direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22b, Vlasroot
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0858.TAMvlasroot-ON01

Regels

Preambule

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van gebiedsontwikkeling op de locatie Vlasroot te Valkenswaard en vormt juridisch een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22b) van het omgevingsplan van de gemeente Valkenswaard. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, tweede lid, van het Besluit elektronische publicaties, bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22b van het omgevingsplan van de gemeente Valkenswaard. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22b.' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord ‘Bijlage’, na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage ‘22b.’ gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Toepassingsbereik

  • 1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  • 2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  • 3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Vlasroot, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0858.TAMvlasroot-ON01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Artikel 2 Begripsbepalingen

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij de Omgevingswet en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk van het omgevingsplan.

Artikel 3 Aanvullende begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden aanvullend de volgende begripsbepalingen:

3.1 TAM-omgevingsplan:

Het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22b Vlasroot met identificatienummer NL.IMRO.0858.TAMvlasroot-ON01 van de gemeente Valkenswaard;

3.2 Omgevingsplan:

Omgevingsplan gemeente Valkenswaard;

3.3 aanbouw:

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw (door de vorm) onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

3.4 aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

3.5 aan-huis-verbonden beroep (VNG):

Beroeps- of bedrijfsactiviteit waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn en dat op kleine schaal in een woning en/of in het bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend;

3.6 achterperceel:

Gedeelte van het perceel, gelegen buiten het bouwvlak en gemeten vanaf 1 meter achter de voorgevel van het hoofgebouw en het verlengde daarvan;

3.7 bebouwing:

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

3.8 berging:

Ruimte waarin spullen ten behoeve van het woongebruik opgeslagen worden;

3.9 bestaand:
  • 1. ten aanzien van bouwwerken:

een bouwwerk, dat:

  • a. ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp TAM-omgevingsplan bestaat of in uitvoering is;
  • b. na het in lid 1 genoemde tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de bouwaanvraag voor dat tijdstip is ingediend;
  • 2. ten aanzien van gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan;

3.10 bevoegd gezag:

Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

3.11 bijgebouw:

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

3.12 bouwgrens:

De grens van een bouwvlak;

3.13 bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

3.14 bouwperceelsgrens:

De grens van een bouwperceel;

3.15 bouwvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

3.16 de naar de weg gekeerde bouwgrens:

De bouwgrens aan de zijde van de weg;

3.17 de van de weg afgekeerde bouwgrens:

De bouwgrens aan de zijde van het achterperceel;

3.18 detailhandel:

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

3.19 galerij:

Lange, overdekte gang rondom een gebouw;

3.20 extensieve dagrecreatie:

Vormen van dagrecreatie die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere -meestal natuur, bosgebied of landbouw- is, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, ligweides en picknick-plaatsen;

3.21 gebouw:

Bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

3.22 gestapeld:

Wooneenheden in een woongebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat;

3.23 huishouden:

Persoon of groep personen die een huishouden voert waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, die binnen een woning gebruik maakt van dezelfde voorzieningen;

3.24 kamerverhuur:

De verhuur van een woning of woongebouw waarbij kamers geen zelfstandige woonruimte vormen door het ontbreken er in van wezenlijke voorzieningen zoals een eigen kookgelegenheid, badkamer en toilet;

3.25 luifel:

Een afdak aan een gebouw, al dan niet ondersteund.

3.26 nieuwe woning:

Een woning / wooneenheid die wordt toegevoegd aan de bestaande woningvoorraad.

verduidelijking:

de herbouw van een woning valt hier niet onder; wel een woning die ontstaat door woningsplitsing.

3.27 nutsvoorzieningen:

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

3.28 ondergrondse afvalcontainer:

Voorziening ten behoeve van het deponeren van afval die zich onder het maaiveld bevindt;

3.29 overkapping:

Een bouwwerk dat bestaat uit een dakconstructie met maximaal 1 eigen wand;

3.30 peil:
  • 1. bij nieuw te bouwen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken: het straatpeil ter plaatse van de perceelgrens vermeerderd met 3 centimeter per meter afstand tussen de hoofdtoegang van het gebouw en die perceelgrens met een maximum van 30 centimeter;
  • 2. bij bestaande gebouwen: de gemiddelde maaiveldhoogte van het aansluitend afgewerkte terrein;

3.31 perceelsgrens:

Een grenslijn tussen bouwpercelen onderling;

3.32 prostitutiebedrijf:

Een bedrijf, waarin het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding als beroep wordt uitgeoefend;

3.33 seksinrichting:

De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

3.34 verbeelding:

De digitale of analoge weergave van het TAM-Omgevingsplan;

3.35 vluchttrap:

Een niet voor normaal gebruik bestemde trap in of buiten een gebouw;

3.36 voorgevelrooilijn:

De naar het openbaar gebied toegekeerde bouwgrens en het verlengde van die grens;

3.37 voorperceel:

Gedeelte van het perceel, gelegen buiten het bouwvlak en gemeten tot 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan;

3.38 waterhuishoudkundige voorzieningen:

Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater;

3.39 werk:

Een constructie geen gebouw zijnde;

3.40 wonen:

Gebruik van een woning of wooneenheid door één afzonderlijk huishouden;

3.41 woning/wooneenheid:

Een ruimte of complex van ruimten, bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

3.42 woningsplitsing:

Het bouwkundig en/of functioneel splitsen van één woning in twee of meer woningen;

3.43 zijperceel:

Gedeelte van het perceel dat aan de zijkant van het bouwvlak is gelegen, en welke gronden dezelfde functie hebben als die van het bouwvlak.

Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen

In aanvulling op en indien van toepassing in afwijking van het bepaalde in artikel 22.24 van dit omgevingsplan, gelden de volgende meetbepalingen:

4.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de zijdelingse grens van het bouwperceel;

4.2 bebouwde oppervlakte van een bouwperceel

de gezamenlijke oppervlakten van de gebouwen, die op hetzelfde perceel zijn of mogen worden opgericht, daaronder de oppervlakten van kelderruimten onder maaiveld mede begrepen met uitzondering van parkeerkelders;

4.3 bebouwingspercentage

Een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel, bouwvlak of aanduiding vlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd. De oppervlakte van niet overdekte zwembaden wordt niet meegerekend bij het bepalen van het bebouwingspercentage;

4.4 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

4.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

4.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

4.7 hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde

van het hoogste punt van het bouwwerk tot aan het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitende afgewerkte terrein; hierbij worden niet meegerekend schoorstenen, antennes, balkonafscheidingen en vergelijkbare afschermingen op niveau, alsmede andere ondergeschikte bouwelementen, voor zover geplaatst op of aan gebouwen;

4.8 hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

4.9 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

4.10 lengte, breedte en diepte van een gebouw

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van scheidsmuren;

4.11 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

4.12 toepassing van maten

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1m. bedraagt.

Artikel 5 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten

Artikel 6 Algemeen gebruiksverbod

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locaties toegedeelde functies en activiteiten.

Artikel 7 Groen

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die in het plan aangewezen als ‘Groen’.

7.2 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen als ‘Groen’ heeft de volgende functies:

  • a. plantsoenen, parken, groenstroken en andere groenvoorzieningen;
  • b. bermen;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. extensieve dagrecreatie;
  • e. geluidwerende voorzieningen;
  • f. ondergrondse afvalcontainers ter plaatse van de aanduiding ‘ondergrondse afvalcontainer’;

met de daarbij behorende:

  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • h. evenementen;
  • i. voet- en fietspaden;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. nutsvoorzieningen.

7.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken
7.3.1 Algemeen

Op deze gronden mogen ten behoeve van de functie ‘Groen’ uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.3.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 meter.

7.3.3 Ondergronds bouwen van bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ondergronds bouwen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘ondergrondse afvalcontainer’;
  • b. de verticale diepte bedraagt ten hoogste 4 meter gemeten vanaf peil.

7.4 Specifieke functieregels

Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor uitritten ter ontsluiting van aangrenzende percelen;
  • b. het gebruik van de gronden ten behoeve van een nieuwe parkeervoorziening.

7.5 Vergunningplicht voor afwijken van de functieregels
7.5.1 In- en uitritten
  • 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gronden te gebruiken ten behoeve van een nieuwe in- en uitrit.
  • 2. De omgevingsvergunning bedoeld in het eerste lid wordt alleen verleend indien de nieuwe in- en uitrit:
    • a. geen aantasting van de groenstructuur betekent;
    • b. de afwikkeling van het verkeer niet nadelig beïnvloedt en niet leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk in de buurt.

 

7.5.2 Parkeervoorzieningen
  • 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gronden te gebruiken ten behoeve van een nieuwe parkeervoorziening.
  • 2. De omgevingsvergunning bedoeld in het eerste lid wordt alleen verleend indien de nieuwe parkeervoorziening geen aantasting van de groenstructuur betekent.

Artikel 8 Verkeer

8.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die in het plan zijn aangewezen als ‘Verkeer’.

8.2 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen als ‘Verkeer’ heeft de volgende functies:

  • a. wegen, straten en pleinen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • f. evenementen;
  • g. geluidwerende voorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. speelvoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

8.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken
8.3.1 Algemeen

Op deze gronden mogen ten behoeve van de functie ‘Verkeer’ uitsluitend worden gebouwd:

  • 1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de in artikel 8.2 omschreven functie, zijnde:
    • a. bouwwerken die gerekend worden tot de specifieke uitrusting van een weg, mits de bebouwing van geringe afmetingen is en met uitzondering van verkoop en/of afleverpunten voor motorbrandstoffen
    • b. fietsenstallingen;
    • c. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale bouwhoogte van 3 meter.

Artikel 9 Wonen

9.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die in het plan zijn aangewezen als ‘Wonen’.

9.2 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen als ‘Wonen’ heeft de volgende functies:

  • a. wonen;
  • b. tuinen en erven;
  • c. aan-huis-gebonden beroep, overeenkomstig het bepaalde in artikel 9.5.1;
  • d. kamerverhuur van maximaal 1 kamer voor maximaal 1 persoon;

met de daarbij behorende:

  • e. gebouwen;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • g. in- en uitritten;
  • h. parkeervoorzieningen
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. geluidwerende voorzieningen.

9.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken
9.3.1 Hoofdgebouwen

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende regels:

  • a. het hoofdgebouw mag uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak met (een gedeelte van) de voorgevel(s) in de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)';
  • c. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  • d. gestapelde woningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld';
  • e. aaneengebouwde woningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘aaneengebouwd’;
  • f. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • g. het is niet toegestaan om hoofdgebouwen te splitsen in meerdere woningen.

9.3.2 Bijbehorende bouwwerken in het voorperceel

Bijbehorende bouwwerken in het voorperceel zijn toegestaan in de vorm van erkers, mits voldaan wordt aan het volgende:

  • a. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  • b. de maximale aanbouwdiepte aan de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
  • c. de breedte van de aanbouw mag niet meer bedragen dan 2/3 deel van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • d. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – galerij’ mag een galerij worden gebouwd;
  • e. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – bergingen’ mogen vrijstaande bergingen worden gebouwd met een maximale goot- en bouwhoogte van 3,5 meter.

9.3.3 Bijbehorende bouwwerken in het achterperceel

Voor bijbehorende bouwwerken in het achterperceel geldt in afwijking van het bepaalde in 22.36 en in aanvulling en indien van toepassing in afwijking van 22.27, het volgende:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak en/of op het achterperceel;
  • b. de minimum afstand achter de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt 1 meter;
  • c. het maximum bebouwingspercentage van het achterperceel, bedraagt bij grondgebonden woningen:
    • 1. bij een achtererfgebied achterperceel oppervlak < 200 m2: 50%, met dien verstande dat de gezamenlijke bebouwingsoppervlakte maximaal 75 m2 bedraagt;
    • 2. bij een achterperceel achtererfgebied oppervlak >= 200 m2 en < 400 m2: 40%, met dien verstande dat de gezamenlijke bebouwingsoppervlakte maximaal 100 m2 bedraagt;
    • 3. bij een achterperceel achtererfgebied oppervlak >= 400 m2 : 25%, met dien verstande dat de gezamenlijke bebouwingsoppervlakte maximaal 150 m2 bedraagt;
  • d. het bebouwingspercentage bij gestapelde woningen mag niet meer bedragen dan 25%;
  • e. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  • f. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;
  • g. bijbehorende bouwwerken mogen geen zelfstandige woning vormen, met uitzondering van mantelzorgwoningen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – galerij’ mag een galerij worden gebouwd;
  • i. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – bergingen’ mogen vrijstaande bergingen worden gebouwd met een maximale goot- en bouwhoogte van 3,5 meter.

9.3.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd overkappingen, mag de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan aangegeven in onderstaande tabel:
    In het voorperceel   Maximale bouwhoogte  
    Erfafscheidingen   1 meter  
    Objecten voor beeldende kunst   3 meter  
    Vlaggenmasten   3 meter  
    Vluchttrappen   10 meter  
    Overige   1 meter  
       
    In het achterperceel   Maximale bouwhoogte  
    Erfafscheidingen   2 meter  
    Geluidwerende voorzieningen   5 meter  
    Vlaggenmasten   6 meter  
    Vluchttrappen   10 meter  
    Overige   3 meter  
  • b. Voor het bouwen van overkappingen gelden de bepalingen van artikel 9.3.3;
  • c. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – vluchttrap’ mag een vluchttrap worden gebouwd.

9.4 Specifieke functieregels
9.4.1 Aan-huis-gebonden beroep of bedrijf

Voor het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf, met uitzondering van ophaalpunten, gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de vloeroppervlakte bedraagt maximaal 35 m2, zulks met inbegrip van bijbehorende bouwwerken;
  • b. degene die de bedrijfsvoering uitoefent, is tevens de bewoner van de woning;
  • c. er is sprake van maximaal 1 arbeidsplaats;
  • d. er mag maximaal aan 2 personen tegelijk dienst worden aangeboden;
  • e. er is sprake van maximaal 1 bedrijfsvoertuig per woning;
  • f. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit.

9.4.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken voor:

  • a. ophaalpunten en webshops;
  • b. seksinrichtingen;
  • c. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.

9.5 Vergunningplicht voor afwijken van de functieregels
9.5.1 Aan-huis-gebonden beroep of bedrijf
  • 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf met een vloeroppervlakte van maximaal 75 m² (met inbegrip van bijbehorende bouwwerken).
  • 2. De omgevingsvergunning bedoeld in lid 1 wordt alleen verleend indien:
    • a. degene die de bedrijfsvoering uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
    • b. het gebruik geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert, noch afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
    • c. het gebruik de afwikkeling van het verkeer niet nadelig beïnvloedt en niet leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk in de buurt;
    • d. er sprake is van maximaal 1 arbeidsplaats;
    • e. er maximaal aan 2 personen tegelijk dienst mag worden aangeboden, met uitzondering van cursussen en workshops waar maximaal 4 personen tegelijkertijd aan mogen deelnemen;
    • f. er sprake is van maximaal 1 bedrijfsvoertuig per woning;
    • g. het geen ophaalpunt betreft.
    • h. geen detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit.

9.5.2 Kamerverhuur
  • 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning bouwwerken te gebruiken ten behoeve van kamerverhuur voor de huisvesting van meerdere huishoudens in meerdere kamers.
  • 2. De omgevingsvergunning bedoeld in lid 1 wordt alleen verleend indien:
    • a. de huisvesting plaatsvindt in de bestaande woning;
    • b. de extra huishoudens uitsluitend worden gehuisvest in onzelfstandige woonruimten;
    • c. het totaal aantal onzelfstandige woonruimtes en bewoners niet meer bedraagt dan vier per woning;
    • d. een onzelfstandige woonruimte een minimale gebruiksoppervlakte van 12 m2 heeft;
    • e. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat van de omgeving;
    • f. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad. Deze belangen worden aantoonbaar meegenomen in de aanvraag;
    • g. de situering van de woonruimte niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;
    • h. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid zoals opgenomen in de ‘Nota parkeernormen 2023 Gemeente Valkenswaard', dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.

9.5.3 Woningsplitsing
  • 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning woningen te splitsen in zelfstandige woonruimten.
  • 2. De omgevingsvergunning bedoeld in lid 1 wordt alleen verleend indien:
    • a. splitsing beperkt is tot maximaal twee extra wooneenheden, waarbij zowel horizontaal als verticaal gesplitst mag worden;
    • b. de gebruiksoppervlakte van de betreffende wooneenheid ten minste 30 m2 is;
    • c. parkeren op eigen terrein plaatsvindt, tenzij dit aantoonbaar niet mogelijk is. Parkeren op openbaar terrein mag niet tot onaanvaardbare parkeeroverlast leiden. Hiervoor wordt gekeken naar de geldende parkeernorm in de ‘Nota parkeernormen 2023 Gemeente Valkenswaard’, dan wel diens opvolger, en de bestaande parkeerdruk in de omgeving;
    • d. er een goede ontsluiting op de openbare weg aanwezig is;
    • e. er door de extra wooneenheid geen onevenredige nadelige effecten op de omgeving ontstaan;
    • f. er geen sprake is van een woningsplitsing op een bedrijventerrein;
    • g. er geen sprake is van een splitsing van een perceel waarbij een bestaand bijgebouw een zelfstandige woonfunctie krijgt;
    • h. er sprake is van eenmalige splitsing; een eerder gesplitste woning komt niet meer voor splitsing in aanmerking.

Artikel 10 Waarde – Archeologie 4

10.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die in het plan zijn aangewezen als ‘Waarde – Archeologie 4’.

10.2 Functieomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ (gebied van archeologische waarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

10.3 Beoordelingsregels behorende bij de binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteiten bouwwerken
10.3.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
  • a. Uitsluitend mogen bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de op deze gronden liggende andere functie(s), indien en voor zover het een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 500 m² en een verstoringsdiepte van 0,3 m en 0,5 m bij esdekken ten opzichte van het maaiveld;
  • b. bouwplannen met een grotere oppervlakte dan genoemd onder a kunnen uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m en 0,5 m bij esdekken ten opzichte van het maaiveld;
    • 2. gebouwen tot maximaal 2,5 m uit bestaande fundering worden opgericht.

10.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

10.5 Afwijken van de bouwregels
10.5.1 Afwijken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 10.3.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere functie(s), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

10.5.2 Voorwaarden

Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in 10.5.1 in ieder geval de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

10.5.3 Bouwverbod

Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 10.5.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

10.5.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in 10.5.1 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een ontheffing geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

10.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.6.1 Werken en werkzaamheden

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in 10.3, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de in artikel 10.2 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 500 m² of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m en 0,5 m bij esdekken onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  • h. het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
  • i. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;
  • j. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m en 0,5 m bij esdekken onder maaiveld.

10.6.2 Uitzonderingen

Het onder 10.6.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend.
  • c. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 10.5.1.

10.6.3 Vergunningverlening
  • a. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in 10.6.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat een rapport zoals genoemd in 10.6.3 onder a achterwege kan blijven, als door de aanvrager aantoonbaar kan worden gemaakt dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn (bijv. door zandwinning of diepe grondbewerkingen).
  • c. Voor zover de in 10.6.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen,
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

10.6.4 Advies

Alvorens een vergunning als bedoeld in 10.6.3 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

10.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
10.7.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden binnen de voor “Waarde – Archeologie 4" aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 500 m² en de diepte meer dan 0,3 m en 0,5 m bij esdekken bedraagt.

10.7.2 Nadere eisen
  • a. Aan de omgevingsvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een erkende archeologische partij;
  • b. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.

10.7.3 Sloopverbod

De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

Artikel 11 Waarde – Archeologie 6

11.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die in het plan zijn aangewezen als ‘Waarde – Archeologie 6’.

11.2 Functieomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 6’ (gebied van archeologische waarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.3.1 Werken en werkzaamheden

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de in artikel 11.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 25000 m² of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,4 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • c. het verlagen van het waterpeil;
  • d. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;

11.3.2 Uitzonderingen

Het onder 11.3.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend.
  • c. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen.

11.3.3 Vergunningverlening
  • a. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in 11.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat een rapport zoals genoemd in 11.3.2 onder a achterwege kan blijven, als door de aanvrager aantoonbaar kan worden gemaakt dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn (bijv. door zandwinning of diepe grondbewerkingen).
  • c. Voor zover de in 11.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen,
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

11.3.4 Advies

Alvorens een vergunning als bedoeld in 11.3.2 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene bouwregels

13.1 Afwijkende maten
  • a. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand zijn gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
  • b. In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in eerdere wetgeving tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

13.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, trappenhuizen, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken, luifels, erkers, balkons, en balustrades met een transparantie van ten minste 50%, buiten beschouwing gelaten, mits:

  • a. De overschrijding van bouw- c.q. functiegrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt met uitzondering van schoorstenen;
  • b. Bij overschrijding van bouwgrenzen van meer dan 1 meter dient de afstand van het ondergeschikte bouwdeel tot de dakrand ten minste gelijk te zijn aan de hoogte van het ondergeschikte bouwdeel met uitzondering van schoorstenen;
  • c. Ondergeschikte bouwdelen boven openbare ruimten niet lager gebouwd worden dan:
    • 1. 4,20 boven peil ter hoogte van de rijbaan en een strook van 0,50 meter breedte aan weerszijden;
    • 2. 2,20 meter boven peil ter hoogte van andere wegdelen.

13.3 Openbare nutsvoorzieningen

Voor het bouwen gebouwen ten behoeve van openbare nuts- en verkeersvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. De oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 15m2 bedragen.
  • b. De bouwhoogte mag niet meer dan 3,20m bedragen.

13.4 Voorwaardelijke verplichting ecologisch werkprotocol

Bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 9, mogen uitsluitend worden gebouwd, mits gewerkt wordt conform het ‘Ecologisch werkprotocol Leenderweg 164 - Vlasroot 2, Valkenswaard’ zoals opgenomen in bijlage 22b.3 van deze regels.

13.5 Voorwaardelijke verplichting geluidmaatregelen balkon

Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend, mits bij de aanvraag wordt aangetoond dat de geluidmaatregelen ten behoeve van de balkons bij de appartementen conform ‘Memo berekening balkonafscherming De Vlasroot te Valkenswaard’, zoals opgenomen als bijlage 22b.4 bij deze regels, worden uitgevoerd.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

14.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken voor:

  • a. seksinrichtingen;
  • b. kamerverhuur, met uitzondering van de verhuur van maximaal 1 kamer voor maximaal 1 persoon.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

In afwijking van de desbetreffende bepalingen van het plan kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen voor:

  • a. geringe afwijkingen van de in het plan voorgeschreven maten ten aanzien van afstand tussen woningen, van afstand tot zijdelingse perceelsgrenzen, van bebouwde oppervlakten, alsmede van goothoogte van gebouwen met ten hoogste 10%;
  • b. het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van het (weg-, spoorweg-, of water-) verkeer en de waterhuishouding of ten dienste van het openbaar nut - met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen -, mits deze bouwwerken geen grotere oppervlakte dan 15 m2 en geen grotere goothoogte dan 3 meter hebben;
  • c. het oprichten van gebouwtjes als jongeren ontmoetingsplaats (= Jop), mits deze bouwwerken geen grotere oppervlakte dan 40 m2 en geen grotere bouwhoogte dan 3 meter hebben;
  • d. het oprichten van liftschachten en trappenhuizen als onderdeel van het hoofdgebouw tot maximaal 3 meter boven de toegelaten goothoogte voor het hoofdgebouw;
  • e. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het telecommunicatieverkeer -waaronder begrepen antennes en zendmasten-, al dan niet van openbare aard, mits de bouwhoogte maximaal 40 meter bedraagt;
  • f. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter wering van geluidhinder en/of luchtverontreiniging, brand- en explosiegevaar, mits de bouwhoogte maximaal 5 meter bedraagt;
  • g. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor reclamedoeleinden direct nabij de openbare weg, mits de bouwhoogte maximaal 2,5 meter bedraagt;
  • h. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op de openbare weg die niet behoren tot de specifieke uitrusting van een weg, alsmede op openbare groenvoorzieningen, mits de bouwhoogte maximaal 10 meter bedraagt.

In de omgevingsvergunning kunnen nadere eisen worden gesteld ten behoeve van een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, een goede woonsituatie, een goede milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 16 Overige regels

16.1 Waterberging
  • 1. Het bebouwen van de gronden is slechts toegestaan als is voorzien in voldoende waterberging conform het ‘Gemeentelijk Rioleringsplan Valkenswaard’, dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  • 2. De onder lid 1 bedoelde voldoende waterberging dient vervolgens als zodanig in stand te worden gehouden.

16.2 Parkeren
16.2.1 Parkeernormen en laad- en losvoorzieningen bij een omgevingsplanactiviteit
  • 1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de ‘Nota parkeernormen 2023 Gemeente Valkenswaard' die als bijlage 22b.1 bij deze regels is opgenomen, dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  • 2. In het geval van een functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de ‘Nota parkeernormen 2023 Gemeente Valkenswaard' die als bijlage 22b.1 bij deze regels is opgenomen, dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van het moment van functiewijziging.
  • 3. Indien bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen het gebruik van een gebouw of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen op eigen terrein. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de ‘Nota parkeernormen 2023 Gemeente Valkenswaard' die als bijlage 22b.1 bij deze regels is opgenomen, dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  • 4. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder lid 1 en lid 2 moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de ‘Nota parkeernormen 2023 Gemeente Valkenswaard' die als bijlage 22b.1 bij deze regels is opgenomen, dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  • 5. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder lid 1 en lid 2 en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder lid 3 dienen in stand te worden gehouden.

16.2.2 Maatwerkvoorschriften

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 16.2.1:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, en/of;
  • b. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeervoorzieningen en/of laad- en losvoorzieningen wordt voorzien, met dien verstande dat bij toepassing van deze afwijking ook rekening dient te worden gehouden met de bereikbaarheid van de hulpdiensten.

16.2.3 Beoordelingsregels

De afwijking als bedoeld in lid 16.2.2 kan uitsluitend worden toegepast, indien is aangetoond dat:

  • a. er wordt voldaan aan de voorwaarden voor ontheffing van de ‘Nota parkeernormen 2023 Gemeente Valkenswaard’ die als bijlage 22b.1 bij deze regels is opgenomen, dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning;
  • b. de parkeerdruk op de omgeving niet toeneemt;
  • c. geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 4 Overgangsrecht

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a met maximaal 10%.
  • 3. Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd zijn met het omgevingsplan zoals dat gold voor inwerkingtreding van dit plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen in het omgevingsplan.

17.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met dit TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dit hoofdstuk strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het omgevingsplan voor inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van het omgevingsplan.