- Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
- 2.1 de dakhelling:
- 2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
- 2.3 de inhoud van een bouwwerk:
- 2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
- 2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
- 2.6 de afstand tot de bouwperceelgrens:
- 2.7 de afstand tussen gebouwen:
- 2.8 de lengte, breedte en diepte bouwwerk:
- 2.9 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
- 2.10 de oppervlakte van een bouwperceel:
- 2.11 het bebouwingspercentage:
- 2.12 het brutovloeroppervlak van een gebouw:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat:
- goten van dakkapellen met een kleinere breedte dan 50% van de breedte van het dakvlak waarin zij zijn geplaatst;
- goten van dakconstructies binnen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken
- en andere ondergeschikte bouwdelen niet meegerekend worden;
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
vanaf peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouwen zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de grens van het bouwperceel;
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren);
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
de maten van het kadastrale perceel, dan wel, wanneer er geen sprake is van een gedeeld kadastraal perceel, de feitelijke oppervlakte van het perceel behorend bij het hoofdgebouw;
de in procenten uitgedrukte maximale som van de oppervlakten van de gebouwen, in verhouding tot het grondoppervlak van het bouwperceel dan wel het grondoppervlak gelegen binnen het bouwvlak per bouwperceel;
gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw;
- Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel-, goot- en kroonlijsten, luifels, erkers, entrees, stoeptreden, kozijnen, dorpels, balkons en overstekende daken en soortgelijke bouwdelen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt;