Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Veghels Buiten - Heuvel 29a
Status: onherroepelijk
Plan identificatie: NL.IMRO.0860.VE04ac000000BP2012-OH01

Artikel 4 Wonen - 2

 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen-2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen in maximaal één woning, daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. bij het wonen behorende parkeervoorzieningen, waarbij geldt dat ten hoogste 0,4 parkeerplaats per woning onoverdekt is;
  3. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, tuinen, voet- en fietspaden, groen en water.
4.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
 
4.2.1 Hoofdwoongebouwen en nevengebouwen
  1. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. de totale oppervlakte van gebouwen per bouwvlak bedraagt ten hoogste 30% van het oppervlakte van het bestemmingsvlak;
  3. de voorgevelrooilijn van hoofdwoongebouwen is niet haaks of evenwijdig geordend ten opzichte van de voorgevelrooilijnen van nevengebouwen binnen hetzelfde bouwvlak;
  4. de voorgevelrooilijnen van nevengebouwen binnen hetzelfde bouwvlak zijn haaks of evenwijdig geordend ten opzichte van elkaar;
  5. het hoofdwoongebouw ligt vrij van de collectieve verharding binnen het bestemmingsvlak;
  6. nevengebouwen liggen direct aan de collectieve verharding binnen het bestemmingsvlak;
  7. de bouwhoogte van hoofdwoongebouwen bedraagt ten hoogste 11 m;
  8. de goothoogte van hoofdwoongebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  9. de bouwhoogte en goothoogte van nevengebouwen zijn ten minste 0,10 m lager dan de bouw- en goothoogte van het hoofdgebouw binnen hetzelfde bouwvlak;
  10. per bestemmingsvlak zijn maximaal 2 nevengebouwen met eenzelfde goothoogte, verschillen in goothoogte bedragen ten minste 0,10 m;
  11. nevengebouwen hebben een lengte van ten minste 15 m;
  12. binnen het bouwvlak bedraagt de afstand tussen een nevengebouw en het dichtstbij gelegen nevengebouw ten hoogste 7 m;
  13. gebouwen worden gebouwd met een kap, waarbij de dakvlakken een dakhelling hebben van meer dan 15°.
  14. De verticale afstand van de gootlijn tot de nok is bij gebouwen groter dan de goothoogte;
  15. de goothoogte van woongebouwen mag worden overschreden door dakkapellen of een verhoogde gootlijn indien:
    1. de afstand vanaf de dakvoet tenminste 0,80 m bedraagt, de afstand tot de zijkanten tenminste 1,5 meter bedraagt;
    2. bouwhoogte van de dakkapel ten hoogste 1,50 meter bedraagt en niet groter is dan de helft van de vertikaal gemeten afstand tussen gootlijn en nok;
    3. de breedte van de dakkapel ten hoogste 30% van de lengte van het dakvlak aan één zijde bedraagt;
    4. een plaatselijk verhoogde gootlijn tot maximaal de helft van de vertikaal gemeten afstand tussen gootlijn en nok;
    5. de afstand tot de zijkant tenminste 1,5 meter bedraagt;
    6. de breedte van de verhoogde gootlijn maximaal 30% van de lengte van het dakvlak aan één zijde bedraagt.
  16. als de voorgevel van een gebouw geldt de meest naar de bestemmingsgrens gerichte gevel, indien op basis van deze regel sprake zou zijn van meerdere voorgevels geldt de langste gevel van deze gevels als voorgevel.
4.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Het bouwen van aan-, uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen is niet toegestaan.
 
4.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m, indien:
    1. op een bouwperceel al een gebouw staat;
    2. gebouwd achter de voorgevelrooilijn;
    3. gebouwd op meer dan 1 m van de weg of het openbaar groen.
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.3 en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toestaan met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m;
  2. Afwijken zoals bedoeld in lid a kan worden toegestaan indien het bouwplan niet leidt tot een onevenredige aantasting van het stedenbouwkundige beeld.
4.4 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van gebouwen binnen het
bouwvlak ten behoeve van het stedenbouwkundig beeld, mits de nadere eisen niet leiden tot een
beperking van in lid 4.2 aangegeven maximum bouwmogelijkheden of tot een onevenredige beperking
van de gebruiksmogelijkheden van het perceel.
 
4.5 Specifieke gebruiksregels
  1. Ten aanzien van het gebruik van de gronden ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen gelden de volgende regels:
    1. het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen mag niet meer dan 60 m2 bedragen;
    2. in het kader van de aan-huis-gebonden beroepen is geen horeca en detailhandel toegestaan uitgezonderd horeca en detailhandel ondergeschikt en gelieerd aan het aan-huis-gebonden beroep;
    3. aan-huis-gebonden beroepen zijn toegestaan indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
    4. ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op het perceel;
    5. het gebruik voor aan-huis-gebonden beroepen heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
    6. één van de bewoners van het hoofdgebouw dient eigenaar/bedrijfsleider te zijn van het aan-huis-gebonden beroep.
  2. het is niet toegestaan vrijstaande bijgebouwen of bedrijfsbebouwing te gebruiken als woning.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.5 onder b voor
het gebruik van een aan- of bijgebouw of een gedeelte van een hoofd- of bedrijfsgebouw of
bijgebouwen bij (bedrijfs)woning als afhankelijke woonruimte (inwoning), met dien verstande, dat:
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, hetgeen aangetoond dient te worden door een verklaring van een terzake deskundige commissie/instantie;
  2. op het perceel een (bedrijfs)woning aanwezig dient te zijn; 
  3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en nabijgelegen bedrijven;
  4. per woning maximaal één omgevingsvergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
  5. alle ruimten dienen te voldoen aan de geldende eisen van het Bouwbesluit en bouwverordening;
  6. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben;
  7. het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) aantoonbaar onredelijk bezwarend is;
  8. ten behoeve van de inwoning geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen mag worden aangelegd. Er dient gebruik gemaakt te worden van de bestaande aansluiting;
  9. maximaal 80 m² van hoofdgebouw en/of bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
  10. geen eigen in-/uitrit mag worden aangelegd voor de afhankelijke woonruimte;
  11. een vrijstaand bijgebouw dat gebruikt wordt voor inwoning op niet meer dan 50 meter van de (bedrijfs)woning is gelegen;
  12. er op basis van een akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder;
  13. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
  14. indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is, de houder van de omgevingsvergunning het bevoegd gezag daarvan binnen drie maanden schriftelijk in kennis stelt.