Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22c Hoeve 1 Valkenswaard
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0858.TAMhoeve1-ON01

Regels

 
Preambule
Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van gebiedsontwikkeling op de locatie Hoeve 1 Valkenwaard en vormt juridisch een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22c) van het omgevingsplan van de gemeente Valkenswaard. Dit hoofdstuk is bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.
 
De in dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22c van het omgevingsplan van de gemeente Valkenswaard. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer ‘22c.' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord ‘Bijlage’, na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage ‘22c’ gelezen worden.
 
1 Inleidende regels
Artikel 1 Toepassingsbereik
 
  1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Hoeve 1 Valkenswaard, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0858.TAMhoeve1-ON01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.
 
Artikel 2 Begripsbepalingen
 
2.1 Begripsbepalingen
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij de Omgevingswet en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk van het omgevingsplan.
 
Artikel 3 Aanvullende begripsbepalingen
 
Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden aanvullend de volgende begripsbepalingen:
 
3.1 TAM-omgevingsplan
Het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22c Hoeve 1 Valkenswaard met identificatienummer NL.IMRO.0858.TAMhoeve1-ON01 van de gemeente Valkenswaard.
 
3.2 Omgevingsplan
Het omgevingsplan van de gemeente Valkenswaard
 
3.3 aanbouw
Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw (door de vorm) onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
3.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
3.5 aan-huis-gebonden beroep of bedrijf (VNG)
Beroeps- of bedrijfsactiviteit waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn en dat op kleine schaal in een woning en/of in het bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend;
 
3.6 achterperceel
gedeelte van het perceel, gelegen buiten het bouwvlak en gemeten vanaf 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan;
 
3.7 agrarisch bedrijf
een bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van vee, niet zijnde paardenhouderijen en/of dierenpensions;
 
3.8 agrarisch grondgebruik
bedrijfsmatig en/of hobbymatig gebruik van grond dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, met uitzondering van moestuinen buiten de daarvoor aangewezen gebieden;
 
3.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
3.10 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de functie van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
 
3.11 bestaand
ten aanzien van bouwwerken:
  1. een bouwwerk, dat:
    1. ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp TAM-omgevingsplan bestaat of in uitvoering is;
    2. na het in lid 1 genoemde tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend;
  2. ten aanzien van gebruik:
    1. het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan;
 
3.12 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
 
3.13 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
3.14 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
 
3.15 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
3.16 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
 
3.17 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
3.18 containerveld:
grond welke is afgedekt met plastic, antiworteldoek en/of beton, eventueel in combinatie met andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten.
 
3.19 coffeeshop
een alcoholvrije horeca-inrichting waar handel in en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt;
 
3.20 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;
 
3.21 cultuurhistorische waarde
de waarden die aan een gebied of object worden toegekend in verband met het voorkomen van (stede-)bouwkundige waarden, historisch-geografische of historische landschapswaarden al dan niet in onderlinge samenhang of beïnvloeding;
 
3.22 de naar de weg gekeerde bouwgrens
de bouwgrens aan de zijde van de weg;
 
3.23 de van de weg afgekeerde bouwgrens
de bouwgrens aan de zijde van het achterperceel;
 
3.24 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
3.25 dienstverlening
het verlenen van diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek, al dan niet door middel van een baliefunctie, waarbij ondergeschikte detailhandel is toegestaan, met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
 
3.26 extensieve dagrecreatie
vormen van dagrecreatie die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere -meestal natuur, bosgebied of landbouw- is, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, ligweides en picknick-plaatsen;
 
3.27 gebouw
bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
3.28 grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf.
Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: grondgebonden veehouderij, akkerbouw-, fruitteelten vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant;
 
3.29 growshop
een al dan niet zelfstandige ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen) voor psychotrope stoffen, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
3.30 handel in softdrugs
het verkopen van softdrugs vanuit een horeca-inrichting of een andere voor het publiek toegankelijke lokaliteit en de daarbij behorende erven, dan wel het aldaar aanwezig zijn van middelen als bedoeld in artikel 3 (lijst II) van de Opiumwet, dan wel toegestaan dat de bedoelde middelen in de horeca-inrichting gebruikt, bereid, bewerkt, verkocht, geleverd, verstrekt en vervaardigd worden;
 
3.31 handel in volumineuze goederen
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals verkoop van auto’s, boten, caravans, tuininrichting artikelen, grove bouwmaterialen, keukens, meubels en woninginrichting, en sanitair;
 
3.32 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en/of logies. Tot de hieronder genoemde categorieën Horeca 1 tot en met Horeca 4 worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard, omvang en uitstraling vergelijkbare horecasoorten:
Horeca 1
vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen en waarbij de activiteiten primair gericht zijn op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren en/of licht-alcoholische en niet-alcoholische dranken voor nuttiging al dan niet ter plaatse, zoals broodjeszaken, ijssalons, eethuisjes en lunchrooms;
Horeca 2
vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, zoals restaurants, bistro's, grand cafés, hotels en pensions;
Horeca 3
vormen van horeca-activiteiten die primair gericht zijn op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren voor nuttiging al dan niet ter plaatse alsmede daaraan ondergeschikt het verstrekken van licht-alcoholische en niet-alcoholische dranken, zoals cafetaria's, automatieken en afhaalhoreca;
Horeca 4
vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken voor gebruik ter plaatse van alcoholische dranken zoals bars, cafés, discotheken en nachtclubs, alsmede horeca met zaalaccommodatie.
 
3.33 Hoveniersbedrijf
een bedrijf gericht op de aanleg de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen
 
3.34 huishouden
persoon of groep personen die een huishouden voert waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, die binnen een woning gebruik maakt van dezelfde voorzieningen;
 
3.35 kamerverhuur
De verhuur van een woning of woongebouw waarbij kamers geen zelfstandige woonruimte vormen door het ontbreken er in van wezenlijke voorzieningen zoals een eigen kookgelegenheid, badkamer en toilet;
 
3.36 kantoor
een gebouw of ruimte, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden;
 
3.37 landschappelijke waarden
gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, 37, cultuurhistorische en recreatieve aspecten;
 
3.38 luifel
een afdak aan een gebouw, al dan niet ondersteund;
 
3.39 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;
 
3.40 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van ondergrondse afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
 
3.41 ondergeschikte detailhandel
detailhandel als activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De detailhandelsactiviteit is van zulke beperkte ruimtelijke omvang dat de (niet-detailhandel) functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;
 
3.42 ondergeschikte horeca
horeca als activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De horecaactiviteit is van zulke beperkte ruimtelijke omvang dat de (niet-horeca) functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;
 
3.43 overkapping
een bouwwerk dat bestaat uit een dakconstructie met maximaal 1 eigen wand;
 
3.44 straatpeil
  1. Voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. Voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
 
3.45 prostitutiebedrijf
een bedrijf, waarin het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding als beroep wordt uitgeoefend;
 
3.46 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
3.47 smartshop
een al dan niet zelfstandige ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling en verkoop), verkopen en/of leveren van psychotrope stoffen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
3.48 voorperceel
gedeelte van het perceel, gelegen buiten het bouwvlak en gemeten tot 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan;
 
3.49 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten en andere daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
 
3.50 werk
een constructie geen gebouw zijnde;
 
3.51 wonen
gebruik van een woning of wooneenheid door één afzonderlijk huishouden;
 
3.52 woning
een ruimte of complex van ruimten, bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
 
3.53 woningsplitsing
Het bouwkundig en/of functioneel splitsen van één woning in twee of meer woningen.
 
Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen
 
In aanvulling op en indien van toepassing in afwijking van het bepaalde in artikel 22.24 van dit omgevingsplan, gelden de volgende meetbepalingen:
 
4.1 Afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de zijdelingse grens van het bouwperceel;
 
4.2 Bebouwde oppervlakte van een bouwperceel
de gezamenlijke oppervlakten van de gebouwen, die op hetzelfde perceel zijn of mogen worden opgericht, daaronder de oppervlakten van kelderruimten onder maaiveld mede begrepen met uitzondering van parkeerkelder;
 
4.3 Bebouwingspercentage
Een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel, bouwvlak of aanduiding vlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd. De oppervlakte van niet overdekte zwembaden wordt niet meegerekend bij het bepalen van het bebouwingspercentage;
 
4.4 Bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
4.5 Dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
4.6 Goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
4.7 Hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde
Van het hoogste punt van het bouwwerk tot aan het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitende afgewerkte terrein; hierbij worden niet meegerekend schoorstenen, antennes, balkonafscheidingen en vergelijkbare afschermingen op niveau, alsmede andere ondergeschikte bouwelementen, voor zover geplaatst op of aan gebouwen;
 
4.8 Inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkappellen;
 
4.9 Lengte, breedte en diepte van een gebouw
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van scheidingsmuren;
 
4.10 Oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
4.11 Toepassing van maten
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1m. bedraagt.
 
Artikel 5 Aanvraagvereisten
 
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.
2 Functies en activiteiten
Artikel 6 Algemeen gebruiksverbod
 
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locaties toegedeelde functies en activiteiten.
Artikel 7 Agrarisch met waarden
 
7.1 Toepassingsbereik
De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locaties die in het plan zijn aangewezen als Agrarisch met waarden.
 
7.2 Functieomschrijving
Een locatie die is aangewezen als Agrarisch met waarden heeft de volgende functies:
  1. het behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden;
  2. agrarisch gebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
  3. grondgebonden agrarische bedrijven;
  4. maximaal één bedrijfswoning per bouwvlak;
  5. boomkwekerijen;
  6. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch-containerveld’ zijn containervelden toegestaan zover deze niet in een bouwvlak liggen;
  7. agrarisch natuurbeheer;
een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder:
  1. groenvoorzieningen;
  2. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  3. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen.
 
7.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken
 
7.3.1 Algemeen
Op deze gronden mogen ten behoeve van de functie Agrarisch met waarden uitsluitend worden gebouwd:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
7.3.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 meter.
 
7.3.3 Erfafscheidingen
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn de volgende beoordelingsregels van toepassing:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen ten behoeve van afrastering van het agrarisch grondgebruik. mag niet meer dan 2 meter bedragen;
 
7.4 Specifieke functieregels
Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor:
    1. glastuinbouwbedrijven;
    2. kamerverhuur;
    3. seksinrichtingen;
    4. de opslag van goederen anders dan ten behoeve van de bestemming;
    5. de opslag van goederen buiten de bebouwing met een totale opslaghoogte van meer dan 4 meter;
    6. lichtmasten en lichtreclame, dit met uitzondering van lichtmasten ten behoeve van de verkeersfunctie, paardenbakken en erfverlichting;
 
7.5 Activiteit uitvoeren werken en werkzaamheden – aanwijzing vergunningplicht
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning op de locatie de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
  1. aanleggen en/of verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. afgraven, ophogen of egaliseren, dan wel ontginnen van gronden;
  3. kappen en rooien van houtwallen en/of -singels of bosjes;
  4. door nieuwe aanplant realiseren van houtwallen en/of -singels of bosjes;
  5. winnen, infiltreren of stuwen van water en andere werken of werkzaamheden die een wezenlijke wijziging van de grondwaterstand of de waterhuishouding beogen of ten gevolge hebben, anders dan ten behoeve van natuurontwikkeling;
  6. aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen.
 
7.6 Activiteit uitvoeren werken en werkzaamheden - toelaatbaar
Het in artikel 7.5 vervatte verbod is niet van toepassing op:
  1. werken en werkzaamheden welke het normale onderhoud betreffen;
  2. werken en werkzaamheden welke noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  3. werken en werkzaamheden welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werkingtreding van dit plan;
  4. werken en werkzaamheden aan nieuw groen.
 
7.7 Activiteit uitvoeren werken en werkzaamheden – specifieke beoordelingsregels
De omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden kan alleen worden verleend indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
  1. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de ecologische en/of landschappelijke, cultuurhistorische en waterhuishoudkundige waarden van de gronden.
 
Artikel 8 Bedrijf
 
8.1 Toepassingsbereik
De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locaties die in het plan zijn aangewezen als Bedrijf.
 
8.2 Functieomschrijving
Een locatie die is aangewezen als Bedrijf heeft de volgende functies:
  1. bedrijven in de vorm van opslag en kleinschalige bedrijfsactiviteiten in de categorie 1 of 2, zoals vermeld in de kolom 'Bedrijf' in bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. alsmede ter plaatse van de aanduiding 'hovenier': een hoveniersbedrijf en plantenkwekerij alsmede de verkoop hiervan;
  3. maximaal één bedrijfswoning per bouwvlak;
  4. aan-huis-verbonden beroepen;
met de daarbij behorende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. tuin, erven en terreinen;
  4. in- en uitritten;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen
 
8.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken
 
8.3.1 Algemeen
Op de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één bedrijf toegestaan;
  2. gebouwen zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan tenzij anders is bepaald.
 
8.3.2 Hoofdgebouwen
In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende regels:
  1. er mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bedrijfsactiviteit;
  2. het bebouwd oppervlak mag voor de navolgende locaties niet meer bedragen dan:
 
Adres
Gebouwen
Overige
 Hoeve 1
1.730 m2
 kassen 5.000 m2
 
  1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter
 
8.3.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. maximaal één bedrijfswoning per bouwvlak;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a geldt indien op de verbeelding de aanduiding 'Maximum aantal wooneenheden' is opgenomen dit aantal als maximum;
  3. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  4. de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;
  5. de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 meter.
 
8.3.4 bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. de gezamenlijke bebouwingsoppervlakte mag niet meer bedragen dan 150 m² per bedrijfswoning;
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;
  4. vrijstaande bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 2,5 meter achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  5. de afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 meter.
 
8.3.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn de volgende beoordelingsregels van toepassing:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd vóór de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd achter de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  3. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen.
 
8.4 Specifieke functieregels
 
8.4.1 Aan-huis-gebonden beroep of bedrijf
Voor het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf, met uitzondering van ophaalpunten, gelden de volgende voorwaarden:
  1. de hiertoe benodigde vloeroppervlakte maximaal 50 m2 bedraagt, zulks met inbegrip van aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
  2. degene die de bedrijfsvoering van het aan-huis-verbonden beroep uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
  3. bij uitoefening van de beroepen van schoonheidsspecialist(e), mani- en/of pedicure en kapper sprake is van ten hoogste 1 arbeidsplaats;
  4. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep.
 
8.4.2 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken voor:
  1. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  2. grow-, smart- en coffeeshops;
  3. horecabedrijven en daarmee gelijk te stellen bedrijven
  4. kantoren, uitgezonderd kantoren als onzelfstandig onderdeel van een ter plaatse aanwezig bedrijf;
  5. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
  6. risicovolle inrichtingen;
  7. seksinrichtingen;
  8. verkoop van motorbrandstoffen;
  9. wonen, behoudens de bewoning van een bedrijfswoning.
 
8.4.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
  1. Tot een verboden gebruiksactiviteit als bedoeld in artikel 8.1 wordt begrepen het in gebruik nemen van de gronden en bouwwerken binnen de functie ‘Bedrijf’ zonder de aanleg en instandhouding van de in bijlage 2 opgenomen landschappelijke inpassingsplan;
  2. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de functie Bedrijf onder de voorwaarde dat binnen 12 maanden na vaststelling van het bestemmingsplan voor deze functies geheel uitvoering is gegeven aan de aanleg en de instandhouding van de landschappelijke inpassing conform het in Bijlage 2 opgenomen landschappelijke inpassingsplan.
 
 
Artikel 9 Groen
 
9.1 Toepassingsbereik
De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locaties die in het plan zijn aangewezen als Groen.
 
9.2 Functieomschrijving
Een locatie die is aangewezen als Groen heeft de volgende functies:
  1. de instandhouding van ter plaatse voorkomende waardevolle beplanting, groenvoorzieningen en natuur- en landschapswaarden;
  2. water;
met de daar bijbehorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
 
9.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken
 
9.3.1 Algemeen
Op deze gronden mogen ten behoeve van de functie Groen uitsluitend worden gebouwd:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
9.3.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 meter.
 
9.4 Specifieke functieregels
Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden voor uitritten ter ontsluiting van aangrenzende percelen;
  2. het gebruik van de gronden ten behoeve van een nieuwe parkeervoorziening.
 
9.5 Vergunningplicht voor afwijken van de functieregels
 
9.5.1 In- en uitritten
  1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gronden te gebruiken ten behoeve van een nieuwe in- en uitrit.
  2. De omgevingsvergunning bedoeld in het eerste lid wordt alleen verleend indien de nieuwe in- en uitrit:
    1. geen aantasting van de groenstructuur betekent;
    2. de afwikkeling van het verkeer niet nadelig beïnvloedt en niet leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk in de buurt.
 
9.5.2 Parkeervoorzieningen
  1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gronden te gebruiken ten behoeve van een nieuwe parkeervoorziening.
  2. De omgevingsvergunning bedoeld in het eerste lid wordt alleen verleend indien de nieuwe parkeervoorziening geen aantasting van de groenstructuur betekent.
 
Artikel 10 Verkeer
 
10.1 Toepassingsbereik
De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locaties die in het plan zijn aangewezen als Verkeer.
 
10.2 Functieomschrijving
Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel Verkeer heeft de volgende functies:
  1. wegen, straten en pleinen;
  2. voet- en fietspaden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
met de daar bijbehorende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
 
10.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken
In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden de volgende beoordelingsregels.
 
10.3.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. bouwwerken die gerekend worden tot de specifieke uitrusting van een weg zijn toegestaan, met uitzondering van verkoop en/of afleverpunten voor motorbrandstoffen;
  2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
 
Artikel 11 Waarde - Archeologie 4
 
11.1 Voorrangsregeling
De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en 3.
  
11.2 Toepassingsbereik
De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locaties die in het TAM-omgevingsplan zijn aangewezen als Waarde – Archeologie 4.
  
11.3 Functieomschrijving
Een locatie die is aangewezen als Waarde - Archeologie 4 heeft als functie het behoud en de
bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
 
11.4 Omgevingsvergunning voor bouwwerken
 
11.4.1 Aanvullende aanvraagvereisten
  1. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 wordt naast de gegevens en bescheiden zoals genoemd in 22.35, een rapport overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. 
  2. In afwijking van het gestelde onder lid 1 hoeft de aanvrager geen rapport als bedoeld onder lid 1 te overleggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
    1. de aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op de vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
    2. de aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;
    3. het nieuw te bebouwen oppervlak is niet groter dan 500 m²;
    4. de aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
    5. naar het oordeel van het bevoegd gezag is de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie voldoende vastgesteld.
 
11.4.2 Aanvullende vergunningvoorschriften
Indien uit het onder 11.4.1 lid 1 genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in 11.4.1 lid 2 sub e, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of,
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  4. de verplichting tot het vastleggen van de wijze waarop wordt omgegaan met (toevals)vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de graafwerkzaamheden.
 
11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
 
11.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende omgevingsplanactiviteiten te verrichten:
  1. Werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 500 m2
  2. Werkzaamheden met een diepte van meer dan 0,3 meter onder maaiveld en bij esdekken met een diepte van meer dan 0,5 meter onder het maaiveld,
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  4. het ophogen en egaliseren van gronden;
  5. het verlagen van het waterpeil;
  6. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  7. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  8. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
  9. het afplaggen van heide- of natuurgebieden;
  10. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;
  11. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen.
 
11.5.2 Uitzondering vergunningplicht
Het verbod van 11.5.1 geldt niet voor omgevingsplanactiviteiten:
  1. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het TAM-omgevingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  3. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van:
    1. vervanging van (een) bestaand(e) bouwwerk(en), waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 meter ten opzichte van het maaiveld over een oppervlakte groter dan is toegestaan;
    2. bestaande bestratingen;
    3. beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een fundering van een bouwwerk dat bestond voor de inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan waarin voor de eerste keer de archeologie werd beschermd;
  5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in artikel 11.4.1;
  6. indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op een perceel dat ter plaatse van de activiteiten aantoonbaar dieper is geroerd dan 0,3 meter.
 
11.5.3 Aanvullende aanvraagvereisten
  1. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt een rapport overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  2. Een rapport als bedoeld onder lid 1 is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
 
11.5.4 Beoordelingsregels
  1. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien door die activiteiten geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden.
  2. Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige over:
    1. het bepaalde in lid 1, en;
    2. of en zo ja welke voorwaarden er dienen te worden gesteld.
 
11.5.5 Aanvullende vergunningvoorschriften
Burgemeester en wethouders kunnen aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in ieder geval de volgende voorwaarden verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een plan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties;
  4. de verplichting tot het vastleggen van de wijze waarop wordt omgegaan met (toevals)vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de graafwerkzaamheden.
 
Artikel 12 Waarde – Beslotenheid
 
12.1 Toepassingsbereik
 
De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locaties die in het plan zijn aangewezen als Waarde-beslotenheid.
 
12.2 Functieomschrijving
 
De voor Waarde- beslotenheid aangewezen locaties zijn, behalve voor andere daar voorkomende functies, bedoeld voor de het behoud en herstel van de karakteristieke beslotenheid van het landschap.
 
12.3 Werken en werkzaamheden (geen bouwwerken zijnde)
 
12.3.1 Omgevingsvergunning
 
Ter plaatse van de in artikel 12.1 genoemde gronden is het verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het kappen en rooien van houtwallen en/of -singels of bosjes;
  2. het kappen of vellen van hoogopgaande beplanting;
  3. het kappen of vellen van houtgewassen.
 
12.3.2 Uitzonderingen
 
Het verbod van artikel 12.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
  2. uitgevoerd worden binnen het bouwvlak;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  5. uitgevoerd worden vanuit het regulier beheer en onderhoud.
 
12.3.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning
 
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 12.3.1 wordt verleend indien:
  1. het belang dat met de ingreep is gediend, aangetoond wordt;
  2. daardoor de beslotenheid niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.
 
Artikel 13 Waarde – Essen en Kampen
 
13.1 Toepassingsbereik
 
De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locaties die in het plan zijn aangewezen als Waarde-Essen en Kampen.
 
13.2 Functieomschrijving
 
De voor Waarde- beslotenheid aangewezen locaties zijn, behalve voor andere daar voorkomende functies, bedoeld voor de het behoud en herstel van de aanwezige essen en kampen.
 
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
 
13.3.1 Vergunningsplicht
 
Ter plaatse van de in artikel 13.1 genoemde gronden is het verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het kappen en rooien van houtwallen en/of -singels of bosjes;
  2. het kappen of vellen van hoogopgaande beplanting;
  3. het kappen of vellen van houtgewassen;
  4. aanleggen en/of verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  5. afgraven, ophogen of egaliseren, dan wel ontginnen van gronden;
  6. aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen.
 
13.3.2 Uitzonderingen
 
Het verbod van artikel 13.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
  2. uitgevoerd worden binnen het bouwvlak;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  4. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  5. uitgevoerd worden vanuit het regulier beheer en onderhoud van openbare wegen, fiets- en voetpaden.
 
13.3.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning
 
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 13.3.1 wordt verleend indien:
  1. het belang dat met de ingreep is gediend, aangetoond wordt;
  2. daardoor de waarden van de essen en kampen niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.
 
3 Algemene regels
   
Artikel 14 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 15 Algemene bouwregels
 
15.1 Afwijkende maten
  1. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in eerdere wetgeving tot stand zijn gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
  2. In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in eerdere wetgeving tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwegels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
 
15.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, trappenhuizen, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken, luifels, erkers, balkons, en balustrades met een transparantie van tenminste 50%, buiten beschouwing gelaten, mits:
  1. De overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt met uitzondering van schoorstenen;
  2. Bij overschrijding van bouwgrenzen van meer dan 1 meter dient de afstand van het ondergeschikte bouwdeel tot de dakrand ten minste gelijk te zijn aan de hoogte van het ondergeschikte bouwdeel met uitzondering van schoorstenen;
  3. Ondergeschikte bouwdelen boven openbare ruimten niet lager gebouwd worden dan:
    1. 4,20 meter boven peil ter hoogte van de rijbaan en een strook van 0,50 meter breedte aan weerszijden;
    2. 2,20 meter boven peil ter hoogte van andere wegdelen.
 
Artikel 16 Algemene gebruiksregels
 
16.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken voor:
  1. seksinrichtingen;
  2. kamerverhuur, met uitzondering van de verhuur van maximaal 1 kamer voor maximaal 1 persoon.
 
Artikel 17 Overige regels
 
17.1 Waterberging
  1. Het bebouwen van de gronden is slechts toegestaan als is voorzien in voldoende waterberging conform het ‘Gemeentelijk Rioleringsplan Valkenswaard’, dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  2. De onder lid 1 bedoelde voldoende waterberging dient vervolgens als zodanig in stand te worden gehouden.
 
17.2 Parkeren
 
17.2.1 Parkeernormen en laad- en losvoorzieningen bij een omgevingsplanactiviteit
 
  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de ‘Nota parkeernormen 2023 Gemeente Valkenswaard', dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  2. In het geval van een functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de ‘Nota parkeernormen 2023 Gemeente Valkenswaard', dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van het moment van functiewijziging.
  3. Indien bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen het gebruik van een gebouw of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen op eigen terrein. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de ‘Nota parkeernormen 2023 Gemeente Valkenswaard', dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  4. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder lid 1 en lid 2 moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de ‘Nota parkeernormen 2023 Gemeente Valkenswaard', dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  5. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder lid 1 en lid 2 en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder lid 3 dienen in stand te worden gehouden.
 
17.2.2 Maatwerkvoorschriften
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 17.2.1:
  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, en/of;
  2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeervoorzieningen en/of laad- en losvoorzieningen wordt voorzien, met dien verstande dat bij toepassing van deze afwijking ook rekening dient te worden gehouden met de bereikbaarheid van de hulpdiensten.
 
17.2.3 Beoordelingsregels
De afwijking als bedoeld in lid 17.2.2 kan uitsluitend worden toegepast, indien is aangetoond dat:
  1. er wordt voldaan aan de voorwaarden voor ontheffing van de ‘Nota parkeernormen 2023 Gemeente Valkenswaard’, dan wel diens opvolger zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning;
  2. de parkeerdruk op de omgeving niet toeneemt;
  3. geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat.
 
4 Overgangsregels
Artikel 18 Overgangsrecht
 
18.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd zijn met het omgevingsplan zoals dat gold voor inwerkingtreding van dit plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen in het omgevingsplan.
 
18.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met dit TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dit hoofdstuk strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het omgevingsplan voor inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van het omgevingsplan.