binnen de hoofdwegenstructuur en in het centrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.vghBPMolenstraateo-VG01_0016.png"

Categorisering wegen gemeente Vught

Via de verbinding Vijverboslaan/Wolfskamerweg/Laagstraat/Glorieuxlaan vormen de rijkswegen A2 en N65 aan respectivelijk de oostzijde en noordwestzijde van het plangebied voor Molenstraat e.o. de belangrijkste aansluiting op het (inter)nationale wegennet. Deze verbinding betreft een belangrijke gebiedsontsluitingsweg voor het plangebied Molenstraat e.o. en Vught Zuid in zijn algemeenheid. Verder zijn de verbinding Maarten Tromplaan/Industrieweg en Esscheweg voor het plangebied belangrijke erftoegangswegen (type1) in noordzuid richting. De wegen Michiel de Ruyterweg, Molenstraat en Brabantlaan worden eveneens aangemerkt als erftoegangswegen (type 2) De bestaande (woon)bebouwing wordt via deze wegen rechtstreeks ontsloten.

De bestaande ontsluitingsstructuur met bijbehorend ruimtebeslag wordt gerespecteerd, waarbij invulling wordt gegeven aan bovenstaande categorisering. Binnen dit ruimteslag is het vrij om de openbare ruimte in te richten overeenkomstig de categorisering van de wegen, waarbij met bovenstaande rekening wordt gehouden ten aanzien van bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid.

3.4.5 Parkeerbeleid en Parkeernormen 2013-2022

In de Nota Parkeerbeleid 2006 is opgenomen dat monitoring van de parkeersituatie ten minste elke vijf jaar plaats moet vinden. Op basis van een evaluatie is het geactualiseerde parkeerbeleidsplan opgesteld voor de periode 2013-2022. Het parkeerbeleid in dit parkeerbeleidsplan geeft richting aan de wijze waarop de (beperkte) parkeerruimte in de gemeente Vught te verdelen is en de wijze waarop in de parkeerbehoefte (auto en fiets) te voorzien is. Daarbij wordt rekening gehouden met leefbaarheid, veiligheid en de kwaliteit van de openbare ruimte.

In 2012 zijn er nieuwe parkeerkengetallen door het CROW (kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) gepubliceerd. Dat was tevens aanleiding om de parkeernormen te actualiseren. Dat geldt eveneens voor de wijze waarop de parkeerplaatsverplichting voor het centrumgebied wordt uitgevoerd. Naast de verplichting van het parkeren op eigen terrein, is voor het centrumgebied de optie geïntroduceerd om bij te dragen aan het realiseren van openbare uitwisselbare parkeerplaatsen (efficiënt ruimtegebruik, kwaliteit openbare ruimte en financiële efficiency).

 

Omdat de nieuwe parkeernota betrekking heeft op de gehele gemeente zijn er nieuwe thema’s in opgenomen:

  • Parkeerbeleid per type gebied: woonwijken, buurtwinkelcentra, station en OV-haltes, de IJzeren Man;
  • Parkeerbeleid per doelgroep: vrachtwagens en grote voertuigen, gehandicapten, deelauto’s, elektrische auto’s en evenementen;
  • Handhaving;
  • Fietsparkeren.

Op basis hiervan is het nieuwe parkeerbeleid van de gemeente Vught geformuleerd. Bij eventuele functiewijziging of -toevoeging moet met dit beleid rekening gehouden worden en dient de parkeerbehoefte inzichtelijk gemaakt te worden. In het kader van onderhavig bestemmingsplan wordt in de regels dan ook verwezen naar dit parkeerbeleid en de bijbehorende parkeernormen.

3.4.6 Beleidsvisie bedrijventerreinen Vught

De gemeente Vught streeft naar een hoogwaardige uitstraling van de binnen de gemeente gelegen bedrijventerreinen. Daarnaast wenst de gemeente ruimte te bieden voor een breder scala aan functies op de bedrijventerreinen, waaraan behoefte bestaat vanuit 'de markt' en waarmee tevens wordt beoogd de leegstand op bedrijventerreinen terug te dringen. Het uitgangspunt is de huidige variantie aan bedrijvigheid te handhaven en verder te versterken, mits dat gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van de omgeving en zorgt voor samenhang en binding. Het versterken van de karakteristieke groenstructuren vormt daar een belangrijk onderdeel van. Zoals reeds aangegeven in paragraaf 3.4.3 heeft de bescherming en versterking van die groenstructuren ook een plek gekregen in dit bestemmingsplan.

Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan worden in de visie de volgende bedrijventerreinen onderscheiden:

  • 1. Baarzenstraat;
  • 2. Ouwerkerk;
  • 3. Industrieweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.vghBPMolenstraateo-VG01_0017.png"

Aanduiding en globale begrenzing bedrijventerreinen in Vught

In de visie worden een aantal beleidskeuzes gemaakt die hierna worden benoemd en toegelicht. Daarbij wordt ook aangegeven op welke wijze een en ander in het voorliggende bestemmingsplan is verwerkt.

Beleidsuitgangspunt 1 - Bestaande bedrijvigheid

Gevestigde bedrijven worden in staat gesteld in de gemeente te blijven en zich verder te ontwikkelen, waarbij de randvoorwaarden van een goede ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing onverminderd gelden.

Enkel op het bedrijventerreinen Kettingweg en Kempenlandstraat wordt ruimte geboden voor bedrijven tot en met milieucategorie 3. Voor de binnen het plangebied van dit bestemmingsplan gelegen terreinen wordt de vestiging van nieuwe bedrijven daarom beperkt tot milieucategorie 1 en 2. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een toegesneden lijst van bedrijfsactiviteiten. Bestaande bedrijven binnen het plangebied van een hogere milieucategorie zijn specifiek aangeduid. Het betreft enkele bedrijven van milieucategorie 3.1, gevestigd aan de Industrieweg c.q. op de hoek van de Industrieweg / Molenstraat. Aan de Baarzenstraat en op het terrein Ouwerkerk zijn geen bedrijven gevestigd van een hogere milieucategorie dan 2.

Beleidsuitgangspunt 2- Nieuwe bedrijvigheid

Er wordt ruimte geboden voor nieuwe bedrijvigheid op alle bedrijventerreinen, rekeninghoudend met de zonering als aangebracht op basis van beleidsuitgangspunt 1. Dat betekent dat op de bedrijventerreinen aan de Baarzenstraat, aan de Industrieweg en op het terrein Ouwerkerk ruimte wordt geboden voor bedrijven van milieucategorie 1 en 2. Tevens is het gewenst de toegelaten functies verder te verbreden met (bepaalde) maatschappelijke functies, dienstverlening, ondergeschikte detailhandel en sport.

Hieraan wordt in dit bestemmingsplan invulling gegeven door te werken met een lijst van bedrijfsactiviteiten, waardoor een diversiteit aan bedrijven zich op de betreffende terreinen kunnen vestigen, mits maximaal milieucategorie 2. Ook wordt ruimte geboden voor (bepaalde) maatschappelijke functies zoals fysiotherapeuten, praktijkruimten, een uitvaartcentrum en daarmee vergelijkbare functies, kleinschalige fitness-/sportscholen en dienstverleners. In de praktijk zijn deze functies al op de bedrijventerreinen aanwezig en bestaat behoefte aan deze functies op de betreffende terreinen vanuit de markt, onder andere door de beschikbaarheid van voldoende parkeergelegenheid 'voor de deur'. De betreffende functies zetten de leefbaarheid en aantrekkelijkheid in het centrum niet onder druk, aangezien de betreffende functies daar niet direct aan bijdragen. Voorts wordt door deze verruiming een bijdrage geleverd aan het beperken van de leegstand op de bedrijventerreinen, hetgeen de leefbaarheid en het ondernemersklimaat op die terreinen ten goede komt. Hierna wordt bij de beleidsuitgangspunten 6 en 8 nog nader ingegaan op zakelijke dienstverlening en sport- en maatschappelijke functies.

Beleidsuitgangspunt 3 en 4 - Starters / Werken aan huis.

De gemeente Vught staat positief tegenover startersinitiatieven en wil starters goede juridische-planologische randvoorwaarden stellen door mogelijkheden te bieden voor werken aan huis en door de gebruiksmogelijkheden van bedrijfsverzamelgebouwen te verruimen. Ten aanzien van werken aan huis geldt dat de omvang en uitstraling zodanig moet zijn dat geen onevenredige hinder ontstaat voor de omliggende woonfuncties. Er mag geen publieksaantrekkende werking zijn en er dient voldoende parkeergelegenheid aanwezig te zijn.

Zoals hiervoor reeds aangegeven zijn de gebruiksmogelijkheden van bedrijfsverzamelgebouwen verruimd. Door de verschillende afmetingen van de beschikbare units is er ook voor starters gelegenheid zich te vestigen op de binnen het plangebied aanwezige bedrijventerreinen.

Beleidsuitgangspunt 5 - Detailhandel

Uitgangspunt is dat detailhandel plaatsvindt in de winkelcentra. Slechts wanneer bedrijven qua aard en omvang niet gewenst zijn in winkelcentra kan van dat uitgangspunt worden afgeweken. Vestiging op een bedrijventerrein is mogelijk wanneer dat een bijdrage levert aan de vitaliteit van dat terrein en er geen afbreuk wordt gedaan aan de detailhandelsfunctie van het centrum. Voorts moet worden voorkomen dat winkels op bedrijventerreinen worden gerealiseerd die tot parkeerproblemen leiden.

Gezien het voorgaande wordt detailhandel op de bedrijventerreinen beperkt tot bestaande detailhandel. Daarnaast wordt aan de Industrieweg ruimte geboden voor detailhandel in volumineuze goederen, waaronder in dit bestemmingsplan wordt verstaan:

  • detailhandel met betrekking tot woninginrichting waaronder meubelen, parket, tenten, zonwering en vloerbedekking;
  • detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  • detailhandel in volumineuze goederen zoals auto's, boten, caravans, motoren, keukens, badkamers, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen zoals accessoires, onderhoudsmaterialen, onderdelen en/of materialen;
  • bouwmarkten.

Dergelijke bedrijven passen qua aard, omvang en uitstraling op een bedrijventerrein als de Industrieweg en zijn ook reeds aanwezig aan de Industrieweg. Bovendien concurreren dergelijke detailhandelsvestigingen niet met centrumgebieden zoals het centrumgebied Vught en biedt het mogelijkheden de leegstand aan de Industrieweg terug te dringen.

In dit bestemmingsplan wordt volumineuze detailhandel alleen toegestaan op het bedrijventerrein aan de Industrieweg, niet aan de Baarzenstraat en op het terrein Ouwerkerk. Voorwaarde hierbij is wel dat in voldoende mate in parkeergelegenheid wordt voorzien op eigen terrein. Verder zijn in dit plan de volgende voorwaarden verbonden aan de vestiging van volumineuze detailhandel:

  • om concurrentie met en leegstand in het centrumgebied tegen te gaan dient de minimale winkelvloeroppervlakte per vestiging 1.000 m2 te bedragen. Dit komt ook overeen met hetgeen regionaal overeen is gekomen in de Regionale Detailhandelsvisie;
  • vestigingen met een groter winkelvloeroppervlak dan 1.500 m2 zijn gezien de afspraken als vastgelegd in de Regionale detailhandelsvisie slechts mogelijk na regionale afstemming. Om die reden is in de regels een maximum winkelvloeroppervlakte per vestiging van 1.500 m2 opgenomen, waar slechts met toepassing van een afwijkingsbevoegdheid van kan worden afgeweken. Daaraan is onder meer de voorwaarde verbonden dat regionale afstemming heeft plaatsgevonden conform het afwegingskader als opgenomen in de regionale detailhandelsvisie, waarmee dan tevens invulling wordt gegeven aan de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking;
  • voor vestigingen groter dan 3.000 m2 wordt geen ruimte geboden, ook niet met toepassing van een afwijkingsbevoegdheid.

Naast volumineuze detailhandel zijn op het bedrijventerrein Industrieweg/Baarzenstraat ook een aantal bestaande bedrijven met detailhandel gevestigd. Het betreffen onder andere twee fietsenhandelaars en een kringloopwinkel. Dergelijk detailhandel is niet gewenst in centrumgebieden, waar meer specifieke detailhandel met een kwalitatief hogere uitstraling wenselijk is. Deze vormen van detailhandel hebben een dusdanige grote opslag c.q. winkelruimte nodig dat deze beter passen in een gemengd gebied zoals onderhavig bedrijventerrein. Deze bestaande detailhandel wordt nader aangeduid als detailhandel zodat deze kunnen blijven bestaan op de huidige situatie. Nieuwe detailhandel, anders dan volumineuze detailhandel, wordt specifiek uitgesloten.

Beleidsuitgangspunt 6 - Zakelijke dienstverlening

Op de bedrijventerreinen binnen de gemeente Vught hebben zich door de jaren heen ook diverse dienstverleners gevestigd, waaronder op het bedrijventerrein aan de Industrieweg en aan de Baarzenstraat. Deze dienstverleners komen verspreid over de bedrijventerreinen voor, met name in de aanwezige bedrijfsverzamelgebouwen. In alle gevallen is sprake van voldoende parkeergelegenheid, waardoor deze dienstverlening geen storende factor zijn in het gebied. Bovendien sluit deze vorm van bedrijvigheid voor wat betreft ruimtelijke uitstraling juist goed aan bij de toegestane bedrijven van milieucategorie 1 en 2. Voorts zorgt deze dienstverlening juist voor dynamiek op het bedrijventerrein en draagt deze verruiming van de gebruiksmogelijkheden bij aan het beperken van de leegstand, hetgeen de leefbaarheid en het ondernemersklimaat op de terreinen ten goede komt. Voor deze vorm van bedrijvigheid geldt net als bij volumineuze detailhandel de voorwaarde dat er voldoende ruimte moet zijn voor parkeren op eigen terrein.

Beleidsuitgangspunt 7 - Webwinkels

In de visie wordt onder een webwinkel (met of zonder afhaalpunt) verstaan een locatie waar de consument uitsluitend via internethandel bestelde goederen kan afhalen of retourneren, waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop en/of overige activiteiten. Wanneer daarvan sprake is, is geen sprake van detailhandel en zijn er mogelijkheden voor vestiging op bedrijventerreinen. Zodra er wel uitstalling van goederen of bijvoorbeeld advisering over aankopen plaatsvindt is wel sprake van detailhandel en hoort die functie thuis in het centrum.

Op de bedrijventerreinen aan de Industrieweg en de Baarzenstraat komen naast volumineuze detailhandel en detailhandel ook webwinkels met of zonder afhaalpunt voor. Het betreffen zes locaties waarvan één locatie tevens is voorzien van een showroom. Deze laatste wordt vanwege de aanwezigheid van de showroom aangemerkt als detailhandel en daarom ook als zodanig aangeduid in het plan. Reguliere webwinkels zonder showroom worden gezien het gemengde karakter van het bedrijventerrein en gezien het voorgaande toegestaan. De ruimtelijke uitstraling van dergelijke webwinkels past bij de uitstraling van de bedrijventerreinen, aangezien de nadruk ligt op distributie en de daarbij behorende administratieve handelingen. De opslag van voorraad, distributie van pakketten en het administratief afhandelen van orders is daarbij de hoofdfunctie, het afhalen 'direct aan de bron' is slechts een ondergeschikt onderdeel daarvan. Dergelijke afhaalpunten leiden tot kortdurende, doelgerichte bezoeken en hebben daarmee geen relatie met (recreatieve) winkelmotieven. Voor combinaties met een showroom of andere activiteiten waardoor de webwinkel kan worden aangemerkt als detailhandel, wordt geen ruimte geboden. Die horen primair thuis is het centrumgebied, waarvoor wordt ingezet op dagelijkse boodschappen, winkelen en verblijven.

Beleidsuitgangspunt 8 - Sport en maatschappelijk

Uit de gemeentelijke structuurvisie blijkt dat het centrum van Vught zich voornamelijk richt op de dagelijkse boodschappen, winkelen en verblijven. De functies sport en maatschappelijk passen hier niet direct binnen en zouden ook elders gebundeld kunnen vestigen. Voor de bedrijventerreinen is in de structuurvisie en ook in de visie bedrijventerreinen opgenomen dat de gevarieerde bedrijvigheid wordt gehandhaafd en zo mogelijk wordt versterkt. Met het toelaten van sport- en maatschappelijke voorzieningen wordt de brede ontwikkeling van de bedrijventerreinen versterkt en ontstaat er de gewenste bundeling van functies. Daarmee wordt ook flexibiliteit geboden voor wat betreft gebruiksmogelijkheden van de bedrijfspanden, waarmee wordt beoogd de leegstand terug te dringen. De goede bereikbaarheid en parkeervoorzieningen direct gelegen bij de sportscholen en maatschappelijke praktijken bieden een duidelijke meerwaarde voor de gebruikers.

In dit bestemmingsplan worden daarom op de aanwezige gemengde bedrijventerreinen kleinschalige sportscholen en maatschappelijke praktijken voor functies zoals gezondheidszorg, dierenartsenpraktijken, uitvaartcentra en fysiotherapeuten toegestaan. Deze functies passen voor wat betreft ruimtelijke uitstraling bij de overige functies op de bedrijventerreinen, zoals de bedrijven van milieucategorie 1 en 2 en zakelijke dienstverlening. Ze zorgen voor dynamiek in het gebied en zijn een steeds belangrijker gegeven in de samenleving. Een en ander komt de leefbaarheid en het ondernemersklimaat ten goede, zonder dat dat ten koste van de leefbaarheid en het ondernemersklimaat in het centrum. Bovendien zijn er op dit moment al meerdere kleinschalige sportscholen en maatschappelijke praktijken aanwezig in het gebied. Om parkeeroverlast te voorkomen wordt de kleinschaligheid van fitness-/sportscholen te waarborgen is in dit bestemmingsplan een maximum oppervlakte vastgelegd van 500 m2.

3.4.7 Woningen en bedrijfswoningen

Op het bedrijventerrein Industrieweg/Baarzenstraat zijn een groot aantal woningen aanwezig, met name aan de Baarzenstraat. Dit zijn uitsluitend bedrijfswoningen, waarvan enkele inmiddels afgesplitst zijn van het bedrijf, met uitzondering van de woningen aan de Industrieweg 2 en 22. Dit betreffen reguliere woningen. De woning aan de Industrieweg 22 is reeds als zodanig bestemd. De woning aan de Industrieweg 2 is al 35 jaar een woning zonder bedrijf. In het kader van het bestemmingsplan uit 2005 is voor deze woning toegezegd dat de woning regulier gebruikt en aan derden verkocht mag worden. Dit is toendertijd echter niet verwerkt in het bestemmingsplan. Nader milieuonderzoek in het kader van onderhavig bestemmingsplan heeft uitgewezen dat voor deze locatie de mogelijkheid bestaat om de woning als particuliere woning te bestemmen.

De aangeduide milieucategorie 3.1. bedrijven in de directe omgeving van de woning Industrieweg 2 worden aangepast naar de werkelijke situatie: milieucategorie 2. In de directe omgeving zijn dan alleen nog maar milieucategorie 2 bedrijven toegestaan dan wel wordt voldaan aan de richtafstand van 50 meter behorende bij een milieucategorie 3.1 bedrijf. Dit is ook in lijn met het beleid voor het bedrijventerrein aan de Industrieweg waar sprake is van een gemengd gebied, waar qua bedrijvigheid alleen milieucategorie 1 en 2 bedrijven wenselijk en toegestaan zijn. Dit zijn uitsluitend bedrijven die toegestaan kunnen worden in een woonomgeving. Daarnaast wordt het bouwvlak aangepast zodat er voldoende afstand tot de woning gewaarborgd wordt. Het tussengebied wordt tevens aangeduid als verkeer waar uitsluiten parkeren, manoeuvreren met voertuigen en laden/lossen wordt toegestaan. Het woon- en leefklimaat van de woning is daarmee in voldoende mate gewaarborgd.

Omgekeerd vormt deze woning gezien de toegestane functies op het bedrijventerrein geen belemmering voor de bedrijven c.q. functies op dit bedrijventerrein. Door de woonbestemming is een beroep aan huis zonder meer mogelijk. Daarnaast wordt overeenkomstig het thans vigerende bestemmingsplan de functie kantoor toegestaan ter plaatse van de bestaande woning. De overige woningen dienen aangemerkt te blijven als bedrijfswoning om daarmee geen belemmering te vormen voor de bestaande bedrijven op het bedrijventerrein. Nieuwe woningen zijn op het bedrijventerrein uitgesloten.

Door de gegroeide situatie waarbij sprake is van menging van diverse functies en het toestaan van meerdere functies op het bedrijventerrein zal het bedrijventerrein verder c.q. nog meer transformeren naar een gemengd gebied. Er ontstaan hierdoor ruimere mogelijkheden om de bestemming van de bedrijfswoning te wijzigen naar een reguliere woning, omdat de hindercirkels van de bestaande bedrijven in een gemengd gebied verkleind kunnen worden. Dit is ten allen tijde maatwerk. In dat kader is dan ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die onder voorwaarden een bestemmingswijziging mogelijk maakt. Op het moment dat dit aan de orde is, is per individuele situatie nader onderzoek noodzakelijk, zodat enerzijds omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden geschaad en anderzijds het woon- en leefklimaat van de woning in voldoende mate wordt gewaarborgd.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In het kader van de milieuwetgeving zijn diverse wetten van toepassing op het gebruik van de gronden en de bouwmogelijkheden. Het betreft hier veelal zones die van belang zijn of milieuvoorschriften waaraan voldaan moet worden. De ruimtelijk relevante regelingen zijn door vertaald naar de planverbeelding en -regels.

Bij de beoordeling van de omgevingsaspecten is de beoogde woningbouwontwikkeling op een deel van de locatie Elzenburg (witte vlek) buiten beschouwing gelaten aangezien deze locatie geen onderdeel uitmaakt van het plangebied

4.2 Bodem

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan moet op basis van artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening worden onderzocht of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Het uitgangspunt is dat een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico mag opleveren voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Bij het afwijken van de regels kan de voorwaarde worden verbonden dat een bodemonderzoek wordt uitgevoerd, zodat de onderzoeksplicht vooruit kan worden geschoven tot het moment van toepassing daarvan.

Het planvoornemen voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen maar is een conserverend plan. De geldende bestemmingen worden opnieuw vastgelegd en van een actuele regeling voorzien. Door het ontbreken van nieuwe ontwikkelingen is onderzoek naar de geschiktheid van de bodemkwaliteit en de eventuele aanwezigheid van bodemverontreinigingen niet noodzakelijk.

Ten aanzien van het aspect bodem kan gesteld worden dat nader bodemonderzoek in het kader van onderhavig bestemmingsplan niet noodzakelijk is.

4.3 Geluid

4.3.1 Wet geluidhinder

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder van toepassing.

De Wet geluidhinder voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in (onderzoeks)zones. Een zone rond een industrieterrein moet tezamen met het bestemmingsplan dat de vestiging van geluidszoneringsplichtige bedrijven mogelijk maakt worden vastgesteld op basis van een akoestisch onderzoek. Het industrieterrein zelf maakt geen deel uit van de zone. De zones langs wegen en spoorwegen volgen uit de Wet geluidhinder in samenhang met het Besluit geluidhinder en de Regeling Zonekaart spoorwegen. Indien men voornemens is nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen te realiseren binnen deze zones, dan dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd waaruit blijkt dat aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting op de gevel, als opgenomen in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder, kan worden voldaan. Bij de planologische realisatie van nieuwe geluidsbronnen in de vorm van een industrieterrein, weg of spoorweg dient te worden onderzocht of de hiervoor bedoelde hoogst toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van bestaande woningen binnen de nieuwe (onderzoeks)zone kunnen worden gehaald.

Onderhavig bestemmingsplan 'Molenstraat e.o. 2016' heeft een conserverend karakter. Er worden geen nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen planologisch-juridisch direct mogelijk gemaakt of gerealiseerd.

4.3.2 Wegverkeerslawaai

Het plangebied Molenstraat e.o. is in zijn geheel aangewezen als 30 km gebied. Dit houdt in dat de wegen binnen in het plangebied niet zoneplichtig zijn in het kader van de Wet geluidhinder. Een uitzondering hierop vormt de Wolfskamerweg. Dit betreft een 50 km weg en is daarmee zoneplichtig en van invloed op het plangebied.

Voor de realisatie van de ovonde aan de Martinilaan zijn de akoestische consequenties als gevolg van de ovonde op de bestaande woningen in de omgeving bij de herziening van het bestemmingsplan inzichtelijk gemaakt. Waar noodzakelijk zijn in het verleden al hogere waarden verleend. Inmiddels is de ovonde gerealiseerd en daarmee aan te merken als bestaande situatie.

Aangezien er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden is het aspect wegverkeerslawaai niet aan de orde. Nader onderzoek in het kader van wegverkeerslawaai is derhalve niet noodzakelijk.

4.3.3 Railverkeerslawaai

Ten oosten en noorden van het plangebied Molenstraat e.o. is respectievelijk de spoorlijn Eindhoven-'s-Hertogenbosch en Tilburg-'s-Hertogenbosch gelegen. De onderzoekszones voor deze spoorlijnen bedragen, op basis van de Wet geluidhinder, respectievelijk 600 meter en 300 meter. Dit houdt in dat de onderzoekszone van de spoorlijn Eindhoven-'s-Hertogenbosch van invloed is op het plangebied. De spoorlijn Tilburg-'s-Hertogenbosch is niet van invloed op het plangebied aangezien de afstand tussen de spoorlijn en het plangebied meer dan 700 meter bedraagt

Aangezien er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden is het aspect railverkeerslawaai niet aan de orde. Nader onderzoek in het kader van het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.

4.3.4 Industrielawaai

Binnen het plangebied Molenstraat e.o. is weliswaar een bedrijventerrein gelegen aan de Industrieweg maar dit bedrijventerrein is niet gezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder. Het aspect industrielawaai is in die zin dan ook niet aan de orde.

In paragraaf 4.6 is nader in gegaan op de aanwezige bedrijven binnen het plangebied en de bijbehorende milieuzonering in relatie tot de nabij gelegen woningen.

4.3.5 Conclusie

Ten aanzien van het aspect geluid kan dan ook gesteld worden dat akoestisch onderzoek in het kader van onderhavig bestemmingsplan niet noodzakelijk is.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Inleiding

Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening gehouden worden met het aspect externe veiligheid. De risico's voor de bevolking, die verbonden zijn aan gevaar veroorzakende activiteiten moeten in beeld worden gebracht. De volgende bronnen kunnen aan de orde zijn:

  • Inrichtingen;
  • Transportactiviteiten met gevaarlijke stoffen;
  • Vuurwerkopslagplaatsen;
  • Opslagplaatsen ontplofbare stoffen voor civiel gebruik.

De risiconormen voor inrichtingen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het besluit verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen rekening te houden met bepaalde eisen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn voorts regels opgenomen betreffende de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

De normen voor het risico welke burgers mogen lopen als gevolg van een ongeval met transport van gevaarlijke stoffen zijn vastgelegd in de Regeling basisnet. Voor  basisnetroutes (weg, spoor, water) is de PR-contour af te leiden uit de bijlagen bij de Regeling Basisnet. Deze contour wordt ook wel aangeduid als 'basisnetafstand'. Het geldt ook als een plafond. Hiermee moet voorkomen worden dat zich externe veiligheidsknelpunten zullen gaan voordoen langs spoor- en waterwegen en het hoofdwegennet. Naast het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Deze geeft het gebied weer dat effect zal ondervinden van het scenario met de grootste kans van voorkomen, ook wel plasbrand genoemd. Binnen een dergelijk gebied dient in samenhang met bouwtechnische maatregelen en plasbrandbestrijding gemotiveerd te worden waarom er gebouwd wordt.

Het transport van gevaarlijke stoffen door middel van buisleidingen is gebaseerd op het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Dit besluit verplicht gemeenten en provincies om buisleidingen op te nemen in het bestemmingsplan, inclusief een belemmerende zone. Het Bevb gaat niet uit van bebouwings-, veiligheids- of toetsingsafstanden, maar van grenswaarden voor plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor groepsrisico. Hiermee is het vergelijkbaar met het Bevi.

De opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik is gereguleerd in de circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Hierin worden veiligheidsafstanden gegeven ten opzichte van inrichtingen waar dergelijke stoffen opgeslagen worden. De gemeente is verplicht deze afstanden binnen het bestemmingsplan aan te houden. Dit geldt ook voor veiligheidsafstanden ten behoeve van de opslag van vuurwerk, welke in het Vuurwerkbesluit zijn vastgelegd.

Zoals hiervoor al aangegeven wordt, is er sprake van een plaatsgebonden- en een groepsrisiconorm die bepalen wat de maximale kans op dodelijke slachtoffers mag zijn in geval van een incident. Deze normen hebben het karakter van grenswaarden (zijnde het maximaal toelaatbaar risico) en richtwaarden in het milieubeleid. De normen gelden bij het verlenen van milieuvergunningen en het vaststellen van ruimtelijke plannen. Voor ontwikkelingen die plaatsvinden binnen het invloedsgebied van de risicovolle activiteit geldt een verantwoordingsplicht ten aanzien van het groepsrisico. Deze verantwoordingsplicht geldt ongeacht of normen worden overschreden.

Uitgangspunt voor het beleid is dat burgers voor de veiligheid in hun woonomgeving mogen rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico): er mogen zich dus geen kwetsbare bestemmingen bevinden binnen de zone van het maximaal toelaatbaar risico. De kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers (groepsrisico) moet expliciet worden afgewogen en verantwoord. Op de risicokaart zijn de kwetsbare objecten aangegeven. Dit zijn gebouwen waarin zich veel mensen bevinden of gebouwen waar niet-zelfredzame mensen (zieken, bejaarden, kinderen) aanwezig zijn. Deze objecten verdienen extra aandacht met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.vghBPMolenstraateo-VG01_0018.png"

Uitsnede risicokaart

4.4.2 Inrichtingen

Op basis van de risicokaart kan geconcludeerd worden dat binnen plangebied Molenstraat e.o. zelf één risicovolle inrichting is gelegen. Daarnaast is ten zuidwesten van het plangebied aan de Wolfskamerweg een gasdrukregel- en meetstation van de Gasunie gelegen.

Aan de Industrieweg 34 is een benzinestation met lpg gelegen. Dit benzinestation heeft een vergunde jaardoorzet van 200 m3 met een plaatsgebonden risico (10-6) van:

  • vulpunt 25 meter (buiten plangebied gelegen);
  • lpg-reservoir 25 meter (buiten plangebied gelegen);
  • lpg-afleverinstallatie 15 meter.

Alleen het plaatsgebonden risico van het vulpunt en de lpg-afleverinstallatie is van invloed op het plangebied. Binnen deze zones is geen bebouwing gesitueerd en blijft de situatie ongewijzigd, waardoor er geen consequenties zijn voor het plaatsgebonden risico.

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.vghBPMolenstraateo-VG01_0019.png"

Plaatsgebondern risico lpg

Daarnaast is sprake van een invloedgebied van 150 meter in het kader van het groepsrisico gemeten vanuit het vulpunt en lpg-reservoir. Dit invloedsgebied waarvoor het groepsrisico moet worden verantwoord is gedeeltelijk gelegen over het plangebied. Hierbinnen is beperkte bebouwing van de Industrieweg en Wolfskamerweg gelegen. Gezien de verwachting dat deze situatie ter plaatse ongewijzigd blijft en daardoor het aantal personen dat hier langdurig zal verblijven gelijk blijft is een nadere verantwoording voor deze situatie niet noodzakelijk.

Het gasdrukmeet- en regelstation heeft een veiligheidsafstand van 15 meter. Gezien de afstand tot het plangebied (>15 meter) is deze veiligheidsafstand niet van invloed op het plangebied. Het aspect externe veiligheid is voor deze situatie niet aan de orde.

4.4.3 Transport van gevaarlijke stoffen
4.4.3.1 Weg

Het vervoer van de gevaarlijke stoffen vindt plaats over de rijkswegen A2 en N65. Op basis van de bijlage bij de Regeling basisnet geldt tussen het knooppunt Vught en het knooppunt Ekkersweijer (B62) een PR-plafond (10-6) van 0 meter en een GR-plafond (10-7) van 82 meter. Voor dit wegvak geldt geen plasbrandaandachtsgebied. Gezien de afstand tussen het plangebied en de rijksweg A2 is het plaatsgebonden risico en invloedsgebied in het kader van het groepsrisico niet van invloed op het plangebied. De rijksweg N65 ligt ten noorden van het plangebied. Voor het wegvak tussen knooppunt Vught en afrit 3 Tilburg-Noord geldt op basis van de bijlage bij de Regeling basisnet een PR-plafond van 0 meter en een GR-planfond van 48 meter. Tevens is voor deze weg eveneens geen plasbrandaandachtsgebied van toepassing. Ook de rijksweg N65 is gezien de afstand tussen het plangebied en de rijksweg N65 niet van invloed op het plangebied.

4.4.3.2 Spoor

Op basis van de risicokaart en de bijlage bij de Regeling basisnet kan geconcludeerd worden dat over het traject Vught - Boxtel geen transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Voor dit traject geldt geen PR-plafond en GR-plafond. Voor het traject Tilburg - 's-Hertogenbosch (route 61: Tilburg - aansluiting Vught) geldt een PR-plafond (10-6) van 0 meter en een GR-Plafond (10-7) van 11 meter. Er geldt voor dit traject geen plasbrandaandachtsgebied. Gezien de afstand van deze spoorlijn tot het plangebied is het invloedsgebied (11 meter) niet van invloed op het plangebied.

4.4.3.3 Leidingen

Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedruk aardgasleidingen en leidingen voor aardolieproducten met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling regelt op vergelijkbare wijze als het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Er worden normen en richtwaarden gesteld voor het plaatsgebonden risico en er geldt een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

Op grond van het Bevb dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriënterende waarde voor het Groepsrisico (GR). Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR geldt, indien er kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied liggen, een verantwoordingsplicht.

In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situaties:

  • Het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of bij toxische stoffen het plangebied ligt buiten de grens waarbij het PR 10-8 per jaar is, of;
  • Het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde, of;
  • Het GR neemt met minder dan 10% toe terwijl de oriënterende waarde niet wordt overschreden.

Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:

  • De personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding;
  • Het GR per kilometer buisleiding vergeleken met de oriënterende waarde;
  • De mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
  • De mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.

Ten aanzien van de laatste twee aspecten dient het bevoegd gezag de regionale brandweer in staat te stellen om een advies uit te brengen. Wanneer een planvaststelling leidt tot een verhoging van het GR met meer dan 10% of een overschrijding van de oriënterende waarde worden ook de volgende aspecten verantwoord:

  • De maatregelen die door de exploitant worden genomen ter beperking van het GR;
  • Alternatieve mogelijkheden voor een ruimtelijke ontwikkeling met een lager GR en de voor- en nadelen daarvan;
  • Andere mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van GR.

Op de risicokaart is te zien dat zich binnen het plangebied en in de directe omgeving geen buisleidingen bevinden, waaraan een plaatsgebonden- en invloedsgebied groepsrisico is gekoppeld.

4.4.3.4 Verantwoording groepsrisico

Op basis van de beschikbare gegevens blijkt dat er geen PR 10-6 contouren liggen over kwetsbaar objecten in het plangebied, zoals scholen of verzorgingstehuizen. Gezien de aard van het plan (conserverend bestemmingsplan) is er geen sprake van gevolgen voor het groepsrisico van enige relevante risicobron.

4.5 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Er zijn nu meer mogelijkheden om kleine bouwprojecten door te laten gaan.

Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • Een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • Een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • Een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Het besluit houdende regels omtrent het niet in betekenende mate bijdragen, bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Besluit niet in betekenende mate bijdragen) is een AMvB die vastlegt, wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel fijn stof en NO2.

Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:

  • Aantonen dat een project binnen de grenzen van een categorie uit de Regeling niet in betekenende mate bijdragen valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig, het project is in ieder geval NIBM (artikel 4, lid 1, van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen(luchtkwaliteitseisen);
  • Op een andere manier aannemelijk maken dat een project voldoet aan het 3% criterium. Hiervoor kunnen berekeningen nodig zijn. Ook als een project niet kan voldoen aan de grenzen van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, is het mogelijk om alsnog via berekeningen aan te tonen, dat de 3% grens niet wordt overschreden.

Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden. Indien een project boven de getalsmatige grenzen uitkomt, is een project in betekenende mate (IBM), tenzij alsnog aannemelijk te maken is dat de bron minder dan 3% bijdraagt aan de concentratie. Behoort een project tot een niet in de Regeling niet in betekenende mate bijdragen genoemde categorie dan zal steeds met behulp van onderzoek dienen te worden aangetoond of het project NIBM is.

De NIBM-grens voor woningbouwlocaties, zoals opgenomen in het Besluit, is als volgt bepaald: 3% criterium: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

De NIBM-grens voor kantoorlocaties, zoals opgenomen in het Besluit, is als volgt bepaald 3% criterium = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Daarnaast is op 16 januari 2009 het Besluit houdende bepalingen ter voorkoming van de toename van het aantal personen met een verhoogde gevoeligheid voor bepaalde verontreinigende stoffen in de buitenlucht die verblijven op bij die bepalingen aangewezen plaatsen (Besluit gevoelige bestemmingen) in werking getreden.

Als een bestuursorgaan voornemens is een besluit te nemen over een gevoelige bestemming op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen (snelwegen en autowegen in beheer bij het rijk) of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen (autowegen en overige wegen in beheer bij de provincie), dan moet het bestuursorgaan onderzoeken of op die locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor zwevende deeltjes (fijn stof; PM10) en/of voor stikstofdioxide (NO2).

Blijkt uit het onderzoek dat sprake is van zo'n (dreigende) overschrijding, dan mag ter plekke geen gevoelige bestemming worden gevestigd, ongeacht of het gaat om nieuwbouw ten behoeve van die gevoelige bestemming of om functiewijziging van een bestaand gebouw. Wel wordt eenmalig een beperkte uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming toegestaan die leidt tot een toename van maximaal 10% van het aantal personen dat ter plekke verblijft; hierbij is niet het feitelijk aantal verblijvende personen doorslaggevend, maar het aantal personen dat rechtens ter plaatse mag verblijven. Tot de gevoelige bestemmingen behoren: scholen (voor onderwijs aan minderjarigen), kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen.

Onderzoek naar de luchtkwaliteit is volgens de Wet luchtkwaliteit niet nodig indien geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden. Overigens is de beïnvloeding door de aanwezige provinciale wegen en (agrarische) bedrijven niet zodanig, dat een overschrijding van de normen voor luchtkwaliteit woningbouw bij voorbaat onmogelijk zou maken.

In onderhavig bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De bestaande (planologische-juridische) situatie wordt opnieuw planologisch-juridisch vastgelegd. Het aspect luchtkwaliteit is derhalve niet aan de orde en hoeft verder niet onderzocht te worden.

4.6 Hinder ten gevolge van bedrijvigheid

Het bedrijventerreintje 'Bestevaer' en het bedrijventerrein 'Industrieweg' maken onderdeel uit van het plangebied Molenstraat e.o. Ter plaatse van het bedrijventerreintje 'Bestevaer' zijn bedrijven in milieucategorie 1 en 2 (passend in de woonomgeving), kantoren en maatschappelijke voorzieningen toegestaan. De afstand tussen dit bedrijventerrein en de dichtstbijzijnde woonbebouwing aan de Michiel de Ruyterweg dan wel Ouwerkerklaan bedraagt respectievelijk 25 meter en 37 meter. Dit betreft de afstand tussen de grens van de bestemmingsvlakken. Op basis van de VNG brochure: 'Bedrijven en milieuzonering' bedraagt de indicatieve grootste afstand voor bedrijven in milieucategorie 1 en 2 bedrijven respectievelijk 10 meter en 30 meter. Aan de afstand van 10 meter voor milieucategorie 1 bedrijven, kantoren en maatschappelijke voorzieningen wordt ruimschoots voldaan. Aan de afstand van 30 meter voor milieucategorie 2 wordt in die zin voldaan dat de afstand tussen het ter plaatse gerealiseerde bedrijf en de woonbebouwing aan de Michiel de Ruyterweg ongeveer 37 meter bedraagt. Het terrein aan de zijde van de Michiel de Ruyterweg is ingericht als parkeerterrein in combinatie met een groensingel. Hierdoor wordt de bedrijfsbebouwing vanuit de woningen aan het zicht onttrokken. Aangezien op dit gedeelte uitsluitend geparkeerd wordt en er geen bedrijfsactiviteiten ter plaatse plaatsvinden wordt het woon- en leefklimaat van deze woonbebouwing aan de Michiel de Ruyterweg in voldoende mate gewaarborgd. Omgekeerd vormt zowel de woonbebouwing aan de Michiel de Ruyterweg en Ouwerkerklaan geen belemmering voor de toegestane bedrijfsactiviteiten ter plaatse gezien de afstand.

Voor het bedrijventerrein 'Industrieweg' wordt in onderhavig bestemmingsplan het vigerende planologisch-juridisch regime aangepast op basis van de opgestelde uitgangspunten c.q. beleidskeuzes voor dit bedrijventerrein. Dit houdt in dat ter plaatse alleen bedrijven in milieucategorie 1 en 2 zijn toegestaan. Op basis van deze milieucategorieën wordt het woon- en leefklimaat van de aangrenzende regulier woningen, met name aan de Baarzenstraat in voldoende mate gerespecteerd. De bestaande milieucategorie 3 bedrijven worden gerespecteerd. Alleen voor de woningen op de hoek Baarzenstraat/Molenstraat en de aanwezig woning aan de Industrieweg 22 leidt dit tot een conflict. Echter het betreft hier een gegroeide situatie waarbij deze woningen maatgevend zijn voor het aangrenzende bedrijf. Gezien de aanwezige bedrijvigheid kunnen de bestaande bedrijfswoningen niet zonder meer omgezet worden in een reguliere woonbestemming. Indien dit gewenst is en hiervoor de mogelijkheden zich voordoen dient hiervoor een afzonderlijke procedure doorlopen te worden waarbij aangetoond dient te worden dat de woning geen belemmering is voor de aangrenzende bedrijven en het woon- en leefklimaat van de woning in voldoende mate wordt gewaarborgd.

Verder zijn er tussen de bestaande woonbebouwing binnen het plangebied geen solitaire bedrijven gelegen. Wel is op de locatie Elzenburg, binnen de (vigerende) maatschappelijke bestemming, een jongerencentrum gevestigd. Binnen deze (vigerende) maatschappelijke bestemming is sprake van menging van functies, aangezien meerdere maatschappelijke functies ter plaatse worden toegestaan. In gebieden met functiemenging wordt niet gewerkt met richtafstanden. De toelaatbaarheid van eventuele milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van categorieën. Een jongerencentrum valt op basis van de VNG brochure Bedrijven en Milieuzonering onder buurt- en clubhuizen, die vallen onder categorie B. Ten aanzien van categorie B geldt dat functiemenging toelaatbaar is, indien sprake is van bouwkundige afscheiding van woningen door scheiding van de gebouwen. In onderhavige situatie is sprake van een bouwkundige scheiding tussen het jongerencentrum en de bestaande woningen.

Bij de beoordeling is de beoogde woningbouwlocatie op een deel van de locatie Elzenburg, de 'witte vlek' buiten beschouwing gelaten. Deze locatie c.q. ontwikkeling maakt geen onderdeel uit van het plangebied. Onderhavig bestemmingsplan heeft een conserverend karakter waar geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. De ontwikkeling van de woningen worden in een afzonderlijk bestemmingsplan planologisch-juridisch mogelijk gemaakt. De afweging of sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor deze nieuwe woningen wordt gemaakt in dit afzonderlijke bestemmingsplan en vindt derhalve niet plaats in onderhavig bestemmingsplan.

4.7 Milieubescherming, veiligheid en overige zones

4.7.1 Algemeen

Buiten gangbare afstanden met betrekking tot leidingen en nutsvoorzieningen dient in bestemmingsplannen nog rekening te worden gehouden met afstanden tot bijvoorbeeld begraafplaatsen, straalpaden en grondwaterbeschermingsgebieden.

4.7.2 Begraafplaatsen

In het plangebied Molenstraat e.o. komen op twee locaties begraafplaatsen voor. Het betreft de begraafplaats achter de kerk aan de Lidwinastraat en de begraafplaats aan de Ouwerkerklaan. De VNG-publicatie: Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009) beveelt voor begraafplaatsen in relatie tot een rustige woonwijk een afstand aan van 10 m vanuit het oogpunt van geluidhinder.

Het betreft hier bestaande begraafplaatsen met aangrenzende woningen, welke op kortere afstand van de perceelsgrens en de graven zijn gelegen. Het betreft een zodanig gegroeide situatie waarbij met name de tuinen van deze woningen grenzen aan de begraafplaats. Binnen een afstand van 10 meter uit de perceelsgrens van de begraafplaats zijn verder geen nieuwe ontwikkelingen voorzien.

4.7.3 Bebouwingsvrijezone spoor

Ten behoeve van een veilige afwikkeling van de railverkeerstroom op de spoorlijn Eindhoven-'s-Hertogenbosch, die aan de oostzijde langs het plangebied loopt, moet conform de Spoorwegenwet (artikelen 19 t/m 21) langs spoorwegen een bebouwingsvrije afstand worden aangehouden van 11 meter. Deze zone valt binnen het plangebied en is daarmee van toepassing.

Verder heeft deze spoorlijn geen basisnetafstand (zie paragraaf 4.4.3.2).

4.7.4 Overige

Binnen het plangebied Molenstraat e.o. zijn geen stiltegebieden, bodembeschermingsgebied, grondwaterbeschermingsgebieden of bijbehorende waterwingebieden gelegen.

4.8 Water

4.8.1 Inleiding

Het is verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als zodanig worden beschouwd.

4.8.2 Beleid ten aanzien van de waterhuishouding
4.8.2.1 Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.

4.8.2.2 Nationaal Waterplan 2016-2021

De minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken hebben op 10 december 2015 het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan (Wind op Zee buiten 12 nautische mijl en verankering rijksbeleid Deltabeslissingen). Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelf bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofd-watersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast. Rijkswaterstaat (RWS) neemt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (Bprw) de condities en maatregelen op voor het operationeel beheer om deze strategische doelen te bereiken. Het NWP is kader stellend voor het Bprw. Het kabinet vraagt andere overheden het NWP te vertalen in hun beleidsplannen.

Het Nationaal Waterplan (NWP) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Het kabinet actualiseert het waterbeleid op een aantal terreinen.

  • Het beleid met betrekking tot waterveiligheid en zoetwater is met de vastgestelde deltabeslissingen in 2014 fundamenteel veranderd. Het rijksbeleid dat voortvloeit uit de voorstellen voor deze deltabeslissingen, is in 2014 met een tussentijdse wijziging verankerd in het Nationaal Waterplan 2009-2015 en opgenomen in dit nieuwe Nationaal Waterplan voor de periode 2016–2021;
  • De afgelopen jaren zijn over verschillende beleidsterreinen afspraken gemaakt die raakvlakken hebben met water, zoals afspraken over energie (Energie akkoord), natuur (Natuurvisie), internationale inzet en vernieuwde bestuurlijke verhoudingen (onder meer Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Bestuursakkoord Water en Deltaprogramma). Deze afspraken zijn verwerkt in dit Nationaal Waterplan. De betreffende beleidsdocumenten blijven van kracht;
  • Met de vaststelling van dit NWP voldoet Nederland tevens aan de Europese eisen om actuele plannen en maatregelenprogramma's op te stellen volgens de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM).

Het Nationaal Waterplan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid voor de komende jaren en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende vijf ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.
4.8.2.3 Provinciaal waterplan 2016-2021

Provinciale Staten hebben op 18 december 2015 het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) vastgesteld. Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving.

De zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving staat centraal in dit Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP). De Agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het Provinciaal Milieuplan 2012-2015 en het Provinciaal Waterplan 2010-2015 gaven hieraan de afgelopen jaren invulling. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 integreert de milieu- en de wateropgave. Het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten.

Het PMWP staat niet op zichzelf. Er is een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Bijvoorbeeld met de Programmatische Aanpak Stikstof. Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.

Wettelijke taken

  • De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) binnen het omgevingsrecht besteed de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. Bij het verlenen van opdrachten aan de omgevingsdiensten houdt de provincie zich aan haar nota's Vergunningenbeleid en Handhavingskoers 2013-2016. Beide nota's worden geïntegreerd tot één VTH-nota;
  • Om de regeldruk voor de Brabantse burgers en bedrijven te verminderen, verstrekt de provincie vergunningen zo snel mogelijk en verbetert haar digitale dienstverlening;
  • De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Wij kijken welke mogelijkheden die wet biedt om bij te dragen aan gezondheid, veiligheid en groene groei.

Integrale en gezamenlijke aanpak

  • Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). Er zijn al goede ervaringen opgedaan met de Praktijkschool Brabant, de Tweede Bestuursovereenkomst met de waterschappen, de negen provinciale gebiedsopgaven, Frisse Scholen, Mozaïek Brabant en de Rafaël Dialoog. Samenwerkingsverbanden als Deltaprogramma, BrabantStad, Taskforce Brabantroute en de Taskforce Natuurbranden worden voortgezet. De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de hoeveel onzekerheid die er is over doel en route.
  • De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen. Dat gaat een vanzelfsprekendheid worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen.
  • De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden). Doel van de klimaatagenda is om concrete uitdagingen en acties te formuleren en kennisdeling en samenwerking in de regio te versterken. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Op voorhand is dus geen uitspraak te doen over de uiteindelijke reikwijdte en diepgang van deze actie. De samenwerking en kennisdeling vinden plaats in het Brabantse klimaatnetwerk 'Cool Brabant', dat open staat voor alle partijen die actief zijn binnen dan wel belang hebben bij klimaatadaptatie (en mitigatie). Een voorbeeld van een agendapunt is een gezamenlijk informatieportaal (gebaseerd op landelijk portaal van Ruimtelijke Adaptatie).
  • Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven. Europese samenwerking zorgt ervoor dat zich ook over de grens netwerken vormen. En het vergroot onze zichtbaarheid in Europa. Hierdoor worden bedrijven, gemeenten, waterschappen en organisaties ondersteunen bij het zoeken naar verbindingen over de landsgrenzen heen. Bijvoorbeeld via EU-fondsen.
  • De provincie geeft in Brabant het goede voorbeeld. Duurzaamheid wordt ingekocht en het provinciaal milieumanagementsysteem voldoet aan de ISO-normering en BREEAM In-Use.
  • Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden die bij de provincie in bezit zijn worden beheert op een natuur- en milieuvriendelijke manier. Ook bij het beheer van de provinciale wegen wordt het goede voorbeeld gegeven. Bij de concessieverlening voor openbaar vervoer wordt gestreefd naar een zero emissie-transitie: op naar een Brabants OV zonder uitstoot van CO2 en fijnstof. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grotere projecten en programma's bij aanvang in beeld door een duurzaamheidsscan. In 2016 wordt gedefinieerd voor welk soort projecten en programma's dit zinvol is en op welke wijze een dergelijke duurzaamheidsscan uitgevoerd wordt.
  • De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Dat eindigt in 2016. Na een evaluatie Wordt besloten of er een vervolg komt.
  • De provincie verkent hoe kennis van het gedrag van mensen kan helpen om haar doelen te bereiken. Menselijk gedrag rond voedselkeuze heeft de aandacht, en ook gedrag rondom energie en woningisolatie. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.
  • Er zijn allerlei initiatieven van burgers en bedrijven op het gebied van een duurzame leefomgeving. De provincie brengt die in beeld, maken ze breed bekend en delen pluimen uit. Ook wordt gekeken of deze initiatieven ondersteund kunnen worden. Hierbij worden de mogelijkheden van sociale media ook benut.

Voor het plangebied van Molenstraat e.o. is verder geen specifiek waterbeleid vanuit het provinciaal milieu- en waterplan geformuleerd.

4.8.2.4 Waterbeheerplan Waardevol Water

Het Waterbeheerplan 'Waardevol Water' is op 29 september 2015 vastgesteld en per 1 januari 2016 in werking getreden. Dit Waterbeheerplan is een strategisch document. Het waterschap geeft hierin aan wat de doelen zijn voor de periode 2016-2021 en hoe het waterschap die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal.

Meer dan voorheen wordt hierin ingespeeld op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het waterschapsgebied. Om daarvoor voldoende ruimte te laten, wordt door het waterschap in dit Waterbeheerplan alleen aangegeven wat het wil bereiken, zonder exact aan te geven hoe. In de projecten zelf worden de doelen van dit waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen.

Wat dit Waterbeheerplan ook anders maakt is dat het waterschap vier uitgangspunten heeft geformuleerd die de richting aangeven van al de plannen en oplossingen.

  • De beekdalbenadering. Ook al is de stad heel anders dan het buitengebied, toch maken steden en dorpen deel uit van eenzelfde beekdal waar logische natuurwetten gelden. Door dit beekdal als groter geheel steeds voor ogen te houden, kan integraler en effectiever worden gewerkt. Wel is samenwerking met andere overheden, andere waterpartners en inwoners daarbij essentieel. Water verbindt de stad met het ommeland. Water verbindt mensen;
  • De gebruiker centraal. De omgeving wordt op heel veel verschillende manieren gebruikt. Ook veranderen de behoeften en belangen van gebruikers. De waarde van water verandert met de maatschappij mee. Daar is oog voor en daar wordt op ingespeeld.
  • Samen sterker. Door de handen ineen te slaan met andere overheden en waterpartners, boeren en bedrijven, wordt meer bereikt dan op eigen houtje. Zij aan zij wordt gezocht naar de beste oplossingen en wordt daar werk van gemaakt. Het waterschap wilt inspireren en ruimte geven. Door flexibel te zijn in de samenwerking met ideeën van derden versterken we onze uitvoeringskracht;
  • Gezonde toekomst. Ook toekomstige generaties moeten voldoende, veilig en schoon water worden geboden. Overal in de maatschappij is het streven naar duurzaamheid te zien. Het denken in kringlopen is daarbij de basis. Het waterschap sluit hierbij aan. Dit wordt door het waterschap gezien als een inspirerende uitdaging. Niet alleen voor het waterschap zelf, maar voor iedereen. Mensen bewust maken van de waarde van water om zo tot duurzaam gebruik te komen: ook dat zal de komende jaren in het werk van het waterschap verweven zijn.
4.8.2.5 De Keur Waterschap De Dommel

De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot waterstaatswerken en watersystemen en biedt een mogelijkheid om uitvoering van het beleid uit het Waterbeheerplan af te dwingen. In de Keur zijn onder andere de volgende onderwerpen opgenomen:

  • Regeling van onderhoud van waterstaatswerken (oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken);
  • Watervergunning voor het gebruik van waterstaatswerken;
  • Verboden in geval van calamiteiten;
  • Watervergunning voor het af- en aanvoeren, het onttrekken en lozen van oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem;
  • Vrijstellingen;
  • Zorgplicht voor het watersysteem.

Op grond van de Keur zijn Algemene regels (Algemene regels Keur Waterschap De Dommel 2015) en een aantal Beleidsregels (Beleidsregel actualiseren grondwatervergunningen, Beleidsregel agrarische beregening uit grondwater bij schaarste en Beleidsregels voor waterkering, waterkwantiteit en grondwater Keur waterschap De Dommel 2015) opgesteld.

Op basis van de diverse leggers van het waterschap kan geconcludeerd worden dat er geen belangen van het waterschap binnen het plangebied van Molenstraat e.o. aanwezig zijn. Het aanwezige oppervlaktewater (watergang Jan van Galen) binnen het plangebied valt onder het beheer van het waterschap maar wordt onderhouden door de gemeente. Aan de zuidzijde, aan de overzijde van de Wolfskamerweg, grenst het plangebied eveneens aan een watergang die onder het beheer van het waterschap valt. Dit heeft verder geen consequenties voor onderhavig bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.vghBPMolenstraateo-VG01_0020.png"

Legger Oppervlaktelichamen 2013, herziene versie

4.8.2.6 Handreiking Watertoets

Door het Waterschap De Dommel is een 'Handreiking Watertoets' opgesteld. In deze handreiking is aangegeven aan welke voorwaarden een watertoets moet voldoen.

4.8.2.7 Verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2012-2017

Het gemeentelijk water en rioleringsbeleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2017. Dit heeft de gemeenteraad op 22 december 2011 vastgesteld. Tegelijkertijd heeft de gemeenteraad nieuwe verordeningen vastgesteld: De verordening op de heffing en invordering van de rioolheffing, de aansluitverordening en de hemelwaterverordening. Hierin zijn de nieuwe regels vastgelegd.

Gescheiden riolering in Vught

In totaal ligt in de gemeente ruim 200 kilometer vrijvervalriolering (vuil- en hemelwaterriolen). Nagenoeg overal ligt naast het vuilwaterriool ook een hemelwaterriool, behoudens een incidentele straat en delen van de 'Villawijk' waar alleen een vuilwaterriool ligt.

De gemeente Vught houdt haar afvalwaterstromen gescheiden. Het is nergens in Vught toegestaan hemelwater en afvalwater gemengd af te voeren. Dit geldt voor zowel het stedelijk gebied als het buitengebied. De gemeente Vught kent geen gemengde riolering. Er mag geen regenwater worden afgevoerd naar het vuilwaterriool.

Hemelwater

In de omgang met hemelwater wordt in Vught aan de slag gegaan met de (landelijke) uitgangspunten: vasthouden – bergen – afvoeren. Infiltreren (vasthouden en bergen op de plek waar het valt) krijgt vaak de eerste prioriteit. Bij de verwerking van hemelwater spelen de vijvers een grote rol.

In eerste instantie is de perceeleigenaar zelf verantwoordelijk voor de verwerking op zijn/haar terrein. De zorg voor het verwerken van schoon hemelwater rust (in elk geval) op de perceeleigenaar:

  • als het een perceel in het buitengebied betreft; of
  • als er geen openbaar hemelwaterriool aanwezig is,
  • het perceel direct aan oppervlaktewater grenst,
  • óf het perceel goede infiltratiemogelijkheden heeft én het perceel groter is dan 400 m2.

In dergelijke gevallen kan de perceeleigenaar het hemelwater zelf verwerken.

4.8.3 Bestaande waterhuishouding

Oppervlaktewater

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.vghBPMolenstraateo-VG01_0021.png"

Oppervlaktewater aan de Jan van Galenstraat

In het plangebied is aan de Jan van Galenstraat een groter oppervlakte water gelegen. Het betreft een stadsvijver waarop de riolering voor het hemelwater vanuit het plangebied afwatert.

Ten behoeve van de herstructurering van de Kleine Zeeheldenbuurt en 't Paleisje is in de nodige maatregelen voor de berging van het hemelwater voorzien. Om de volledige wateropgave binnen deze gebieden op te lossen is in overleg met de betrokken partijen het volgende overeengekomen:

  • Hemelwater dat op de groene delen valt zal via het maaiveld natuurlijkerwijs infiltreren;
  • Hemelwater dat op de straat- en verharding valt vloeit af naar laagtes in de tuinen waar het natuurlijkerwijs infiltreert. Daar waar nodig dient rekening gehouden te worden met voldoende afloop in de hoogte van het maaiveld. Rekening gehouden dient te worden met een voldoende open inrichting waarbij ook zoden worden aangelegd;
  • Dakverharding wordt afgekoppeld en worden aangesloten op infiltratiekratten (25 m3) aangebracht in de patio’s en/of rond de woningen.

Dergelijke waterhuishoudkundige voorzieningen zijn toegestaan binnen de desbetreffende bestemmingen.

Bodemopbouw

De lokale bodemopbouw van het plangebied wordt gekenmerkt door een deklaag bestaande uit met name siltig fijn zand, die in algemene zin met toenemende diepte grover wordt. Op 4 tot 6,5 meter minus maaiveld wordt in de ondergrond een leemhoudende zandlaag of leemlaag aangetroffen. Deze laag is niet overal aanwezig en vertoont over kleine afstand aanzienlijke fluctuatie in dikte en aanwezig. Er is dus sprake van een zeer onregelmatige situering van de leemlaag en/of lenzen.

Vanaf ongeveer 20 meter minus maaiveld begint het eerste watervoerend pakket, bestaande uit zeer goed doorlatende grindige, grof zandige lagen van de formatie van Sterksel. Op een diepte van meer dan 80 meter minus maaiveld is sprake van een (dikke) scheidende laag, die voornamelijk bestaat uit klei. Deze laag wordt als hydrologische basis beschouwd.

Grondwater

Op basis van de grondwaterkaart van Nederland is ter hoogte van het plangebied Molenstraat e.o. sprake van een noordelijk gerichte grondwaterstroming in het 1e watervoerend pakket met een gradiënt van ongeveer 0,5 m/km. Plaatselijk kan de freatische stroming, vanwege diverse lokale factoren (waaronder de aanwezigheid van oppervlaktewater, (ondiepe) onttrekking en verschillen in maaiveld en bodemopbouw), hiervan afwijken. De stroming van het grondwater in het 2e watervoerend pakket is ook globaal noordelijk gericht. Volgens de digitale wateratlas van de Provincie is ter plaatse van het plangebied sprake van kwel (neerwaartse stroming).

Het grondwater bevindt zich binnen het plangebied op een niveau van ca. 1,30 meter beneden het maaiveld voor het zuidelijk deel en ca. 1,70 meter beneden maaiveld voor het oostelijk en noordelijk deel van het plangebied.

Op basis van de voorhanden zijnde gegevens geldt voor het plangebied momenteel de volgende optimale schatting van het grondwaterregime: gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) 1,1 meter – m.v. en gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) 2,2 meter – m.v.

Doorlatendheid

Ten behoeve van de herinrichting van de ovonde aan de Martinilaan is een doorlatendheidsonderzoek uitgevoerd. Hiermee is een indicatie verkregen van de horizontale doorlatendheid van de bodem in de verzadigde zone. Het resultaat van de uitgevoerde doorlatendheidsmeting is een k-waarde van 1,1 m/dag. Hieruit blijkt dat de horizontale doorlatendheid voor het zandpakket als redelijk te classificeren is.

Beschermingsgebieden

Het plangebied is verder niet gelegen binnen een waterbergingsgebied of reserveringsgebied voor waterberging. In het plangebied zijn ook geen grondwaterbeschermingszones of boringvrije zones aanwezig.

4.8.4 Riolering

In het bebouwde gebied van Vught is voor het overgrote deel sprake van een gescheiden stelsel. Dat wil zeggen dat het huishoudelijk afvalwater en het hemelwater gescheiden verzameld worden en afgevoerd worden. Het stedelijk afvalwater wordt via diverse gemalen richting de afvalwaterzuiveringsinstallatie gepompt.

Bij eventuele nieuwe ontwikkelingen wordt voorzien in een gescheiden stelsel, die vervolgens aangesloten kan worden op het bestaande gescheiden stelsel. De richtlijnen c.q. het beleid van de gemeente zullen hierbij in acht worden genomen.

4.9 Flora en fauna

Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden, zoals beschreven in paragraaf 3.2.6 moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet (Staatsblad 1999, 264, laatstelijk gewijzigd Staatsblad 2009, 617). Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming. Gezien de conserverende werking van voorliggend bestemmingsplan voor het bebouwde gebied van Molenstraat e.o. is geen sprake van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die een verstoring zouden kunnen vormen.

Bij de eventuele ontwikkelingen van nieuwe plannen dient onderzocht te worden of de handelingen niet leiden tot de schending van verbodsbepalingen van de artikelen 8 tot en met 14 van de Flora- en faunawet.

Standaard geldt voor het plangebied Molenstraat e.o. de algemene zorgplicht zoals die in de Flora- en faunawet centraal staat (artikel 2). Bovendien moeten de handelingen in logisch verband staan met het plan en geen doel op zich vormen.

4.10 Archeologie, cultuurhistorie en monumentale status

4.10.1 Archeologie

Momenteel hanteert de gemeente voor archeologie de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant. Op basis hiervan heeft het plangebied Molenstraat e.o. geen specifieke archeologische waarden. De gemeente Vught is als bevoegd gezag bezig met het uitwerken en vaststellen van archeologisch beleid. Afhankelijk van de uitkomsten van de onderzoeken zal bepaald worden of het noodzakelijk is om het archeologisch beleid door te vertalen en op welke wijze.

Voor onderhavig bestemmingsplan betekent dit dat het aspect archeologie op basis van de cultuurhistorische waardenkaart niet van toepassing is. Het nog vast te stellen gemeentelijke archeologische beleid wordt indien van toepassing op onderhavig plangebied te zijner tijd planologisch-juridisch doorvertaald. Hiervoor zal dan een afzonderlijke procedure doorlopen worden.

4.10.2 Cultuurhistorie en monumentale status

De bestaande bebouwing in het plangebied Molenstraat e.o. is van relatief recente datum en bevat weinig tot geen cultuurhistorie. Alleen de lintbebouwing aan de Esscheweg heeft enige cultuurhistorische waarden. De aanwezige cultuurhistorische structuur, monumenten en beeldbepalende panden dienen te worden behouden. Nieuwbouw, verbouw, verandering, onderhoud of sloop van dergelijke bouwwerken mag niet zonder meer plaatsvinden.

Op basis van de gemeentelijke monumentenlijst is één object beschermd: Ouwerkerklaan 2/4 (het restant van het oorspronkelijk grote landgoed Ouwerkerk). Verder is de lintbebouwing langs de Esscheweg aan te merken als karakteristiek. Echter deze bebouwing heeft verder geen beschermde status of is als zodanig aangewezen.

4.11 Kabels, leidingen en nutsvoorzieningen

De aanwezige nutsvoorzieningen en leidingen leggen beperkingen op aan het functioneren van bestaand bebouwd gebied en nieuwe ontwikkelingen als gevolg van het directe ruimtebeslag en in acht te nemen toetsings- en veiligheidsafstanden (het indirecte ruimtebeslag).

Binnen het plangebied Molenstraat e.o. is één leiding aanwezig die planologische bescherming behoeft. Het betreft de lpg leiding die het benzinestation aan de Industrieweg verbindt met het lpg-reservoir aan de Laagstraat. Deze leiding is door middel van een nadere aanduiding 'specifieke vorm van leiding - lpg' nader beschermd om te voorkomen dat de gronden boven de leiding bebouwd worden en er voor zorg draagt dat het beheer voor deze leiding gewaarborgd blijft. De reguliere leidingen voor gas, water en electra zijn gelegen in het openbaar gebied en maken onderdeel uit van het straatprofiel. De leidingen behoeven geen nadere planologische bescherming, maar zijn op andere wijze beschermd.

Verder zijn binnen het plangebied verschillende kleinschalige nutsvoorzieningen aanwezig. Het betreft de gebruikelijke en noodzakelijke nutsvoorzieningen. Deze zijn binnen de verschillende bestemmingen rechtstreeks toegestaan tot een maximum oppervlak van 25 m2.

Hoofdstuk 5 Toelichting op regels

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

5.2 Uitgangspunten

5.2.1 Wettelijk kader

Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.

5.2.2 Planonderdelen

Onderhavig bestemmingsplan 'Molenstraat e.o. 2016' bestaat uit een verbeelding, de regels (inclusief Bijlage 1 Lijst van Bedrijfsactiviteiten, bestemming 'Bedrijf' en Bijlage 2 Lijst van Bedrijfsactiviteiten, bestemming 'Bedrijventerrein') en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast. Bij de regels is voorts Bijlage 1 gevoegd, zijnde de toegesneden bedrijvenlijst voor de bestemmingen 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2'.

Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Molenstraat e.o. 2016' zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.

5.3 Toelichting op de planregels

5.3.1 Inleidende regels

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen. Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen.

Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 regels gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.

5.3.2 Bestemmingsregels

Per bestemming, die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen (is als algemene regel opgenomen en niet per bestemming);
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meest gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.

5.3.2.1 Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies genoemd. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.

5.3.2.2 Bouwregels

In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing, minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes, oppervlaktes en dakhellingen.

5.3.2.3 Nadere eisen

Nadere eisen kunnen worden gesteld aan bijvoorbeeld de situering van bouwwerken ten behoeve van bepaalde criteria, zoals een goede woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen sturend op te treden door het opnemen van nadere eisen in de omgevingsvergunning. Nadere eisen kunnen alleen worden gesteld als er in de regels ook een primaire eis wordt gesteld. De nadere eisen moeten verband houden met deze eis. De nadere eisenregeling hoeft niet in alle bestemmingen te worden geregeld.

5.3.2.4 Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd door mogelijkheden te bieden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze bevoegdheden zijn niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking is aangegeven waarvan een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels wordt verleend, de maximale afwijking die met de omgevingsvergunning kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels (zijnde algemene regels).

5.3.2.5 Specifieke gebruiksregels

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening vervallen. In dit artikel was het verbod opgenomen om gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. Derhalve moeten in de specifieke gebruiksregels bepaalde functies concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik. Ook het laten gebruiken moet specifiek worden genoemd.

5.3.2.6 Afwijken van de gebruiksregels

Door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van grondgebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via het afwijken geen 'nieuwe' functies kunnen worden toegestaan. Het afwijken van de gebruiksregels dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid, een afzonderlijke bestemmingsplanherziening of via de mogelijkheden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (buitenplans).

5.3.2.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

Met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een werk of werkzaamheid worden verbonden. Onder deze inrichtingsactiviteiten valt niet het bouwen en het gebruiken. Een vergunningenstelsel wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals landschappelijke of natuurlijke waarden, ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur.

5.3.2.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Met een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk kan een vergunning voor sloopactiviteiten verbonden worden aan het slopen van een bouwwerk (bijvoorbeeld rijksmonumenten, andere beschermde monumenten of binnen beschermde stads- en dorpsgezichten). In andere gevallen voorziet het Bouwbesluit in een grondslag voor het doen van een sloopmelding.

5.3.2.9 Wijzigingsbevoegdheid

Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). In de meeste gevallen zal het gaan om het wijzigen van de op een perceel gelegde bestemming. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen en specifieke locaties. Indien wijzigingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels (zijnde algemene regels).

5.4 Bestemmingen

Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op het van toepassing zijnde beleid en de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemming.

Het beleid dient ertoe om de toegankelijkheid en de begrijpbaarheid van de regels te vergroten. Op basis hiervan is het mogelijk om te bepalen of een bouwplan of ontwikkeling binnen het bestemmingsplan past. Het vastgestelde beleid vormt in geval van een ongewenste afwijking de basis voor een gemotiveerde weigeringsgrond.

5.4.1 Bestemming 'Centrum'

Het beleid

Voor het specifieke gebied Moleneindplein wordt het volgende beleid gevoerd:

  • 1. In de gemeentelijke hiërarchie is het gebied, qua functie en omvang, te positioneren, als wijkvoorziening.

  • 2. De verzamelingsbestemming is bedoeld om de benodigde dynamiek (onderlinge uitwisselbaarheid) te verzekeren, ten einde de wijkfunctie te kunnen versterken. Het beleid is gericht op de aanwezigheid van maximaal 1 supermarkt met een bruto vloeroppervlak van ten hoogste 1000 m2. Bij de situering van de horecavestigingen dient de kwaliteit en het functioneren van het wijkwinkelcentrum gewaarborgd te zijn en moet voorkomen worden dat er negatieve effecten op het gebied van openbare orde en veiligheid ontstaan. De bestaande horecavoorzieningen zijn dan ook specifiek bestemd door middel van een aanduiding. Daarnaast kunnen Burgemeester en Wethouders ten aanzien van de bestaande horecavoorzieningen nadere eisen stellen. Ook kunnen de bestaande horecavoorzieningen middels afwijking van categorie gewijzigd worden. Nieuwe horecavoorzieningen zijn daarnaast mogelijk gemaakt door middel van een afwijkingsmogelijkheid.

  • 3. De fysiek geboden ruimte (bouwgrenzen) is zodanig dat revitalisering en bouwkundige vernieuwing gemakkelijk mogelijk is.

  • 4. De ontwikkelingen worden steeds in relatie met de verkeersafwikkeling en parkeerbehoefte beoordeeld.

Het bouwvlak

Binnen de bestemming 'Centrum' is een bouwvlak opgenomen. Hierbinnen mogen de (bedrijfs)gebouwen en bijgebouwen opgericht worden. De bestaande bebouwing is binnen dit bouwvlak opgenomen en waar mogelijk ook uitbreidingsmogelijkheden indien de fysieke ruimte dit toestaat. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven.

De aanduiding 'bijgebouwen'

Voor één gedeelte aan de achterzijde van het bouwvlak is een vlak voor bijgebouwen ingetekend, de aanduiding 'bijgebouwen'. Binnen dit vlak mogen bijgebouwen opgericht worden. Dit vlak voor bijgebouwen is gekoppeld aan het bijbehorende bouwvlak door middel van de figuur 'relatie'. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven.

5.4.2 Bestemming 'Detailhandel'

Het beleid

De bestaande solitaire winkelvoorzieningen tussen de woonbebouwing worden voor zover nog in gebruik positief bestemd, uitgezonderd de dierenspeciaalzaak aan de Adriaan Poorterstraat 20. Hiervoor is in de bestemmingsplanregels een persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen. Een nadere motivering hieromtrent is opgenomen in paragraaf 5.6.1. Naast de aangegeven detailhandelsfunctie is ook wonen toegestaan in de bestaande (bedrijfs)woning(en) dan wel alleen wonen in het totale pand.

  • 1. Het beleid is gericht op continuering van nog bestaande activiteiten om de leefbaarheid binnen het plangebied te waarborgen. Gezien de aanwezige fysieke ruimte tussen de bestaande bebouwing is de beschikbare vrije ruimte voor de meeste winkelvoorzieningen beperkt waardoor de mogelijkheden voor uitbreiding maar in beperkte mate aanwezig zijn. De winkelvoorzieningen worden daartoe waar mogelijk voorzien van een reële uitbreidingsmogelijkheid voor zover daarvoor de fysieke ruimte aanwezig is binnen de woonomgeving, benodigd voor de continuïteit en het eventueel uitbreiden van de bestaande voorziening.

  • 2. Bij beëindiging kan in de bestaande gebouwen een nieuwe winkelvoorziening gevestigd worden.

  • 3. In de bestaande bebouwing is zowel detailhandel en wonen toegestaan. Detailhandel is daarbij alleen toegestaan op de begane grond. Wonen is in het gehele gebouw toegestaan, mits ter plaatse reeds een (bedrijfs)woning(en) aanwezig is/zijn en het aantal woningen als gevolg hiervan niet toeneemt.

Het bouwvlak

Binnen het bouwvlak mogen de hoofdgebouwen en bijgebouwen opgericht worden. De bestaande bebouwing is binnen dit bouwvlak opgenomen en waar mogelijk ook uitbreidingsmogelijkheden indien de fysieke ruimte dit toestaat. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven.

De aanduiding 'bijgebouwen'

Bij de percelen is een vlak voor bijgebouwen ingetekend, de aanduiding 'bijgebouwen'. Binnen dit vlak mogen bijgebouwen opgericht worden. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven.

5.4.3 Bestemming 'Dienstverlening'

Het beleid

De bestaande solitaire dienstverlenings- c.q. kantoorvoorzieningen tussen de woonbebouwing worden voor zover nog in gebruik positief bestemd. Naast de aangegeven dienstverlenings-/kantoorfunctie is ook wonen toegestaan in de bestaande (bedrijfs)woning(en) dan wel alleen wonen in het totale pand.

  • 1. Het beleid is gericht op continuering van nog bestaande activiteiten om de leefbaarheid binnen het plangebied te waarborgen. Gezien de aanwezige fysieke ruimte tussen de bestaande bebouwing is de beschikbare vrije ruimte voor de meeste voorzieningen beperkt waardoor de mogelijkheden voor uitbreiding maar in beperkte mate aanwezig zijn. De dienstverlenings-/kantoorvoorzieningen worden daartoe waar mogelijk voorzien van een reële uitbreidingsmogelijkheid voor zover daarvoor de fysieke ruimte aanwezig is binnen de woonomgeving, benodigd voor de continuïteit en het eventueel uitbreiden van de bestaande voorziening.

  • 2. Bij beëindiging kan in de bestaande gebouwen een nieuwe dienstverlening gevestigd worden.

  • 3. In de bestaande bebouwing is zowel dienstverlening en wonen toegestaan. Dienstverlening en wonen is in het gehele gebouw toegestaan, mits ter plaatse reeds een (bedrijfs)woning(en) aanwezig is/zijn en het aantal woningen als gevolg hiervan niet toeneemt.

Het bouwvlak

Binnen het bouwvlak mogen de hoofdgebouwen en bijgebouwen opgericht worden. De bestaande bebouwing is binnen dit bouwvlak opgenomen en waar mogelijk ook uitbreidingsmogelijkheden indien de fysieke ruimte dit toestaat. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven.

De aanduiding 'bijgebouwen'

Bij de percelen is een vlak voor bijgebouwen ingetekend, de aanduiding 'bijgebouwen'. Binnen dit vlak mogen bijgebouwen opgericht worden. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven.

5.4.4 Bestemming 'Gemengd - 1'

Het beleid

Voor de verdere ontwikkeling van dit gemengde terrein van de voormalige gemeentelijke kwekerij wordt het volgende beleid gevoerd:

  • 1. Een grote differentiatie van functies in de vorm van lokale kantoren, kleine bedrijven en al dan niet commerciële maatschappelijke voorzieningen.

  • 2. De functies dienen qua aard, maat en schaal aan te sluiten op het omringende woongebied.

  • 3. Bij de inrichting van het gebied wordt ook hier gestreefd naar intensief ruimtegebruik.

Het bouwvlak

Binnen de bestemming 'Gemengd - 1' is alleen een bouwvlak opgenomen. Hierbinnen mogen de (bedrijfs)gebouwen opgericht worden. Om te voorkomen dat deze bedrijfspercelen volledig dichtslibben is binnen het bouwvlak een bebouwingspercentage van 75% opgenomen. Daarbij zijn in ieder geval de bestaande rechten gerespecteerd. In de regels zijn nadere bouwregels gegeven.

5.4.5 Bestemming 'Gemengd - 2'

Het beleid

Op basis van de uitgangspunten en de beleidskeuzes voor het bedrijventerrein Industrieweg/Baarzenstraat wordt het in paragraaf 3.4.6 reeds beschreven beleid gevoerd:

  • 1. Op het bedrijventerrein worden uitsluitend bedrijven in milieucategorie 1 en 2 toegestaan overeenkomst de lijst van bedrijfsactiviteiten. Milieucategorie 3 bedrijven worden niet toegestaan. De bestaande milieucategorie 3 bedrijven worden gerespecteerd en nog toegestaan.

  • 2. Verkoop van motorbrandstoffen (inclusief en exclusief lpg) is uitgesloten, uitgezonderd het bestaande tankstation met lpg ter plaatse van de aanduiding 'motorbrandstoffen met lpg'.

  • 3. Gezien de aard en karakter van het bedrijventerrein en de menging van de aanwezige functies is volumineuze detailhandel toegestaan, maar slechts aan de Industrieweg, niet aan de Baarzenstraat. Reguliere detailhandel is uitgesloten met uitzondering van de ter plaatste reeds gevestigde detailhandel. Hieronder wordt tevens verstaan een webshop met showroom. Een afhaalpunt webshop zonder showroom wordt niet aangemerkt als detailhandel en is direct toegestaan.

  • 4. Onderdeel van de aanwezige functies zijn kleinschalige fitness-/sportscholen. Gezien de reeds aanwezige menging van de functies en de aard en karakter van het bedrijventerrein worden deze toegestaan.

  • 5. Door de aanwezigheid van diverse bedrijfsverzamelgebouwen komt dienstverlening steeds meer voor. Dit wordt dan ook direct toegestaan. Daarnaast worden praktijkruimten als een vorm van dienstverlening eveneens toegestaan.

  • 6. De bestaande bedrijfswoningen worden gerespecteerd. Nieuwe bedrijfswoningen worden niet toegestaan. Het omzetten van een bestaande bedrijfswoning in een reguliere woning wordt mogelijk gemaakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Van deze wijzigingsbevoegdheid kan alleen gebruik worden gemaakt mits het woon- en leefklimaat van deze woning in voldoende mate gewaarborgd wordt en de woning geen belemmering vormt voor de aanwezige bedrijven in dit gebied.

Het bouwvlak

Binnen de bestemming 'Gemengd - 2' is alleen een bouwvlak opgenomen. Hierbinnen mogen de (bedrijfs)gebouwen opgericht worden. Om te voorkomen dat deze bedrijfspercelen volledig dichtslibben is binnen het bouwvlak een bebouwingspercentage van 75% opgenomen. Een uitzondering hierop vormen de percelen met kantoorpanden aan de Wolfskamerweg waar het bouwvlak voor 100% bebouwd mag worden. Tevens is de toegestane maximum bouwhoogte aangeduid. Daarbij zijn in ieder geval de bestaande rechten gerespecteerd. In de regels zijn nadere bouwregels gegeven.

5.4.6 Bestemming 'Groen'

Het beleid

De structuurbepalende groenzones/elementen zijn specifiek bestemd als 'Groen'. Het beleid is primair gericht op het handhaven van deze groenzones/elementen om daarmee de woon- en omgevingskwaliteit in het plangebied te waarborgen. Deze groenelementen zijn het visitekaartje. Binnen de bestemming 'Groen' is de aanleg van voet- en rijwielpaden, speelvoorzieningen, kunstobjecten, voorzieningen van openbaar nut, alsmede water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Het water aan de Jan van Galenstraat is specifiek aangeduid met een aanduiding 'water'.

Onder de bestemming 'Groen' valt niet het zogenaamde snippergroen (de kleine groenplantsoenen). Deze maken onderdeel uit van de bestemming 'Verkeer'. Dit om te voorkomen dat deze bij een eventuele herinrichting van de openbare ruimte qua bestemming een belemmering vormen.

Geluidwerende voorzieningen zijn qua bouwwerk, geen gebouwen zijnde, en gebruik niet rechtstreeks toegestaan, maar worden door middel van een afwijkingsmogelijkheid onder een aantal voorwaarden mogelijk gemaakt.

5.4.7 Bestemming 'Maatschappelijk'

Het beleid

Maatschappelijke doeleinden zijn zaken die goed passen en noodzakelijk zijn binnen het plangebied om de leefbaarheid te kunnen blijven waarborgen, daarom zijn ze qua beleid primair te handhaven:

  • 1. Maatschappelijke voorzieningen zijn onderling uitwisselbaar, zodat de benodigde dynamiek verzekerd is, ten einde de wijkfunctie en het voorzieningenniveau binnen de kern te kunnen versterken.

  • 2. Ter plaatse van de maatschappelijke bestemming aan de Brabantlaan is tevens sport toegestaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'sport'.

Het bouwvlak

Voor de bestemming 'Maatschappelijk' zijn de bouwmogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan gerespecteerd. Het bouwvlak is dan ook overeenkomstig ingetekend. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven.

5.4.8 Bestemming 'Sport'

Het beleid

Binnen deze bestemming is sprake van continuering van de bestaande sportaccommodatie in de vorm van het sportcomplex Ouwerkerk (zwembad, sporthal, fitnesscentrum, kegel/bowlingbaan). Tevens maakt een paramedisch centrum onderdeel uit van dit sportcomplex. Daarnaast is ondergeschikte horeca overeenkomstig de bestaande situatie toegestaan.

Het bouwvlak

Voor deze bestemming is alleen een bouwvlak opgenomen. Hierbinnen mogen de (bedrijfs)gebouwen opgericht worden. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven.

5.4.9 Bestemming 'Verkeer'

Het beleid

Sommige bestemmingen/functies spreken qua beleid voor zich. Het zijn functionele onderdelen van het plangebied, zoals verkeersruimte en verblijfsruimte, alsmede groenvoorzieningen van ondergeschikte aard (snippergroen).

  • 1. Binnen deze bestemming staat het beheerskarakter voorop. Gewijzigde inzichten, die leiden tot herinrichting van de openbare ruimte, zijn binnen de begrenzing van de bestemming, rechtstreeks mogelijk.

  • 2. Deze bestemming is gericht op de afwikkeling van het verkeer. Naast wegverkeer zijn onder meer ook voet- en rijwielpaden, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan. De (ontsluitings)wegen en paden, alsmede de parkeervoorzieningen binnen het plangebied krijgen de bestemming 'Verkeer'. De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot de noodzakelijke bouwwerken ten behoeve van het functioneren van de openbare ruimte.

  • 3. Geluidwerende voorzieningen zijn qua bouwwerk, geen gebouwen zijnde, en gebruik niet rechtstreeks toegestaan, maar worden door middel van een afwijkingsmogelijkheid onder een aantal voorwaarden mogelijk gemaakt.

  • 4. Ter plaatse van de herstructurering van de Kleine Zeeheldenbuurt is ter plaatse van de houten dekken binnen de bestemming 'Verkeer' de aanduiding 'parkeergarage' opgenomen om onder deze dekken parkeren toe te staan overeenkomstig het planvoornemen en het thans vigerende bestemmingsplan voor dit deel van het plangebied.
5.4.10 Bestemming 'Wonen'

Het beleid

De bestemming 'Wonen' is de meest voorkomende bestemming binnen het plangebied. Deze bestemming geldt voor de bestaande woonpercelen.

  • 1. Bestaande woningen met bijbehorende bijgebouwen worden gerespecteerd en vastgelegd door middel van een bouwvlak met een bijbehorend vlak voor bijgebouwen (aanduiding 'bijgebouwen'). Twee-aaneengebouwde en aaneengebouwde woningen zijn voor zien van een 'strak' bouwvlak in verband met het beperken van eventuele uitbreidingsmogelijkheden aan de achterzijde in verband met privacy. Dit sluit niet uit dat deze woningen op de begane grond niet uitgebreid mogen worden. Binnen de aanduiding 'bijgebouwen' worden de nodige mogelijkheden geboden voor de realisering van een redelijke uitbreiding naar de eisen van deze tijd, bedoeld voor de vergroting van het woongenot.

  • 2. Bij het bepalen van het bouwvlak is het behoud van de herkenbaarheid als vrijstaande, blok van twee en geschakelde woning dan wel gestapelde woningen (appartementencomplexen) nagestreefd. Nieuwe (ter vervanging van bestaande) woningen zullen ook binnen dit regime moeten passen.

  • 3. Woningsplitsing is uitgesloten. Het maximum aantal toegestane woningen is per bouwvlak aangeduid. Het samenvoegen van woningen is daarentegen wel toegestaan. Eventuele voorzieningen voor mantelzorg worden niet (meer) in het bestemmingsplan geregeld. Deze zijn vergunningsvrij toegestaan op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 4. Ondergronds bouwen is toegestaan.

  • 5. Het beleid is gericht op parkeren op eigen terrein. Een garage dient te functioneren ten behoeve van de bijbehorende woning (gelegen op hetzelfde perceel). Afzonderlijke garageboxen zijn nader aangeduid. De garageboxen mogen uitsluitend gebruikt worden voor de stalling van motorvoertuigen, fietsen en opslag inherent aan de woonfunctie. Het gebruik van garageboxen als bedrijfsmatige werk- en/of opslagruimte, opslagruimte, detailhandel of horecadoeleinden is in strijd met het beoogde gebruik.

Het bouwvlak

De bouwvlakken van de woningen zijn afgestemd op de bestaande situatie, waarbij onderscheid is gemaakt in twee-aaneengebouwde woningen, aaneengebouwde woningen en vrijstaande woningen. De vrijstaande woningen zijn, waar de fysieke ruimtelijke situatie dit toestaat, voorzien van een uitbreidingsmogelijkheid. Een afstand van circa 8 meter tussen de (potentiële) achtergevel van de woning (bouwvlak/strook) en het volgende perceel is daarbij steeds gehanteerd als garantie voor een redelijke (achter)tuin.

Daarnaast zijn de bestaande zijgevels van de woningen maatgevend geweest voor het bepalen van de bouwvlakken. Daarbij is geen onderscheid gemaakt in de woningtypologie dan wel de ruimtelijke situatie. Binnen het bouwvlak mag tot een maximale goothoogte van 7,00 meter en een maximale bouwhoogte van 12,00 meter worden gebouwd. Afwijkende bouwhoogten zijn nader aangeduid op de verbeelding.

Ondergeschikte bouwdelen in de vorm van erkers (aangebouwd bijgebouw), luifels en balkons zijn buiten het bouwvlak toegestaan voor de voor- of zijgevel, mits ze niet meer dan 1,50 m voor de voorgevel uitsteken met een maximale breedte van 40% van de breedte van de voorgevel tot een maximum van 4 meter.

De aanduiding 'bijgebouwen'

Buiten het bouwvlak is een vlak voor bijgebouwen aangeduid waarbinnen bijgebouwen mogen worden gebouwd, de aanduiding 'bijgebouwen'. De positie en omvang van het vlak voor bijgebouwen worden toegekend op grond van de volgende uitgangspunten:

  • De bestaande regelingen (qua hoogte en oppervlak) in de vigerende bestemmingsplannen;
  • Herkenbaarheid van de stedenbouwkundige identiteit;
  • De aanduiding 'bijgebouwen' is ingetekend op 1 meter achter de voorgevel, tenzij reeds gebouwen op kortere afstand van de voorgevel zijn gelegen dan wel zelfs voor de voorgevel zijn gelegen. In dergelijke situaties is de bestaande situatie gerespecteerd. Een uitzondering hierop vormen de hoekpercelen. In hoeksituaties is steeds maatwerk geleverd afgestemd op de bestaande ruimtelijke situatie. Vanwege de verkeersveiligheid is de aanduiding 'bijgebouwen' hier weliswaar ingetekend op 1 meter achter de voorgevel, maar is afhankelijk van de hoeksituatie een afstand van 1 meter (bij bebouwing die naar voren ligt ten opzichte van de zijgevel) of 3 meter (bij bebouwing die gelijk ligt met de zijgevel) aangehouden tot de zijdelingse perceelsgrens. In de overige situaties zijn bijgebouwen tot in de perceelsgrens toegestaan;
  • Op bijgebouwen in de vorm van aanbouwen zijn dakterrassen toegestaan onder de voorwaarden dat de diepte maximaal 3 meter bedraagt gezien vanaf het bouwvlak en de afstand tot de perceelsgrens minimaal 2 meter bedraagt. Met het in acht nemen van de maatvoering wordt de privacy van de belendende percelen in voldoende mate gewaarborgd.

De goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,50 meter bedragen. De bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 5,00 meter bedragen. Een grotere goot- en bouwhoogte is onder voorwaarden mogelijk gemaakt door middel van een afwijkingsmogelijkheid.

Ook mogen in bijgebouwen aan huis gebonden beroepen en/of bedrijven uitgeoefend worden (praktijkvestiging).

Een en ander is in de bestemmingsregeling (bouwregels) nader geformuleerd.

5.5 Algemene regels

5.5.1 Anti-dubbeltelregel

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

5.5.2 Algemene bouwregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden een aantal algemene bouwregels. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen. Het betreffen bouwregels ten aanzien van de bestaande bebouwing, voorzieningen van algemeen nut, ondergeschikte bouwdelen en parkeernormen in relatie tot bouwen.

Ten aanzien van bouwen en parkeernormen geldt dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd om in de parkeerbehoefte te voorzien.

5.5.3 Algemene gebruiksregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene gebruiksregels. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen. Deze gebruiksregels hebben betrekking op aan huis gebonden beroep en/of bedrijf en op evenementen.

Een aan huis gebonden beroep/bedrijf is rechtstreeks toegestaan onder de voorwaarde dat maximaal 50 m2 wordt gebruikt voor een aan huis gebonden beroep. Aan huis gebonden beroepen/bedrijven zijn dus vrij, voor zover de (woon)functie als hoofdfunctie gehandhaafd blijft.

Binnen de bestemmingen zijn kortdurende activiteiten en evenementen, zoals een weekmarkt, rommelmarkt, antiekmarkt, braderieën en een kermis toegestaan.

In de algemene gebruiksregels van dit bestemmingsplan is een algemeen gebruiksverbod opgenomen om de gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de toegekende bestemming. Dit is per bestemming nader aangegeven.

Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. Het gebruik van opstallen voor een seksinrichting en/of escortbedrijf;
  • b. Het verrichten van exploratie- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen.
5.5.4 Algemene aanduidingsregels

Dit betreft de nadere aanduiding van samenhangende gebieden gelegen over meerdere bestemmingen waarop een nadere regeling van toepassing is. Deze gebiedsaanduidingen hebben met name betrekking op sectorale aspecten die ruimtelijk relevant zijn en waaraan een zonering (aan te houden afstand) is toegekend. Het betreft de gebiedsaanduidingen:

  • 'veiligheidszone - lpg.
5.5.5 Algemene afwijkingsregels

In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om, tenzij anders vermeld, afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

5.5.6 Algemene procedureregels

In deze regels wordt aangeven welke ruimtelijke procedure doorlopen moet worden voor afwijkingen, werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden en wijzigingen.

5.6 Overgangs- en slotregel

5.6.1 Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen. Daarnaast is een persoonsgebonden overgangsrecht binnen dit artikel opgenomen voor de dierenwinkel aan de Adriaan Poortersstraat 20

In onderhavige situatie is gekozen voor een persoonsgebonden overgangsrecht in tegenstelling tot een uitsterfregeling. De volgende afwegingen liggen hieraan ten grondslag:

  • De dierenwinkel is in het verleden ter plaatse illegaal opgericht. Er is hiervoor nooit een vergunning verleend. De dierenwinkel is dan ook planologisch-juridisch nooit rechtstreeks geregeld in een bestemmingsplan.
  • In het vorige bestemmingsplan voor het plangebied van Molenstraat e.o. (2006) was de dierenwinkel ook al opgenomen onder een persoonsgebonden overgangsrecht.
  • Het beleid van de gemeente Vught voorziet in het concentreren van winkelvoorzieningen in de daarvoor aangewezen centrumgebieden. Dit betreft het centrum van Vught en het Moleneindplein. De dierenwinkel aan de Adriaan Poorterstraat 20 is niet gelegen in een dergelijk centrumgebied. Er is hier sprake van een winkel in een regulier woongebied. (Nieuw)vestiging van een winkel in een woongebied past niet binnen het gemeentelijk beleid en derhalve niet wenselijk. Dit wordt beleid wordt bevestigd door de Structuurvisie Vught 2013 en het detailhandelsbeleid provincie Noord-Brabant 2013.

In de structuurvisie Vught 2013 staat onder meer:

  • De gemeente wil ruimte maken voor een betere en duurzame woonomgeving.(pg 35).
  • Sterk centrum met verdere bundeling detailhandel en ruimte voor andere functies (multifunctioneel centrumgebied) (pg 45).
  • De ambitie tot verdere versterking van het (compacte) centrum houdt ook in dat detailhandel aan de Helvoirtseweg en enkele andere kleine concentraties minder gewenst is, hier liggen juist kansen voor gemengde kleinschalige (zakelijke) dienstverlening en (kleinschalige) werkgelegenheid (pg 49).

In de uitgangspunten detailhandelsbeleid provincie Noord-Brabant 2013 staat onder meer:

  • Verdere concentratie en het compacter maken van centra is één van de belangrijke voorwaarden voor een gezonde detailhandelsstructuur (pg 4).
  • Streef naar concentratie van detailhandel en voorkom verspreide bewinkeling (pg5).
  • Bestaande vergunde en reeds positief bestemde solitaire winkelvoorzieningen worden opnieuw positief bestemd. In onderhavige situatie is weliswaar sprake van een 'bestaande' situatie maar deze is in het verleden nooit vergund en positief bestemd.
  • De dierenwinkel is gesitueerd op een achtererf en gevestigd in de bijgebouwen behorende bij de woning aan de Adriaan Poorterstraat 20. Dit is ruimtelijk gezien geen gewenste situatie. Hier is geen sprake van een reguliere winkelsituatie waarbij de winkelfuncties direct aan de straatzijde is gelegen, maar de winkel is gesitueerd in de bijgebouwen en ligt daardoor ingeklemd tussen de woningen van een regulier woongebied en is niet herkenbaar vanaf de straat. Ruimtelijk gezien is dit te vergelijken met wonen achter wonen wat ook ruimtelijk gezien niet wenselijk is.
  • Bij een uitsterfregeling zou de winkelfunctie in lengte der dagen voortgezet kunnen worden, wat gezien het gemeentelijke beleid geen gewenste situatie is.
  • Gelet op de ligging van de dierenwinkel in een woongebied en de relatief beperkte omgang van het bijgebouw is - gelet op de direct omliggende woonbebouwing - een woonbestemming de meest passende bestemming al dan niet in combinatie met het gebruik van het bijgebouw voor een aan huis gebonden beroep. Het ongewenste gebruik dient daarvoor zo snel mogelijk gestopt te kunnen worden.
  • Nader onderzoek heeft uitgewezen dat door het opnemen van een persoonsgebonden overgangsrecht, geen waardevermindering van het pand optreedt.
5.6.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Financiële haalbaarheid

6.1 Inleiding

Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de financiële haalbaarheid.

6.2 Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan voor Molenstraat e.o. is een beheersplan. Het betreft de actualisatie van verouderde vigerende bestemmingsplannen. In de meeste gevallen wordt de huidige situatie weergegeven. Dit heeft geen financiële consequenties.

De financiële haalbaarheid van mogelijke ontwikkelingen op grond van de vigerende bouwtitels, alsmede wijzigings- of afwijkingsbevoegdheden binnen het bestemmingsplan dienen afzonderlijk te worden aangetoond door de initiatiefnemers zelf. Verder voorziet het bestemmingsplan niet rechtstreeks in nieuwe ontwikkelingen, aangezien een deel van de locatie Elzenburg (witte vlek) door middel van een afzonderlijke procedure planologisch mogelijk wordt gemaakt. Dit houdt in dat de ontwikkeling van deze locatie in deze afzonderlijke procedure aangetoond moeten worden.

De nieuwe bestemming 'Gemengd - 2' is meer afgestemd op de bestaande situatie op het bedrijventerrein Industrieweg/Baarzenstraat dan de vigerende bestemming 'Bedrijventerrein'. Deze nieuwe bestemming laat meer functies toe dan enkel en alleen bedrijven overeenkomstig de bestaande situatie. Dit is enkel en alleen de verruiming van de gebruiksmogelijkheden. De bouwmogelijkheden blijven gelijk aan de thans vigerende situatie. Er zijn daarmee geen nieuwe ontwikkelingen voorzien op het bedrijventerrein en derhalve in dat kader ook geen financiële consequenties voor de gemeente.

6.3 Planschade

6.3.1 Planschade algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (afd. 6.1) is bepaald dat burgemeester en wethouders, degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een bestemmingsplan, op aanvraag een tegemoetkoming toekent, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

Het voorliggende bestemmingsplan is echter naar zijn aard hoofdzakelijk een conserverend bestemmingsplan, waardoor het risico van toewijsbare planschade gering is.

6.3.2 Planschade als gevolg van nieuw planologisch regime

In onderhavig bestemmingsplan wordt de vigerende woningbouwmogelijkheden van het nog niet gerealiseerde gedeelte van de Kleine Zeeheldenbuurt opnieuw planologisch-juridisch mogelijk gemaakt. Deze vigerende woningbouwbouwtitels zijn 1 op 1 overgenomen. Er wijzigt planologisch verder niets. Van planschade kan dan ook geen sprake zijn.

Door het wijzigen van de bestemming 'Bedrijventerrein' in de bestemming 'Gemengd - 2' kan geen nieuwvestiging meer plaats vinden van bedrijven van milieucategorie 3. De bedrijven binnen de deze milieucategorie die al aanwezig zijn, zijn specifiek aangeduid op de verbeelding. Hiermee worden deze bedrijven beperkt in hun mogelijkheden, aangezien enkel nog deze bedrijfssoort hier gevestigd mag zijn. Er is hiermee dus mogelijke kans op planschade van uit deze bedrijven. Echter biedt de gemengde bestemming tevens ook weer veel ruimer gebruik in de vorm van andere functies. Daarmee wordt het nadeel omgezet in een voordeel en zal planschade minimaal zijn.

6.4 Exploitatieplan

In de Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12) wordt voorgeschreven dat tegelijk met het vaststellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan vastgesteld moet worden voor het plangebied of delen ervan, tenzij:

  • Het kostenverhaal anderszins verzekerd is;
  • Er geen noodzaak tot het stellen van locatie-eisen of eisen aan type woningbouw is;
  • Er geen noodzaak is voor het bepalen van een tijdvak of fasering.

In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Onder een bouwplan wordt onder andere verstaan de bouw van één of meerdere woningen. Wijziging van het gebruik van een bestaand gebouw kan dan ook niet worden aangemerkt als een bouwplan.

Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan of besluit waarop het betrekking heeft. Dat kan een bestemmingsplan, een wijzigingsplan, een projectbesluit en een buiten toepassingsverklaring van een beheersverordening zijn.

Het opstellen van een exploitatieplan in het kader van onderhavig bestemmingsplan is niet noodzakelijk omdat het bestemmingsplan niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen. Het bestemmingsplan is uitsluitend conserverend van aard waarbij de bestaande situatie opnieuw planologisch-juridisch wordt geregeld. Er is geen sprake van kosten.

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Inleiding

Naast de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het ook belangrijk dat het plan maatschappelijk uitvoerbaar is. Daarom zal een bestemmingsplanprocedure worden doorlopen. In het kader van deze procedure zal het plan ter inzage worden gelegd. Eventuele reacties en zienswijzen kunnen tijdens deze inzagetermijn worden ingediend.

In het kader van het vooroverleg is het voorontwerp bestemmingsplan toegezonden aan diverse organisaties. De resultaten van het vooroverleg zijn in paragraaf 7.5 weergegeven. Daar waar mogelijk is rekening gehouden met de ingekomen opmerkingen.

7.2 Te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

a. Voorbereiding:

Vooroverleg met instanties

Watertoets

Inspraak (niet verplicht)

b. Ontwerp:

1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)

c. Vaststelling:

Vaststelling door de Raad

2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)

d. Beroep:

(Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan

Reactieve aanwijzing

Beroep bij Raad van State

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.

7.3 Kennisgeving voorbereiding

Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 20 juli 2016 kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Molenstraat e.o. 2016'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan een actualisering betreft van de geldende bestemmingsplannen voor het plangebied.

7.4 Vooroverleg

Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende besturen van betrokken gemeenten, provincie en waterschappen en met diensten van het Rijk (indien aan de orde). Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, worden bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken bij het overleg conform artikel 3.1.1. Bro. Een voorontwerp van onderhavig plan is de periode juli-augustus 2016 aan de betrokken instanties gestuurd met het verzoek om advies.

7.5 Resultaten vooroverleg

Gedurende de adviestermijn is een reactie ontvangen van:

  • 1. Provincie Noord-Brabant;
  • 2. Waterschap De Dommel

De ingekomen reacties zijn samengevat en van commentaar voorzien in het 'Verslag overleg voorontwerp-bestemmingsplan Molenstraat e.o. 2016', dat als bijlage is opgenomen bij deze toelichting.

7.6 Resultaten zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft in het kader van de procedure als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening vanaf 31 augustus 2016, gedurende zes weken, tot en met 20 september 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn drie schriftelijke zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn binnen de wettelijke termijn van zes weken ontvangen en derhalve ontvankelijk.

De ontvankelijke zienswijzen zijn in de 'Nota beoordeling van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen Ontwerp bestemmingsplan Molenstraat e.o. 2016' samengevat en voorzien van een gemeentelijk standpunt. Deze nota is als bijlage opgenomen bij deze toelichting.

7.7 Vaststelling

Het bestemmingsplan is in de raadsvergadering van 22 december 2016 besproken. In deze raadsvergadering is één zienswijze gegrond verklaard. De andere twee zienswijzen zijn ongegrond verklaard. De gegronde zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Daarnaast hebben allen zienswijzen geleid tot een nadere motivering van onderdelen in de toelichting van het bestemmingsplan en zijn een aantal ambtshalve wijzigingen verwerkt. Dit betreffen uitsluitend tekstuele correcties dan wel verbeteringen van het plan. Deze hebben verder geen inhoudelijke en/of ruimtelijke consequenties. Daarmee is het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld.

Het vaststellingsbesluit is eveneens als bijlage opgenomen bij deze toelichting