Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22g Maastrichterweg 114 Valkenswaard
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0858.TAMmaastrichwg114-ON01

Regels

 
Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van gebiedsontwikkeling op de locatie Maastrichterweg 114 en vormt juridisch een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22g ) van het omgevingsplan van de gemeente Valkenswaard. Dit hoofdstuk is bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.
  

1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Toepassingsbereik

  1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie, Maastrichterweg 114 Valkenswaard,
    waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0858.TAMmaastrichwg114-ON01  zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Artikel 2 Begripsbepalingen

 

2.1 Begripsbepalingen

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij de Omgevingswet en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk van het omgevingsplan.

Artikel 3 Aanvullende begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden aanvullend de volgende begripsbepalingen:
 
3.1 TAM-omgevingsplan
Het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22g Maastrichterweg 114 Valkenswaard , met identificatienummer NL.IMRO.0858.TAMmaastrichwg114-ON01 van de gemeente Valkenswaard;
 
3.2 Omgevingsplan
Het omgevingsplan van de gemeente Valkenswaard;
 
3.3 aanbouw
Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw (door de vorm) onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
3.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
3.5 aan-huis-gebonden beroep of bedrijf (VNG)
Beroeps- of bedrijfsactiviteit waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn en dat op kleine schaal in een woning en/of in het bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend;
 
3.6 achterperceel
gedeelte van het perceel dat aan de achterzijde van het bouwvlak is gelegen en het zijdelingse verlengde daarvan, en welke gronden dezelfde functie hebben als die van het bouwvlak;
 
3.7 agrarisch bedrijf
een bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van vee, niet zijnde paardenhouderijen en/of dierenpensions;
 
3.8 agrarisch grondgebruik
bedrijfsmatig en/of hobbymatig gebruik van grond dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, met uitzondering van moestuinen buiten de daarvoor aangewezen gebieden;
 
3.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
3.10 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de functie van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
 
3.11 bestaand
ten aanzien van bouwwerken:
a. een bouwwerk, dat:
1. ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp TAM-omgevingsplan bestaat of in uitvoering is;
2. na het in lid 1 genoemde tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend;
b. ten aanzien van gebruik:
1. het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan;
 
3.12 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
 
3.13 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
3.14 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
 
3.15 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
3.16 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
 
3.17 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
3.18 coffeeshop
een alcoholvrije horeca-inrichting waar handel in en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt;
 
3.19 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;
 
3.20 corsotent
tijdelijk bouwwerk, dat dient als onderkomen voor de opbouw van praalwagens die deelnemen aan het jaarlijkse bloemencorso;
 
3.21 cultuur en ontspanning
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op spel, vermaak en ontspanning. Casino, prostitutie, raamprostitutie/raamexploitatie of seksinrichting is uitgesloten;
 
3.22 cultuurhistorische waarde
de waarden die aan een gebied of object worden toegekend in verband met het voorkomen van (stede-)bouwkundige waarden, historisch-geografische of historische landschapswaarden al dan niet in onderlinge samenhang of beïnvloeding;
 
3.23 de naar de weg gekeerde bouwgrens
de bouwgrens aan de zijde van de weg;
 
3.24 de van de weg afgekeerde bouwgrens
de bouwgrens aan de zijde van het achterperceel;
 
3.25 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
3.26 dienstverlening
het verlenen van diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek, al dan niet door middel van een baliefunctie, waarbij ondergeschikte detailhandel is toegestaan, met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
 
3.27 extensieve dagrecreatie
vormen van dagrecreatie die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere -meestal natuur, bosgebied of landbouw- is, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, ligweides en picknick-plaatsen;
 
3.28 gebouw
bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
3.29 grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf.
Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: grondgebonden veehouderij, akkerbouw-, fruitteelten vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant;
 
3.30 growshop
een al dan niet zelfstandige ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen) voor psychotrope stoffen, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
3.31 handel in softdrugs
het verkopen van softdrugs vanuit een horeca-inrichting of een andere voor het publiek toegankelijke lokaliteit en de daarbij behorende erven, dan wel het aldaar aanwezig zijn van middelen als bedoeld in artikel 3 (lijst II) van de Opiumwet, dan wel toegestaan dat de bedoelde middelen in de horeca-inrichting gebruikt, bereid, bewerkt, verkocht, geleverd, verstrekt en vervaardigd worden;
   
3.32 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en/of logies. Tot de hieronder genoemde categorieën Horeca 1 tot en met Horeca 4 worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard, omvang en uitstraling vergelijkbare horecasoorten:
Horeca 1
vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen en waarbij de activiteiten primair gericht zijn op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren en/of licht-alcoholische en niet-alcoholische dranken voor nuttiging al dan niet ter plaatse, zoals broodjeszaken, ijssalons, eethuisjes en lunchrooms;
Horeca 2
vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, zoals restaurants, bistro's, grand cafés, hotels en pensions;
Horeca 3
vormen van horeca-activiteiten die primair gericht zijn op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren voor nuttiging al dan niet ter plaatse alsmede daaraan ondergeschikt het verstrekken van licht-alcoholische en niet-alcoholische dranken, zoals cafetaria's, automatieken en afhaalhoreca;
Horeca 4
vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken voor gebruik ter plaatse van alcoholische dranken zoals bars, cafés, discotheken en nachtclubs, alsmede horeca met zaalaccommodatie.
 
3.33 huishouden
persoon of groep personen die een huishouden voert waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, die binnen een woning gebruik maakt van dezelfde voorzieningen;
 
3.34 kamerverhuur
De verhuur van een woning of woongebouw waarbij kamers geen zelfstandige woonruimte vormen door het ontbreken er in van wezenlijke voorzieningen zoals een eigen kookgelegenheid, badkamer en toilet;
 
3.35 kantine
een drink- en eetgelegenheid die zich bevindt bij bedrijven, scholen, sportvoorzieningen of andere instanties en die ondergeschikt is aan en uitsluitend ten dienste staat van de hoofdfunctie;
 
3.36 kantoor
een gebouw of ruimte, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden;
 
3.37 landschappelijke waarden
gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten;
 
3.38 luifel
een afdak aan een gebouw, al dan niet ondersteund;
 
3.39 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, medische, paramedische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, waaronder begrepen een peuterspeelzaal, kinderdagverblijf, alsmede, voorzieningen ten behoeve van sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
 
3.40 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;
 
3.41 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van ondergrondse afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
 
3.42 ondergeschikte detailhandel
detailhandel als activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge het omgevingsplan toegestane hoofdfunctie. De detailhandelsactiviteit is van zulke beperkte ruimtelijke omvang dat de (niet-detailhandel) functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;
 
3.43 ondergeschikte horeca
horeca als activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge het omgevingsplan toegestane hoofdfunctie. De horecaactiviteit is van zulke beperkte ruimtelijke omvang dat de (niet-horeca) functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;
 
3.44 overkapping
een bouwwerk dat bestaat uit een dakconstructie met maximaal 1 eigen wand;
 
3.45 prostitutiebedrijf
een bedrijf, waarin het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding als beroep wordt uitgeoefend;
 
3.46 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
3.47 smartshop
een al dan niet zelfstandige ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling en verkoop), verkopen en/of leveren van psychotrope stoffen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
3.48 statische opslag
  • opslag en/of stalling van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze ter plaatse worden bewerkt, verwerkt, gerepareerd of verhandeld worden; 
  •  
3.49 straatpeil
a. Voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b. Voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
       
3.50 verzorgd wonen
al dan niet zelfstandige eenheden of woningen, die op basis van fysieke kenmerken geschikt zijn voor wonen en zorg;
 
3.51 voorperceel
gedeelte van het perceel, gelegen buiten het bouwvlak en gemeten tot 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan;
 
3.52 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten en andere daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
 
3.53 werk
een constructie geen gebouw zijnde;
 
3.54 wonen
gebruik van een woning of wooneenheid door één afzonderlijk huishouden;
 
3.55 woning
een ruimte of complex van ruimten, bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
 
3.56 woningsplitsing
Het bouwkundig en/of functioneel splitsen van één woning in twee of meer woningen.
  

Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen

In aanvulling op en indien van toepassing in afwijking van het bepaalde in artikel 22.24 van dit omgevingsplan, gelden de volgende meetbepalingen:
 

4.1 Afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de zijdelingse grens van het bouwperceel;

4.2 Bebouwde oppervlakte van een bouwperceel

De gezamenlijke oppervlakten van de gebouwen, die op hetzelfde perceel zijn of mogen worden opgericht, daaronder de oppervlakten van kelderruimten onder maaiveld mede begrepen met uitzondering van parkeerkelder;

4.3 Bebouwingspercentage

Een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel, bouwvlak of aanduiding vlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd. De oppervlakte van niet overdekte zwembaden wordt niet meegerekend bij het bepalen van het bebouwingspercentage;

4.4 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

4.5 Dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

4.6 Goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

4.7 Hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde

Van het hoogste punt van het bouwwerk tot aan het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitende afgewerkte terrein; hierbij worden niet meegerekend schoorstenen, antennes, balkonafscheidingen en vergelijkbare afschermingen op niveau, alsmede andere ondergeschikte bouwelementen, voor zover geplaatst op of aan gebouwen;

4.8 Hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;

4.9 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkappellen;

4.10 Lengte, breedte en diepte van een gebouw

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van scheidingsmuren;

4.11 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

4.12 Toepassing van maten

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1m. bedraagt.

Artikel 5 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

2 Functies en activiteiten

Artikel 6 Algemeen gebruiksverbod

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locaties toegedeelde functies en activiteiten.

Artikel 7 Agrarisch met waarden

 

7.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locaties die in het plan zijn aangewezen als Agrarisch met waarden.

7.2 Functieomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden;
  2. agrarisch gebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen, waarbij het toepassen van chemische gewasbeschermingsmiddelen niet is toegestaan;
  3. agrarisch natuurbeheer;
met de daarbij behorende
  1. groenvoorzieningen;
  2. (onverharde) paden en wegen ;
  3. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen.

7.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

7.3.1 Algemeen
Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de in artikel 7 lid 1 omschreven
functie.
7.3.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet zijnde overkappingen, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen.

7.4 Specifieke functieregels

7.4.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor andere doeleiden dan omschreven in artikel 7 lid 2;
  2. de opslag van goederen anders dan ten behoeve van de functie;
  3. het toepassen van chemische gewasbeschermingsmiddelen; 
  4. buitenopslag van goederen;
  5. lichtmasten en lichtreclame, dit met uitzondering van lichtmasten ten behoeve van de verkeersfunctie.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

7.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende omgevingsplanactiviteiten te verrichten:
  1. aanleggen en/of verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. afgraven, ophogen of egaliseren, dan wel ontginnen van gronden;
  3. kappen en rooien van houtwallen en/of -singels of bosjes;
  4. door nieuwe aanplant realiseren van houtwallen en/of -singels of bosjes;
  5. winnen, infiltreren of stuwen van water en andere werken of werkzaamheden die een wezenlijke wijziging van de grondwaterstand of de waterhuishouding beogen of ten gevolge hebben, anders dan ten behoeve van natuurontwikkeling;
  6. aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen.
  
7.5.2 Uitzondering vergunningplicht
Het in subsubparagraaf 7.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:
  1. werken en werkzaamheden welke het normale onderhoud betreffen;
  2. werken en werkzaamheden welke noodzakelijk zijn in verband met het op de functie gerichte beheer of gebruik van de grond;
  3. werken en werkzaamheden welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werkingtreding van dit plan;
  4. werken en werkzaamheden aan nieuw groen.
 
7.5.3 Beoordelingsregels
De in subsubparagraaf 7.5.1 vermelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de ecologische en/of landschappelijke, cultuurhistorische en waterhuishoudkundige waarden van de gronden.
 

Artikel 8 Bedrijf

8.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locaties die in het plan zijn aangewezen als Bedrijf.
 

8.2 Functieomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijven in milieucategorie 1 en/of 2, en meer specifiek:
    1. statische opslag;
    2. fietsmontagebedrijf / installatiebedrijf;
  2. maximaal één bedrijfswoning per bouwvlak;
  3. aan-huis-verbonden beroepen;
met de daarbij behorende
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. tuin, erven en terreinen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

8.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

8.3.1 Algemeen
Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de in artikel 8 lid 2 omschreven functie, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
  
  1. gebouwen zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan tenzij anders is bepaald.
8.3.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen, incl. de bedrijfswoning, gelden de volgende bepalingen:
  1. er mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bedrijfsactiviteit;
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter.
  4. de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, exclusief de bedrijfswoning met de bij de bedrijfswoning horende bijbehorende bijgebouwen, mag maximaal 5.400 m² bedragen.
8.3.3 Bedrijfswoning
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. maximaal één bedrijfswoning per bouwvlak;
  2. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m³. Indien de bestaande inhoud reeds meer bedraagt, geldt deze bestaande inhoud als de maximum toegestane inhoud; 
  3. de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 meter; 
  4. de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 meter.
8.3.4 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden:
  1. de gezamenlijke bebouwingsoppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m² per bedrijfswoning. Indien de gezamenlijke bebouwingsoppervlakte reeds meer bedraagt, geldt deze bestaande gezamenlijke bebouwingsoppervlakte; 
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;
  4. vrijstaande bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 2,5 meter achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  5. de afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 meter.
8.3.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet zijnde overkappingen, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd vóór de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd achter de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  3. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen.

8.4 Specifieke functieregels

8.4.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden en bouwwerken voor:
  1. detailhandelsbedrijven, behoudens:
    1. ondergeschikte detailhandel als nevenactiviteit bij ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten;
  2. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  3. grow-, smart- en coffeeshops;
  4. horecabedrijven en daarmee gelijk te stellen bedrijven, met uitzondering van ondergeschikte horeca-activiteiten ten dienste van de functie;
  5. kantoren, uitgezonderd kantoren als onzelfstandig onderdeel van een ter plaatse aanwezig bedrijf;
  6. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
  7. risicovolle inrichtingen;
  8. de opslag van goederen anders dan ten behoeve van de functie;
  9. buitenopslag van goederen;
  10. lichtmasten en lichtreclame, dit met uitzondering van lichtmasten ten behoeve van de verkeersfunctie.
  11. seksinrichtingen;
  12. verkoop van motorbrandstoffen;
  13. wonen, behoudens de bewoning van een bedrijfswoning.
8.4.2 Aan-huis-verbonden beroep
De uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep is toegestaan, mits:
  1. de hiertoe benodigde vloeroppervlakte maximaal 50 m² bedraagt, zulks met inbegrip van aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
  2. degene die de bedrijfsvoering van het aan-huis-verbonden beroep uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
  3. bij uitoefening van de beroepen van schoonheidsspecialist(e), mani- en/of pedicure en kapper sprake is van ten hoogste 1 arbeidsplaats;
  4. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep.

8.5 Vergunningplicht voor afwijken van de gebruiksregels

8.5.1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 2:
  1. om bedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in artikel 8 lid 2 genoemd, voorzover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze, technische voorzieningen of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de in artikel 8 lid 2 onder a genoemde categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
met dien verstande dat:
  1. onderzoek aantoont dat de bedoelde activiteiten qua milieubelasting kunnen worden gelijkgesteld met de krachtens de bepalingen van dit plan ter plaatse toelaatbare categorie bedrijfsactiviteiten;
  2. het doel en de uitgangspunten van het plan niet onevenredig worden aangetast;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  4. risicovolle inrichtingen en geluidszoneringsplichtige inrichtingen niet zijn toegestaan.
8.5.2 Ten behoeve van aan-huis-verbonden beroep
Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van de regels ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van maximaal 100 m² (met inbegrip van aangebouwde bijbehorende bouwwerken) mits:
  1. het gebruik geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert, noch afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  2. het gebruik de afwikkeling van het verkeer niet nadelig beïnvloedt en niet leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk in de buurt;
  3. het gebruik geen publieksgericht karakter heeft;
  4. degene die de bedrijfsvoering van het aan huis verbonden beroep uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
  5. bij uitoefening van de beroepen van schoonheidsspecialist(e), mani- en/of pedicure en kapper sprake is van ten hoogste 1 arbeidsplaats;
  6. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep.

Artikel 9 Wonen

9.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die in het plan zijn aangewezen als Wonen.

9.2 Functieomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. tuinen en erven;
  3. aan-huis-verbonden beroepen;
  4. extensieve dagrecreatie;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woning - geen verblijfsobjecten toegestaan' zijn geen verblijfsobjecten toegestaan.  
 

9.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de in artikel 9 lid 2 omschreven functie, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
9.3.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. het hoofdgebouw mag uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. de inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 750 m³;
  4. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 meter respectievelijk 10 meter;
  5. het is niet toegestaan om hoofdgebouwen te splitsen in meerdere woningen.
  
9.3.2 Bijbehorende bouwwerken
Bijbehorende bouwwerken in het voorperceelgebied zijn toegestaan in de vorm van erkers, mits voldaan wordt aan het volgende:
  1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  2. de maximale aanbouwdiepte aan de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
  3. de breedte van de aanbouw mag niet meer bedragen dan 2/3 deel van de voorgevel van het hoofdgebouw;
 
9.3.3 Bijbehorende bouwwerken in het achterperceelgebied
Voor bijbehorende bouwwerken in het achterperceelgebied geldt het volgende:
  1. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak en/of op het achterperceelgebied;
  2. de minimum afstand achter de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt 1 meter;
  3. het maximum bebouwd oppervlakte van het achterperceelgebied bedraagt 400 m²;
  4. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  5. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  6. bijbehorende bouwwerken mogen geen zelfstandige woning vormen, met uitzondering van mantelzorgwoningen.
   
9.3.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd overkappingen, mag de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan aangegeven in onderstaande tabel:
In het voorperceelgebied
Maximale bouwhoogte
Erfafscheidingen
1 meter
Omheining voor paarden2 meter
Objecten voor beeldende kunst
3 meter
Vlaggenmasten
3 meter
  
In het achterperceelgebied
Maximale bouwhoogte
Erfafscheidingen
2 meter
Geluidwerende voorzieningen
5 meter
Vlaggenmasten
6 meter
Overige
3 meter
  1. Voor het bouwen van overkappingen gelden de bepalingen van artikel 9.3.3.

9.4 Vergunningplicht voor afwijken van de bouwregels

9.4.1 Afstand t.o.v. de bouwgrens
  1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning hoofdgebouwen achter de naar de weg gekeerde bouwgrens te bouwen.
  2. De omgevingsvergunning bedoeld in artikel 9.4 wordt alleen verleend indien:
    1. het hoofdgebouw maximaal 2 meter achter de naar de weg gekeerde bouwgrens wordt gebouwd;
    2. de vormgeving van de straatwand, bezien uit stedenbouwkundig en architectonisch oogpunt, niet onevenredig wordt aangetast;
    3. de van de weg afgekeerde bouwgrens niet wordt overschreden.
 

9.5 Specifieke functieregels

9.5.1 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
Voor het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf, met uitzondering van ophaalpunten, gelden de volgende voorwaarden:
  1. de vloeroppervlakte bedraagt maximaal 35 m², zulks met inbegrip van bijbehorende bouwwerken;
  2. degene die de bedrijfsvoering uitoefent, is tevens de bewoner van de woning;
  3. er is sprake van maximaal 1 arbeidsplaats;
  4. er mag maximaal aan 2 personen tegelijk dienst worden aangeboden;
  5. er is sprake van maximaal 1 bedrijfsvoertuig per woning;
  6. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit;
  7. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen behorende tot de categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst.
 
9.5.2 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken voor:
  1. detailhandelsvoorzieningen, horecabedrijven, kantoren, bankinstellingen en andere bedrijven voor handel en dienstverlening, met dien verstande dat dit niet geldt voor de gronden die ter plaatse zijn voorzien van de aanduidingen 'detailhandel', 'dienstverlening', 'horeca van categorie 1', 'horeca van categorie 2' en 'horeca van categorie 3';
  2. kamerverhuur;
  3. seksinrichtingen;
  4. de opslag van goederen anders dan ten behoeve van de functie;
  5. buitenopslag van goederen;
  6. het gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.

9.6 Vergunningplicht voor afwijken van de functieregels

9.6.1 Aan-huis-gebonden beroep of bedrijf
  1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf met een vloeroppervlakte van maximaal 75 m² (met inbegrip van bijbehorende bouwwerken).
  2. De omgevingsvergunning bedoeld in lid a wordt alleen verleend indien:
    1. degene die de bedrijfsvoering uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
    2. het gebruik geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert, noch afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
    3. het gebruik de afwikkeling van het verkeer niet nadelig beïnvloedt en niet leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk in de buurt;
    4. er sprake is van maximaal 1 arbeidsplaats;
    5. er maximaal aan 2 personen tegelijk dienst mag worden aangeboden, met uitzondering van cursussen en workshops waar maximaal 4 personen tegelijkertijd aan mogen deelnemen;
    6. er sprake is van maximaal 1 bedrijfsvoertuig per woning;
    7. het geen ophaalpunt betreft.
    8. geen detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit;
    9. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen behorende tot de categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst.
  
9.6.2 Woningsplitsing
  1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning woningen te splitsen in zelfstandige woonruimten.
  2. De omgevingsvergunning bedoeld in lid a wordt alleen verleend indien:
    1. splitsing beperkt is tot maximaal twee extra wooneenheden, waarbij zowel horizontaal als verticaal gesplitst mag worden;
    2. de gebruiksoppervlakte van de betreffende wooneenheid ten minste 30 m² is;
    3. parkeren op eigen terrein plaatsvindt, tenzij dit aantoonbaar niet mogelijk is. Parkeren op openbaar terrein mag niet tot onaanvaardbare parkeeroverlast leiden. Hiervoor wordt gekeken naar de geldende parkeernorm in de ‘Nota parkeernormen 2023 Gemeente Valkenswaard’, dan wel diens opvolger, en de bestaande parkeerdruk in de omgeving;
    4. er een goede ontsluiting op de openbare weg aanwezig is;
    5. er door de extra wooneenheid geen onevenredige nadelige effecten op de omgeving ontstaan;
    6. er geen sprake is van een woningsplitsing op een bedrijventerrein;
    7. er geen sprake is van een splitsing van een perceel waarbij een bestaand bijgebouw een zelfstandige woonfunctie krijgt;
    8. er sprake is van eenmalige splitsing; een eerder gesplitste woning komt niet meer voor splitsing in aanmerking;
 

Artikel 10 Groen

10.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locaties die in het plan zijn aangewezen als Groen.

10.2 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen als Groen heeft de volgende functies:
  1. plantsoenen, parken, groenstroken en andere groenvoorzieningen;
  2. speelvoorzieningen;
  3. extensieve dagrecreatie; 
met de daar bijbehorende: 
 
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
 

10.3 Specifieke functieregels

Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden voor uitritten ter ontsluiting van aangrenzende percelen, buiten de nieuwe uitrit ten behoeve van de twee nieuw te realiseren woningen;
  2. het gebruik van de gronden ten behoeve van een nieuwe parkeervoorziening.
 

Artikel 11 Waarde-Archeologie 4

11.1 Voorrangsregeling

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en 3.

11.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locaties die in het TAM-omgevingsplan zijn aangewezen als Waarde – Archeologie 4.

11.3 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen als Waarde - Archeologie 4 heeft als functie het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
 

11.4 Omgevingsvergunning voor bouwwerken

11.4.1 Aanvullende aanvraagvereisten
  1. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in hoofdstuk 2 en 3, wordt een rapport overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  2. In afwijking van het gestelde onder lid 1 hoeft de aanvrager geen rapport als bedoeld onder lid 1 te overleggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
    1. de aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op de vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
    2. de aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;
    3. het nieuw te bebouwen oppervlak is niet groter dan 500 m²;
    4. de aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
    5. naar het oordeel van het bevoegd gezag is de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie voldoende vastgesteld.
 
11.4.2 Aanvullende vergunningvoorschriften
Indien uit het onder subsubparagraaf 11.4.1 genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in subsubparagraaf 11.4.1 onder lid 2 sub e, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of,
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  4. de verplichting tot het vastleggen van de wijze waarop wordt omgegaan met (toevals)vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de graafwerkzaamheden.
 

11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

11.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende omgevingsplanactiviteiten te verrichten:
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m en 0,5 m bij esdekken onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a geldt voor gronden met een agrarische functie (artikel 7) een maatvoering van 0,5 meter onder maaiveld;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben/boomstronken worden verwijderd;
  4. het egaliseren van gronden;
  5. het verlagen van het waterpeil;
  6. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  7. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  8. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  9. het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
  10. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;
  11. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 meter en 0,5 meter bij esdekken onder maaiveld;
  12. in afwijking van het bepaalde onder k geldt voor gronden met een agrarische functie (artikelen 3 t/m 6) een maatvoering van 0,5 meter onder maaiveld. 
11.5.2 Uitzondering vergunningplicht
Het verbod van subsubparagraaf 11.5.1 geldt niet voor omgevingsplanactiviteiten:
  1. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het omgevingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend.
  3. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in artikel 11 lid 4.
  6. Indien de werken en/of werkzaamheden uitgevoerd worden op een perceel welke aantoonbaar dieper is geroerd dan 0,3 meter en 0,5 meter bij esdekken. 
11.5.3 Aanvullende aanvraagvereisten
  1. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt een rapport overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  2. Een rapport als bedoeld onder a is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
 
11.5.4 Beoordelingsregels
  1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
  2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.
  4. Alvorens een vergunning kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
11.5.5 Aanvullende vergunningvoorschriften
Burgemeester en wethouders kunnen aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in ieder geval de volgende voorwaarden verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen,
  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 12 Waarde-Archeologie 6

12.1 Voorrangsregeling

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en 3.

12.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locaties die in het TAM-omgevingsplan zijn aangewezen als Waarde – Archeologie 6.

12.3 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen als Waarde - Archeologie 6 heeft als functie het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
 

12.4 Omgevingsvergunning voor bouwwerken

12.4.1 Aanvullende aanvraagvereisten
  1. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in hoofdstuk 2 en 3, wordt een rapport overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  2. In afwijking van het gestelde onder lid 1 hoeft de aanvrager geen rapport als bedoeld onder lid 1 te overleggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
    1. de aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op de vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
    2. de aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;
    3. het nieuw te bebouwen oppervlak is niet groter dan 25.000 m²;
    4. de aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
    5. naar het oordeel van het bevoegd gezag is de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie voldoende vastgesteld.
 
12.4.2 Aanvullende vergunningvoorschriften
Indien uit het onder subsubparagraaf 12.4.1 genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in subsubparagraaf 12.4.1 onder lid 2 sub e, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of,
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  4. de verplichting tot het vastleggen van de wijze waarop wordt omgegaan met (toevals)vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de graafwerkzaamheden.
 

12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

12.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende omgevingsplanactiviteiten te verrichten:
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m en 0,5 m bij esdekken onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a geldt voor gronden met een agrarische functie (artikel 7) een maatvoering van 0,5 meter onder maaiveld;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben/boomstronken worden verwijderd;
  4. het egaliseren van gronden;
  5. het verlagen van het waterpeil;
  6. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  7. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  8. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  9. het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
  10. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;
  11. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 meter en 0,5 meter bij esdekken onder maaiveld;
  12. in afwijking van het bepaalde onder k geldt voor gronden met een agrarische functie (artikelen 3 t/m 6) een maatvoering van 0,5 meter onder maaiveld. 
12.5.2 Uitzondering vergunningplicht
Het verbod van subsubparagraaf 12.5.1 geldt niet voor omgevingsplanactiviteiten:
  1. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het omgevingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend.
  3. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in artikel 12 lid 4.
  6. Indien de werken en/of werkzaamheden uitgevoerd worden op een perceel welke aantoonbaar dieper is geroerd dan 0,3 meter en 0,5 meter bij esdekken. 
12.5.3 Aanvullende aanvraagvereisten
  1. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt een rapport overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  2. Een rapport als bedoeld onder a is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
 
12.5.4 Beoordelingsregels
  1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
  2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.
  4. Alvorens een vergunning kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
12.5.5 Aanvullende vergunningvoorschriften
Burgemeester en wethouders kunnen aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in ieder geval de volgende voorwaarden verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen,
  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

3 Algemene regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene bouwregels

14.1 Afwijkende maten

  1. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in eerdere wetgeving tot stand zijn gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 en 3 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
  2. In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in eerdere wetgeving tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwegels in hoofdstuk 2 en 3 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

14.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, trappenhuizen, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken, luifels, erkers, balkons, en balustrades met een transparantie van tenminste 75%, buiten beschouwing gelaten, mits:
  1. De overschrijding van bouw- c.q. functiegrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt met uitzondering van schoorstenen;
  2. Bij overschrijding van bouwgrenzen van meer dan 1 meter dient de afstand van het ondergeschikte bouwdeel tot de dakrand ten minste gelijk te zijn aan de hoogte van het ondergeschikte bouwdeel met uitzondering van schoorstenen;
  3. Ondergeschikte bouwdelen boven openbare ruimten niet lager gebouwd worden dan:
    1. 4,20 meter boven peil ter hoogte van de rijbaan en een strook van 0,50 meter breedte aan weerszijden;
    2. 2,20 meter boven peil ter hoogte van andere wegdelen.
  

Artikel 15 Algemene gebruiksregels

15.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken voor:
 
  1. seksinrichtingen;
  2. kamerverhuur, met uitzondering van de verhuur van maximaal 1 kamer voor maximaal 1 persoon.

Artikel 16 Overige regels

16.1 Waterberging

  1. Het bebouwen van de gronden is slechts toegestaan als is voorzien in voldoende waterberging conform het ‘Gemeentelijk Rioleringsplan Valkenswaard’, dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  2. De onder lid a bedoelde voldoende waterberging dient vervolgens als zodanig in stand te worden gehouden.

16.2 Parkeren

16.2.1 Parkeernormen en laad- en losvoorzieningen bij een omgevingsplanactiviteit
  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de ‘Nota parkeernormen 2023 Gemeente Valkenswaard', dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  2. In het geval van een functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de ‘Nota parkeernormen 2023 Gemeente Valkenswaard', dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van het moment van functiewijziging.
  3. Indien bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen het gebruik van een gebouw of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen op eigen terrein. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de ‘Nota parkeernormen 2023 Gemeente Valkenswaard', dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  4. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a en b moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de ‘Nota parkeernormen 2023 Gemeente Valkenswaard', dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  5. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a en b en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder c dienen in stand te worden gehouden.
 
16.2.2 Maatwerkvoorschriften
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 16 lid 2:
  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, en/of;
  2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeervoorzieningen en/of laad- en losvoorzieningen wordt voorzien, met dien verstande dat bij toepassing van deze afwijking ook rekening dient te worden gehouden met de bereikbaarheid van de hulpdiensten.
 
16.2.3 Beoordelingsregels
De afwijking als bedoeld in subsubparagraaf 16.2.2 kan uitsluitend worden toegepast, indien is aangetoond dat:
  1. er wordt voldaan aan de voorwaarden voor ontheffing van de ‘Nota parkeernormen 2023 Gemeente Valkenswaard’, dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning;
  2. de parkeerdruk op de omgeving niet toeneemt;
  3. geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat.
 

16.3 Landschappelijke inpassing

Het gebruik van de gronden overeenkomstig het bepaalde in artikelen 8 en 9 is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is aangelegd en in stand wordt gehouden conform de 'Landschappelijke inpassing' dat als bijlage 2 aan dit plan is bijgevoegd.

Artikel 17 Algemene aanduidingsregels

17.1 Beslotenheid

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Beslotenheid' geldt naast het bepaalde in hoofdstuk 2 en 3 tevens dat de gronden bestemd zijn voor het behoud en herstel van de karakteristieke beslotenheid van het landschap.
17.1.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.1.1.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden op of in gronden met de nadere aanduiding 'Beslotenheid' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het kappen en rooien van houtwallen en/of -singels of bosjes;
  2. het kappen of vellen van hoogopgaande beplanting;
  3. het kappen of vellen van houtgewassen.
17.1.1.2 Uitzonderingen
Het verbod van artikel subsubsubparagraaf 17.1.1.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de functie;
  2. uitgevoerd worden binnen het bouwvlak;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  5. uitgevoerd worden vanuit het regulier beheer en onderhoud.
 
17.1.1.3 Voorwaarde voor de omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in subsubsubparagraaf 17.1.1.1 wordt verleend indien:
  1. het belang dat met de ingreep is gediend, aangetoond wordt;
  2. daardoor de beslotenheid niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.
17.1.1.4 Advisering over de omgevingsvergunning
Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in subsubsubparagraaf 17.1.1.1 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van de deskundige inzake natuur- en landschapswaarden omtrent de vraag als bedoeld in subsubsubparagraaf 17.1.1.3.
17.1.1.5 Strafbaar feit
Overtreding van het verbod van subsubsubparagraaf 17.1.1.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.

17.2 Essen en kampen

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Essen en kampen' geldt naast het bepaalde in hoofdstuk 2 tevens dat de gronden bestemd zijn voor het behoud en herstel van de aanwezig essen en kampen.
17.2.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.2.1.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden op of in gronden met de nadere aanduiding 'Essen en kampen' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het kappen en rooien van houtwallen en/of -singels of bosjes;
  2. het kappen of vellen van hoogopgaande beplanting;
  3. het kappen of vellen van houtgewassen;
  4. aanleggen en/of verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  5. afgraven, ophogen of egaliseren, dan wel ontginnen van gronden;
  6. aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen.
17.2.1.2 Uitzonderingen
Het verbod van subsubsubparagraaf 17.2.1.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de functie;
  2. uitgevoerd worden binnen het bouwvlak;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  4. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  5. uitgevoerd worden vanuit het regulier beheer en onderhoud van openbare wegen, fiets- en voetpaden.
17.2.1.3 Voorwaarde voor de omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in subsubsubparagraaf 17.2.1.1 wordt verleend indien:
  1. het belang dat met de ingreep is gediend, aangetoond wordt;
  2. daardoor de waarden van essen en kampen niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.
17.2.1.4 Advisering over de omgevingsvergunning
Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in subsubsubparagraaf 17.2.1.1 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van de deskundige inzake natuur- en landschapswaarden omtrent de vraag als bedoeld in artikel subsubsubparagraaf 17.2.1.3.
17.2.1.5 Strafbaar feit
Overtreding van het verbod van subsubsubparagraaf 17.2.1.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.

4 Overgangsregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd zijn met het omgevingsplan zoals dat gold voor inwerkingtreding van dit plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen in het omgevingsplan.

18.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met dit TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dit hoofdstuk strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het omgevingsplan voor inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van het omgevingsplan.