direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22i Kapelweg 6 te Borkel en Schaft
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0858.TAMkapelweg6-ON01

Regels

Preambule
Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van gebiedsontwikkeling op de locatie Kapelweg 6 Borkel en Schaft en vormt juridisch een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22i) van het omgevingsplan van de gemeente Valkenswaard. Dit hoofdstuk is bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.


De in dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22i van het omgevingsplan van de gemeente Valkenswaard. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22i.' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22i' gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Toepassingsbereik

  • 1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  • 2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  • 3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Kapelweg 6 Borkel en Schaft, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0858.TAMkapelweg6-ON01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Artikel 2 Begripsbepalingen

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij de Omgevingswet en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk van het omgevingsplan.

Artikel 3 Aanvullende begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden aanvullend de volgende begripsbepalingen:

3.1 TAM-omgevingsplan

Het TAM-omgevingsplan TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22i Kapelweg 6 te Borkel en Schaft met identificatienummer NL.IMRO.0858.TAMkapelweg6-ON01 van de gemeente Valkenswaard;

3.2 Omgevingsplan

Het omgevingsplan van de gemeente Valkenswaard;

3.3 aanbouw

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw (door de vorm) onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

3.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

3.5 aan-huis-gebonden beroep of bedrijf (VNG)

Beroeps- of bedrijfsactiviteit waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn en dat op kleine schaal in een woning en/of in het bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend;

3.6 achterperceel

Gedeelte van het perceel, gelegen buiten het bouwvlak en gemeten vanaf 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan;

3.7 agrarisch bedrijf

Een bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van vee, niet zijnde paardenhouderijen en/of dierenpensions;

3.8 agrarisch grondgebruik

Bedrijfsmatig en/of hobbymatig gebruik van grond dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, met uitzondering van moestuinen buiten de daarvoor aangewezen gebieden;

3.9 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

3.10 bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de functie van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

3.11 bestaand

Ten aanzien van bouwwerken:

  • a. een bouwwerk, dat:
    • 1. ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp TAM-omgevingsplan bestaat of in uitvoering is;
    • 2. na het in lid 1 genoemde tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend;
  • b. ten aanzien van gebruik:
    • 1. het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan;

3.12 bevoegd gezag

Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

3.13 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

3.14 bouwgrens

De grens van een bouwvlak;

3.15 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

3.16 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel;

3.17 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

3.18 cultuurhistorische waarde

De waarden die aan een gebied of object worden toegekend in verband met het voorkomen van (stede-)bouwkundige waarden, historisch-geografische of historische landschapswaarden al dan niet in onderlinge samenhang of beïnvloeding;

3.19 de naar de weg gekeerde bouwgrens

De bouwgrens aan de zijde van de weg;

3.20 de van de weg afgekeerde bouwgrens

De bouwgrens aan de zijde van het achterperceel;

3.21 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

3.22 dienstverlening

Het verlenen van diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek, al dan niet door middel van een baliefunctie, waarbij ondergeschikte detailhandel is toegestaan, met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

3.23 extensieve dagrecreatie

Vormen van dagrecreatie die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere -meestal natuur, bosgebied of landbouw- is, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, ligweides en picknick-plaatsen;

3.24 gebouw

Bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

3.25 grondgebonden agrarisch bedrijf

Een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf.

Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: grondgebonden veehouderij, akkerbouw-, fruitteelten vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant;

3.26 hobbymatig agrarisch gebruik

Het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren (niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een gebruiksgerichte paardenhouderij) op niet bedrijfsmatige wijze;

3.27 hoofdgebouw

Een gebouw dat gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel valt aan te merken;

3.28 huishouden

Persoon of groep personen die een huishouden voert waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, die binnen een woning gebruik maakt van dezelfde voorzieningen;

3.29 kamerverhuur

De verhuur van een woning of woongebouw waarbij kamers geen zelfstandige woonruimte vormen door het ontbreken er in van wezenlijke voorzieningen zoals een eigen kookgelegenheid, badkamer en toilet;

3.30 kantine

Een drink- en eetgelegenheid die zich bevindt bij bedrijven, scholen, sportvoorzieningen of andere instanties en die ondergeschikt is aan en uitsluitend ten dienste staat van de hoofdfunctie;

3.31 kantoor

Een gebouw of ruimte, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden;

3.32 landschappelijke waarden

Gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten;

3.33 luifel

Een afdak aan een gebouw, al dan niet ondersteund;

3.34 natuurlijke waarden

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

3.35 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van ondergrondse afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

3.36 ondergeschikte detailhandel

Detailhandel als activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De detailhandelsactiviteit is van zulke beperkte ruimtelijke omvang dat de (niet-detailhandel) functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;

3.37 ondergeschikte horeca

Horeca als activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De horeca-activiteit is van zulke beperkte ruimtelijke omvang dat de (niet-horeca) functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;

3.38 overkapping

Een bouwwerk dat bestaat uit een dakconstructie met maximaal 1 eigen wand;

3.39 straatpeil
  • a. Voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. Voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

3.40 prostitutiebedrijf

Een bedrijf, waarin het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding als beroep wordt uitgeoefend;

3.41 seksinrichting

De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

3.42 voorperceel

Gedeelte van het perceel, gelegen buiten het bouwvlak en gemeten tot 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan;

3.43 waterhuishoudkundige voorzieningen

Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten en andere daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

3.44 werk

Een constructie geen gebouw zijnde;

3.45 wonen

Gebruik van een woning of wooneenheid door één afzonderlijk huishouden;

3.46 woning

Een ruimte of complex van ruimten, bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen

In aanvulling op en indien van toepassing in afwijking van het bepaalde in artikel 22.24 van dit omgevingsplan, gelden de volgende meetbepalingen:

4.1 Afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de zijdelingse grens van het bouwperceel;

4.2 Bebouwde oppervlakte van een bouwperceel

De gezamenlijke oppervlakten van de gebouwen, die op hetzelfde perceel zijn of mogen worden opgericht, daaronder de oppervlakten van kelderruimten onder maaiveld mede begrepen met uitzondering van parkeerkelder;

4.3 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

4.4 Dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

4.5 Goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

4.6 Hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde

Van het hoogste punt van het bouwwerk tot aan het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitende afgewerkte terrein; hierbij worden niet meegerekend schoorstenen, antennes, balkonafscheidingen en vergelijkbare afschermingen op niveau, alsmede andere ondergeschikte bouwelementen, voor zover geplaatst op of aan gebouwen;

4.7 Hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;

4.8 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkappellen;

4.9 Lengte, breedte en diepte van een gebouw

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van scheidingsmuren;

4.10 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

4.11 Toepassing van maten

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1m. bedraagt.

Artikel 5 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten

Artikel 6 Algemeen gebruiksverbod

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locaties toegedeelde functies en activiteiten.

Artikel 7 Agrarisch met waarden

7.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locaties die in het plan zijn aangewezen als 'Agrarisch met waarden

7.2 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel 'Agrarisch met waarden' heeft de volgende functies:

  • a. het behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden;
  • b. agrarisch gebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
  • c. grondgebonden agrarische bedrijven;
  • d. maximaal één bedrijfswoning per bouwvlak;
  • e. boomkwekerijen;
  • f. agrarisch natuurbeheer;
  • g. ondergeschikte detailhandel, waarbij het betreft detailhandel in streekgebonden en agrarisch gerelateerde producten tot een maximum verkoopvloeroppervlak van 100 m²;
  • h. kleinschalig kamperen, waarbij de afstand van kampeermiddelen tot de grens van het bouwvlak niet meer dan 150 meter mag bedragen;
  • i. voorlichting en educatie binnen de bestaande bebouwing tot een maximum oppervlak van 100 m²;
  • j. hobbymatig agrarisch gebruik;
  • k. aan-huis-verbonden beroepen;
  • l. extensieve dagrecreatie;
  • m. een groenblijvende hoge haag voor beperking van wind en geluid ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - wind en geluidhaag' op de plankaart;
  • n. het behoud en herstel van de karakteristieke beslotenheid van het landschap ter plaatse van de aanduiding ' overige zone - beslotenheid' op de plankaart;
  • o. het behoud en herstel van de aanwezig essen en kampen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - essen en kampen' op de plankaart;

met de daarbij behorende

  • p. groenvoorzieningen;
  • q. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • r. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen.

7.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken
7.3.1 Algemeen
  • a. per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan.
  • b. bouwwerken zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan tenzij anders is bepaald.
  • c. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand van gebouwen tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd niet minder mag bedragen dan 18 meter;
    • 2. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 5 meter;

7.3.2 Hoofdgebouwen

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende regels:

  • a. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de bedrijfsvoering gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;
    • 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  • b. Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. maximaal één bedrijfswoning per bouwvlak;
    • 2. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m³;
    • 3. de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;
    • 4. de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 meter.

7.3.3 Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning in het voorperceel

Bijbehorende bouwwerken in het voorerfgebied voorperceel zijn toegestaan bij bedrijfswoningen in de vorm van erkers, mits voldaan wordt aan het volgende:

  • a. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  • b. de maximale aanbouwdiepte aan de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1,5 meter;
  • c. de breedte van de aanbouw mag niet meer bedragen dan 2/3 deel van de voorgevel van het hoofdgebouw;

7.3.4 Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoningen in het achterperceel

Voor bijbehorende bouwwerken in het achterperceel geldt in afwijking van het bepaalde in 22.36 en in aanvulling en indien van toepassing in afwijking van 22.27, het volgende:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak en/of op het achterperceel;
  • b. de gezamenlijke bebouwingsoppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m² per bedrijfswoning;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;
  • e. vrijstaande bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 2,5 meter achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  • f. de afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 meter.

7.3.5 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde niet zijnde overkappingen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de bouwhoogte van silo's mag niet meer dan 15 meter bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd in het voorerfgebied mag niet meer dan 1,55 meter bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd buiten het bouwvlak mag niet meer dan 1,5 meter bedragen, waarbij het bouwwerk een transparantie heeft van minimaal 75%;
    • 4. de bouwhoogte van erfafscheidingen in het achtererfgebied mag niet meer dan 2 meter bedragen;
    • 5. de bouwhoogte van warmtebuffers, CO2- en biovergistingsinstallaties en kleine windmolens mag niet meer dan 10 meter bedragen;
    • 6. de inhoud van mestopslagsilo's mag niet meer dan 2.500 m³ bedragen;
    • 7. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 meter bedragen;
    • 8. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 4,5 meter bedragen;
    • 9. voor het bouwen van overkappingen gelden de bepalingen van 7.3.4.

7.3.6 Teeltondersteunende voorzieningen

Voor het bouwen van bouwwerken voor teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. teeltondersteunende voorzieningen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het gezamenlijk oppervlak van permanente teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van kassen mag niet meer bedragen dan 5.000 m² en mogen slechts binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte mag binnen het bouwvlak niet meer bedragen dan 6 meter.
  • d. de bouwhoogte mag buiten het bouwvlak niet meer dan 2,5 meter bedragen.
  • e. met dien verstande dat de bouwhoogte van hagelnetten in afwijking van lid d maximaal 4,5 meter mag bedragen.

7.4 Vergunningplicht voor afwijken van de bouwregels
7.4.1 Afstand ten opzichte van de bouwgrens
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning hoofdgebouwen achter de naar de weg gekeerde bouwgrens te bouwen.
  • b. De omgevingsvergunning bedoeld in lid a wordt alleen verleend indien:
    • 1. het hoofdgebouw maximaal 2 meter achter de naar de weg gekeerde bouwgrens wordt gebouwd;
    • 2. de vormgeving van de straatwand, bezien uit stedenbouwkundig en architectonisch oogpunt, niet onevenredig wordt aangetast;
    • 3. de van de weg afgekeerde bouwgrens niet wordt overschreden.

7.4.2 Ruimere bouwhoogte bedrijfsgebouwen
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bedrijfsgebouw met een hoogte van meer dan 10 meter hoog te bouwen.
  • b. De omgevingsvergunning bedoeld in lid a wordt alleen verleend indien:
    • 1. de hoogte maximaal 13 meter bedraagt.
    • 2. de verruiming van de bouwhoogte noodzakelijk is voor een doelmatige en duurzame agrarische bedrijfsvoering;
    • 3. landschappelijke en ecologische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
    • 4. er wordt voorzien in een gebiedseigen landschappelijke inpassing;
    • 5. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
    • 6. het bouwplan in overeenstemming is met de gemeentelijke beeldkwaliteitseisen.

7.4.3 Algemene regels voor afwijken van de bouwregels
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de bouwactiviteiten uit te voeren in afwijking van de bepalingen in 7.3.1 tot en met 7.3.6.
  • b. De omgevingsvergunning bedoeld in lid a wordt alleen verleend indien:
    • 1. de geringe afwijkingen van de in het plan voorgeschreven maten ten aanzien van afstand tussen woningen, van afstand tot zijdelingse perceelsgrenzen, van bebouwde oppervlakten, alsmede van de goot- en bouwhoogte van gebouwen met ten hoogste 10% bedraagt;
    • 2. de niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van het (weg-, spoorweg-, of water-) verkeer en de waterhuishouding of ten dienste van het openbaar nut - met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen -, geen grotere oppervlakte hebben dan 15 m² en geen grotere goothoogte hebben dan 3 meter;
    • 3. het oprichten van liftschachten en trappenhuizen als onderdeel van het hoofdgebouw tot maximaal 3 meter boven de toegelaten goothoogte voor het hoofdgebouw;
    • 4. de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het telecommunicatieverkeer -waaronder begrepen antennes en zendmasten-, maximaal 40 meter hoog zijn;
    • 5. de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter wering van geluidhinder en/of luchtverontreiniging, brand- en explosiegevaar, niet hogere zijn dan 5 meter bouwhoogte;
    • 6. de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor reclamedoeleinden direct nabij de openbare weg, maximaal 2,5 meter hoog zijn;
    • 7. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op de openbare weg die niet behoren tot de specifieke uitrusting van een weg, alsmede op openbare groenvoorzieningen, mits de bouwhoogte maximaal 10 meter bedraagt;
    • 8. voor overschrijding van de bouwhoogte voor ondergeschikte bouwdelen tot een hoogte van maximaal 5 meter, mits dit landschappelijk inpasbaar is;
    • 9. er sprake is van een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, een goede woonsituatie, een goede milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.5 Specifieke functieregels
7.5.1 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Voor het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf, met uitzondering van ophaalpunten, gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de vloeroppervlakte bedraagt maximaal 35 m², zulks met inbegrip van bijbehorende bouwwerken;
  • b. degene die de bedrijfsvoering uitoefent, is tevens de bewoner van de bedrijfswoning;
  • c. er is sprake van maximaal 1 arbeidsplaats;
  • d. er mag maximaal aan 2 personen tegelijk dienst worden aangeboden;
  • e. er is sprake van maximaal 1 bedrijfsvoertuig per woning;
  • f. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit;
  • g. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de categorie FM zoals opgenomen in bijlage 1 Lijst van milieubelastende activiteiten alsmede milieubelastende activiteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie FM van deze lijst.

7.5.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken voor:

  • a. glastuinbouwbedrijven;
  • b. kamerverhuur;
  • c. seksinrichtingen;
  • d. de opslag van goederen anders dan ten behoeve van de functie;
  • e. de opslag van goederen buiten de bebouwing met een totale opslaghoogte van meer dan 4 meter;
  • f. lichtmasten en lichtreclame, dit met uitzondering van lichtmasten ten behoeve van de verkeersfunctie, paardenbakken en erfverlichting;
  • g. het gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.

7.6 Vergunningplicht voor afwijken van de functieregels
7.6.1 Aan-huis-gebonden beroep of bedrijf
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf met een vloeroppervlakte van maximaal 75 m² (met inbegrip van bijbehorende bouwwerken).
  • b. De omgevingsvergunning bedoeld in lid a 1 wordt alleen verleend indien:
    • 1. degene die de bedrijfsvoering uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
    • 2. het gebruik geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert, noch afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
    • 3. het gebruik de afwikkeling van het verkeer niet nadelig beïnvloedt en niet leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk in de buurt;
    • 4. er sprake is van maximaal 1 arbeidsplaats;
    • 5. er maximaal aan 2 personen tegelijk dienst mag worden aangeboden, met uitzondering van cursussen en workshops waar maximaal 4 personen tegelijkertijd aan mogen deelnemen;
    • 6. er sprake is van maximaal 1 bedrijfsvoertuig per woning;
    • 7. het geen ophaalpunt betreft.
    • 8. geen detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit;
    • 9. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de categorie FM zoals opgenomen in Bijlage 1 Lijst van milieubelastende activiteiten , alsmede milieubelastende activiteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de milieubelastende activiteiten zoals genoemd in categorie FM van deze lijst.

7.6.2 Kamerverhuur
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning bouwwerken te gebruiken ten behoeve van kamerverhuur voor de huisvesting van meerdere huishoudens in meerdere kamers.
  • b. De omgevingsvergunning bedoeld in lid 1 wordt alleen verleend indien:
    • 1. de huisvesting plaatsvindt in de bestaande bebouwing;
    • 2. de extra huishoudens uitsluitend worden gehuisvest in onzelfstandige woonruimten;
    • 3. het totaal aantal onzelfstandige woonruimtes en bewoners niet meer bedraagt dan vier per woning;
    • 4. een onzelfstandige woonruimte een minimale gebruiksoppervlakte van 12 m² heeft;
    • 5. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat van de omgeving;
    • 6. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad. Deze belangen worden aantoonbaar meegenomen in de aanvraag;
    • 7. de situering van de woonruimte niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;
    • 8. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid zoals opgenomen in de 'Nota parkeernormen 2023 Gemeente Valkenswaard', dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.

7.6.3 Nevenfuncties
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning bouwwerken te gebruiken ten behoeve van toestaan van nevenfuncties.
  • b. De omgevingsvergunning bedoeld in lid a wordt alleen verleend indien:
    • 1. het gaat om activiteiten tot en met categoriecategorie FM in de Lijst van milieubelastende activiteiten;
    • 2. er geen afzonderlijke hoofdfunctie ontstaat;
    • 3. er geen zelfstandige baliefunctie ontstaat;
    • 4. de nevenfuncties beperkt blijven tot een vloeroppervlak van maximaal 2.500 m²;
    • 5. er geen detailhandel ontstaat met een verkoopvloeroppervlak van meer dan 100 m²;
    • 6. de nevenfuncties milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
    • 7. er geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
    • 8. de nevenfuncties voorzien worden van een goede landschappelijke inpassing, waarbij de nevenfuncties niet mogen leiden tot een onevenredige aantasting van de in het gebied voorkomende natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
    • 9. er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking;
    • 10. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
    • 11. het niet betreft een nevenfunctie bij een plattelandswoning;
    • 12. een verzoek om toepassing van deze ontheffingsbevoegdheid kan ter toetsing worden voorgelegd aan een agrarisch deskundige en een deskundige inzake natuur en landschap en/of cultuurhistorie.

7.6.4 Opslag
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning bouwwerken te gebruiken ten behoeve van toestaan van opslag.
  • b. De omgevingsvergunning bedoeld in lid a wordt alleen verleend indien:
    • 1. het betreft statische opslag van goederen;
    • 2. de opslag uitsluitend inpandig is toegestaan;
    • 3. er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking;
    • 4. opslag bij een plattelandswoning niet is toegestaan.

7.6.5 Tijdelijk huisvesten van seizoensarbeiders
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning bouwwerken te gebruiken ten behoeve van toestaan van tijdelijk huisvesten van seizoensarbeiders.
  • b. De omgevingsvergunning bedoeld in lid 1 wordt alleen verleend indien:
    • 1. de huisvesting vindt bij voorkeur plaats in een bestaand bedrijfsgebouw of een gedeelte daarvan;
    • 2. indien de huisvestiging niet gerealiseerd kan worden zoals bedoeld onder a kan huisvesting plaatsvinden in maximaal twee tijdelijke woonunits met in achtname van het volgende:
      • de hoogte van een woonunit bedraagt niet meer dan 3 meter;
      • de woonunit wordt geplaatst binnen het bouwvlak;voor de plaatsing van woonunits dient voorzien te zijn in een gebiedseigen landschappelijke inpassing;
      • de woonunits dienen telkens na het tijdelijke gebruik te worden verwijderd
    • 3. de tijdelijke huisvesting is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;
    • 4. de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;
    • 5. de huisvesting betreft uitsluitend medewerkers, die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
    • 6. de huisvesting bedraagt niet meer dan 8 maanden per kalenderjaar;
    • 7. de totale oppervlakte van de huisvesting per agrarisch bedrijf bedraagt maximaal 250 m²;
    • 8. voor huisvesting in een bestaand bedrijfsgebouw geldt dat er geen sprake is van zelfstandige wooneenheden;
    • 9. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
    • 10. er wordt voorzien in een gebiedseigen landschappelijke inpassing;
    • 11. Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning in, indien de daaraan ten grondslag liggende tijdelijke grote arbeidsbehoefte niet meer aanwezig is.

7.6.6 kleinschalige logiesaccommodaties
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning bouwwerken te gebruiken ten behoeve voor kleinschalige logiesaccommodaties.
  • b. De omgevingsvergunning bedoeld in lid a wordt alleen verleend indien:
    • 1. de accommodatie ruimte biedt aan maximaal 10 personen tegelijkertijd per nacht;
    • 2. de aanvrager een nachtregister bij houdt;
    • 3. er geen sprake is van permanent verblijf;
    • 4. ruimte is voor parkeren op eigen terrein conform de gemeentelijke parkeernormen;
    • 5. de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden (van het gebouw of complex) dienen behouden te blijven;
    • 6. er wordt voorzien in een gebiedseigen landschappelijke inpassing;
    • 7. de omgevingsvergunning mag geen onevenredig nadelige gevolgen hebben voor het woon- of leefklimaat;
    • 8. de omgevingsvergunning heeft geen nadelige gevolgen voor de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven of voor woningen;
    • 9. er bestaan geen milieuhygiënische belemmeringen tegen het gebruik voor kleinschalige logiesaccommodaties, waarbij rekening moet worden gehouden met de specifieke omstandigheden, die samenhangen met de betreffende locatie.

7.6.7 Routegebonden horeca
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning bouwwerken te gebruiken ten behoeve voor routegebonden horeca.
  • b. De omgevingsvergunning bedoeld in lid a wordt alleen verleend indien:
    • 1. De activiteit mag uitsluitend plaatsvinden op eigen terrein.
    • 2. Het parkeren van auto’s en het plaatsen van fietsen en andere vervoermiddelen dient eveneens op eigen terrein plaats te vinden.

7.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.7.1 Uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden buiten bouwvlak
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren buiten het bouwvlak.
  • b. De omgevingsvergunning bedoeld in lid a wordt alleen verleend indien:
    • 1. aanleggen en/of verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 2. afgraven, ophogen of egaliseren, dan wel ontginnen van gronden;
    • 3. kappen en rooien van houtwallen en/of -singels of bosjes;
    • 4. door nieuwe aanplant realiseren van houtwallen en/of -singels of bosjes;
    • 5. winnen, infiltreren of stuwen van water en andere werken of werkzaamheden die een wezenlijke wijziging van de grondwaterstand of de waterhuishouding beogen of ten gevolge hebben, anders dan ten behoeve van natuurontwikkeling;
    • 6. aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen;
    • 7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de ecologische en/of landschappelijke, cultuurhistorische en waterhuishoudkundige waarden van de gronden.
  • c. Het in lid 1 opgenomen verbod is niet van toepassing op:
    • 1. werken en werkzaamheden welke het normale onderhoud betreffen;
    • 2. werken en werkzaamheden welke noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
    • 3. werken en werkzaamheden welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werkingtreding van dit plan;
    • 4. werken en werkzaamheden aan groen.

Artikel 8 Groen - Landschapselement

8.1 Toepassingsbereik


De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locaties die in het plan zijn aangewezen als 'Groen - Landschapselement'.

8.2 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen als 'Groen - Landschapselement' heeft de volgende functies:

  • a. groenstroken en andere groenvoorzieningen;
  • b. geluidwerende voorzieningen;
  • c. het behoud en herstel van de karakteristieke beslotenheid van het landschap ter plaatse van de aanduiding ' overige zone - beslotenheid' op de plankaart;
  • d. het behoud en herstel van de aanwezig essen en kampen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - essen en kampen' op de plankaart;

met de daar bijbehorende:

  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen.

8.3 Specifieke functieregels

Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor uitritten ter ontsluiting van aangrenzende percelen;
  • b. het gebruik van de gronden ten behoeve van een parkeervoorziening.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 3

9.1 Voorrangsregeling

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en 3.

9.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locaties die in het TAM-omgevingsplan zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie 3'.

9.3 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen als 'Waarde - Archeologie 3' heeft als functie het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

9.4 Omgevingsvergunning voor bouwwerken
9.4.1 Aanvullende aanvraagvereisten
  • a. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 wordt naast de gegevens en bescheiden zoals genoemd in 22.35, een rapport overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. In afwijking van het gestelde onder lid a hoeft de aanvrager geen rapport als bedoeld onder lid a te overleggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
    • 1. de aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op de vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
    • 2. de aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;
    • 3. het nieuw te bebouwen oppervlak is niet groter dan 250 m²;
    • 4. de aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
    • 5. naar het oordeel van het bevoegd gezag is de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie voldoende vastgesteld.

9.4.2 Aanvullende vergunningvoorschriften

Indien uit het onder 9.4.1 lid a genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in 9.4.1 lid b sub 5, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of,
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. de verplichting tot het vastleggen van de wijze waarop wordt omgegaan met (toevals)vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de graafwerkzaamheden.

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
9.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende omgevingsplanactiviteiten te verrichten:

  • a. het egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen van drainage;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • e. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • f. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  • g. het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
  • h. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • i. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben/boomstronken worden verwijderd;
  • j. het verlagen van het waterpeil.

9.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod van 9.5.1 geldt niet voor omgevingsplanactiviteiten:

  • a. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het TAM-omgevingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • c. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van:
    • 1. vervanging van (een) bestaand(e) bouwwerk(en), waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 meter ten opzichte van het maaiveld over een oppervlakte groter dan is toegestaan;
    • 2. bestaande bestratingen;
    • 3. beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een fundering van een bouwwerk dat bestond voor de inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan waarin voor de eerste keer de archeologie werd beschermd;
  • e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 9.4.1;
  • f. indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op een perceel dat ter plaatse van de activiteiten aantoonbaar dieper is geroerd dan 0,3 meter.

9.5.3 Aanvullende aanvraagvereisten
  • a. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt een rapport overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Een rapport als bedoeld onder lid a is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

9.5.4 Beoordelingsregels
  • a. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien door die activiteiten geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden.
  • b. Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige over:
    • 1. het bepaalde in lid a, en;
    • 2. of en zo ja welke voorwaarden er dienen te worden gesteld.

9.5.5 Aanvullende vergunningvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in ieder geval de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een plan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties;
  • d. de verplichting tot het vastleggen van de wijze waarop wordt omgegaan met (toevals)vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de graafwerkzaamheden.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 4

10.1 Voorrangsregeling

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en 3.

10.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locaties die in het TAM-omgevingsplan zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie 4'.

10.3 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen als 'Waarde - Archeologie 4' heeft als functie het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

10.4 Omgevingsvergunning voor bouwwerken
10.4.1 Aanvullende aanvraagvereisten
  • a. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 wordt naast de gegevens en bescheiden zoals genoemd in 22.35, een rapport overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. In afwijking van het gestelde onder lid a hoeft de aanvrager geen rapport als bedoeld onder lid a te overleggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
    • 1. de aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op de vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
    • 2. de aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 meter uit de bestaande fundering;
    • 3. het nieuw te bebouwen oppervlak is niet groter dan 500 m²;
    • 4. de aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
    • 5. naar het oordeel van het bevoegd gezag is de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie voldoende vastgesteld.

10.4.2 Aanvullende vergunningvoorschriften

Indien uit het onder 10.4.1 onder lid a genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in 10.4.1 onder lid b sub 5, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of,
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. de verplichting tot het vastleggen van de wijze waarop wordt omgegaan met (toevals)vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de graafwerkzaamheden.

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
10.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende omgevingsplanactiviteiten te verrichten:

  • a. het egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen van drainage;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • e. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • f. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  • g. het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
  • h. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • i. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben/boomstronken worden verwijderd;
  • j. het verlagen van het waterpeil.

10.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod van 10.5.1 geldt niet voor omgevingsplanactiviteiten:

  • a. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het TAM-omgevingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • c. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van:
    • 1. vervanging van (een) bestaand(e) bouwwerk(en), waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 meter ten opzichte van het maaiveld over een oppervlakte groter dan is toegestaan;
    • 2. bestaande bestratingen;
    • 3. beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een fundering van een bouwwerk dat bestond voor de inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan waarin voor de eerste keer de archeologie werd beschermd;
  • e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 10.4.1;
  • f. indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op een perceel dat ter plaatse van de activiteiten aantoonbaar dieper is geroerd dan 0,3 meter.

10.5.3 Aanvullende aanvraagvereisten
  • a. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt een rapport overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Een rapport als bedoeld onder lid a is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

10.5.4 Beoordelingsregels
  • a. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien door die activiteiten geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden.
  • b. Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige over:
    • 1. het bepaalde in lid a, en;
    • 2. of en zo ja welke voorwaarden er dienen te worden gesteld.

10.5.5 Aanvullende vergunningvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in ieder geval de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een plan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties;
  • d. de verplichting tot het vastleggen van de wijze waarop wordt omgegaan met (toevals)vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de graafwerkzaamheden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels

12.1 Afwijkende maten
  • a. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in eerdere wetgeving tot stand zijn gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
  • b. In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in eerdere wetgeving tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwegels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

12.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, trappenhuizen, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken, luifels, erkers, balkons, en balustrades met een transparantie van tenminste 50%, buiten beschouwing gelaten, mits:

  • a. De overschrijding van bouw- c.q. functievlakgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt met uitzondering van schoorstenen;
  • b. Bij overschrijding van bouwgrenzen van meer dan 1 meter dient de afstand van het ondergeschikte bouwdeel tot de dakrand ten minste gelijk te zijn aan de hoogte van het ondergeschikte bouwdeel met uitzondering van schoorstenen;
  • c. Ondergeschikte bouwdelen boven openbare ruimten niet lager gebouwd worden dan:
    • 1. 4,20 meter boven peil ter hoogte van de rijbaan en een strook van 0,50 meter breedte aan weerszijden;
    • 2. 2,20 meter boven peil ter hoogte van andere wegdelen.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

13.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken voor:

  • a. seksinrichtingen;
  • b. het gebruik van gronden ten behoeve van de winning van schaliegas;
  • c. het gebruik van gronden ten behoeve van de ondergrondse opslag van gassen;
  • d. kamerverhuur, met uitzondering van de verhuur van maximaal 1 kamer voor maximaal 1 persoon.

13.2 Beslotenheid
  • a. Het is verboden op of in gronden met de nadere aanduiding 'overige zone - beslotenheid' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor werken, voor zover geen de volgende bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het kappen en rooien van houtwallen en/of -singels of bosjes;
    • 2. het kappen of vellen van hoogopgaande beplanting;
    • 3. het kappen of vellen van houtgewassen.
  • b. Het verbod uit lid a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    • 1. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de functie;
    • 2. uitgevoerd worden binnen het bouwvlak;
    • 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 5. uitgevoerd worden vanuit het regulier beheer en onderhoud.
  • c. Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid a wordt verleend indien:
    • 1. het belang dat met de ingreep is gediend, aangetoond wordt;
    • 2. daardoor de beslotenheid niet onevenredig wordt of kan worden aangetast;
    • 3. na schriftelijk advies van de deskundige inzake natuur- en landschapswaarden.

13.3 Essen en kampen
  • a. Het is verboden op of in gronden met de nadere aanduiding 'overige zone - essen en kampen' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van voor werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het kappen en rooien van houtwallen en/of -singels of bosjes;
    • 2. het kappen of vellen van hoogopgaande beplanting;
    • 3. het kappen of vellen van houtgewassen;
    • 4. aanleggen en/of verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 5. afgraven, ophogen of egaliseren, dan wel ontginnen van gronden;
    • 6. aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen.
  • b. Het verbod uit lid a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    • 1. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de functie;
    • 2. uitgevoerd worden binnen het bouwvlak;
    • 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 4. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 5. uitgevoerd worden vanuit het regulier beheer en onderhoud van openbare wegen, fiets- en voetpaden.
  • c. Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid c wordt verleend indien:
    • 1. het belang dat met de ingreep is gediend, aangetoond wordt;
    • 2. daardoor de waarden van essen en kampen niet onevenredig wordt of kan worden aangetast;
    • 3. na schriftelijk advies van de deskundige inzake natuur- en landschapswaarden.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Waterberging
  • a. Het bebouwen van de gronden is slechts toegestaan als is voorzien in voldoende waterberging conform het 'Gemeentelijk Rioleringsplan Valkenswaard', dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  • b. De onder lid a bedoelde voldoende waterberging dient vervolgens als zodanig in stand te worden gehouden.

14.2 Landschappelijke inpassing
14.2.1 Aanleg en instandhouding landschappelijke inpassing
  • a. Het bebouwen van de gronden is slechts toegestaan als is voorzien in de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels.
  • b. De onder lid a bedoelde landschappelijke inpassing dient vervolgens als zodanig duurzaam in stand te worden gehouden.

14.2.2 Maatwerkvoorschriften

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in 14.2.1:

  • a. Indien het gewijzigde landschappelijk inpassingsplan kwalitatief en kwantitatief tenminste gelijk blijft en na aanpassing duurzaam in stand wordt gehouden.

14.3 Parkeren
14.3.1 Parkeernormen en laad- en losvoorzieningen bij een omgevingsplanactiviteit
  • a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de 'Nota parkeernormen 2023 Gemeente Valkenswaard', dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  • b. In het geval van een functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de 'Nota parkeernormen 2023 Gemeente Valkenswaard', dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van het moment van functiewijziging.
  • c. Indien bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen het gebruik van een gebouw of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen op eigen terrein. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de 'Nota parkeernormen 2023 Gemeente Valkenswaard', dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  • d. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder lid a en lid b moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de 'Nota parkeernormen 2023 Gemeente Valkenswaard', dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  • e. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder lid a en lid b en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder lid 3 dienen in stand te worden gehouden.

14.3.2 Maatwerkvoorschriften

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in 14.3.1:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, en/of;
  • b. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeervoorzieningen en/of laad- en losvoorzieningen wordt voorzien, met dien verstande dat bij toepassing van deze afwijking ook rekening dient te worden gehouden met de bereikbaarheid van de hulpdiensten.

14.3.3 Beoordelingsregels

De afwijking als bedoeld in 14.3.2 kan uitsluitend worden toegepast, indien is aangetoond dat:

  • a. er wordt voldaan aan de voorwaarden voor ontheffing van de 'Nota parkeernormen 2023 Gemeente Valkenswaard', dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning;
  • b. de parkeerdruk op de omgeving niet toeneemt;
  • c. geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat.


Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd zijn met het omgevingsplan zoals dat gold voor inwerkingtreding van dit plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen in het omgevingsplan.

15.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met dit TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dit hoofdstuk strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het omgevingsplan voor inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van het omgevingsplan.