Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22h Zeelberg 43
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0858.TAMzeelberg43-ON01

Regels

 
Preambule
Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van gebiedsontwikkeling op de locatie Zeelberg 43 te Valkenswaard en vormt juridisch een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22h) van het omgevingsplan van de gemeente Valkenswaard. Dit hoofdstuk is bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.
 
De in dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22h van het omgevingsplan van de gemeente Valkenswaard. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22h.' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord ‘Bijlage’, na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage ‘22h’ gelezen worden.  
 
1 Algemene bepalingen
 
Artikel 1 Toepassingsbereik
 
  1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Zeelberg 43 te Valkenswaard, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0858.TAMzeelberg43-ON01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.
 
Artikel 2 Begripsbepalingen
 
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij de Omgevingswet en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk van het omgevingsplan.
Artikel 3 Aanvullende begripsbepalingen
 
Voor toepassing van dit hoofdstuk gelden aanvullend de volgende begripsbepalingen:
 
3.1 TAM-omgevingsplan
Het TAM-omgevingsplan "Zeelberg 43" met identificatienummer ‘NL.IMRO.0858.TAMzeelberg43-ON01’ van de gemeente Valkenswaard;
 
3.2 Omgevingsplan
Het omgevingsplan van de gemeente Valkenswaard;
 
3.3 aanbouw
Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw (door de vorm) onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
3.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
3.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
3.6 aan-huis-verbonden beroep
Het in een woning (met inbegrip van aanbouwen en bijgebouwen) beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, consumentverzorgend of hiermee gelijk te stellen gebied, waaronder tevens begrepen kappers, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt;
 
3.7 achterperceel
Gedeelte van het perceel dat aan de achterzijde van het bouwvlak is gelegen en het zijdelingse verlengde daarvan, en welke gronden dezelfde functie hebben als die van het bouwvlak;
 
3.8 afhankelijke woonruimte
Een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
 
3.9 agrarisch grondgebruik
Bedrijfsmatig en/of hobbymatig gebruik van grond dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, met uitzondering van moestuinen buiten de daarvoor aangewezen gebieden;
 
3.10 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
3.11 bedrijf
Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten daaronder niet begrepen;
 
3.12 bestaand
Ten aanzien van bouwwerken:
  1. Een bouwwerk, dat:
    1. ten tijde van de terinzagelegging van het TAM-omgevingsplan bestaat of in uitvoering is
    2. na het in lid 1 genoemde tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, waarvoor de bouwaanvraag voor dat tijdstip is ingediend;
  2. Ten aanzien van gebruik:
    1. Het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het TAM-omgevingsplan;
 
3.13 bevoegd gezag
Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
 
3.14 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
3.15 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
3.16 bouwgrens
De grens van een bouwvlak;
 
3.17 bouwlaag
Het geheel van op gelijke of nagenoeg gelijke vloerhoogte gelegen ruimten in een gebouw met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder, onderbouw, zolder en vliering;
 
3.18 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
3.19 bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel;
 
3.20 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
3.21 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
3.22 cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
 
3.23 de naar de weg gekeerde bouwgrens
De bouwgrens aan de zijde van de weg;
 
3.24 de van de weg afgekeerde bouwgrens
De bouwgrens aan de zijde van het achterperceel;
 
3.25 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan voor consumptie ter plaatse en anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
3.26 dienstverlening
Het verlenen van diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek, al dan niet door middel van een baliefunctie, met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
 
3.27 ecologische waarde
De aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna;
 
3.28 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
3.29 hoofdgebouw
Een gebouw dat gelet op de functie als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel valt aan te merken;
 
3.30 huishouden
Een verzameling van één of meer personen die een gemeenschappelijke huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid;
 
3.31 kamerverhuur
Woonvorm waarbij een pand door meerdere personen die geen gezamenlijk huishouden vormen wordt bewoond en waarbij sprake is van woonruimtes waarbij afzonderlijke huishoudens afhankelijk zijn van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, zoals een kookgelegenheid, badkamer en/of toilet;
 
3.32 landschappelijke waarden
De aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
 
3.33 luifel
Een afdak aan een gebouw, al dan niet ondersteund;
 
3.34 mantelzorg
Het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
 
3.35 natuurlijke waarden
De aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;
 
3.36 ondergeschikte activiteit
Een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft;
 
3.37 overkapping
Een bouwwerk dat bestaat uit een dakconstructie zonder eigen wanden;
 
3.38 peil
  1. Bij nieuw te bouwen hoofdgebouwen en daarbij behorende aan- of uitbouwen:
het straatpeil ter plaatse van de perceelgrens vermeerderd met 3 centimeter per meter afstand tussen de hoofdtoegang van het gebouw en die perceelgrens met een maximum van 30 centimeter;
  1. Bij bijgebouwen:
de gemiddelde maaiveldhoogte van het aansluitend afgewerkte terrein;
 
3.39 prostitutiebedrijf
Een bedrijf, waarin het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding als beroep wordt uitgeoefend;
 
3.40 seksinrichting
De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch- pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
3.41 water
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;
 
3.42 waterberging
Voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk;
 
3.43 waterhuishoudkundige voorzieningen
Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.);
 
3.44 werk
Een constructie, geen gebouw zijnde;
 
3.45 wonen
Gebruik van een woning of wooneenheid door één afzonderlijk huishouden;
 
3.46 woning
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
 
3.47 zijperceel
Gedeelte van het perceel dat aan de zijkant van het bouwvlak is gelegen, en welke gronden dezelfde functie hebben als die van het bouwvlak;
 
3.48 zolder
Ruimte(n) in een gebouw, die geheel of gedeeltelijk is (zijn) afdekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt (uitmaken) van de daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen;
 
Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen
 
In aanvulling op en indien van toepassing in afwijking van het bepaalde in artikel 22.24 van dit omgevingsplan, gelden de volgende meetbepalingen:
 
4.1 Afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de zijdelingse grens van het bouwperceel;
 
4.2 Bebouwde oppervlakte van een bouwperceel
De gezamenlijke oppervlakten van de gebouwen, die op hetzelfde perceel zijn of mogen worden opgericht, daaronder de oppervlakten van kelderruimten onder maaiveld mede begrepen met uitzondering van parkeerkelders;
 
4.3 Bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
4.4 Dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
4.5 Goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
4.6 Hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde
Van het hoogste punt van het bouwwerk tot aan het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitende afgewerkte terrein; hierbij worden niet meegerekend schoorstenen, antennes, balkonafscheidingen en vergelijkbare afschermingen op niveau, alsmede andere ondergeschikte bouwelementen, voor zover geplaatst op of aan gebouwen;
 
4.7 Inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
4.8 Lengte, breedte en diepte van een gebouw
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van scheidsmuren;
 
4.9 Oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
4.10 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, trappenhuizen, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken, luifels, erkers, en balkons buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. functiegrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt en met dien verstande dat voor luifels, erkers en balkons geldt dat de overschrijding van bouw- c.q. functiegrenzen niet plaatsvindt boven openbare ruimten.
 
Artikel 5 Aanvraagvereisten
 
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.
2 Functies en activiteiten
  
Artikel 6 Algemeen gebruiksverbod
 
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locaties toegedeelde functies en activiteiten.
Artikel 7 Agrarisch met waarden
 
7.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als ‘Agrarisch met waarden’.
 
7.2 Functieomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bedoeld voor:
  1. herstel en/of ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden;
  2. agrarisch grondgebruik;
 
met de daarbij behorende:
  1. erven en terreinen;
  2. in- en uitritten;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. voet- en fietspaden;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
 
7.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken
Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan ten behoeve van de in artikel 7.2 omschreven functie, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
  1. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen, met uitzondering van:
    1. erfafscheidingen, waarbij de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
    2. ecologische voorzieningen (zoals huiszwaluwtillen), waarbij de bouwhoogte maximaal 6 meter bedraagt.
 
7.4 Vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
7.4.1 Verboden werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. aanleggen en/of verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. afgraven, ophogen of egaliseren, dan wel ontginnen van gronden;
  3. kappen en rooien van houtwallen en/of -singels of bosjes;
  4. door nieuwe aanplant realiseren van houtwallen en/of -singels of bosjes;
  5. winnen, infiltreren of stuwen van water en andere werken of werkzaamheden die een wezenlijke wijziging van de grondwaterstand of de waterhuishouding beogen of ten gevolge hebben, anders dan ten behoeve van natuurontwikkeling;
  6. aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen.
 
7.4.2 Toegestane werkzaamheden
Het in artikel 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:
  1. werken en werkzaamheden welke het normale onderhoud betreffen;
  2. werken en werkzaamheden welke noodzakelijk zijn in verband met het op de functie gerichte beheer of gebruik van de grond;
  3. werken en werkzaamheden welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  4. werken en werkzaamheden welke worden uitgevoerd vanwege de aanleg en instandhouding van de landschapselementen en bijbehorende voorzieningen ten gevolge de landschappelijke inpassing als bedoeld in artikel 14.1.
 
7.4.3 Voorwaarden voor verlenen omgevingsvergunning
De in artikel 7.4.1 vermelde omgevingsvergunning kan door bevoegd gezag slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de ecologische en/of landschappelijke, cultuurhistorische en waterhuishoudkundige waarden van de gronden.
 
Artikel 8 Tuin
 
8.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als ‘Tuin’.
 
8.2 Functieomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bedoeld voor:
  1. aanleg en instandhouding als tuin, behorende bij de op de aangrenzende functie gelegen hoofdgebouwen;
 
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken;
  2. in- en uitritten;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
 
8.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken
Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de in artikel 8.2 omschreven functie en bouwwerken die ten dienste staan van de aangrenzende functie, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
 
8.3.1 Aanbouwen
Voor het bouwen van aanbouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw (erkers) gelden de volgende bepalingen:
  1. de maximale goothoogte bedraagt 3,5 meter;
  2. de maximale dakhelling bedraagt 45 graden;
  3. de maximale aanbouwdiepte aan de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt 1,5 meter;
  4. de breedte van de aanbouw bedraagt maximaal 2/3 deel van de voorgevel van het hoofdgebouw.
 
8.3.2 Bijgebouwen
Op of in deze gronden mogen geen bijgebouwen worden gebouwd.
 
8.3.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. erfafscheidingen kennen een maximale bouwhoogte:
    1. van 1 meter;
    2. van 2 meter voor zover gelegen op een afstand van 1,5 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en niet grenzend aan de openbare weg;
  2. voor overkappingen gelden de volgende bepalingen:
    1. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter;
    2. de maximale oppervlakte per bouwperceel bedraagt 20 m²;
    3. de overkapping is minimaal 1 meter gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw;
  3. voor vlaggenmasten geldt een maximale bouwhoogte van 6 meter;
  4. voor geluidwerende voorzieningen geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter.
 
8.4 Vergunningplicht voor afwijken van de bouwregels
 
8.4.1 Afwijken m.b.t. de dakhelling
Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 8.3.1 lid b voor het realiseren van een steilere dakhelling dan 45 graden, mits dit stedenbouwkundig aanvaardbaar wordt bevonden.
 
8.4.2 Afwijking m.b.t. erfafscheidingen tot 1,5 meter achter voorgevel
Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 8.3.3 lid a sub 1 voor het bouwen van erfafscheidingen gelegen tussen de voorgevel van het hoofdgebouw en 1,5 meter daarachter, tot een maximale bouwhoogte van 2 meter, mits:
  1. het voor de verkeersveiligheid noodzakelijke uitzicht gehandhaafd blijft;
  2. dit stedenbouwkundige aanvaardbaar wordt bevonden.
 
8.4.3 Afwijken m.b.t. erfafscheidingen grenzend aan de openbare weg
Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 8.3.3 lid a, sub 1 voor het bouwen van erfafscheidingen grenzend aan de openbare weg tot een maximale bouwhoogte van 2 meter, mits:
  1. de erfafscheiding gebouwd wordt op een afstand van ten minste 1,5 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw;
  2. het voor de verkeersveiligheid noodzakelijke uitzicht gehandhaafd blijft;
  3. dit stedenbouwkundig aanvaardbaar wordt bevonden.
 
8.4.4 Afwijken m.b.t. erfafscheidingen vóór de voorgevel
Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 8.3.3 lid a, sub 1 voor erfafscheidingen gelegen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw met een bouwhoogte van maximaal 3 meter, mits:
  1. het af te scheiden perceel een breedte heeft van tenminste 35 meter;
  2. het bouwwerk een transparantie heeft van tenminste 75%;
  3. dit stedenbouwkundig aanvaardbaar wordt bevonden.
 
8.4.5 Afwijken m.b.t. bouwen van aanbouwen en overkappingen aan de zijgevel
Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 8.3 voor het bouwen van zijaanbouwen en overkappingen aan de zijkant van het hoofdgebouw, mits:
  1. de maximale goothoogte 3,5 meter bedraagt;
  2. de maximale dakhelling 45 graden bedraagt, met dien verstande dat het realiseren van een steilere dakhelling dan 45 graden mogelijk is, mits dit stedenbouwkundig aanvaardbaar wordt bevonden;
  3. de aanbouwen en overkappingen aan de zijkant van het hoofdgebouw tot maximaal 1 meter vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met dien verstande dat het stedenbouwkundig karakter van de straatwand behouden blijft.
 
Artikel 9 Wonen
 
9.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als ‘Wonen’.
 
9.2 Functieomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bedoeld voor:
  1. wonen;
  2. tuinen en erven;
  3. een aan-huis-verbonden beroep;
 
met de daarbij behorende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. in- en uitritten;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
 
9.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwen
Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de in artikel 9.2 omschreven functie, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
 
9.3.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. het hoofdgebouw mag uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak met (een gedeelte van) de voorgevel(s) in de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  2. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  3. het is niet toegestaan om hoofdgebouwen te splitsen in meerdere woningen.
 
9.3.2 Aanbouwen en bijgebouwen
Aanbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak en/of op het zij- en achterperceel. Voor het bouwen van aanbouwen en bijgebouwen gelegen buiten het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:
  1. het maximum bebouwingspercentage, met inbegrip van (niet overdekte) zwembaden, bedraagt 25%, met dien verstande dat de gezamenlijke bebouwingsoppervlakte maximaal 150 m² bedraagt;
  2. aanbouwen en bijgebouwen dienen in of minimaal 1 meter uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd;
  3. de maximale goothoogte bedraagt 3 meter;
  4. de maximale bouwhoogte bedraagt 5,5 meter;
  5. de maximale dakhelling bedraagt 45 graden;
  6. de minimum afstand van een zijaanbouw en bijgebouw achter de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt 1,5 meter;
  7. aanbouwen en bijgebouwen mogen geen zelfstandige woning vormen.
 
9.3.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van een bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen, geldt dat de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen, met uitzondering van:
    1. erfafscheidingen, waarbij de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
    2. vlaggenmasten, waarbij de bouwhoogte maximaal 6 meter bedraagt;
  2. Voor het bouwen van overkappingen zijn de bepalingen van artikel 9.3.2 overeenkomstig van toepassing.
 
9.4 Vergunningsplicht voor afwijken van de bouwregels
 
9.4.1 Afwijken m.b.t. afstand t.o.v. de bouwgrens
Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 9.3.1 lid a voor het bouwen van hoofdgebouwen maximaal 2 meter achter de naar de weg gekeerde bouwgrens, mits:
  1. de vormgeving van de straatwand, bezien uit stedenbouwkundig en architectonisch oogpunt, niet onevenredig wordt aangetast;
  2. de van de weg afgekeerde bouwgrens niet wordt overschreden.
 
9.4.2 Afwijken m.b.t. de dakhelling
Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 9.3.2 lid e voor het realiseren van een steilere dakhelling dan 45 graden, mits dit stedenbouwkundig aanvaardbaar wordt bevonden.
 
9.5 Specifieke functieregels
 
9.5.1 Aan-huis-verbonden beroep
De uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep is toegestaan, mits:
  1. de hiertoe benodigde vloeroppervlakte maximaal 35 m² bedraagt, zulks met inbegrip van aanbouwen en bijgebouwen;
  2. degene die de bedrijfsvoering van het aan-huis-verbonden beroep uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
  3. bij uitoefening van de beroepen van schoonheidsspecialist(e), mani- en/of pedicure en kapper sprake is van ten hoogste 1 arbeidsplaats;
  4. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep.
 
9.5.2 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandelsvoorzieningen, horecabedrijven, kantoren, bankinstellingen en andere bedrijven voor handel en dienstverlening;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor kamerverhuur, met uitzondering van de verhuur van maximaal 1 kamer voor maximaal 1 persoon;
  3. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen.
 
9.6 Vergunningplicht voor afwijken van de functieregels
 
9.6.1 Afwijken m.b.t. aan-huis-verbonden beroep
Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 9.5.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van maximaal 75 m² (met inbegrip van aanbouwen en bijgebouwen) mits:
  1. het gebruik geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert, noch afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  2. het gebruik de afwikkeling van het verkeer niet nadelig beïnvloedt en niet leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk in de buurt;
  3. het gebruik geen publieksgericht karakter heeft;
  4. degene die de bedrijfsvoering van het aan huis verbonden beroep uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
  5. bij uitoefening van de beroepen van schoonheidsspecialist(e), mani- en/of pedicure en kapper sprake is van ten hoogste 1 arbeidsplaats;
  6. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep.
 
9.6.2 Afwijken m.b.t. kamerverhuur
Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 9.5.2 lid b ten behoeve van kamerverhuur, in gevallen waarin:
  1. de kamerverhuur vanuit volkshuisvestelijk oogpunt verantwoord wordt bevonden door de gemeente;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat;
  3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straatbeeld en het woonkarakter van de wijk of buurt;
  4. geen sprake is van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. geen onevenredige toename van de verkeersaantrekkende werking plaatsvindt;
  6. voldaan wordt aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de 'Beleidsnota Parkeernormering Gemeente Valkenswaard', dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
 
Artikel 10 Waarde - Archeologie 4
 
10.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als ‘Waarde – Archeologie 4’.
 
10.2 Functieomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functies, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
 
10.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken
 
10.3.1 Bouwen ten behoeve van de bestemming
Op en in de gronden als bedoeld in artikel 10.1, mogen bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.
 
10.3.2 Bouwen ten behoeve van de andere bestemmingen
Op en in de gronden als bedoeld in 10.1, mag ten behoeve van de andere functies, met in achtneming van de daarvoor geldende regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betreft:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing op de bestaande plaats, waarbij de oppervlakte op of onder peil niet wordt vergroot;
  2. een bouwwerk dat wordt gebouwd zonder graaf- of heiwerkzaamheden die dieper gaan dan 0,3 meter onder peil en 0,5 meter onder peil bij esdekken;
  3. een bouwwerk met een oppervlakte van maximaal 500 m2;
  4. een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 500 m2, mits
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, en
    2. de aanwezige archeologische waarden, gelet op het onder 1 bedoelde rapport, door het bouwen niet wezenlijk worden geschaad, met dien verstande dat ter voorkoming van mogelijke schade aan de vergunning de volgende verplichtingen kunnen worden verbonden:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de aanwezige archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen, of
      • de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
10.3.3 Bouwverbod
Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 10.3.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
 
10.4 Vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
10.4.1 Verboden werken en werkzaamheden
Het is verboden, behoudens het bepaalde in artikel 10.3, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in artikel 10.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 500 m2 of meer:
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m en 0,5 m bij esdekken onder maaiveld , waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  3. het ophogen en egaliseren van gronden;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  7. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  8. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  9. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m en 0,5 m bij esdekken onder maaiveld.
 
10.4.2 Toegestane werken en werkzaamheden
Het onder 10.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
  1. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  3. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende ontheffing op grond van het bepaalde in lid 10.3.2;
 
10.4.3 Toetsingscriterium bij vergunningverlening
De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in 10.4 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet leiden tot een verstoring van archeologische waarden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld:
  • de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
  • er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
 
Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat een rapport achterwege kan blijven, als door de aanvrager aantoonbaar kan worden gemaakt dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn (bijv. door zandwinning of diepe grondbewerkingen).
 
10.4.4 Voorwaarden vergunning
  1. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in 10.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet leiden tot een verstoring van archeologische waarden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld:
    • de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
    • of er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat een rapport achterwege kan blijven, als door de aanvrager aantoonbaar kan worden gemaakt dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn (bijv. door zandwinning of diepe grondbewerkingen).
  3. Voor zover de in artikel 10.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende verplichtingen wordt verbonden:
    • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de aanwezige archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
10.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  1. het is verboden op of in de in dit artikel aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 500 m² en de diepte meer dan 0,3 m en 0,5 m bij esdekken onder maaiveld bedraagt;
  2. Aan de omgevingsvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een erkende archeologisch partij;
  3. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning;
  4. De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
 
Artikel 11 Waarde - Archeologie 6
 
11.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als ‘Waarde – Archeologie 6’.
 
11.2 Functieomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functies, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
 
11.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken
 
11.3.1 Bouwen ten behoeve van de bestemming
Op en in de gronden als bedoeld in artikel 11.1, mogen bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.
 
11.3.2 Bouwen ten behoeve van de andere bestemmingen
Op en in de gronden als bedoeld in 11.1, mag ten behoeve van de andere functies, met in achtneming van de daarvoor geldende regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betreft:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing op de bestaande plaats, waarbij de oppervlakte op of onder peil niet wordt vergroot;
  2. een bouwwerk dat wordt gebouwd zonder graaf- of heiwerkzaamheden die dieper gaan dan 0,3 meter onder peil en 0,5 meter onder peil bij esdekken;
  3. een bouwwerk met een oppervlakte van maximaal 25.000 m2;
  4. een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 25.000 m2, mits
  5. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, en
  6. de aanwezige archeologische waarden, gelet op het onder 1 bedoelde rapport, door het bouwen niet wezenlijk worden geschaad, met dien verstande dat ter voorkoming van mogelijke schade aan de vergunning de volgende verplichtingen kunnen worden verbonden:
    • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de aanwezige archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
11.3.3 Bouwverbod
Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 11.3.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
 
11.4 Vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
11.4.1 Verboden werken en werkzaamheden
Het is verboden, behoudens het bepaalde in artikel 11.3, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in artikel 11.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 25.000 m2 of meer:
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m en 0,5 m bij esdekken onder maaiveld , waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  3. het ophogen en egaliseren van gronden;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  7. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  8. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  9. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m en 0,5 m bij esdekken onder maaiveld.
 
11.4.2 Toegestane werken en werkzaamheden
Het onder 11.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
  1. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  3. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende ontheffing op grond van het bepaalde in lid 11.3.2;
 
11.4.3 Toetsingscriterium bij vergunningverlening
De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in 11.4 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet leiden tot een verstoring van archeologische waarden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld:
  • de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
  • er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
 
Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat een rapport achterwege kan blijven, als door de aanvrager aantoonbaar kan worden gemaakt dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn (bijv. door zandwinning of diepe grondbewerkingen).
 
11.4.4 Voorwaarden vergunning
  1. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in 11.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet leiden tot een verstoring van archeologische waarden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld:
    • de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
    • of er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat een rapport achterwege kan blijven, als door de aanvrager aantoonbaar kan worden gemaakt dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn (bijv. door zandwinning of diepe grondbewerkingen).
  3. Voor zover de in artikel 11.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende verplichtingen wordt verbonden:
    • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de aanwezige archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
11.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  1. het is verboden op of in de in dit artikel aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 25.000 m² en de diepte meer dan 0,3 m en 0,5 m bij esdekken onder maaiveld bedraagt;
  2. Aan de omgevingsvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een erkende archeologisch partij;
  3. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning;
  4. De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
 
3 Algemene regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene bouwregels
 
13.1 Afwijkende maten
  1. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met de wet tot stand zijn gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als maximaal toegestaan;
  2. in die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
 
Artikel 14 Algemene aanduidingsregels
 
14.1 Aardkundige waarden
De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – aardkundige waarden’ zijn mede bedoeld voor het behoud, het herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken van dat gebied.
 
14.2 Groenblauwe waarden
De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – groenblauwe waarden’ zijn mede bedoeld voor het behoud, het herstel of de duurzame ontwikkeling van het bodem- en watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken, biodiversiteit en landschappelijke waarden en kenmerken van dat gebied.
 
14.3 Attentiezone waterhuishouding
De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – attentiezone waterhuishouding’ zijn mede bedoeld voor bescherming van de waterhuishouding en hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant.
 
Artikel 15 Algemene afwijkingsregels
 
In afwijking van de desbetreffende bepalingen van het plan kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen voor:
  1. geringe afwijkingen van de in het plan voorgeschreven maten ten aanzien van afstand tussen woningen, van afstand tot zijdelingse perceelsgrenzen, van bebouwde oppervlakten, alsmede van goothoogte van gebouwen met ten hoogste 10%;
  2. het oprichten van niet voor bewoning bedoelde gebouwen ten behoeve van het (weg-, spoorweg-, of water-) verkeer en de waterhuishouding of ten dienste van het openbaar nut - met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen -, mits deze bouwwerken geen grotere oppervlakte dan 15 m² en geen grotere goothoogte dan 3 meter hebben;
  3. het oprichten van gebouwtjes als jongeren ontmoetingsplaats (= Jop), mits deze bouwwerken geen grotere oppervlakte dan 40 m² en geen grotere bouwhoogte dan 3 meter hebben;
  4. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het telecommunicatieverkeer -waaronder begrepen antennes en zendmasten-, al dan niet van openbare aard, mits de bouwhoogte maximaal 40 meter bedraagt;
  5. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter wering van geluidhinder en/of luchtverontreiniging, brand- en explosiegevaar, mits de bouwhoogte maximaal 5 meter bedraagt;
  6. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor reclamedoeleinden direct nabij de openbare weg, mits de bouwhoogte maximaal 2,5 meter bedraagt;
  7. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op de openbare weg die niet behoren tot de specifieke uitrusting van een weg, alsmede op openbare groenvoorzieningen, mits de bouwhoogte maximaal 10 meter bedraagt;
  8. geringe afwijkingen van de in het plan aangegeven functiegrens, van het beloop of het profiel van een weg, alsmede van de vorm van bouwvlakken voor zover zulks bij de definitieve uitmeting, bij de verkaveling of bij de nadere detaillering noodzakelijk en/of wenselijk is, mits de genoemde afwijkingen niet meer dan 10% bedragen.
 
In de omgevingsvergunning kunnen nadere eisen worden gesteld ten behoeve van een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, een goede woonsituatie, een goede milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
Artikel 16 Overige regels
 
16.1 Landschappelijke inpassing
  1. De gronden en bouwwerken ter plaatse van de functie ‘Tuin’ en ‘Wonen’ mogen voor de in de artikel 8 en 9 genoemde functieomschrijving in gebruik worden genomen, mits de verplichte landschappelijke inpassing ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – landschappelijk inpassingsplan’ binnen 2 jaar na onherroepelijk worden van het TAM-omgevingsplan is aangelegd en als zodanig in stand wordt gehouden;
  2. Onder de landschappelijke inpassing zoals bedoeld onder a. wordt verstaan het landschappelijke inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan bij deze regels, of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar landschappelijk inpassingsplan dat door het college van burgemeester en wethouders is goedgekeurd.
 
16.2 Waterberging
  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen staat vast dat wordt voorzien in voldoende waterberging conform het 'Gemeentelijk Rioleringsplan Valkenswaard', dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  2. De onder a. bedoelde voldoende waterberging dient vervolgens als zodanig in stand te worden gehouden.
 
16.3 Parkeren
 
16.3.1 Beoordelingsregels parkeren en laden/lossen
  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de 'Beleidsnota Parkeernormering Gemeente Valkenswaard', dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  2. In het geval van een functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de 'Beleidsnota Parkeernormering Gemeente Valkenswaard', dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van het moment van functiewijziging.
  3. Indien bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen het gebruik van een gebouw of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen op eigen terrein. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de 'Beleidsnota Parkeernormering Gemeente Valkenswaard', dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  4. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a. en b. en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder c moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de 'Beleidsnota Parkeernormering Gemeente Valkenswaard', dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  5. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a. en b. en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder c. dienen in stand te worden gehouden.
 
16.3.2 Specifieke beoordelingsregels parkeren en laden/lossen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 16.3.1 indien het voldoen aan deze bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit en mits wordt voldaan aan de voorwaarden voor ontheffing van de 'Beleidsnota Parkeernormering Gemeente Valkenswaard', dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
 
4 Overgangsrecht
Artikel 17 Overgangsrecht
 
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. en een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het omgevingsplan voor inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van het omgevingsplan.
 
17.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het omgevingsplan strijdige gebruik, als bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het omgevingsplan voor inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van het omgevingsplan.