direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kom Mariaheide, herziening Meester van Sonstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0860.MA01aa040000PB2016-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

In 2010 zijn alle geldende bestemmingsplannen binnen de bebouwde kom van Mariaheide geactualiseerd. Ook het bouwplan "Achter den Kerck" maakt onderdeel uit van dit nieuwe bestemmingsplan Kom Mariaheide.

Projectmatige bouw

Het plangebied Mariahof, later omgedoopt tot "Achter de Kerck" is opgezet als een projectmatige ontwikkeling met in totaal 51 woningen in een diversiteit aan woningtype. Grenzend aan deze projectmatige bouw is voorzien in twee vrijstaande woningen op grote kavels van ruim 800m2. Een deel van het plan is daadwerkelijk als zodanig in ontwikkeling. Dit heeft geresulteerd in drie bouwstroken met rij woningen aan de Pastoor Sandersstraat.

In totaal zijn er 26 woningen gerealiseerd in de eerste fase, waarvan er 17 woningen in eigendom zijn van de woningbouwverenging en 9 woningen als koopwoningen gerealiseerd zijn. Binnen het plan is tevens voorzien in 4 twee onder een kap woningen aan de Pastoor van Haarenstraat en 9 patiowoningen eveneens aan de Pastoor Sandersstraat. Het deel wat door de ontwikkelaar uitgevoerd wordt als projectmatige bouw bestaat daarmee uit 39 woningen.

Gemeentelijke kavels

Oorspronkelijk bestond het zuidelijke plandeel uit 12 woningen in een twee onder een kap vorm en twee grote kavels aan de zuidzijde. In Mariaheide was wel behoefte aan bouwgrond voor woningbouw, maar in mindere mate aan projectmatig ontwikkelde woningen. De gemeente is daarom tot een herverkaveling overgegaan, die beter aansluit bij de wensen van potentiele kopers van grond en waar ze vervolgens als zelfbouwer sterker kunnen sturen op hun wensbeeld. In totaal zijn er 7 woningen gebouwd en is er nog 1 kavel beschikbaar voor een vrijstaande woning of een twee-onder een-kap. Het bouwvlak in het geldende bestemmingsplan is niet gunstig gesitueerd ten opzichte van de uiteindelijke verkaveling die ontstaan is. Vandaar dat de wens bestaat om het bouwvlak enkele meters te verschuiven.

Aan de zuidzijde van de Meester van Sonstraat is in het bestemmingsplan Kom Mariaheide de mogelijkheid opgenomen om twee riante vrijstaande woningen op grote percelen van ruim 800 m2 te realiseren. Op dit moment blijkt er wel belangstelling te zijn voor bouwgrond, maar niet percelen met een dergelijke omvang. Ook hier is de gemeente overgegaan tot een herverkaveling. In plaats van twee vrijstaande woningen is hier een vrijstaande woning in aanbouw, is er een optie op grond voor twee woningen in de vorm van een twee onder een kap woningen en resteert er een kavel voor een vrijstaande woning.

Een deel van de herverkaveling is opgelost binnen de bouwblokken conform het vigerend bestemmingsplan. Een deel van de herverkaveling is niet oplosbaar binnen de bouwblokken of aanduiding zoals aangegeven binnen het vigerend bestemmingsplan. Het is daarom noodzakelijk dat er een aanpassing komt van het bestemmingsplan op basis van de vraaggestuurde verkaveling. Om dat mogelijk te maken is het de wens om het bouwvlak door te trekken over de volle breedte van de woonbestemming.

Vanwege de veranderde verkaveling is het noodzakelijk dat de herinrichting van de openbare ruimte enigszins wordt aangepast om het (bezoekers)parkeren in de juiste balans ter realiseren.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het gebied ligt ten oosten van de Kruisstraat in Mariaheide en is gelegen aan beide zijden van de Meester van Sonstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.MA01aa040000PB2016-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.2.1: luchtfoto van het plangebied

1.3 Doel van het bestemmingsplan

Het doel van het bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van de woningbouw bij het dorp Mariaheide. In het geldende bestemmingsplan is het plangebied bestemd als ‘Wonen’ en zijn de aanduidingen ‘erf’ en ‘tuin’ opgenomen. Beoogd wordt om een van de bouwvlakken aan de noordzijde van de Meester van Sonstraat enkele meters op te schuiven en om een bouwvlak voor vrijstaande of twee-aaneengebouwde woningen toe te voegen aan deze woonbestemming aan de zuidzijde, zodat daar kavels kleiner dan de oorspronkelijke kavels van 800 m2 uitgegeven kunnen worden, waar behoefte aan is in het dorp Mariaheide.

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan “Kom Mariaheide” van de gemeente Veghel het vigerende bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 4 november 2010. Dit bestemmingsplan is per 3 maart 2011 onherroepelijk. In het bestemmingsplan is het plangebied bestemd als ‘Wonen’ en zijn de aanduidingen ‘erf’ en ‘tuin’ opgenomen.

1.5 Leeswijzer

Aan de hand van de ruimtelijke en de functionele structuur wordt in hoofdstuk 2 de visie op het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het voor dit bestemmingsplan relevante beleid kort samengevat.

In hoofdstuk 4 wordt het bestemmingsplan getoetst aan de diverse milieu- en andere sectorale aspecten, inclusief water, hoofdstuk 5 gaat in op de verkeersaspecten. In hoofdstuk 6 wordt een toelichting gegeven op de regels en worden de keuzes en gedachten die ten grondslag liggen aan de bestemmingsplanregeling toegelicht.

Hoofdstuk 7 gaat in op de economische uitvoerbaarheid en hoofdstuk 8 op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 RUIMTELIJK KADER

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de huidige ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied en de directe omgeving. Vervolgens wordt de beoogde ontwikkeling toegelicht. Deze beschrijving is gebaseerd op de Structuurvisie Mariaheide uit 2003

2.2 Gebiedskarakteristiek

Mariaheide is een jong dorp gesticht in 1906. Toch is er in de omgeving van Mariaheide al eeuwenlang sprake van enkele agrarisch georiënteerde buurtschappen. De heidevelden in de omgeving van Mariaheide werden vooral in de 18e en 19e eeuw ontgonnen, eerst aan de westkant van de toenmalige provinciale weg (Pastoor van Haarenstraat) en pas eind 19e eeuw aan de oostkant daarvan. Het wegenpatroon van Mariaheide stamt voor een groot deel uit die tijd en is dus vrij recent. De beoogde ontwikkeling sluit qua structuur aan op het bestaande wegenpatroon.

Mariaheide bestaat vrijwel uitsluitend uit vrijstaande woningen. Plaatselijk staan er wel meer-onder-een-kapwoningen. De grote gebouwen in Mariaheide zijn voorzieningen en bedrijven, die bijna allemaal zijn geconcentreerd langs de Pastoor van Haarenstraat. In Mariaheide zijn nauwelijks kleine woningen of appartementen.

2.3 Functionele beschrijving

Het plangebied van Kom Mariaheide, herziening Meester van Sonstraat bevindt zich in het westen van het bestaande dorp. Het plangebied is volledig in gebruik woongebied. Beoogd wordt met het bestemmingsplan een aanpassing te doen aan de bestaande bouwvlakken, zodat het bouwvlak anders gesitueerd kan worden aan de noordzijde van de Meester van Sonstraat en zodat er wat kleinere kavels kunnen ontstaan aan de zuidzijde.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Inleiding

Voor het plangebied zijn diverse beleidsstukken relevant. Het gaat hierbij om gemeentelijk, regionaal, provinciaal en nationaal beleid. Dit hoofdstuk bespreekt de hoofdlijnen van de beleidskaders die specifiek zijn voor de ontwikkeling van het plan.

3.2 Regionaal, provinciaal en rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Deze doelen zijn vertaald in nationale belangen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

In het Besluit geeft het Rijk de algemene regels aan, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. In samenhang met het beleid dat is aangegeven in de Structuurvisie, zijn deze regels vooral gericht op het veilig stellen van de nationale belangen waarvoor, gelet op de belangen, beperkingen gelden voor de ruimtelijke besluitvorming op lokaal niveau.

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte (gedeeltelijk) in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn momenteel veertien projecten van nationaal belang beschreven:

  • 1. Rijksvaarwegen
  • 2. Mainport ontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en Waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorziening;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Ecologische hoofdstructuur;
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
  • 14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan

Op termijn zal ook nog volgen, blijkens publicaties van de Rijksoverheid, een onderwerp genaamd “duurzame verstedelijking”.

Bij het Barro zijn kaarten opgenomen welke de genoemde projecten in beeld brengen. De planlocatie is in één van de aangewezen projectgebieden gelegen (Defensie). Het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Volkel (met een straal van 15 kilometer) ligt over het grondgebied van de gemeente Veghel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.MA01aa040000PB2016-VG01_0002.jpg"

Figuur 3.2.2: Bijlage 8.4. bij de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Binnen het radarverstoringsgebied is een maximale hoogte opgenomen voor bouwwerken. De in artikel 2.4 van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) opgenomen maximale hoogtebeperking start op een hoogte 49 meter (hoogte van de radarinstallatie) en loopt op met een hoek van 0,25º tot een hoogte van 114 meter op een afstand van 15 kilometer van de installatie. De hoogte van de bebouwing die mogelijk gemaakt wordt binnen het plangebied blijft daar ruimschoots onder.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de rijksbelangen schaden.

3.2.3 Ladder van duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gevolgd wanneer planologisch nieuwe “stedelijke ontwikkelingen” mogelijk worden gemaakt. Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang kwalificeren als zodanig en zijn Ladderplichtig.

Als sprake is van een kleinschalige ontwikkeling, dan wordt een uitzondering gemaakt op het begrip nieuwe stedelijke ontwikkeling en is de ladder voor duurzame verstedelijking dus niet van toepassing. Zo oordeelde de Raad van State al dat de ontwikkeling van acht woningen dermate kleinschalig is, dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daar het gewijzigde bouwvlak de bouw van 2 á 3 extra woningen (afhankelijk van het type woning; vrijstaand of twee-onder-een-kap) mogelijk maakt, is er volgens de jurisprudentie geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, en hoeft de ladder niet doorlopen te worden.

3.2.4 Structuurvisie 2010, partiële herziening 2014

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant (SVRO) in werking getreden. Deze structuurvisie is in 2014 partieel herzien. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening is het provinciaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Deel B van deze structuurvisie beschrijft de wijze waarop de provincie de visie uit werkt in vier robuuste ruimtelijke structuren: Groenblauwe structuur, Landelijk gebied, Stedelijke structuur en Infrastructuur. In de structuren staat hoe de provincie aankijkt tegen de ontwikkeling van functies.

De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten die de provincie inzet bij de realisatie van haar doelen en het borgen van haar belangen. Bij de keuze voor het instrument verordening is het belangrijk dat dit het enige instrument is voor de provincie dat vooraf aangeeft waarmee de gemeente rekening moet houden én dat rechtstreeks doorwerkt naar de ruimtelijke besluitvorming op gemeentelijk niveau.

Op de bij de Structuurvisie behorende Structurenkaart ligt het plangebied binnen 'bestaand stedelijk gebied'.

3.2.5 Provinciale Verordening Ruimte Noord-Brabant (2014)

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. In deze verordening zijn alle vastgestelde wijzigingen na vaststelling op 7 februari 2014 van regels en kaarten verwerkt, inclusief de wijzigingen vanwege het in procedure gebracht ontwerp ‘Wijziging Verordening ruimte 2014, veegronde regels 2’. De wijzigingen zijn beleidsarm en zijn hoofdzakelijk technisch van aard. Op 15 juli 2015 is de Verordening ruimte 2014 in werking getreden. In de provinciale verordening Ruimte van de Noord-Brabant zijn regels opgenomen waar gemeente bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening mee dient te houden. In de verordening worden de provinciale belangen veilig gesteld.

Het plangebied ligt in het gebied wat volgens de Verordening ruimte 2014 binnen de structuur 'bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied'. Ter plaatse gelden rechtstreeks werkende regels in de vorm van beperkingen voor de veehouderij en mestbewerking, die functies komen echter niet binnen het plangebied voor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.MA01aa040000PB2016-VG01_0003.jpg"

Figuur 3.2.5.1: Verordening ruimte 2014 van de Provincie Noord-Brabant (geconsolideerde versie)

In 2015 is waterwingebied van Brabant Water tussen Veghel en Erp aangepast, waarbij de boringsvrije zone rondom het waterwingebied ook een stuk zuidelijker is komen te liggen. Met de kaartaanpassingen 'Wijziging verordening ruimte 2014, kaartaanpassingen 3' door Gedeputeerde Staten op 6 oktober 2015, ligt de boringsvrije zone niet langer over de kom van Mariaheide en ook buiten de projectlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.MA01aa040000PB2016-VG01_0004.jpg"

Figuur 3.2.5.2: Wijziging verordening ruimte 2014, kaartaanpassingen 3, vastgesteld op 6 oktober 2015

Regionale afstemming van de woningbouw

In de Verordening Ruimte is het instellen van het Regionaal Ruimtelijk Overleg geregeld. In de verordening wordt aangegeven dat de deelnemers regionale afstemming plegen en afspraken maken over de programmering en planologische voorbereiding van de bouw van woningen.

Ook wordt in de verordening geregeld dat Gedeputeerde Staten ten minste eens per bestuursperiode een prognose van de ruimtebehoefte aan bedrijventerreinen, zeehaventerreinen en kantoren opstellen en deze voorleggen aan de regionale ruimtelijke overleggen. De meest recente prognoses zijn in december 2015 vastgesteld door GS. Het gemeentelijke woningbouwprogramma is op deze taakstelling afgestemd.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de provinciale belangen schaden.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Veghel 2030: Menu voor de toekomst (2013)

Op 19 december 2013 heeft de gemeenteraad van Veghel de Structuurvisie Veghel 2030 vastgesteld. In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd. Veghel doet dat voor de periode tot 2030 en voor het hele grondgebied van de gemeente. In en rond de kern Mariaheide is sprake van twee soorten locaties. Voor enkele locaties geldt dat ontwikkeling voor 2030 vrijwel zeker is omdat er in het verleden keuzes gemaakt zijn. Deze locaties zijn op de kaart aangegeven als ‘woningbouwlocaties kerkdrorp’. Alle andere locaties zijn op de kaart opgenomen als ‘strategische ontwikkellocaties’ en zijn als reserve opgenomen. De woningbouw aan de Meester van Sonstraat is samen met de nog te ontwikkelen wijk Steenoven II is als voor 2030 te ontwikkelen woningbouwlocatie opgenomen.

Op deze locaties kan woningbouw plaatsvinden, maar de exacte invulling, fasering en bijvoorbeeld de gewenste woningtypen zijn nog niet vastgelegd. De gemeente zal zorgvuldig bekijken waar en wanneer deze strategische ontwikkellocaties in harde woningbouwplancapaciteit worden omgezet, vooral omdat een teveel aan harde woningbouwplannen de noodzakelijke flexibiliteit voor de toekomst ontneemt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.MA01aa040000PB2016-VG01_0005.png"

Figuur 3.3.1.1: woningbouwlocaties en strategische ontwikkellocaties kern Mariaheide (bron: Structuurvisie Veghel 2030)

De structuurvisie geeft verder aan dat de ervaring leert dat voor inbreidingslocaties geldt dat ontwikkeling ervan over het algemeen lastiger is dan de ontwikkeling van een uitbreidingslocatie. De gemeente zet er dan ook om aan de Meester van Sonstraat de programmatische flexibiliteit te scheppen die het mogelijk moet maken om altijd in te kunnen spelen op de (fluctuerende) vraag vanuit de markt.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past in de Structuurvisie Veghel 2030.

3.3.2 Woonvisie 2012-2015

Mei 2012 heeft de gemeenteraad van Veghel de Woonvisie 2012-2015 'Werken aan Wonen in Veghel' vastgesteld.

Deze woonvisie vervangt de woonvisie 2030 'Uden-Veghel, Gastvrij wonen in een groene regio', voor Veghel vastgesteld in 2007. De woningmarkt is sinds 2007 volledig veranderd. Dit is de belangrijkste reden om de visie uit 2007 te herzien. Dit is ook de reden dat voor een kortere tijdshorizon is gekozen. In de Woonvisie 2012-2015 is een splitsing gemaakt tussen de kwantitatieve en de kwalitatieve woningbouwopgave.

In de woonvisie is uitgegaan van een kwantitatieve opgave voor de gemeente Veghel op grond van de provinciale prognose 2011. Op basis hiervan wordt uitgegaan van een opgave van 2012 t/m 2022 van ca extra 1820 woningen, om te voorzien in de geprognotiseerde woningbehoefte.

Voor de kwalitatieve opgave wordt ingezet op 2 thema's: ruimte creëren voor alle doelgroepen en vergroten van de toekomstbestendigheid van de woningvoorraad. De woonvisie bevat samenhangende maatregelen voor diverse bijzondere doelgroepen (onder andere lage inkomens, starters, senioren, mensen met een beperking). De vergroting van de toekomstbestendigheid van de woningvoorraad wordt gezocht in maatregelen gericht op kwaliteitsverbetering, vergroting van de diversiteit en versterking van de leefbaarheid.

De Woonvisie 2012-2015 zal in 2015 worden geactualiseerd. Naast de in de Woonvisie 2012-2015 opgenomen onderwerpen zal betaalbaarheid een thema zijn, wat in de actualisatie meer specifiek aan de orde zal komen.


Conclusie

De ontwikkeling van woningbouw die mogelijk gemaakt wordt met het bestemmingsplan past binnen het actuele woningbouwprogramma van de gemeente Veghel. En past daarmee binnen de in het RRO afgestemde Regionale Woningbehoefte.

Kwantitatief is de woningbouwontwikkeling binnen dit bestemmingsplan noodzakelijk om een gedifferentieerd aanbod van woningen te generen binnen de gemeente Veghel, waarmee tevens de leefbaarheid binnen de kern Mariaheide ondersteunt wordt. Het draagt bij aan het brede scala van woonmilieus binnen de gemeente Veghel.

Om adequaat in te kunnen blijven spelen op snel veranderende omstandigheden, is een bestemmingsplan, waarin flexibiliteit is opgenomen met betrekking tot de te realiseren typologieën noodzakelijk. Waarbij het in het belang van de toekomstbestendigheid van de woonomgeving is, om een gedifferentieerd aanbod te realiseren binnen de bouwmogelijkheden van dit bestemmingsplan. Deze differentiatie kan variëren van aaneengesloten tot vrijstaande woningen en van voor starters geschikte en voor senioren geschikte woningen, van een persoonshuishoudens tot gezinswoningen.

3.3.3 Woonbehoefte gemeente Veghel (2015)

De gemeente Veghel werkt in 2015 eveneens aan de actualisatie van het in 2009 opgestelde woningbehoefte onderzoek. Aan de hand hiervan wil de gemeente meer kunnen sturen op de kwalitatieve invulling van het woningbouwprogramma.

Ten behoeve van de actualisatie van het woningbehoefteonderzoek heeft in 2014 een Woonwensenonderzoek plaatsgevonden. Hieruit kan in ieder geval geconcludeerd worden, dat je kritisch moet kijken in hoeverre de aangegeven verhuiswensen ook daadwerkelijk gerealiseerd zullen worden. Daarom is het van belang een bestemmingsplan zo flexibel mogelijk op te stellen. Zodat diverse typologieën grondgebonden woningen zonder meer uitgeruild kunnen worden.


Programmatische invulling

Prijs/kwaliteit is een steeds belangrijker criterium voor woningzoekenden, nu de woningmarkt definitief een vraagmarkt is geworden. Voor de woningvraag zijn niet alleen leeftijd en huishouden-samenstelling van belang. Ook de inkomensontwikkeling is van belang bij de realisatie van de gewenste woonsituatie.

Vraag- en aanbodverhoudingen worden permanent gemonitord. Fasering van bouwprojecten onderling als ook flexibele ontwikkeling van bouwplannen zijn van belang om te kunnen blijven inspelen op veranderende marktomstandigheden of specifieke kwaliteitsvragen.

Voor Mariaheide geldt een woningbehoefte van 7 woningen per jaar. Dat was al bij de vaststelling van de structuurvisie Mariaheide in 2003 en in het kader van de woonvisie 2012/2015 is er geconstateerd dat dit aantal (nog steeds) goed in verhouding is met zowel de inwonersaantallen als de woningaantallen in Mariaheide.


Harde plancapaciteit

In 2009 en 2011 zijn projectbesluiten vastgesteld voor Mariahof en omgeving (project 'Achter D'n Kerck'). Dit project telt 53 woningen, waarbij het een netto toevoeging van 25 woningen betreft. De woningen stonden gepland voor de periode 2009-2012, maar de bouw is de afgelopen jaren achtergebleven. In de zone tussen de Kruisstraat en de Pastoor van Haarenstraat heeft projectontwikkelaar Alphons Coolen vergunning voor twee tweekappers en 9 patiowoningen (13 woningen). Een deel van de kavels (voor maximaal 14 woningen volgens het bestemmingsplan) is overgenomen door de gemeente en er zijn 8 woningen gerealiseerd. Omdat in een deel van het gebied dat de gemeente terug gekocht heeft minder woning gerealiseerd zijn, zal zelfs met het splitsen van de kavels aan de zuidzijde van de Meester van Sonstraat het oorspronkelijke totaal van 53 woningen niet overschreden worden.

Verder is er in Mariaheide harde plancapaciteit aan de Versantvoortstraat (6 woningen) en Momenteel is er dus harde plancapaciteit voor 22 woningen. Er ligt verder nog een contractuele verplichting voor het mogelijk maken van één woning naast Kruisstraat 7 voortkomend uit de grondaankopen van de Steenoven. De bestemmingsplanprocedure om deze woning mogelijk te maken is nagenoeg afgerond.


Zachte plancapaciteit

Naast de harde plancapaciteit zijn er (concrete) zachte plannen. Met onderhavig bestemmingsplan worden maximaal 3 extra woningen mogelijk gemaakt, afhankelijk van de typologie (vrijstaand of twee-aaneen). Het college heeft verder in principe medewerking toegezegd aan een verzoek voor 7 rijtjeswoningen op het Heijzoo terrein. Met de 45 woningen die voorzien worden in Steenoven II (waarvan 17 in bouwclaim voor ontwikkelaars en de voormalige eigenaars) voor de in voorbereiding zijnde eerste fase van Steenoven II komt de zachte plancapaciteit op 55 woningen. Met deze zachte plancapaciteit wordt in het woningbouwprogramma rekening gehouden.


Conclusie

Bij het opstellen van het gemeentelijke woningbouwprogramma is reeds rekening gehouden met een aantal van 53 woningen (wat een netto toevoeging van 25 woningen is). Dit bestemmingsplan geeft mogelijkheden tot het plitsen van enkele kavels, maar blijft binnen die eerder vastgestelde plancapaciteit.

3.4 Samenvattende conclusie

Het bestemmingsplan Kom Mariaheide, herziening Meester van Sonstraat past binnen de kaders van het rijksbeleid, provinciale beleid en het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 MILIEUASPECTEN

4.1 Bodemonderzoek

4.1.1 Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij functiewijzigingen de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Daarbij dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

4.1.2 Onderzoek

De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van het bestemmingsplan speelt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. Indien het bodemonderzoek uitwijst dat er in de bodem wezenlijke verontreinigingen aanwezig zijn, dienen deze gesaneerd te worden voordat het betreffende gebied in ontwikkeling wordt genomen. Met het oog op kostenbesparing en efficiëntie is het van belang om een actief bodembeheer toe te passen. Dit is het totaal van activiteiten gericht op het adequaat en efficiënt omgaan met de gevolgen van structureel aanwezige gevallen van bodemverontreiniging. Het terrein van het bestemmingsplan Mariaheide ligt gemiddeld 10 m boven N.A.P. Het moedermateriaal van de bovenlaag wordt gevormd door dekzand.

Voor het plandeel ten noorden van de Meester van Sonstraat heeft een gecombineerd milieukundig onderzoek plaatsgevonden (Gecombineerd onderzoek Kruisstraat Mariaheide, Geofox-Lexmond BV, Tilburg, juni 2007, projectnummer 20070936/WWIJ). In 2012 is dit onderzoek geactualiseerd. Voor het zuidelijke plandeel is nog geen bodemonderzoek uitgevoerd.

Er wordt momenteel een bodemonderzoek uitgevoerd voor alle resterende gronden (het plangebied van dit bestemmingsplan) en de resultaten daarvan zullen aan het plan toegevoegd worden voordat er een besluit over de vaststelling genomen wordt.

4.1.3 Conclusie

P.M.

4.2 Wegverkeerslawaai

4.2.1 Normstelling

Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

De 30 km wegen zijn niet gezoneerd in de Wet geluidhinder. Dit betekent dat er voor 30 km wegen geen verplichting bestaat tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting. In het kader van de ruimtelijke ordening kan evenwel onderzoek noodzakelijk zijn om aan te tonen dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Het Bouwbesluit bepaalt dat er aan een binnenwaarde van 33 dB moet worden voldaan. Wordt deze norm overschreden dan zal de initiatiefnemer maatregelen moeten treffen om alsnog de grens van 33 dB te realiseren. Op grond van het Bouwbesluit is bepaald dat een standaardgevel 20 dB reduceert. Een gevel met een geluidsbelasting van 53 dB heeft een binnenwaarde van 33 dB (53-20=33). Op grond hiervan is geconstateerd dat als de geluidsbelasting gelijk of kleiner dan 53 dB, er geen akoestisch onderzoek noodzakelijk voor de ruimtelijke onderbouwing.

4.2.2 Onderzoek

Voor wegverkeerslawaai is het plan enkel gelegen binnen de geluidzone van de weg Pastoor van Haarenstraat. Deze weg heeft binnen de bebouwde kom, net zoals alle overige wegen in de nabijheid van het plan, een snelheidsregime van 30 km/uur. Dit type weg vormt een afwijkende categorie binnen de Wet geluidhinder. Formeel kan voor deze wegen geen hogere waarde worden aangevraagd of verleend, aangezien deze wegen niet zoneplichtig zijn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet echter wel worden beoordeeld of de geluidbelasting op de gevels van nieuw te bouwen woningen nabij c.q. aan een 30 km/uur weg voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Derhalve zijn destijds bij vaststelling van de bestemming Wonen de woningen getoetst aan de voor gezoneerde wegen van toepassing zijnde voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van 48 dB. Er geldt voor het gehele plangebied dat de geluidgevelbelastingen ten gevolge van het wegverkeer op de gezoneerde wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt.

De cumulatieve geluidbelasting dient normaal gesproken te worden bepaald indien er sprake is van blootstelling aan meer dan één geluidbron. Allereerst dient vastgesteld te worden of van een relevante blootstelling door verschillende geluidbronnen sprake is. Dit is alleen het geval indien de zogenaamde voorkeurswaarde van die onderscheiden bronnen wordt overschreden. Conform de Wet geluidhinder dienen voor de cumulatie de zoneplichtige wegen en spoorwegen en de geluidbelasting ten gevolge van industrie en/of luchtvaart meegenomen te worden. Dit betekent dat in de onderhavige situatie de cumulatieve geluidbelasting niet hoeft te worden bepaald.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is destijds de cumulatieve geluidbelasting echter alsnog inzichtelijk gemaakt. Uit de rekenresultaten blijkt dat een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels zowel formeel als in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet nodig is. Bij toepassing van standaard geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.2.3 Conclusie

Op basis van de contouren kan worden aangegeven dat de voorkeursgrenswaarde uit de Wet Geluidhinder niet wordt overschreden. Geconcludeerd kan worden dat er ter plaatse van het bestemmingsplan een goed woon- en leefklimaat zal heersen.

4.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt. Als een project niet in betekenende mate aan een verslechtering van de luchtkwaliteit bijdraagt, hoeft geen uitgebreid luchtonderzoek meer uitgevoerd te worden.

4.3.1 Besluit niet in betekenende mate (NIBM)

In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Binnen het plangebied worden in totaal minder dan 2.000 woningen gerealiseerd, waarbij het gebied vanaf verschillende zijden wordt ontsloten. Dit betekent dat op basis van het Besluit NIBM de gevolgen van het voornemen voor de luchtkwaliteit niet hoeven te worden getoetst aan de eisen uit de Wet luchtkwaliteit.

4.3.2 Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de effecten voor de luchtkwaliteit de realisatie van het plan niet in de weg staat.

4.4 Geurhinder

4.4.1 Geurverordening 2008

De Gemeente Veghel heeft in 2008 een geurverordening vastgesteld, waarin aangepaste normen zijn opgenomen. De volgende (voor dit project relevante) normen zijn daarbij vastgesteld:

Tabel 4.4.1 Normen Veghel volgens geurverordening

Gebied   Norm  
Kom Veghel   3 Ou  
Kernrandzone's   8 Ou  
Overig buitengebied   14 Ou  

Daarnaast is in een zone van 250 meter rond alle kernen de vaste afstand gehalveerd van 50 naar 25 meter. Dat betekent voor het plangebied Veghels Buiten dat er in een zone van 250 meter om de bestaande bebouwde kom een gehalveerde afstand voor daar gelegen geurgevoelige objecten geldt.

In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) moet de ontwikkeling van Steenoven II gezien worden als een uitbreiding van de bebouwde kom, ondanks de extensieve opzet van de nieuwe bebouwingsconcentraties. Het begrip bebouwde kom is in de Wet niet gedefinieerd, maar in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel is aangegeven dat deze bepaald wordt door de aard van de omgeving: op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing geconcentreerd tot een samenhangende structuur, dat overwegend een woon- en verblijfsfunctie heeft en waarin dus veel mensen per oppervlakte-eenheid daadwerkelijk wonen.

4.4.2 Actualisatie Geurverordening 2012

Het college van B&W van de gemeente Veghel heeft op 5 augustus 2010 een evaluatie en aanpassing van de geurverordening uit 2008 ter inzage gelegd. Vaststelling van de aanpassing van de geurverordening door de gemeenteraad op 23 december 2010.

Om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen op het criterium “een aanvaardbaar woon- en leefklimaat” zijn toetswaarden opgenomen voor de beoordeling van de achtergrondbelasting (cumulatieve geurhinder door veehouderijen). In de bebouwde kom van de verschillende kernen in Veghel (woongebieden en bedrijventerreinen) en in de ontwikkelingslocaties (woningbouw) en de kernrandzones (rond woongebieden) geldt in het kader van ruimtelijke procedures een achtergrondbelasting van 13 ouE als toetswaarde (hinderpercentage maximaal 15%, classificatie redelijk goed, handleiding Wgv, ministerie van VROM) voor de term 'aanvaardbaar woon- en leefklimaat'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.MA01aa040000PB2016-VG01_0006.png"

Figuur 4.4.2: Geurnormen en zone voor halvering van vaste afstanden (Actualisatie Geurverordening 2010)

4.4.3 Omgekeerde werking

De normen, die voortvloeien uit wetgeving op het gebied van geurhinder van veehouderijen, dienen in de eerste plaats voor de vaststelling van de vraag of voor een veehouderij een milieuvergunning kon worden verleend. Deze eisen ten aanzien van de maximale geurbelasting of minimaal aan te houden afstanden zijn ook van belang bij de beoordeling van de vraag of een bepaalde geurgevoelige bestemming kan worden gerealiseerd nabij een veehouderij. Deze zogenaamde 'omgekeerde werking' heeft dus betrekking op ruimtelijke ordeningsbesluiten, zoals bestemmingsplannen en vrijstellingen.

Vaste rechtspraak bij dit soort besluiten is dat er geen sprake mag zijn van een aantasting van de bestaande rechten van de (blijvende) veehouderijen en er sprake moet zijn van aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit milieubeheer op 1 januari 2013 is de scheefheid tussen de Wgh en het Blm bestond rechtgetrokken en geldt dat er een vaste afstand van 50 meter van het emissiepunt van de agrarische bedrijven tot aan nieuwe woonbestemmingen aangehouden wordt. Er zijn in de nabijheid van de Meester van Sonstraat geen agrarische bedrijven die effecten van de omgekeerde werking zouden kunnen ondervinden.

4.4.4 Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

De geurhinder wordt bepaald op basis van de achtergrondbelasting en de voorgrondbelasting. Met de voorgrondbelasting wordt de geurbelasting bedoeld van die veehouderij die de meeste geurbelasting op een voor geurhinder gevoelig object veroorzaakt. De achtergrondbelasting wordt veroorzaakt door alle veehouderijen die rondom een geurgevoelig object zijn gelegen. De achtergrondbelasting is een goede maat om de effecten van geurhinder op het woon- en leefmilieu te kunnen beoordelen.

Het RIVM hanteert voor haar milieukwaliteitrapportages en toekomstverkenningen voor het aspect geurhinder 'milieukwaliteitscriteria'. Deze geven de relatie weer tussen de achtergrondbelasting, de kans op geurhinder en een classificatie van het woon- en leefmilieu. Deze classificatie is ook opgenomen in de handleiding bij de Wet (Senternovem/Infomil) en is toegepast in de evaluatie en aanpassing van de Geurverordening (2010).

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.MA01aa040000PB2016-VG01_0007.png"

Figuur 4.4.3 Geurcontouren en achtergrondbelasting plangebied Steenoven II (situatie medio 2010, bron: Evaluatie Geurhinder Veghel)

Hieruit blijkt dat de achtergrondbelasting in het plangebied van dit bestemmingsplan als 'goed' kan worden geclassificeerd. Sindsdien hebben er geen ontwikkelingen voorgedaan bij de veehouderijen in de nabijheid van het plangebied die voor een verslechtering van de achtergrondbelasting hebben kunnen zorgen.

4.4.5 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de achtergrondbelasting (de cumulatieve geurhinder door veehouderijen) geen beletsel is voor de realisatie van nieuwe voor geurhinder gevoelige objecten in het plangebied.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden.

Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg.-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid is onder andere gebruik gemaakt van de nationale risicokaart (2011).

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.MA01aa040000PB2016-VG01_0008.png"

Figuur 4.5.1: uitsnede van de Risicokaart

4.5.1 Buisleiding

Op ruim een kilometer afstand aan de zuidoostzijde van het plangebied is een aardgasleiding gelegen. Gezien deze ruime afstand levert deze leiding geen belemmering op voor de ontwikkeling van het plangebied.

4.5.2 Wegtransport

Door en langs Mariaheide zijn geen routes voor gevaarlijke stoffen gesitueerd, noch gepland. Over de A50 en over de Udenseweg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Gezien de afstand tot deze wegen ligt het plangebied ruimschoots buiten het aandachtsgebied. Het transport van gevaarlijke stoffen vormt geen belemmering voor het plangebied.

4.5.3 Inrichtingen

Binnen het plangebied zijn geen inrichtingen met opslag/verkoop van gevaarlijke stoffen gevestigd. Ook een benzineservicestation met LPG is niet in de omgeving van het plangebied gevestigd.

4.5.4 Conclusie

Ten aanzien van geen enkele risicobron is sprake van een knelpunt wat betreft plaatsgebonden risico of groepsrisico. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ruimtelijke ontwikkelingen op het perceel aan de Versantvoortstraat in Mariaheide en er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.6 Kabels en Leidingen

In het plangebied bevinden zich geen kabels en leidingen die een belemmering kunnen vormen voor de planvorming.

4.7 Natuur

4.7.1 Gebiedsbescherming

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EL&I (voorheen LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000);
  • b. door de minister van EL&I (voorheen LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

4.7.2 Soortenbescherming

De bescherming van plant- en diersoorten is geregeld in de Flora- en faunawet. Ongeveer 500 soorten, van de 36.000 soorten die in Nederland voorkomen, vallen onder de bescherming van deze wet. Om kwetsbare soorten te beschermen bevat de Flora- en faunawet een aantal verbodsbepalingen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod om planten te plukken.

De wet is bedoeld om soorten te beschermen en dient niet ter bescherming van individuele planten of dieren. Het is erop gericht het voortbestaan van de soort niet in gevaar te brengen. Bij werkzaamheden is de Flora- en faunawet alleen van toepassing als binnen het werkgebied beschermde soorten voorkomen. Alle in Nederland voorkomende vogelsoorten vallen ook onder de bescherming van de wet.

4.7.3 Onderzoek

Het onderzoek heeft tot doel vast te stellen of de geplande ingrepen van invloed zijn op beschermde soorten en of bij de ontwikkeling van het perceel rekening gehouden dient te worden met deze soorten, hetzij in het zoeken naar alternatieven voor de geplande werkzaamheden, hetzij in het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet.

De onderzoekslocatie bestaat uit braakliggende bouwgrond waarop geen gebiedsbescherming van toepassing is. De voorgenomen herinrichting van het plangebied heeft geen nadelige effecten op beschermde flora en fauna.

4.7.4 Conclusie

Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarop gebiedsbescherming van toepassing is. De Natuurbeschermingswet 1988 geeft geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plan.

Nader onderzoek naar de aanwezige flora en fauna wordt niet noodzakelijk gacht. Voor de geplande activiteiten is geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk en zijn geen compenserende maatregelen nodig.

De aanwezige flora en fauna vormt geen belemmering voor de (gewijzigde) ontwikkeling van de woningbouw.

4.8 Archeologie en Cultuurhistorie

4.8.1 Gemeentelijk beleid

Veghel heeft voor het gehele grondgebied van de gemeente een eigen archeologische inventarisatie laten uitvoeren en hiermee vervolgens de bestaande, provinciale, cultuurhistorische waardenkaart laten actualiseren. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachten archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn. Deze verwachtingskaart dient als instrument om archeologisch beleid mee te voeren. De kaart verdeelt het grondgebied in de volgende archeologische verwachtingszones:


a. Zones met een hoge archeologische verwachting

Het gaat hierbij om terreinen, waar op grond van de landschappelijke ligging, een grote kans is op het aantreffen van archeologische resten. Het betreft:

  • dekzandruggen;
  • historische kernen van Veghel en Erp;
  • zones van 50 meter om de historische elementen met mogelijke oorsprong in de late middeleeuwen.

b. Zones met een middelhoge archeologische verwachting

Het gaat hierbij om terreinen waar op grond van de landschappelijke ligging een middelhoge kans is op het aantreffen van archeologische resten. Het betreft:

  • dekzand welvingen;
  • delen van beekdalen binnen een straal van 150 m van dekzandruggen;
  • zones van 100 m om de dekzandruggen.

c. Zones met een lage archeologische verwachting

Het gaat hierbij om terreinen waar op grond van landschappelijke ligging een kleine kans is op het aantreffen van archeologische resten. Het betreft:

  • de dekzandvlakten, delen van beekdalen en laagtes.

d. Zones zonder archeologische verwachting

Het gaat hierbij om terreinen waar op grond van diverse bronnen als het AHN en het ontgrondingenbestand van de provincie is vastgesteld dat de originele bodem reeds is ontgraven tot onder het archeologisch niveau.

Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De gemeente Veghel heeft een archeologiebeleid ontwikkeld dat is doorvertaald naar het onderhavige bestemmingsplan.

Deze regeling is gebaseerd op de volgende principes:

  • Gebieden met een (middel)hoge archeologische verwachtingswaarde op de Cultuurhistorische Waardenkaart dienen in het bestemmingsplan een dubbelbestemming archeologisch onderzoeksgebied te krijgen.
  • Aan alle bodemverstoringen binnen de bebouwde kom, dieper dan 30 cm en groter dan 100 m² dient een archeologisch vooronderzoek vooraf te gaan.
  • Dat dit vooronderzoek ook daadwerkelijk plaatsvindt kan binnen het bestemmingsplan middels een aanlegvergunning worden geregeld.
  • Dit vooronderzoek kan bestaan uit een bureauonderzoek, verkennende boringen, proefsleuven en/of geofysisch onderzoek. Het inzetten van karterende boringen en een veldverkenning heeft alleen nut als er geen sprake is van een esdek. Het vooronderzoek dient in zo’n mate uitgevoerd te worden dat het voor het bevoegd gezag mogelijk is een gedegen selectiebesluit te nemen.
  • Het selectiebesluit omvat een onderbouwde keuze in:

  • a. geen verder archeologisch onderzoek nodig (geen behoudenswaardige vindplaats aangetroffen);
  • b. behoud in situ (beschermen ter plaats van de aangetroffen vindplaats)
  • c. behoud ex situ door middel van een opgraving (als ter plaatse beschermen niet mogelijk is)
  • d. archeologisch begeleiden werkzaamheden (in uitzonderlijke gevallen, als behoud niet nodig is, maar toch enige informatie geborgen dient te worden).

4.8.2 Onderzoek

Het gebied is gelegen binnen het gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor het gebied heeft in 2007 een archeologisch onderzoek plaatsgevonden (ArcheoPro archeologisch rapport nr. 701, 20 februari 2007). De conclusie die destijds getrokken is, is dat er geen reden is om nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is en dat er bij de verdere planontwikkeling geen rekening gehouden hoeft te worden met archeologische waarden.

4.8.3 Conclusie

Archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.9 Bedrijven en milieuhinder

Normstelling en beleid
Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (herziene versie, 2007). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof en geluidhinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden.

Onderzoek en conclusie
Het hoveniersbedrijf aan de Versantvoortstraat 2A (ten westen van het plangebied) en het agrarische bedrijf heiakkerstraat 5 zijn de bedrijven die in de omgeving van het plangebied liggen. De richtafstand van "hoveniersbedrijven" (categorie 3.1) bedraagt 30 meter, maar naar aard en omvang is dit bedrijf te beschouwen als een bedrijf met een indicatieve hinderafstand van 10 meter. Het plangebied bevindt zich op ca. 30 meter van de grens van het bedrijfsperceel. Daarmee kan er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Het agrarische bedrijf aan de Heiakkerstraat 5 betreft een bedrijf in de categorie "akkerbouw en fruitteelt" (categorie 2). De incicatieve afstand ten opzichte van dergelijke bedrijven bedraagt 30 meter voor het aspect geluid. In een gemengde omgeving zoals een kernrandzone zou een kleinere afstand van 10 meter aangehouden mogen worden. Daar de woningbouw start aan de noordzijde van het perceel, op minimaal circa 45 meter van het bedrijf, vormt het bedrijf geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

Er zijn bij grondaankoop afspraken gemaakt met de eigenaar van het agrarische bedrijf, dat de milieuvergunning ingetrokken wordt en de agrarische bedrijfsbestemming gewijzigd wordt, als de planvorming van Steenoven II daar aanleiding toe geeft. Op termijn zou dus ook het zuidelijke deel van het perceel tot ontwikkeling gebracht kunnen worden. Dit plandeel is nog niet opgenomen in onderhavig bestemmingsplan als bouwgrond, omdat daarmee de plancapaciteit dusdanig groot zou worden dat deze niet binnen de planperiode van 10 jaar gerealiseerd kan worden.

4.10 Water

Bij ieder ruimtelijke plan dient te worden beoordeeld of het plan invloed heeft op de waterhuishoudkundige situatie. Ieder plan dient namelijk minimaal 'hydrologische neutraal' te worden ontwikkeld. Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterhuishoudingsplan van de provincie Noord-Brabant, het Waterbeheersplan 2010-2015 van Waterschap Aa & Maas, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De volgende driestapsstrategieën zijn leidend:

  • Vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
  • Voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).


Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de driestapsstrategieën. De twee meest relevante beleidsstukken zijn hierna verder toegelicht.


4.10.1 Provinciaal Waterplan, Noord-Brabant


Het Provinciaal Waterplan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2010-1015. Het plan doorloopt samen met de plannen van het Rijk en de waterschappen een 6-jarige beleidscyclus die is afgestemd op de verplichtingen uit de Kaderrichtlijn Water. Naast het beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Het plan is tevens beheerplan voor grondwateronttrekkingen. Bovendien is het plan structuurvisie voor het aspect water op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

Op grond van de Waterwet fungeert het Provinciaal Waterplan tevens als structuurvisie. De provincie geeft hieraan invulling door in het Waterplan de ruimtelijke consequenties van het waterbeleid vast te leggen voor zeven typen van doelstellingen. Tevens wordt gestreefd naar verankering in de bestemmingsplannen via de mogelijkheden die de Wet ruimtelijke ordening biedt.


4.10.2 Waterschap Aa en Maas: Waterbeheerplan 2010-2015


Het beleid van het waterschap Aa en Maas is vastgesteld in het Waterbeheersplan 2010 - 2015. Dit plan kent de volgende hoofddoelstelling: 'Het ontwikkelen, beheren en in stand houden van gezonde en veerkrachtige watersystemen, die ruimte bieden aan een duurzaam gebruik voor mens, dier en plant en waarbij de veiligheid is gewaarborgd.' 

Voor een duurzaam waterbeheer hanteert het waterschap een vijftal doelstellingen:

  • zorgen voor een duurzame watervoorziening;
  • streven naar flexibele en veerkrachtige watersystemen;
  • minimaliseren van wateroverlast;
  • vergroten van de ecologische en landschappelijke betekenis van water (belevingswaarde);
  • optimaliseren van de inspanningen voor de waterbeheerder.


Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hanteert het waterschap een aantal beleidsuitgangspunten ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder en waaraan invulling gegeven moet worden:

  • gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
  • doorlopen van de afwegingsstappen 'hergebruik, infiltratie, buffering en afvoer';
  • hydrologisch neutraal bouwen;
  • water als kans;
  • meervoudig ruimtegebruik;
  • voorkomen van vervuiling.


4.10.3 Onderzoek

In 2009 is in het kader van het projectbesluit 'Mariahof, fase 1' onderzoek uitgevoerd. Daarbij is berekend wat de toevoeging aan verharding door woningen en wegen in het gebied zou betekenen voor de bergings- en infiltratiecapaciteit in het gebied. De maatregelen (bijv. het infiltratieriool) zijn daarop afgestemd. Ten noorden van de Meester van Sonstraat worden minder woningen gerealiseerd dan oorspronkelijk voorzien. Daar staat tegenover dat ten zuiden van de straat (waar ook al een bestemming Wonen aanwezig is) het aantal woningen iets toeneemt. Per saldo blijft het aantal woningen dus gelijk aan het aantal zoals destijds als aanname gebruikt is voor de toename van de verharding.


4.10.4 Conclusie

De waterhuishoudkundige aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.11 Vliegtuiglawaai

Ten behoeve van de bestrijding van de geluidhinder door vliegtuigen legt de Luchtvaartwet regels vast met betrekking tot de zonering rondom luchtvaartterreinen. Een essentieel onderdeel van de zonering betreft het vaststellen van geluidszones rond elk luchtvaartterrein. Hiervoor zijn veelal berekeningen van zowel de actuele als de voor de toekomst te verwachten geluidsbelasting noodzakelijk. De berekening van de geluidsbelasting wordt uitgedrukt in Kosteneenheden (Ke) van landende en opstijgende luchtvaartuigen zoals is vastgelegd in de Luchtvaartwet.

Het plangebied is gelegen buiten de indicatieve 35 Ke-contour van Vliegbasis Volkel. Deze contour vloeit voort uit het Structuurschema Militaire Terreinen I (SMT-I) en is vervolgens ook als uitgangspunt genomen voor het SMT-2 en overige aanpassingen. Het plangebied is eveneens gelegen buiten de 30 Ke-contour en op basis van een prognose eveneens buiten de 20 Kecontour van de vliegbasis.

In juni 2014 is er een nieuw ontwerp luchthavenbesluit ter inzage gelegd. De onderbouwing van de 35 Ke-contour van het besluit komt uit het rapport "Geluidsbelasting rond de militaire luchthaven Volkel door vliegverkeer. MER militaire luchthaven Volkel 2012" (Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium, NLR-CR-2012-041-PT-1). De 35 Ke-contouren van alle varianten (zo ook de voorgenomen 'Geheel Niemeskant-variant') liggen ook in dit rapport ruimschoots buiten het plangebied.

Op 4 september 2015 is het Luchthavenbesluit Volkel genomen. De gehele 35 Ke-contour, opgenomen als bijlage 3 van het besluit, ligt buiten het grondgebied van de gemeente Veghel. Daarmee vormt het vliegtuiglawaai van de vliegbasis Volkel geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.

4.12 Sociale veiligheid

De gemeente Veghel heeft geen specifiek beleid geformuleerd op het gebied van sociale veiligheid. Met betrekking tot sociale veiligheid dient er bij nieuwbouwprojecten te worden aangesloten bij de richtlijnen van ‘Politiekeurmerk Veilig Wonen’. In deze richtlijnen wordt aandacht besteed aan de veiligheid van de woningen, op het gebied van bijvoorbeeld hang- en sluitwerk. Bij de individuele uitwerking van de woningen wordt deze richtlijn aangehouden.

Bij de inrichting van de openbare ruimte en de opzet van de infrastructuur vormt de sociale veiligheid en subjectieve gevoel daaromtrent een belangrijk aandachtspunt. Dit betekent bijvoorbeeld geen hoge, dichte begroeiing langs langzaamverkeersroutes en ‘ogen op de straat’ vanuit de te realiseren woningen.

4.13 Duurzaam bouwen en energie

4.13.1 Convenant Duurzaam Bouwen

De gemeente Veghel heeft het Convenant Duurzaam Bouwen 2013 – 2016 ondertekend. In dit document spreken de contractpartijen ambities af voor duurzame woningbouw, utiliteitsbouw, grond-, weg- en waterbouw en stedenbouw. De ambities betreffen zowel nieuwbouw als ingrepen in bestaande gebouwen en de omgeving. Het convenant heeft betrekking op alle projecten van deelnemende partijen waarvoor op het moment van ondertekening nog geen formele aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend.

Onderdeel van dit convenant is de grote uitdaging ten aanzien van het energiezuinig maken van gebouwen en installaties. Ook levensloop bestendig bouwen is een van de uitdagingen die in het convenant een rol spelen.


4.13.2 GPR

GPR staat voor gemeentelijke praktijkrichtlijn. Deze naam wordt eigenlijk niet meer als geheel gebruikt. De term GPR staat nu als merknaam voor een instrument om de prestaties op gebied van kwaliteit en duurzaamheid van gebouwen te waarderen. Er zijn 5 prestatievelden waarop scores worden afgesproken: energie, gezondheid, milieu, gebruikswaarde en toekomstwaarde. Net als een rapportcijfer loopt de schaal van 1 tot 10.

De gemeente gaat bij verkoop van bouwgrond uit van een gemiddelde GPR-score over de vijf thema’s van tenminste 7.

Hoofdstuk 5 VERKEER

5.1 Verkeersstructuur

Mariaheide wordt primair ontsloten door de Pastoor van Haarenstraat. Sinds de aanleg van de A50 is deze afgewaardeerd en heringericht. Binnen de bebouwde kom van Mariaheide geldt voor alle wegen een maximum snelheid van 30 km. Het plangebied is gelegen aan de Meester van Sonstraat. De ontsluiting van het nieuwe woongebied vindt aan de Kruisstraat plaats. De wijziging van de bouwvlakken geven geen aanleiding om te veronderstellen dat de bestaande wegenstructuur ontoereikend zou zijn.

5.2 Parkeren

5.2.1 Nota Parkeernormen Veghel (2006)

De gemeente Uden en de gemeente Veghel hebben gezamenlijk de Nota Parkeernormen opgesteld. Het rapport is op 24 oktober 2006 vastgesteld. Het doel van de nota kan als volgt worden geformuleerd:

Het in onderling overleg vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke plannen en projecten in Veghel en Uden om in de toekomst in een parkeerbehoefte te kunnen voorzien en waar mogelijk de bereikbaarheid en leefbaarheid van Veghel en Uden te waarborgen.


Hierbij dienen de volgende uitgangspunten gehanteerd te worden.

  • de parkeernormen moeten een positieve invloed hebben op de ontwikkeling van de kernen;
  • elke initiatiefnemer van bouwplannen draagt zorg voor zijn eigen parkeeroplossing;
  • een nieuw bouwinitiatief mag geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken;
  • vanwege de kwaliteit van de openbare ruimte moet ernaar gestreefd worden zo weinig mogelijk parkeerplaatsen in de openbare ruimte aan te leggen waarbij de mogelijkheden voor uitwisseling en dubbelgebruik niet uit het oog verloren mogen worden.


De parkeernormering is afhankelijk van de mate van stedelijkheid van de kernen. Uitgaande van de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek is Mariaheide in te delen in de klasse ‘weinig stedelijk’ (500-1000 adressen per km2). Ook de locatie van het plangebied is van belang bij de bepaling van de parkeercijfers. Naarmate een locatie verder van het centrum is gelegen neemt het aanbod en kwaliteit van alternatieven voor de auto af, en neemt de behoefte aan parkeerplaatsen toe. Voor de parkeercijfers is een onderscheid gemaakt in centrumgebieden, schil/overloopgebieden en rest bebouwde kom. Mariaheide wordt gezien als 'rest bebouwde kom' (gebied 3).

functie   parkeernorm   bezoekersaandeel  
eengezinswoning (vanaf circa 80 m2)     0,4 per wo  
- sociale sector   1,6    
- middeldure sector   1,8    
- dure sector   2,0    

Tabel 5.2.2: parkeernorm voor eensgezinswoningen in gebied 3

5.2.2 Parkeren en het bestemmingsplan


Sinds 1 november 2014 is artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Er is een onderdeel aan het Bro toegevoegd op grond waarvan het mogelijk is om zogenaamde 'wet-interpreterende' regels op te nemen in het bestemmingsplan. Geregeld is dat ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hiermee is het mogelijk gemaakt om een regeling voor het parkeren op te nemen in een bestemmingsplan, zonder de parkeernormen concreet vast te leggen.

Vanaf 29 november 2014. is het ook noodzakelijk geworden dat een dergelijke bepaling voor het parkeren in het bestemmingsplan wordt opgenomen. Toen is namelijk de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Deze wet regelt formeel dat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening is komen te vervallen voor na deze datum vastgestelde bestemmingsplannen.

In paragraaf 5.2.1 van de toelichting zijn de normen zoals ze gelden op het moment dat dit bestemmingsplan vastgesteld wordt opgenomen. In de regels van het plan is in een algemene bouwregel (voorwaardelijke verplichting) opgenomen dat bij het oprichten van hoofdgebouwen voldaan moet worden aan 'voldoende parkeren'. Onder voldoende wordt ten minste verstaan het parkeren op eigen terrein voor de eigen parkeerbehoefte van de bewoners. Het bezoekersparkeren kan (deels) plaatsvinden in het openbaar gebied. De huidige normen zijn terug te vinden in de Nota Parkeernormen Veghel (2006), zoals hiervoor beschreven in paragraaf 5.2.1.

De normstelling wordt afhankelijk gesteld van een beleidsregel parkeren, zoals deze geldt op het moment dat de omgevingsvergunning voor het oprichten van een woning wordt ingediend. Dat houdt in dat als er tussentijds wijzigingen optreden in de vastgestelde normen, de aanvrager van een omgevingsvergunning voor de woningen daar rekening mee dient te houden.

Hoofdstuk 6 PLANOPZET

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.

6.2 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

6.2.1 Planvorm

Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Bij de overwegingen over de gewenste opzet van het bestemmingsplan staat men voor het dilemma dat er enerzijds een duidelijke behoefte is aan minder regelgeving. Daarnaast moet het plan flexibel zijn om op toekomstige ontwikkelingen in te spelen. Om de flexibiliteit te waarborgen is ervoor gekozen om globaal te bestemmen en slechts de hoofdlijnen van de planopzet vast te leggen in regels. Dit zijn:

  • Het type woningen: vrijstaand, twee-onder-een-kap;
  • De maximale goot- en bouwhoogte;
  • Afstanden tot de perceelsgrenzen;
  • Een regeling voor erfbebouwing;
  • Algemene bouw- en gebruiksregels

6.2.2 Plankaart en regels

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn verder afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.

6.2.3 Aanduidingen

Op de plankaart zijn maatvoerings-aanduidingen voor de goot- en bouwhoogte. Ook is er een aanduiding opgenomen die de bouw van een poort van maximaal 2 meter hoog toestaat binnen de aanduiding 'tuin' grenzend aan de Kruisstraat.


6.2.4 Opbouw planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregel.

6.3 Inleidende regels

6.3.1 Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

6.3.2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

6.4 Bestemmingsregeling

Dit onderdeel bevat de bepalingen die direct verband houden met de op de plankaart aangewezen bestemmingen. De artikelen zijn steeds opgebouwd uit:

  • een bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels met betrekking tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, en andere werken;
  • gebruiksvoorschriften
  • eventuele afwijkingsmogelijkheden.

In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

6.4.1 Verkeer

Binnen deze bestemming worden de functies die thuishoren in het openbaar gebied mogelijk gemaakt.

6.4.2 Wonen

Binnen deze bestemming worden de woonfuncties mogelijk gemaakt.

6.5 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

6.5.1 Antidubbeltelbepaling

Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

6.5.2 Algemene bouwregels

Dit artikel bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn, zijnde 2,5 meter voor stoepen, entrees, veranda's, balkons en dergelijke, 2 meter voor erkers en serres en 1,5 meter voor andere ondergeschikte onderdelen.

In deze regels is ook de voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg en instandhouding van voldoende parkeergelegenheid.

6.5.3 Algemene gebruiksregels

Ten behoeve van de handhaafbaarheid van de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen is expliciet aangegeven wat er onder strijdig gebruik verstaan wordt.

6.5.4 Algemene afwijkingssregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken.

6.6 Overgangsrecht en slotregels

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.

6.6.1 Overgangsrecht

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

6.6.2 Slotregel

Deze regel bevat de titel van het plan.

6.7 Handhaving

Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. Handhaving van het ruimtelijk beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit.

De handhaving van de regelgeving van het bestemmingsplan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarbij met name om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bevat een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.

Handhaving is niet alleen van belang om de ruimtelijke kwaliteit in stand te houden, daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid.

De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op de gebruiksactiviteiten.

Een goede handhaving begint al bij de totstandkoming van het bestemmingsplan. Indien bij het maken van het bestemmingsplan met een aantal factoren rekening wordt gehouden, kan de handhaving van het plan na inwerkingtreding worden vereenvoudigd.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Het plan zal door de gemeente zelf uitgegeven gaan worden. Er bestaat daarom geen noodzaak tot het vaststellen van een exploitatieplan om kosten te verhalen.

Hoofdstuk 8 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

8.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de manier waarop bewoners van Veghel en andere overheden zijn betrokken in de voorbereiding van dit plan.

8.2 Inspraak

Gezien het karakter van de ontwikkeling ziet de gemeente af van een inspraakmogelijkheid, voorafgaande aan de officiele wettelijke zienswijzetermijn. Betrokkenen zijn reeds geraadpleegd bij het opstellen van bijvoorbeeld de Structuurvisie Mariaheide in 2003, waarin een uitbreiding van het woongebied van het dorp op deze locatie voorzien is.

8.3 Vooroverleg

De gemeente Veghel zal in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan overleg plegen met het Waterschap Aa en Maas en met de Provincie Noord-Brabant daar deze betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het ontwerpbestemmingsplan wordt toegezonden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Reacties voortkomend uit het vooroverleg worden in het kader van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan zorgvuldig afgewogen en verwerkt in voorliggend ontwerpbestemmingsplan.

8.4 Zienswijzen

Onderhavig bestemmingsplan zal gedurende 6 weken ter inzage liggen op grond van artikel 3.8 Wro. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid een schriftelijke of mondelinge zienswijze naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Binnen 12 weken na terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan stelt de gemeente Veghel in principe het bestemmingsplan vast. De vaststelling van het bestemmingsplan dient in principe binnen 2 weken na de vaststelling bekend te worden gemaakt. Hierop zijn twee uitzonderingen. In de hieronder aangegeven gevallen mag het besluit tot vaststelling pas bekend gemaakt worden nadat 6 weken zijn verstreken:

  • 1. Gedeputeerde Staten of Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat hebben een zienswijze ingediend en deze zienswijze is niet of niet volledig door de gemeenteraad meegenomen in het vastgestelde bestemmingsplan;
  • 2. De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp van het bestemmingsplan - met uitzondering van het overnemen van de zienswijze van Gedeputeerde Staten of Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat - wijzigingen aangebracht.

Vanwege de wijziging van het bestemmingsplan bij de vaststelling, moet volgens de wet de provincie en het rijk in de gelegenheid gesteld worden om gedurende 6 weken een reactieve aanwijzing te kunnen geven. In de werkafspraken tussen het rijk, IPO en VNG is afgesproken dat van deze termijn afgezien kan worden indien Gedeputeerde Staten verklaren geen bezwaar te hebben tegen een vervroegde publicatie. De gemeenteraad moet daarvoor tegelijkertijd met de gewijzigde vaststelling besluiten om een dergelijke verklaring aan te vragen.

8.4.1 Resultaten uit de zienswijzen termijn

Het ontwerpbestemmingsplan "Kom Mariaheide, herziening Meester van Sonstraat" heeft gedurende zes weken, van 11-02-2016 t/m 23-03-2016, ter inzage gelegen met daarbij de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

8.5 Beroep

Na vaststelling van onderhavig bestemmingsplan kan binnen 6 weken na bekendmaking van het besluit beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen een wijziging die gedaan is bij de vaststelling van het bestemmingsplan.