direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied, herziening De Coevering 2-3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0860.BU01aa230000BP2013-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0860.BU01aa230000BP2013-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.2 plan

het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening De Coevering 2-3" van de gemeente Veghel;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge deze regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft;

1.5 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren;

1.6 ander werk

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.7 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingspercentage

de in procenten uitgedrukte maximale som van de oppervlakten van de bouwwerken, in verhouding tot het grondoppervlak van het bouwperceel dan wel het grondoppervlak gelegen binnen het bouwvlak per bouwperceel;

1.9 bedrijf aan huis

het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

1.10 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.11 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor:

  • a. (het huishouden van) een persoon;
  • b. een huishouden plus maximaal drie personen;

wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.12 begane grondvloer

de bouwlaag van een gebouw, welke rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau;

1.13 beroep aan huis

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgevoerd;

1.14 bestaande bebouwing

bebouwing die op het tijdstip van eerste terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is, dan wel na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarbij de bouwaanvraag voor dat tijdstip is ingediend;

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bijbehorende bouwwerken

een bij het hoofdgebouw behorend gebouw, daaronder begrepen:

  • a. aanbouw: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat dor zijn verschijningsvorm in bouwkundig (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm en dakhelling) ondergeschikt is aan en in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt;
  • b. aangebouwd bijbehorend bouwwerk: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat dor zijn verschijningsvorm in bouwkundig (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm en dakhelling) ondergeschikt is aan en niet in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt;
  • c. uitbouw: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm en dakhelling) ondergeschikt is aan en in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een vergroting van een bestaande ruimte inhoudt;
  • d. vrijstaand bijbehorend bouwwerk: een vrijstaand gebouw dat zowel in bouwkundig (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm en dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het op het zelfde perceel gelegen hoofdgebouw;
1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.19 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een dakterras, onderbouw en zolder;

1.20 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

  • a. voorste bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel gelegen aan de weg waaraan wordt gebouwd, tenzij door Burgemeester en Wethouders een andere perceelsgrens als zodanig wordt aangewezen;
  • b. zijdelingse bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel die loodrecht of nagenoeg loodrecht staat op de voorste bouwperceelsgrens;
  • c. achterste bouwperceelsgrens: de meest van de weg af gelegen bouwperceelsgrens, evenwijdig of nagenoeg evenwijdig aan de voorste bouwperceelsgrens;
1.22 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 bouwvlakgrens

de grens van een bouwvlak;

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.25 dagrecreatie

recreatief gebruik van gronden voor een periode niet langer dan een dag;

1.26 dak

elke bovenbeëindiging van een gebouw;

1.27 dakkapel

een ondergeschikte toevoeging aan een dakvlak, vooral bedoeld om de lichttoevoer te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten;

1.28 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 entree

een bouwwerk ten behoeve van de toegang tot een gebouw;

1.30 erf

al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht direct behoort bij, in functioneel opzicht ten dienste staat van en in feitelijk opzicht direct aansluit aan een gebouw en dat blijkens kadastrale gegevens behoort tot het perceel waarop dat gebouw is geplaatst;

1.31 erker

een ondergeschikt uitgebouwd gedeelte (uitbouw) van een woning aan een gevel, in één bouwlaag;

1.32 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 hoofdgebouw

gebouw(en) dat door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op het bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.34 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;

1.35 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.36 onderbouw

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan1,20 meter boven peil is gelegen;

1.37 ondergeschikt bouwdeel

een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk met uitzondering van een uitgebouwd gedeelte van een gebouw dat dient ter uitbreiding van het oppervlak;

1.38 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op minimaal 1,75 meter onder peil;

1.39 ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden

werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die onder peil plaatsvinden;

1.40 parkeergelegenheid/parkeervoorzieningen

elke stallingsgelegenheid op zowel openbaar als particulier terrein ten behoeve van een motorvoertuig op méér dan twee wielen;

1.41 peil
  • a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. indien op of in het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
  • c. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.42 perceel

kadastraal perceel;

1.43 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een en ander tegen vergoeding;

1.44 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.45 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoning van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.46 standplaats

een perceel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingennet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

1.47 tuin

niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.48 voorste bouwvlakgrens

de grens van het bouwvlak gelegen aan de zijde van de weg;

1.49 voorzieningen van algemeen nut

voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.50 weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin liggende bruggen of duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

1.51 werk

grondwerk, wegenbouwkundig werk, waterbouwkundig werk of bouwwerk;

1.52 werken

alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren;

1.53 wet/wettelijke regelingen

indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;

1.54 woning

een complex van ruimten die dient voor de huisvesting van:

  • a. één afzonderlijk huishouden;
  • b. een huishouden plus maximaal twee personen;
  • c. maximaal 4 personen die geen huishouden vormen;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de binnenzijde van gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de binnenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 de afstand tot de bouwperceelgrens

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.8 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het bouwkundig peil tot aan het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

2.9 afstand tussen gebouwen

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;

2.10 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren);

2.11 oppervlakte van een bouwperceel

de maten van het kadastrale perceel, dan wel, wanneer er geen sprake is van een gedeeld kadastraal perceel, de feitelijke oppervlakte van het perceel behorende bij het gebouw.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een agrarische bedrifsvoering;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – landschappelijke inpassing' uitsluitend voor beplanting ten behoeve van landschappelijke inpassing;
  • c. recreatief medegebruik;
  • d. infrastructurele voorzieningen;
  • e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. voorzieningen van algemeen nut;
  • g. tuinen en erven;
  • h. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op of in de in artikel 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter;
  • b. de hoogte van de andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 2,5 meter bedragen.
3.2.3 Omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken wordt uitsluitend verleend als is voorzien in een goede landschappelijke inpassing.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2 om toe te staan dat kleinschalige dierverblijven worden opgericht, met inachtneming van het volgende:

  • a. het bouwperceel een oppervlakte van ten minste 2.500 m2 heeft;
  • b. per bouwperceel slechts één dierenverblijf mag worden gebouwd c.q. aanwezig mag zijn;
  • c. de minimale afstand tussen dierenverblijven op andere bouwpercelen ten minste 30 meter dient te bedragen;
  • d. er uitsluitend vrijstaande dierenverblijven mogen worden opgericht als schuilgelegenheid of nachtverblijf voor dieren;
  • e. de oppervlakte van het dierenverblijf mag maximaal 15 m2 bedragen en de hoogte maximaal 3 meter;
  • f. het moet een constructie betreffen die minimaal aan één zijde open is;
  • g. de minimale afstand tot de as van de weg 15 meter bedraagt;
  • h. de minimale afstand tot de perceelsgrens 3 meter bedraagt;
  • i. de afstand van het dierenverblijf tot een woning van derden bedraagt minimaal 30 meter.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
3.5.1 Uitbreiding bosareaal

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in de bestemming 'Bos', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de wijziging ligt ten grondslag aan het uitbreiden van het bestaand direct aan de betreffende gronden gelegen bosareaal;
  • b. de betreffende gronden dienen door de gemeente te zijn aangekocht of een dergelijke aankoop dient in voldoende mate verzekerd te zijn;
  • c. er mag door de wijziging geen sprake zijn van een onevenredige beperking voor de omliggende bestemmingen;
3.5.2 Aanleg bos- en/of landschapselementen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in de bestemming 'Bos' of 'Water', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de wijziging ligt ten grondslag aan de aanleg van nieuwe bosgebieden of waterlopen ter bevordering van de waterhuishouding;
  • b. de betreffende gronden dienen door de gemeente te zijn aangekocht of een dergelijke aankoop dient in voldoende mate verzekerd te zijn;
  • c. er mag door de wijziging geen sprake zijn van een onevenredige beperking voor de omliggende bestemmingen;

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. de uitoefening van een beroep aan huis in hoofdgebouw en aangebouwde bijbehorende bouwwerken door de hoofdbewoner(s) van het hoofdgebouw tot een oppervlakte van maximaal 40% op het begane grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw met een maximum van:
    • 1. in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 750 m2, maar niet groter dan 1.250 m2, 60 m2;
    • 2. in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 1.250 m2, 75 m2;
    • 3. in andere gevallen 45 m2;

met de daarbij behorende:

  • c. tuinen, erven en terreinen opgenomen in een goede landschappelijke inpassing in de vorm van erfbeplanting met een visueel afschermende functie naar het omliggend gebied;
  • d. groen- en speelvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. voorzieningen van algemeen nut;
  • g. waterlopen en waterpartijen;
  • h. werken, geen bouwwerken zijnde zoals de aanleg van verhardingen ten behoeve van paden (waaronder brandgangen), in- en uitritten, terrassen en de aanleg van siertuin en/of gazon, alsmede parkeerplaatsen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op of in de in artikel 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, welke hydrologisch neutraal ontwikkeld worden indien sprake is van nieuwbouw.

4.2.2 Hoofdgebouw

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. als hoofdgebouw mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
  • c. per bouwvlak is één woning toegestaan;
  • d. de inhoud van een hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, bedraagt maximaal 750 m3, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – ruimte voor ruimte', waarbij de inhoud van een hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, maximaal 900 m3 bedraagt;
  • e. de maximale goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  • f. de woning bevat 1,5 bouwlaag en is afgedekt met een kap.
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken in de vorm van vrijstaande en/of aangebouwde bijgebouwen
  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bedraagt 100 m2 per hoofdgebouw, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'maximum maatvoering bijgebouw', waarbij de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken 200 m2 per hoofdgebouw bedraagt;
  • b. de maximale goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt 3 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt 6 meter;
  • d. de afstand tot de perceelsgrenzen dient minimaal 3 meter te bedragen;
  • e. een bijbehorend bouwwerk dient op een minimale afstand van 3 meter achter de voorste bouwvlakgrens te worden opgericht;
  • f. de maximale afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot de woning bedraagt 30 meter;
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de maximale hoogte bedraagt 3 meter, uitgezonderd het bepaalde in sub b en c;
  • b. de maximale hoogte van terreinafscheidingen voor de voorste bouwvlakgrens bedraagt 1 meter;
  • c. de maximale hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorste bouwvlakgrens bedraagt 2 meter.
4.2.5 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan waar bovengrondse bouwwerken zijn gebouwd, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen en (niet overdekte) zwembaden;
  • b. voor zwembaden gelden de volgende bepalingen:
    • 1. per bouwperceel is maximaal één zwembad toegestaan;
    • 2. het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan op een afstand van minimaal 2 meter van de perceelsgrens;
  • c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil.
4.2.6 Omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken wordt uitsluitend verleend als is voorzien in een goede landschappelijke inpassing.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de situering van en het aantal parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Vergroten oppervlakte bijbehorende bouwwerken

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 4.2.3 onder a en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw eenmalig wordt vergroot, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. vergroting van het gezamenlijke oppervlak van bijbehorende bouwwerken bij een woning is uitsluitend toegestaan indien sprake is van compensatie door de extra sloop van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen;
  • b. per 400 m2 extra gesloopte agrarische bedrijfsgebouwen mag de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een woning eenmalig met 100 m2 worden vergroot;
4.4.2 Oppervlakte bijbehorende bouwwerken ten behoeve van minder validen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 4.2.3 onder a en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw wordt vergroot met maximaal 50 m2 ten behoeve van minder validen. Hierbij dient artikel 4.2.3 in acht te worden genomen. Alvorens een afwijking wordt verleend winnen Burgemeester en Wethouders advies in omtrent de (medische) noodzaak bij een deskundige.

4.4.3 Voorwaarden

De in artikel 4.4 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Bedrijf aan huis

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 8.2 voor de uitoefening van een bedrijf aan huis in het hoofdgebouw en/of bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. het bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de omgeving; dit betekent ondermeer dat:
    • 1. geen afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van een bedrijvigheid die milieuvergunningplichtig is;
    • 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn en het geen publieksgerichte voorzieningen betreft;
    • 3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, d.w.z. dat diegene die de activiteiten in het hoofdgebouw en/of bijbehorende bouwwerken uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • c. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op openbare ruimten;
  • d. het onttrekken van (een deel van) de bij het desbetreffende hoofdgebouw behorende garage aan de bestemming slechts is toegestaan, indien op het bij het hoofdgebouw behorende erf minimaal één parkeerplaats aanwezig is dan wel gelijktijdig wordt aangelegd;
  • e. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
  • f. opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de activiteit niet is toegestaan;
  • g. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en dient te behouden. Dit houdt in dat maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijgebouwen voor bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn tot een maximum van:
    • 1. in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 750 m2, maar niet groter dan 1.250 m2, 60 m2;
    • 2. in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 1.250 m2, 75 m2;
    • 3. in andere gevallen 45 m2;
4.5.2 Mantelzorg

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 8.2 voor het gebruik van een aanbouw of bijbehorend bouwwerk, of een gedeelte van een hoofd- of bedrijfsgebouw of bijbehorende bouwwerken bij de (bedrijfs)woning als afhankelijke woonruimte (inwoning), met dien verstande dat:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, hetgeen aangetoond dient te worden door een verklaring van een terzake deskundige commissie/instantie;
  • b. op het perceel een (bedrijfs)woning aanwezig dient te zijn;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en nabijgelegen bedrijven;
  • d. per woning maximaal één ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
  • e. alle ruimten dienen te voldoen aan de geldende eisen van het bouwbesluit en bouwverordening;
  • f. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben;
  • g. het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) aantoonbaar onredelijk bezwarend is;
  • h. ten behoeve van de inwoning geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen mag worden aangelegd. Er dient gebruik gemaakt te worden van de bestaande aansluiting;
  • i. maximaal 80 m2 van hoofdgebouw en/of bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
  • j. geen eigen in-/uitrit mag worden aangelegd voor de afhankelijke woonruimte;
  • k. een vrijstaand bijbehorend bouwwerk dat gebruikt wordt voor inwoning op niet meer dan 50 meter van de (bedrijfs)woning is gelegen;
  • l. er op basis van een akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder;
  • m. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
  • n. indien de bij het verlenen van de afwijking bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is, de houder van de afwijking Burgemeester en Wethouders daarvan binnen drie maanden schriftelijk in kennis stelt. Burgemeester en Wethouders trekken de afwijking in indien vorenbedoelde noodzaak niet meer bestaat.
4.5.3 Logies en ontbijt

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 8.2 en logies en ontbijtvoorzieningen toestaan, met dien verstande dat:

  • a. de activiteit vindt plaats in het hoofdgebouw en/of aangebouwd bijbehorend bouwwerk;
  • b. de activiteit is niet toegestaan in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk;
  • c. zelfstandige wooneenheden zijn niet toegestaan;
  • d. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  • e. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende bedrijven;
  • f. er geen onevenredige milieubelasting of belemmering ontstaat voor nabijgelegen bestemmingen.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 30 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

5.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in artikel 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in artikel 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in artikel 5.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 5.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende provinciaal archeoloog.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt;
  • b. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 meter bedraagt;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter;
  • i. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter;
  • j. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 centimeter, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt.
5.4.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in artikel 5.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
5.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 5.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
  • b. voor zover de in artikel 5.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden;
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • c. de vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
5.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. het is verboden voor de aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een vergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 100 m2 en de diepte meer dan 30 cm bedraagt gemeten vanaf 30 cm boven het maaiveld;
  • b. aan de omgevingsvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige;
  • c. indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning;
  • d. de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
5.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel-, goot- en kroonlijsten, luifels, erkers, entrees, stoeptreden, dorpels, dakkapellen, balkons en overstekende daken en soortgelijke bouwdelen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwhoogten, bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 2 meter bedraagt.

7.2 Ondergronds bouwen
7.2.1 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken mag maximaal 4 meter bedragen;
7.2.2 Afwijking

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 7.2.1 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een maximale ondergrondse bouwdiepte van 10 meter onder peil, met dien verstande dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
7.3 Omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken wordt uitsluitend verleend als is voorzien in een goede landschappelijke inpassing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik onbebouwde gronden

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.3 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van onbebouwde gronden als:

  • a. opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe bouwmaterialen, afval, puin, grind en brandstoffen;
  • b. uitstallings- of opslagplaats voor al dan niet voor gebruik geschikte voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
  • c. uitstallings- of opslagplaats dan wel staan- of ligplaats voor onderkomens;
  • d. kampeerterrein voor kampeermiddelen.
8.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.3 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van woningen voor enige vorm van detailhandel en/of horeca;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van een bedrijf aan huis;
  • c. het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  • d. prostitutie.
8.3 Uitzondering

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 8.1 valt niet het opslaan van nieuwe bouwmaterialen en puin en andere bouwmaterialen op gronden waarop of waarin onderhouds-, herstel- of sloopwerkzaamheden worden uitgeoefend, mits deze zaken voor de uit te voeren werkzaamheden noodzakelijk zijn of van het bouwwerk dat hersteld of gesloopt wordt afkomstig zijn.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woon- en milieusituatie, de verkeers- en sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, een afwijking verlenen van:

  • a. de bestemmingsbepalingen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 5 meter;
  • d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen als schoorstenen, lichtkappen en luchtkokers, mits:
    • 1. de oppervlakte van de verhoging niet meer dan 10 m2 bedraagt;
    • 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Algemeen

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woon- en milieusituatie, de verkeers- en sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  • a. overschrijding van de bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van de bestemmingen of bouwwerken, dan wel voor zover dat noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  • b. overschrijding van de bestemmingsgrenzen en toestaan dat beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. de overschrijding als bedoeld in a en b mogen niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Artikel 11 Algemene procedureregels

11.1 Afwijking

Bij een afwijking van de bestemmingsplanregels, die onderdeel uitmaken van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 2.9 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

11.2 Wijzigingsbevoegdheid

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, welke onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

11.3 Nadere eisen

Bij toepassing van nadere eisen, welke onderdeel uitmaken van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een verleende omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de bouw wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gedaan;
  • b. Burgemeester en Wethouders kunnen eenmalig een afwijking verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
  • c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a te veranderen of te laten veranderen in een ander met het bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan voor een periode langer dan één jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de titel:
'Buitengebied, herziening De Coevering 2-3'.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van: ......-......-............

De voorzitter: De griffier:

........................ ........................