direct naar inhoud van Artikel 9 Maatschappelijk
Plan: Veghel-Zuid
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0860.VE03aa000000BP2010-OH01

Artikel 9 Maatschappelijk

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen waaronder tevens begrepen buitenschoolse opvang en kinderdagopvang, met daaraan ondergeschikt dienstverlening, kantoren en een kantine ten dienste van het met de bestemming beoogde gebruik;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats', voor een begraafplaats;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'wonen', wonen in de vorm van (niet) zelfstandige wooneenheden;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang', een onderdoorgang in de vorm van een voetgangersbrug;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1', voor één bedrijfswoning, torens, schoorstenen en andere ondergeschikte bouwdelen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', voor voorzieningen van algemeen nut, welke groter zijn dan 15 m²;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', een bedrijfswoning;

met de daarbij behorende:

  • a. tuinen, erven en terreinen;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. voorzieningen van algemeen nut, niet groter dan 15 m²;
  • e. wegen, straten en paden;
  • f. waterlopen en waterpartijen;
  • g. werken, geen bouwwerken zijnde zoals de aanleg van verhardingen ten behoeve van paden (waaronder brandgangen), in- en uitritten, terrassen en de aanleg van siertuin en/of gazon, alsmede parkeerplaatsen.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op of in de in 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.

9.2.2 (Hoofd)gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij een maximum bebouwingspercentage is aangegeven. Indien een maximum bebouwingspercentage is aangegeven, geldt dat het bouwvlak maximaal tot het aangeduide bebouwingspercentage mag worden bebouwd;
  • c. de afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 3 m¹ te bedragen;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding.

9.2.3 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de opgenomen aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan 1 per bouwperceel bedragen;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m³;
  • d. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding;
  • e. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding.

9.2.4 Begraafplaats

Op gronden binnen de aanduiding ‘begraafplaats’ gelden in afwijking op 9.2.2 de volgende bepalingen:

  • a. op de gronden mogen bij deze bestemming behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht;
  • a. het totale oppervlak van de begraafplaats mag met ten hoogte 5% worden bebouwd;
  • b. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m¹;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 9 m¹;
  • d. gebouwen moeten een afstand van minimaal 5 m¹ ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrenzen aanhouden;
  • e. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd erfafscheidingen, mag niet meer bedragen dan 5 m¹;
  • f. de hoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m¹.

 

9.2.5 'specifieke bouwaanduiding - 1’

Op gronden binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1’ geldt in aanvulling op 9.2.2 sub c en d de volgende bepaling:

  • a. de bouwhoogte van ondergeschikte bouwdelen zoals torens mag niet meer bedragen dan 15 m¹;
  • b. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan 1 bedragen;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m³.
  • d. de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 7 meter;
  • e. de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 11 meter.

9.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorste bouwvlakgrens mag niet meer dan 1 m¹ bedragen;
  • b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorste bouwvlakgrens mag niet meer dan 2 m¹ bedragen;
  • c. de hoogte van verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten mag niet meer dan 8 m¹ bedragen;
  • d. de hoogte van de andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak mag niet meer dan 5 m¹ bedragen;
  • e. de hoogte van de andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak mag niet meer dan 2,5 m¹ bedragen.

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de situering van en het aantal parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

9.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2.2 sub e en f voor het bouwen van gebouwen aan één of twee zijden op de zijdelingse perceelsgrens, onder de volgende voorwaarden:

  • a. er dient sprake te zijn van een bedrijfseconomische noodzaak;
  • b. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit.

9.5 Afwijken van de gebruiksregels
9.5.1 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 21 voor het gebruik van een bijbehorend bouwwerk of een gedeelte van een hoofd- of bedrijfsgebouw of bijbehorend bouwwerk bij (bedrijfs)woning als afhankelijke woonruimte (inwoning), met dien verstande dat:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, hetgeen aangetoond dient te worden door een verklaring van een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige;
  • b. op het perceel een bedrijfswoning aanwezig dient te zijn;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en nabijgelegen bedrijven;
  • d. per woning maximaal één omgevingsvergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
  • e. alle ruimten dienen te voldoen aan de geldende eisen van het bouwbesluit en bouwverordening;
  • f. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de bedrijfswoning dient te hebben;
  • g. het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is;
  • h. ten behoeve van de inwoning geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen mag worden aangelegd. Er dient gebruik gemaakt te worden van de bestaande aansluiting;
  • i. maximaal 80 m² van hoofdgebouw en/of bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
  • j. geen eigen in-/uitrit mag worden aangelegd voor de afhankelijke woonruimte;
  • k. een vrijstaand bijbehorend bouwwerk dat gebruikt wordt voor inwoning op niet meer dan 50 m¹ van de (bedrijfs)woning is gelegen;
  • l. er op basis van een akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder;
  • m. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
  • n. indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is, de houder van de vergunning het bevoegd gezag daarvan binnen drie maanden schriftelijk in kennis stelt. Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in indien vorenbedoelde noodzaak niet meer bestaat.