direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Veegplan binnen bebouwde kom
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0858.BPveegplaninbbkom-VA01

Toelichting

behorende bij het bestemmingsplan "Veegplan binnen bebouwde kom"

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

In de afgelopen jaren heeft de gemeenteraad, in het kader van het actualisatietraject voor bestemmingsplannen, diverse bestemmingsplannen vastgesteld voor het stedelijk gebied van Valkenswaard. In de periode na vaststelling van deze bestemmingsplannen zijn verschillende vrijstellingen verleend en in een aantal plannen zijn onvolledigheden en omissies geconstateerd. Voor verschillende panden is geconstateerd dat deze cultuurhistorische waarde hebben en dat het wenselijk is om een beschermende regeling op te nemen. Daarnaast zijn drie nieuwe ontwikkelingen meegenomen.

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de vrijstellingen planologisch te verankeren, omissies te herstellen, een aantal cultuurhistorisch waardevolle panden te voorzien van een beschermende regeling en drie nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. Het bestemmingsplan heeft tot doel om de gronden in het plangebied te voorzien van een actueel juridisch-planologisch kader.

1.2 Plankarakter

Het bestemmingsplan 'Veegplan binnen bebouwde kom' draagt deels het karakter van een conserveringsplan en er wordt een drietal nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan is een zelfstandig bestemmingsplan. Dit betekent dat de locaties op de verbeelding van dit bestemmingsplan zijn voorzien van alle benodigde (dubbel)bestemmingen en aanduidingen en dat een complete set planregels is opgenomen. Voor de opzet van de verbeelding en regels is aangesloten bij het gemeentelijke handboek voor bestemmingsplannen, zodat op alle locaties sprake is van een actuele planregeling. Inhoudelijk is aangesloten bij de vigerende bestemmingsplannen, waarbij de geconstateerde omissies zijn hersteld.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de locaties van het plangebied en een overzicht van de bestaande juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft, voor zover relevant, in hoofdlijnen de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden ten aanzien van het plangebied zijn gepubliceerd. In hoofdstuk 4 wordt een beschrijving van de verschillende locaties gegeven. Hierbij is aangegeven welke locaties worden herzien, wat de reden voor de herziening is en welke planregeling in onderhavig bestemmingsplan is opgenomen. In dit hoofdstuk komen ook de milieutechnische randvoorwaarden en de historische kwaliteiten naar voren. De uitvoeringsaspecten handhaving en de economische uitvoerbaarheid worden besproken in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt aangegeven hoe het beleid en de verschillende locaties zijn verwerkt in de planregels. Als laatste komen in hoofdstuk 7 de inspraakreacties en het wettelijk vooroverleg aanbod.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Situering

Dit bestemmingsplan omvat verschillende locaties verspreid over de bebouwde kom van Valkenswaard. In onderstaande tabel zijn de locaties per bestemmingsplan aangegeven. Voor de plangrens is veelal uitgegaan van de bestemmingsgrens uit het vigerende bestemmingsplan, in combinatie met de kadastrale begrenzing van de betreffende percelen. Hierdoor wordt uitsluitend op de percelen waar een aanpassing gedaan moet worden, voorzien in een nieuwe planregeling.

Vigerende bestemmingsplannen
 
Locaties  
Braken-Bunders   Bosstraat 85  
  Leenderweg 121  
Centrum   Dommelseweg 2  
  Dommelseweg 4  
  Julianastraat 12  
  Hofstraat 14  
  Maastrichterweg 13  
  Markt 9-11-11a-13  
  Markt 20-34  
  Markt 51  
  Peperstraat 2  
Dommelen 2009   Norbertusdreef 2  
Hoge Akkers 1996   Maastrichterweg 51  
Hoge Akkers   Bakkerstraat 62  
  Bochtakker 2/Reisvennestraat 21  
Kernwinkelgebied 2003   Frans van Beststraat 7-7a  
Kernwinkelgebied   Brakenstraat 11 (deels in bp Braken-Bunders)  
  Eindhovenseweg 24b-26  
  Frans van Beststraat 7b-9  
  Karel Mollenstraat Zuid ong.  
  Leenderweg 11a-13-13a-13b-15  
  Markt 2  
Kromstraat 57   Kromstraat 57  
Mozaiek   Luikerweg 55 en 68  
  Dommelseweg 9  
  Kromstraat 28  
  Kromstraat 47  
Schaapsloop 1   John F. Kennedylaan 3  
  John F. Kennedylaan 5  
  De Vest 52  
  Zeelberg 13-15  
Schaapsloop 2   Kluizerdijk 39  
  Maastrichterweg 127-129a  
Warande   Leenderweg 74  
  Leenderweg 84  
  De Vlasakker 3/ De Vlasroot 14  
Wolberg   Zandbergstraat 55-57  

2.2 Bestaande juridische regeling

In de vorige paragraaf is al aangegeven welke bestemmingsplannen voor het plangebied gelden. Tot het moment waarop het nieuwe bestemmingsplan 'Veegplan binnen bebouwde kom' in werking treedt, gelden deze bestemmingsplannen. In onderstaande tabel zijn de datum van vaststelling van het plan en de datum van het onherroepelijk worden weergegeven.

Vigerende bestemmingsplannen Veegplan binnen bebouwde kom   Vaststelling   Onheroepelijk  
Braken-Bunders   31-01-2013   18-04-2013  
Centrum   28-03-2013   11-06-2014  
Dommelen 2009   01-07-2010   22-02-2012  
Hoge Akkers   27-06-2013   12-11-2014  
Kernwinkelgebied   28-03-2013   28-06-2013  
Kromstraat 57   30-10-2014   25-12-2014  
Mozaiek   25-04-2013   18-12-2013  
Schaapsloop 1   30-05-2013   18-12-2013  
Schaapsloop 2   30-05-2013   29-08-2013  
Warande   28-02-2013   30-05-2013  
Wolberg   31-01-2013   30-10-2013  

Hoofdstuk 3 Planologisch kader

Het beleid van de gemeente Valkenswaard vormt het kader waarbinnen de functionele en ruimtelijke ontwikkelingen van de kom van Valkenswaard worden vastgesteld. De ruimtelijke ontwikkelingsplannen van rijk, provincie en regio vormen randvoorwaarden voor het gemeentelijke beleid. Voor dit bestemmingsplan worden in de volgende paragrafen het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid toegelicht.

Voorliggend bestemmingsplan herstelt een aantal omissies, verwerkt vrijstellingen waarvoor al een ruimtelijke procedure is doorlopen en voorziet in een beschermende regeling voor een aantal cultuurhistorische panden. De aanpassingen vinden plaats op perceelsniveau en variëren van beperkte aanpassingen van de bouwregeling op individuele percelen tot het opnieuw opnemen van abusievelijk weg-bestemde bouw- en gebruiksmogelijkheden. Gezien het karakter van dit bestemmingsplan is een uitgebreide toetsing aan de provinciale en gemeentelijke beleidskaders niet zinvol.

In het plangebied worden drie nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. In de ruimtelijke onderbouwingen van deze ontwikkelingen, die als bijlagen zijn opgenomen, heeft een aparte toetsing aan het beleid plaatsgevonden.

3.1 Rijksbeleid

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. De aanleiding voor het opstellen ligt in nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Groei, stagnatie en krimp vinden gelijktijdig plaats. De structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de visie worden ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden. De structuurvisie vervangt alle voorgaande rijksnota’s ten aanzien van ruimte en mobiliteit (waaronder de Nota Ruimte), behalve de Structuurvisie Nationaal Waterplan.

De hoofdlijn van de SVIR is dat het Rijk op het gebied van de ruimtelijke ordening terugtreedt en dat gemeenten en provincies op dit taakveld een meer prominente rol krijgen. In het SVIR staat centraal dat alleen nog een taak voor het Rijk is weggelegd wanneer sprake is van nationale baten en/of lasten, internationale verplichtingen (bijvoorbeeld werelderfgoederen) of provincie cq. lands overschrijdende onderwerpen.

Het Rijk heeft 13 onderwerpen benoemd waar het, aan de hand van de bovenstaande criteria, een taak voor zichzelf ziet weggelegd. Door het nemen van verantwoordelijkheid ten aanzien van deze onderwerpen stelt het Rijk zich voor de middellange (2028) en lange termijn (2040) tot doel Nederland concurrerend, veilig en leefbaar te houden. De onderwerpen die een nationaal belang betreffen zijn het creëren van een internationaal bereikbaar vestigingsklimaat, ruimte bieden voor het hoofdnetwerk van (duurzame) energievoorziening en het vervoer van stoffen via buisleidingen en een efficiënt gebruik van de ondergrond. Daarnaast zijn ook het creëren van een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen, het beter benutten en in stand houden van het bestaande mobiliteitssysteem met bijbehorende hoofdinfrastructuur, het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid en klimaatbestendige ontwikkeling, ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationaal unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten van nationaal belang. Tenslotte vindt het Rijk zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij ruimtelijke plannen belangrijk.

Op het plangebied is geen van de onderwerpen die door het Rijk zijn aangemerkt als nationaal belang, van toepassing. Het beleid van het Rijk wordt geëffectueerd door het Barro en het Rarro.

3.1.1 Besluit en ministriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, eerste tranche (Barro) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro vloeit voort uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het kabinet heeft in de genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Deze algemene regels, vastgelegd in het Barro, werken zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.

In het wetsvoorstel tot wijziging van de Wro (Spoedwet Wro; TK 32 821) wordt, naar aanleiding van het Raad van State-advies over het Barro, eerste tranche, de wettelijke grondslag voor het provinciaal medebewind en ontheffingen verbeterd. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State voorziet het Barro thans ook in een bij dit besluit behorende ministeriële regeling (Rarro). In deze regeling is de begrenzing opgenomen van de gebieden uit een aantal titels uit het Barro waarvoor een reservering of een vrijwaring geldt. De aanduiding van deze gebieden is opgenomen in het Barro.

Aan het Barro zijn inmiddels een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Het gewijzigde Barro is per 1 oktober 2012 in werking getreden.

Ten aanzien van het onderhavige plangebied zijn er geen regels uit het Barro van toepassing.

3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening een 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' bevat de volgende treden:

  • 1. een beschrijving van de actuele regionale behoefte van de voorgenomen stedelijke ontwikkeling;
  • 2. een beschrijving in hoeverre (een deel van) de regionale behoefte op te vangen is in het bestaand stedelijk gebied door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, een beschrijving van de wijze waarop de locatie multimodaal ontsloten is of kan worden.

 

De gemeente Valkenswaard heeft ontwikkelingen op basis van de ladder voor duurzame verstedelijking verdeeld in de volgende vier categorieën:

  • Categorie 1: binnenstedelijke plannen die niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling en daarmee de toets aan de ladder duurzame verstedelijking niet hoeven te doorlopen.
  • Categorie 2: plannen die niet binnenstedelijk zijn en niet worden gezien als een stedelijke ontwikkeling. Ook deze plannen hoeven de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet te doorlopen.
  • Categorie 3: plannen die gezien worden als een stedelijke ontwikkeling en die binnenstedelijk zijn. Deze categorie moet en kan de toets aan de ladder duurzame verstedelijking doorlopen.
  • Categorie 4: plannen die gezien worden als een stedelijke ontwikkeling en die niet binnenstedelijk zijn. Deze categorie moet getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking, maar kan deze toets niet doorstaan.

De ontwikkelingen die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt, vallen onder categorie 1. Een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

In 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie ruimtelijke ordening (Svro) vastgesteld. De Svro is in 2014 partieel herzien, waarbij onder andere het gewijzigde beleid op het gebied van natuur (realisering van het natuurnetwerk) en veehouderij (transitie naar zorgvuldige veehouderij) zijn verwerkt. De Svro 2014 is in werking getreden op 19 maart 2014. De Svro bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Eén van deze instrumenten is de Verordening ruimte, waarin de kaderstellende elementen uit de Svro zijn vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.

De Svro gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijk beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en voor een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de 'rode' draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken. Daarom wordt ingezet op de ontwikkeling van robuuste landschappen, een beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet en behoud en versterking van aanwezige landschapskwaliteiten.

Binnen de stedelijke structuur worden 2 ontwikkelingsperspectieven onderscheiden:

  • Stedelijk concentratiegebied (stedelijke regio's): in het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. Enerzijds om de steden voldoende draagvlak te geven voor hun functie als economische en culturele motor, anderzijds om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan.
  • Overig stedelijk gebied (landelijke regio's): het overig stedelijk gebied, met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, voorziet in de opvang van de lokale verstedelijkingsbehoefte. Ontwikkelingen voor wonen, werken en voorzieningen zijn in dit gebied gericht op de eigen behoefte.


Bij de opvang van de verstedelijkingsbehoefte wordt het accent sterker verlegd van nieuwe uitleg naar het bestaand stedelijk gebied, door in te zetten op herstructurering en onderhoud. Beheer en (her)ontwikkeling van de bestaande voorraad vragen specifieke aandacht. Er wordt ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik door de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten van de omgeving. Gemeenten en de provincie voeren in regionaal verband overleg om te komen tot een goede afstemming van de stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) binnen de regio.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het stedelijk concentratiegebied. De ontwikkelingen die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt passen binnen de provinciale structuurvisie.

3.2.2 Verordening ruimte 2014

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd hoe de bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening zijn verdeeld tussen rijk, provincies en gemeenten. De provincie kan door middel van een planologische verordening regels formuleren waarmee gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening moeten houden. De provincie Noord-Brabant heeft hiertoe de Verordening ruimte opgesteld. De Verordening ruimte is in 2010/2011 gefaseerd in werking getreden en wordt jaarlijks geactualiseerd. Op 18 maart 2014 is de Verordening ruimte 2014 in werking getreden. De regels in de Verordening ruimte 2014 zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid zoals dat is opgenomen in de Structuurvisie ruimtelijke ordening. De regels zijn er - in lijn met het beleid van de Svro - op gericht om het leeuwendeel van de stedelijke ontwikkelingen te laten plaatsvinden in de stedelijke regio's en in het bestaand stedelijk gebied. De begrenzingen van de stedelijke en landelijke regio's zijn vastgelegd in de kaarten behorende bij de Verordening ruimte. In de verordening zijn ook het bestaand stedelijk gebied, de zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling en de ecologische hoofdstructuur begrensd.

Op de kaartbeelden van de Verordening ruimte 2014 wordt onderscheid gemaakt in vier structuren en diverse aanduidingen. De vier structuren zijn het 'bestaand stedelijk gebied', de 'ecologische hoofdstructuur', de 'groenblauwe mantel' en het 'gemengd landelijk gebied'. Alle locaties in het plangebied liggen binnen de structuur 'bestaand stedelijk gebied' (zie afbeelding 1). Er zijn geen andere structuren van toepassing op voorliggend bestemmingsplan.

Structuur – Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied

Met uitzondering van de locatie scholengemeenschap Were-di, de achterzijde van de percelen aan de Dennenstraat 11 t/m 23 en de Kleine Meer, valt het gehele plangebied binnen de structuur ‘bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'. Het beleid van de provincie is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden.

Hoofdregel van het provinciaal beleid is dat stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied dient plaats te vinden om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen. Binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zijn gemeenten vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkelingen, met inachtneming van de aanvullende regels die de verordening stelt. Door inbreiding, verdichting en herstructurering binnen het bestaand stedelijk gebied kan nieuw ruimtebeslag in het buitengebied zoveel mogelijk worden voorkomen. Zorgvuldig ruimtegebruik is hierbij het streven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPveegplaninbbkom-VA01_0001.jpg"

Afbeelding 1: Uitsnede kaart Stedelijke ontwikkeling Verordening ruimte 2014

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Woonvisie regio Eindhoven - Samen werken aan drie uitdagingen

In de 'Woonvisie Regio Eindhoven - Samen werken aan drie uitdagingen voor de regionale woningmarkt' (vastgesteld op 28 juni 2012) zijn verschillende woonthema's uitgewerkt. Juist de specifieke kwaliteiten en identiteiten van de verschillende gemeenten dienen verder te worden versterkt. Dit is vooral een lokale verantwoordelijkheid. Mensen identificeren zich met hun straat, dorp of stad. Niet zozeer met een regio. Maar het is onvoldoende om uitsluitend op lokaal niveau naar oplossingen te zoeken. Zeker in de huidige woningmarkt. Het is daarom wenselijk om bepaalde vraagstukken regionaal te ‘tackelen’. De regio kiest daarom drie belangrijke regionale woonthema’s:

  • oog voor kenniswerkers en lage-lonen-arbeidsmigranten;
  • naar een nieuw evenwicht van sterke steden en een vitaal landelijk gebied;
  • duurzaam vernieuwen en transformeren van de bestaande voorraad.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Valkenswaard

De gemeenteraad van Valkenswaard heeft op 2 juli 2012 de Structuurvisie Valkenswaard, deel A nieuwe stijl vastgesteld. Dit deel van de structuurvisie dient als ruimtelijk toetsingskader en als visie op hoofdlijnen gericht op de lange termijn. Deel A van de structuurvisie formuleert niet alleen de ontwikkelingskoers voor de lange termijn, maar biedt tevens het casco voor concrete projecten en plannen. Het is dus een toetsingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het ruimtelijk-functioneel programma van deel A is (financieel) uitgewerkt in deel B van de structuurvisie: de uitvoeringsparagraaf. Dit deel van de structuurvisie is op 28 november 2013 vastgesteld.

In deel A is de toekomstvisie opgesteld. Hiermee wordt richting gegeven aan de toekomst van Valkenswaard naar 2030. De wijze hoe daar ruimtelijk invulling aan wordt gegeven is in verschillende thema's beschreven. De thema's zijn: bestuur, wonen, werken, vrije tijd en welzijn. Deze thema's kunnen echter niet los van elkaar worden gezien. Immers, de ruimte is schaars en het is van belang rekening te houden met de verschillen tussen de verschillende gebieden. Daarom is ook voor het stedelijk gebied, de uitbreidingen en voor het buitengebied aangegeven wat de ambities zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPveegplaninbbkom-VA01_0002.jpg"

Afbeelding 2: Kaart Stedelijk gebied Structuurvisie deel A

In deel B de uitvoeringsparagraaf is aangegeven op welke wijze de gemeente haar ruimtelijke doelen kan verwezenlijken: via actief, faciliterend en passief grondbeleid. Er is tevens aangegeven welke investeringen in de gemeente worden voorzien: bovenwijkse voorzieningen, bovenplanse kosten en ruimtelijke ontwikkelingen.

De nieuwe ontwikkelingen die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt passen binnen de structuurvisie. Voor een beschrijving wordt verwezen naar de ruimtelijke onderbouwingen in de bijlagen.

3.4.2 Wijkplan

De gemeente Valkenswaard heeft voor diverse gebieden een wijkplan opgesteld. Een wijkplan beschrijft een toekomstvisie voor de wijk op basis van de inzichten van de huidige situatie, met daarin opgenomen inspanningen en acties om die visie te bereiken.

Wijkplannen zijn opgesteld voor Dommelen Noord, Het Gegraaf, Turfberg, Geenhoven, Hoge Akkers en Borkel en Schaft. In voorliggend bestemmingsplan zijn drie locaties opgenomen die binnen de wijk Hoge Akkers liggen. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt in deze wijk.

3.4.3 Gemeentelijk woningbouwbeleid

In 2009 is een Woningmarktonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek had tot doel de ontwikkeling van de woningbehoefte tot 2020 in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin in kaart te brengen. Aan de hand van de onderzoeksresultaten is een woningbouwprogramma opgesteld. Enkele conclusies uit het onderzoek:

  • het aantal huishoudens groeit met circa 7% door de afname van het aantal personen per huishouden;
  • gezinnen nemen wat betreft aandeel en aantal af, maar blijft in absolute zin een grote groep huishoudens. De vergrijzing zet duidelijk in. Daarnaast blijkt uit het verleden dat jongeren wegtrekken uit Valkenswaard;
  • woningbehoefteprognose tot en met 2020 is 1.280 woningen. De woningbehoefte voor de komende jaren wordt bepaald door twee factoren:
    • 1. de verwachte huishoudensgroei (790 woningen);
    • 2. de inloop van het (eventuele) woningtekort (250 woningen)
  • Naast reguliere woningen, ligt er een forse opgave in de bouw van nultredenwoningen en is er een behoefte naar zorgwoningen.

Op twee locaties worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Voor een toetsing van deze ontwikkelingen aan het gemeentelijk woningbouwbeleid wordt verwezen naar de ruimtelijke onderbouwingen in de bijlagen.

3.4.4 Welstandsbeleid

Voor de gemeente Valkenswaard is een welstandsnota opgesteld die als wettelijke basis dient voor het welstandsbeleid binnen de gemeente. De welstandsnota Valkenswaard is vastgesteld in juni 2004. In de welstandsnota is Valkenswaard ingedeeld in een aantal clusters van gebieden, te weten centra, historische gegroeide gebieden, planmatig ontworpen woongebieden, bedrijfs- en voorzieningenlocaties en groengebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPveegplaninbbkom-VA01_0003.jpg"

Afbeelding 3: Gebiedsindeling welstandsnota

In de welstandsnota is onderscheid gemaakt in vier welstandsniveaus:

Niveau 1: Cruciale betekenis

Deze gebieden zijn van cruciale betekenis voor het totaalbeeld van de kern en het landschap. Hieronder vallen ook die gebieden die een hoge cultuurhistorische, architectonische, landschappelijke of stedenbouwkundige waarde hebben. Extra bescherming gericht op consolidatie van de historische context. Binnen het plangebied geldt voor de volgende gebieden niveau 1: de historische dorpsgebieden (H 1) en de historische bebouwingslinten (H 2).

Niveau 2: Zorgvuldige afstemming

Gebieden die om een zorgvuldige afstemming vragen van nieuwe bouwkundige ingrepen vallen onder dit niveau. Bij nieuw te ontwikkelen gebieden is een bijzondere karakteristiek gewenst. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid dient gericht te zijn op behoud, herstel of verbetering van waardevolle elementen en structuren. Binnen het plangebied geldt voor de volgende gebieden niveau 2: de parkachtige woongebieden (W 1), de tuinwijken (W 2) en de parken (P 1).

Niveau 3: Neutrale betekenis

Gebieden die een neutrale betekenis toebedeeld krijgen hebben over het algemeen slechts een beperkte betekenis voor de openbare ruimte. Voor deze gebieden geldt dat zonder al te veel problemen afwijkingen van de bestaande ruimtelijke structuur of ingrepen in de architectuur kunnen worden verdragen. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid dient gericht te zijn op het handhaven van de basiskwaliteit en vraagt een normale inspanning. Binnen het plangebied geldt voor de volgende gebieden niveau 3: gemengde bebouwing (H 3); traditionele blokverkaveling (W 3); het nieuwe bouwen (W 4); forumbeweging (W 5), individuele woningbouw (W 8), bedrijventerreinen (B 1), grootschalige complexen (GC 1) en sportcomplexen (S 1).

Niveau 4: welstandsvrije gebieden

Welstandsvrije gebieden zijn volgens artikel 12 van de Woningwet gebieden die uit het oogpunt van bescherming van de visuele kwaliteit als ongevoelig kunnen worden aangemerkt. In deze gebieden worden bouwaanvragen dan ook niet getoetst aan ‘redelijke eisen van welstand’. Op basis van de aanwezige ruimtelijke karakteristieken en het vigerend gemeentelijk beleid wordt het aanwijzen van welstandsvrije gebieden in de gemeente Valkenswaard niet wenselijk geacht. De uitbreiding van het aantal vergunningvrije bouwwerken in de nieuwe Woningwet geeft in de ogen van de gemeente Valkenswaard voldoende invulling aan het begrip ‘welstandsvrij’.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Locaties veegplan

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op 29 locaties, waarvoor verschillende bestemmingsplannen gelden. Hierna is aangegeven welke locaties worden herzien, wat de reden voor de herziening is en welke planregeling in onderhavig bestemmingsplan is opgenomen. De locaties staan op alfabetische volgorde. Daarnaast is voor een aantal panden de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' opgenomen of verwijderd. Deze locaties zijn beschreven in paragraaf 4.3.

4.1.1 Bakkerstraat 62

Het perceel Bakkerstraat 62 is in het bestemmingsplan 'Hoge Akkers' bestemd als 'Wonen' en 'Tuin'. Aan de noordzijde van het perceel, achter de woning, bevindt zich een cadeauwinkeltje. Deze winkel is abusievelijk niet als zodanig bestemd. In voorliggend bestemmingsplan is deze omissie hersteld.

Het perceel Bakkerstraat 62 is in voorliggend bestemmingsplan - overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan - bestemd als 'Wonen' en 'Tuin' en aangeduid als 'cultuurhistorische waarden'. Het bouwvlak, het maximum aantal woningen en de maximale goot- en bouwhoogte zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. Aan het perceel is ter plaatse van de bestaande winkel de aanduiding 'detailhandel' toegevoegd. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

4.1.2 Brakenstraat 11

Het perceel Brakenstraat 11 valt grotendeels binnen het bestemmingsplan 'Braken-Bunders' bestemd als 'Wonen' en 'Tuin'. Een deel van de tuin behorende bij deze woning is abusievelijk opgenomen in het bestemmingsplan 'Kernwinkelgebied' en is bestemd als 'Verkeer'. In voorliggend bestemmingsplan is deze omissie hersteld.

Het perceel Brakenstraat 11 is in voorliggend bestemmingsplan - overeenkomstig het bestemmingsplan Braken-Bunders - bestemd als 'Wonen' en 'Tuin'. Het bouwvlak, het maximum aantal woningen en de maximale goot- en bouwhoogte zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. Het deel van de tuin dat buiten het plangebied viel, is tevens bestemd als 'Tuin'. Het meest zuidelijke puntje van de locatie, dat voorheen bestemd was als 'Tuin', is bestemd als 'Verkeer'. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

4.1.3 Bochtakker 2/ Reisvennestraat 21

Het perceel Bochtakker 2/ Reisvennestraat 21 is in het bestemmingsplan 'Hoge Akkers' bestemd als 'Wonen' en 'Tuin'. Op het perceel zijn twee woningen aanwezig. Deze woningen zijn abusievelijk niet als zodanig bestemd. In voorliggend bestemmingsplan is deze omissie hersteld.

Het perceel Bochtakker 2/ Reisvennestraat 21 is in voorliggend bestemmingsplan - overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan - bestemd als 'Wonen' en 'Tuin' en aangeduid 'cultuurhistorische waarden'. Het bouwvlak en de maximale goot- en bouwhoogte zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. Op het perceel is de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' gewijzigd zodat, conform de bestaande situatie, maximaal twee woningen mogelijk zijn. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

4.1.4 Dommelseweg 9

Het perceel Dommelseweg 9 is in het bestemmingsplan 'Mozaiek' bestemd als 'Horeca'. Op het perceel is wonen niet toegestaan. Op het perceel is op de verdieping een woning aanwezig. Deze woning is abusievelijk niet als zodanig bestemd. In het voorliggende bestemmingsplan is deze omissie hersteld.

Het perceel Dommelseweg 9 is in voorliggend bestemmingsplan - overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan - bestemd als 'Horeca'. Op het perceel is de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - wonen op de verdieping' toegevoegd zodat op de verdieping een woning mogelijk is.

4.1.5 Frans van Beststraat 7-7a

Voor het perceel Frans van Beststraat 7 en 7a is een omgevingsvergunning verleend voor een hotel met 26 hotelkamers, horecaruimte op de begane grond, alsmede 9 appartementen en een bedrijfswoning. Ten behoeve van de omgevingsvergunning is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld. In voorliggend bestemmingsplan is de verleende omgevingsvergunning planologisch verankerd.

Het perceel Frans van Beststraat 7 en 7a is bestemd als 'Horeca' en aangeduid als 'horeca tot en met categorie 4'. Daarnaast is de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - hotel' opgenomen. Hotelaccommodatie is uitsluitend op de verdieping toegestaan. Voor het gehele perceel is een bouwvlak opgenomen dat volledig mag worden bebouwd. Aan de voorzijde van het pand bedragen de maximale goot- en bouwhoogte respectievelijk 11 en 15 meter en aan de achterzijde respectievelijk 8 en 12 meter. Er is aan aanduiding opgenomen voor maximaal 10 wooneenheden. Hieronder valt ook een bedrijfswoning. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het maximum aantal wooneenheden te verminderen, indien binnen 3 jaar geen gebruik is gemaakt van de woningbouwmogelijkheden. Voor de gronden voor het hotel is de bestemming 'Verkeer'opgenomen. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen.

4.1.6 Frans van Beststraat 7b-9

De percelen Frans van Beststraat 7b en 9 zijn in het bestemmingsplan 'Kernwinkelgebied' bestemd als 'Horeca'. Op de percelen zijn twee café's aanwezig. De café's zijn abusievelijk niet als zodanig bestemd. In voorliggend bestemmingsplan is deze omissie hersteld.

De percelen Frans van Beststraat 7b en 9 zijn in voorliggend bestemmingsplan - overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan - bestemd als 'Horeca'. Het bouwvlak en de maximale goot- en bouwhoogte zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. De aanduiding 'horeca tot en met categorie 4' is toegevoegd, waarmee de bestaande café's positief zijn bestemd.

4.1.7 John F. Kennedylaan 3

Het perceel John F. Kennedylaan 3 is in het bestemmingsplan 'Schaapsloop 1' bestemd als Bedrijventerrein met de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1'. Deze verbijzondering van de bedrijfsactiviteiten is onterecht aan de gronden toegekend. Bij het bepalen van de milieuzonering zijn abusievelijk de woningen aan de Zandbergstraat 35 t/m 65 niet meegenomen. In voorliggend bestemmingsplan is deze omissie hersteld.

Het perceel John F. Kennedylaan 3 is in voorliggend bestemmingsplan - overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan - bestemd als 'Bedrijventerrein'. De bedrijfsactiviteiten zijn, na een nieuw zoneringsonderzoek, aangepast naar 'bedrijf tot en met categorie 3.2'. De andere op dit perceel voorkomende aanduidingen zijn overgenomen.

4.1.8 John F. Kennedylaan 5

Het perceel John F. Kennedylaan 5 is in het bestemmingsplan 'Schaapsloop 1' bestemd als 'Bedrijventerrein'. Binnen deze bestemming zijn bedrijfswoningen uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Op het perceel bevindt zich een bedrijfswoning, deze is echter niet als zodanig bestemd. In voorliggend bestemmingsplan is deze omissie hersteld.

Het perceel John F. Kennedylaan 5 is in voorliggend bestemmingsplan - overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan - bestemd als 'Bedrijventerrein' en deel aangeduid als 'bedrijf tot en met categorie 3.2' en deels als 'bedrijf tot en met categorie 4.1. Het bouwvlak, het maximale bebouwingspercentage en de maximale goot- en bouwhoogte zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. Ook de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied 1' is overgenomen (en aangepast aan SVBP2012) voor het mogelijk maken van een hogere bouwhoogte. Op het perceel is ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning de aanduiding 'bedrijfswoning' toegevoegd met een maximale goot- en bouwhoogte van 6 respectievelijk 9 meter. Ter plaatse van de aanduiding is maximaal één woning toegestaan. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

4.1.9 Kluizerdijk 39

Het perceel Kluizerdijk 39 is in het bestemmingsplan 'Schaapsloop 2' bestemd als 'Agrarisch met waarden'. Op het perceel staat een gebouw dat in gebruik is ten behoeve van dagrecreatie, maar dat abusievelijk aangeduid is als 'opslag'. In voorliggend bestemmingsplan is deze omissie hersteld.

Het perceel Kluizerdijk 39 is in voorliggend bestemmingsplan - overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan - bestemd als 'Agrarisch met waarden'. De aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - agrarisch hulpgebouw' is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. De aanduiding 'opslag' is verwijderd en de aanduiding 'dagrecreatie' is toegevoegd voor het gehele gebouw. De gebiedsaanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' zijn overgenomen uit het vigerende plan.

4.1.10 Kromstraat 28

Het perceel Kromstraat 28 is in het bestemmingsplan 'Mozaiek' bestemd als 'Wonen' en 'Tuin'. De bewoner/eigenaar van de gronden meent de gebruiksmogelijkheden van de zijtuin onvoldoende te kunnen benutten door de bestemming Tuin. Deze bestemming belemmert mede de bouwmogelijkheden. Het college heeft ingestemd de bestemming te veranderen in Wonen. In voorliggend bestemmingsplan is dit aangepast.

Het perceel Kromstraat 28 is in het voorliggende bestemmingsplan - overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan - bestemd als 'Wonen' en 'Tuin'. Een deel van de bestemming 'Tuin' is aangepast naar 'Wonen'.

4.1.11 Kromstraat 47

Het perceel Kromstraat 47 is in het bestemmingsplan 'Mozaiek' bestemd als 'Wonen' en 'Tuin'. Het bouwvlak is echter te klein voor de nieuwe woning die hier gebouwd zal worden. Abusievelijk is een te klein bouwvlak opgenomen voor de op 29 oktober 2012 verleende vergunning om de woning te bouwen. In voorliggend bestemmingsplan is deze omissie hersteld.

Het perceel Kromstraat 47 is in het voorliggende bestemmingsplan - overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan - bestemd als 'Wonen' en 'Tuin'. Het bouwvlak is echter aangepast zodat het bouwplan gerealiseerd kan worden.

4.1.12 Leenderweg 74

Het perceel Leenderweg 74 is in het bestemmingsplan 'Warande' bestemd als 'Horeca'. De eigenaren van het perceel hebben het voornemen om de bestaande garageboxen op het perceel te vervangen door 15 Prefab-garageboxen. De realisering van de garageboxen past echter niet binnen de bestemming 'Horeca'. Er is inmiddels een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor de realisering van de garageboxen. De garageboxen zijn opgenomen in voorliggend bestemmingsplan, waardoor de tijdelijkheid vervalt.

Het bestaande gebouw op het perceel Leenderweg 74 is in voorliggend bestemmingsplan - overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan - bestemd als 'Horeca'. In het bestemmingsplan 'Warande' is horeca tot en met categorie 3 toegestaan. Voor het gebouw is de aanduiding 'horeca tot en met categorie 3' opgenomen. Het bouwvlak en het maximum aantal woningen zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. Voor het voorste gedeelte van het pand zijn een maximale goot- en bouwhoogte van 6 respectievelijk 6 meter opgenomen en een maximum bebouwingspercentage van 100%. Voor het achterste gedeelte van het pand zijn een maximale goot- en bouwhoogte van 4 respectievelijk 4 meter opgenomen en een maximum bebouwingspercentage van 100%. Om de garageboxen mogelijk te maken is voor de rest van het perceel de bestemming 'Verkeer' opgenomen. Ter plaatse van de garageboxen is de aanduiding 'garage' en een bouwvlak opgenomen. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen maximaal 3 meter. Voor het bestaande bijgebouw op het perceel is de aanduiding 'bijgebouwen' opgenomen. De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4' zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

4.1.13 Leenderweg 84

Het perceel Leenderweg 84 is in het bestemmingsplan 'Warande' bestemd als 'Dienstverlening'. Op 9 juli 2015 is een omgevingsvergunning verleend waarmee is maatschappelijke voorzieningen op het perceel zijn mogelijk gemaakt. In het voorliggende bestemmingsplan is deze omgevingsvergunnning overgenomen.

Het perceel is in voorliggend bestemmingsplan - overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan - bestemd als 'Dienstverlening'. Aan het perceel is de aanduiding 'maatschappelijk' toegevoegd om maatschappelijke voorzieningen mogelijk te maken.

4.1.14 Luikerweg 55 en 68

De percelen ten zuiden van het perceel Luikerweg 55 en tussen de percelen Luikerweg 68 en 74 zijn in het bestemmingsplan 'Mozaïek' bestemd als 'Groen', 'Wonen' en 'Tuin'. Voor de locatie is in onderling overleg met de gemeente een stedenbouwkundige schets opgesteld. Op basis van de schets is het mogelijk om vier nieuwe woningen te realiseren. Het gaat om vier woningen van één of twee lagen met een kap. Uit ruimtelijk oogpunt zijn er geen bezwaren tegen het mogelijk maken van vier nieuwe woningen op deze locatie. In de ruimtelijke onderbouwing in bijlage 2 wordt ingegaan op de haalbaarheid van dit plan. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat er geen bezwaren zijn tegen het opnemen van deze ontwikkeling in voorliggend bestemmingsplan.

Om de woningen mogelijk te maken is de bestemming 'Wonen' opgenomen met twee bouwvlakken ten zuiden van het perceel Luikerweg 55, een bouwvlak ten westen van het perceel Korenstraat 40 en een bouwvlak op het perceel tussen Luikerweg 68 en 74. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen 6 respectievelijk 10 meter en per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan. Aan de voorzijde van de woningen is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5' opgenomen.

4.1.15 Maastrichterweg 51

Het perceel Maastrichterweg 51 is in het bestemmingsplan 'Hoge Akkers 1996' bestemd als 'Handel en dienstverlening'. Voor het perceel is een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een nieuwe brandweerkazerne. Ten behoeve van de omgevingsvergunning is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld. In voorliggend bestemmingsplan is de verleende omgevingsvergunning planologisch verankerd.

Voor het perceel Maastrichterweg 51 is de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen. Aan de zuidzijde van het perceel is een strook bestemd als 'Verkeer'. Ter plaatse van het nieuwe gebouw is een bouwvlak opgenomen met een maximale goot- en bouwhoogte van 6 respectievelijk 8 meter en een maximum bebouwingspercentage van 100 %. Aan de noordoostzijde van het perceel is ook een bouwvlak opgenomen met een maximale goot- en bouwhoogte van 3 meter. Ten behoeve van de bestaande slangentoren op het perceel is een bouwvlak opgenomen met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden'.

4.1.16 Maastrichterweg 127-129a

Het perceel Maastrichterweg 127-129 is in het bestemmingsplan 'Schaapsloop 2' deels bestemd als 'Wonen' en deels als 'Bedrijf' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opleggerstalling'. De opleggerstalling is echter niet gevestigd op de locatie van de bestemming 'Bedrijf', maar op het perceel ten zuiden van Maastrichterweg 127-129 (perceel F2632). In voorliggend bestemmingsplan is deze omissie hersteld.

In voorliggend bestemmingsplan is het deel van het perceel dat bestemd is als 'Bedrijf' overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan bestemd, met dien verstande dat de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opleggerstalling' van het perceel is verwijderd. Het bouwvlak en de maximale goot- en bouwhoogte zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. Het perceel F2632 is - overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan - bestemd als 'Agrarisch met waarden'. Aan het perceel is de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opleggerstalling' toegevoegd en het bestaande bijgebouw is aangeduid als 'opslag'. De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5' zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

4.1.17 Markt 51

Het perceel Markt 51 is in het bestemmingsplan 'Centrum' bestemd als 'Gemengd'. Voor het perceel is abusievelijk de aanduiding 'horeca tot en met categorie 5' opgenomen. Op het perceel is uitsluitend horeca in categorie 4 aanwezig. In voorliggend bestemmingsplan is deze omissie hersteld.

Het perceel Markt 51 is in voorliggend bestemmingsplan - overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan - bestemd als 'Gemengd' en aangeduid als 'cultuurhistorische waarden'. Het bouwvlak en de maximale goot- en bouwhoogte zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. De aanduiding 'horeca tot en met categorie 5' is vervangen door de aanduiding 'horeca tot en met categorie 4'. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

4.1.18 Norbertusdreef 2

Het perceel Norbertusdreef is in het bestemmingsplan 'Dommelen 2009' bestemd als 'Wonen' en deels aangeduid als 'zonder gebouwen'. Het bouwvlak op het perceel stemt niet overeen met het voorheen geldende bouwvlak en komt ook niet overeen met de feiltelijke situatie. In voorliggend bestemmingsplan is deze omissie hersteld en zijn de ruimere bouwmogelijkheden uit het voorheen geldende bestemmingsplan teruggebracht.

Het perceel Norbertusdreef 2 is in voorliggend bestemmingsplan - overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan - bestemd als 'Wonen'. Ter plaatse van de aanduiding 'zonder gebouwen' uit het vigerende bestemmingsplan is de bestemming 'Tuin' opgenomen. . Het maximum aantal wooneenheden en de maximale goot- en bouwhoogte zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. Het bouwvlak is - overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan - aangepast. De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

4.1.19 Peperstraat 2

Het perceel Peperstraat 2 is in het bestemmingsplan 'Centrum' bestemd als 'Gemengd'. Op het perceel is een café aanwezig. Het café is abusievelijk niet als zodanig bestemd. In voorliggend bestemmingsplan is deze omissie hersteld.

Het perceel Peperstraat 2 is in voorliggend bestemmingsplan - overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan - bestemd als 'Gemengd'. Het bouwvlak en de maximale goot- en bouwhoogte zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. De aanduiding 'horeca tot en met categorie 4' is toegevoegd, waarmee het bestaande café positief is bestemd. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

4.1.20 Markt 20-34

De percelen Markt 20 tot en met 34 zijn in het vigerende bestemmingsplan 'Centrum' en bestemd als 'Horeca'. Aan de voorzijde van deze percelen, binnen de bestemming 'Verkeer', zijn aanbouwen ten behoeve van terrassen gerealiseerd. Terrassen behorende bij een aansluitende horecabestemming zijn binnen de bestemming 'Verkeer' toegestaan. Er zijn echter geen bouwwerken voor de terrassen toegestaan. In voorliggend bestemmingsplan is een regeling opgenomen om de aanbouwen positief te bestemmen.

De terrassen behorende bij de percelen Markt 20 tot en met 34 zijn in voorliggend bestemmingsplan - overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan - bestemd als 'Verkeer'. Ter plaatse van de terrassen is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - aanbouw' toegevoegd. In de regels is vastgelegd dat ter plaatse van deze aanduiding aanbouwen ten behoeve van terrassen zijn toegestaan met een maximale goot- en bouwhoogte van 3 meter. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

4.1.21 De Vest 52

Het perceel De Vest 52 is in het bestemmingsplan 'Schaapsloop 1' bestemd als 'Bedrijventerrein'. Op het perceel is een bedrijfswoning aanwezig. Deze bedrijfswoning is abusievelijk niet als zodanig bestemd. In voorliggend bestemmingsplan is deze omissie hersteld.

Het perceel De Vest 52 is in het voorliggende bestemmingsplan - overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan - bestemd als 'Bedrijventerrein'. Aan het perceel is de aanduiding 'bedrijfswoning' toegevoegd.

4.1.22 De Vlaskker 3/ De Vlasroot 14

De percelen De Vlasakker 3 en De Vlasroot 14 zijn in het bestemmingsplan 'Warande' bestemd als 'Wonen' en 'Tuin' met een bouwvlak achter op het perceel De Vlasakker 3. De oorspronkelijke woning op dit perceel is inmiddels gesloopt. De gemeente heeft het voornemen om op de percelen De Vlasakker 3 en De Vlasroot 14 twee nieuwe vrijstaande woningen tussen de bestaande woningen mogelijk te maken. Uit ruimtelijk oogpunt zijn er geen bezwaren tegen het mogelijk maken van twee nieuwe woningen op deze locatie. In de ruimtelijke onderbouwing in bijlage 3 wordt ingegaan op de haalbaarheid van dit plan. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat er geen bezwaren zijn tegen het opnemen van deze ontwikkeling in voorliggend bestemmingsplan.

Om de woningen mogelijk te maken is de bestemming 'Wonen' opgenomen met een bouwvlak tussen de percelen De Vlasakker 1 en 5 en een bouwvlak tussen de percelen De Vlasroot 12 en 16. Dit bouwvlak is ter hoogte van de naastgelegen woningen gesitueerd. Het bouwvlak op het perceel De Vlasakker 3 is naar voren geschoven, omdat het oorspronkelijke bouwvlak te veel achter op het perceel gesitueerd was. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen 6 respectievelijk 10 meter en per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan. Aan de voorzijde van de woningen is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen.

4.1.23 Zandbergstraat 55-57

De percelen Zandbergstraat 55 en 57 zijn in het bestemmingsplan 'Wolberg' bestemd als 'Wonen' en 'Tuin'. Abusievelijk is ter plaatse van de bestaande woningen een te klein bouwvlak opgenomen, waardoor een deel van de hoofdgebouwen is weg bestemd. In voorliggend bestemmingsplan is deze omissie hersteld.

De percelen Zandbergstraat 55 en 57 zijn in voorliggend bestemmingsplan - overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan - bestemd als 'Wonen' en 'Tuin'. Het maximum aantal wooneenheden en de maximale goot- en bouwhoogte zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. Het bouwvlak is op de zijgevels van de bestaande hoofdgebouwen gelegd. De aanduiding 'monumentale boom' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4 zijn uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen.

4.1.24 Zeelberg 13-15

Op het perceel van Zeelberg 13 zijn twee schuren binnen de bestemming 'Wonen' aanwezig en één schuur in de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Abusievelijk zijn hiervoor geen bouwvlakken opgenomen. De schuur op het noordelijke deel binnen de bestemming 'Wonen' is groter dan op basis van de vergunning gebouwd mag worden. In overleg met de eigenaar is besloten om de schuur op het achterperceel in de bestemming 'Agrarisch met waarden' te slopen. Doordat hierdoor een dusdanige kwaliteitsslag wordt gemaakt, is ingestemd om een grotere schuur dan vergund binnen de bestemming 'Wonen' toe te staan. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om een schuur van 8x20 meter te bouwen, in plaats van de vergunde 8x16 meter.

Het perceel Zeelberg 15 is in dit Veegplan opgenomen, omdat Zeelberg 13 en Zeelberg 15 een gezamenlijk bouwvlak hebben. Om in de toekomst geen verwarring over het aantal woningen binnen het bouwvlak te laten ontstaan, zijn beide percelen opgenomen. Voor het perceel Zeelberg 15 vinden geen veranderingen plaats.

De percelen Zeelberg 13 en 15 zijn in voorliggend bestemmingsplan - overeenkomstig het vigerend bestemmingsplan - bestemd als 'Wonen', 'Tuin' en 'Agrarisch met waarden'. Op het perceel van Zeelberg 13 wordt de schuur, op het zuidelijke deel, conform vergunning aangeduid als 'bijgebouw'. De schuur op het noordelijke deel wordt verder achterop het perceel geplaatst, hierdoor komt de schuur verder van Zeelberg 11 af te liggen. De schuur krijgt de aanduiding 'bijgebouw'.

4.2 Fysieke milieuwaarden

4.2.1 Water

Algemeen

Mede ten gevolge van de waterproblemen die in een aantal winters aan het eind van de 20e eeuw in Nederland optraden ten gevolge van hevige regenval, is het besef gegroeid dat water een belangrijke plaats verdient in toekomstige ruimtelijke plannen. Om het hoofd te kunnen bieden aan zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling, nu en in de toekomst, is het van essentieel belang dat het waterbeheer een belangrijke plaats inneemt in de ruimtelijke ordening. Sleutelbegrippen hierbij zijn: meer ruimte voor water en waterbewust bouwen en inrichten.

Regelgeving

Directe aanleiding voor het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw (WB21)', is de zorg over het toenemende hoogwater in de rivieren, wateroverlast en de versnelde stijging van de zeespiegel. Het kabinet is van mening dat er een aanscherping in het denken over water dient plaats te vinden. Nadrukkelijker zal rekening moeten worden gehouden met de (ruimtelijke) eisen die het water aan de inrichting van Nederland stelt.

Het Watertoetsproces is verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (2003). Met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 is de wettelijk verplichte werkingsfeer van het Watertoetsproces beperkt tot bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en buitentoepassingsverklaringen. Bij landelijke, provinciale en gemeentelijke structuurvisies is het Watertoetsproces geen voorgeschreven onderdeel meer, maar in de praktijk zal daarbij ook de inbreng van de waterbeheerder gevraagd worden.

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In de Waterwet zijn alle vergunningen betreffende 'water' opgenomen. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.

De Watertoets

Onderdeel van het rijksbeleid is de invoering van de watertoets. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en buitentoepassingsverklaringen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies.

Onderzoek

Het plangebied betreft een van de woonwijken van Valkenswaard. In de huidige situatie bestaat het plangebied hoofdzakelijk uit wonen. Waterbeheerder in het plangebied is waterschap De Dommel. Binnen het plangebied zijn zover bekend geen aandachtspunten op het gebied van water aanwezig.

De volgende randvoorwaarden en uitgangspunten uit de Handreiking watertoets (versie mei 2015) van waterschap De Dommel zijn van toepassing op eventuele nieuwe ontwikkelingen of ver(nieuw)bouw binnen het plangebied:

  • Voor hemelwater vraagt het waterschap om onderstaande voorkeursvolgorde toe te passen, waarbij optie 1 het meest wenselijk en optie 5 het minst wenselijk is:
    • 1. hergebruik;
    • 2. vasthouden / infiltreren;
    • 3. bergen;
    • 4. afvoeren naar oppervlaktewater (direct of indirect);
    • 5. afvoeren naar de riolering.
  • De initiatiefnemer dient deze voorkeursvolgorde te doorlopen en te beargumenteren voor welke optie wordt gekozen. 'Vasthouden' betekent infiltratie in de bodem. Als hergebruik en (volledige) infiltratie niet mogelijk zijn, is afvoer naar een oppervlaktewater / riolering mogelijk. In dit geval kan een compenserende berging noodzakelijk zijn. Bij een compenserende berging kan worden gedacht aan een vijver een infiltratievoorziening of buffersloot met een geknepen afvoer naar een watergang.
  • Gemeenten stellen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid eisen aan de afvoer van hemelwater.
  • Voor hemelwaterafvoer naar oppervlaktewater gelden de bepalingen uit de Keur 2015 van het Waterschap; art. 15 van de Algemene regels resp. art. 13 van de Beleidsregels.
  • In de waterparagraaf dient duidelijk te worden welk type infiltratie- en/of bergingsvoorziening wordt toegepast. Middels een tekening kan inzicht worden gegeven in de locatie en het ruimtebeslag van de voorziening(en). Hierbij dient aandacht te worden besteed aan de leegloop en overstort van de voorziening. Tevens dient u inzichtelijk te maken dat door de (nood)nieuwe ontwikkeling er geen problemen elders worden veroorzaakt.
  • Bij de inrichting, bouw en beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen te worden toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Conform de waterkwaliteitstrits, 1. schoonhouden 2. scheiden 3. zuiveren, dienen de mogelijkheden voor bronmaatregelen (schoonhouden) te worden onderzocht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan zorgvuldige materiaalkeuze (pakket duurzaam bouwen), geen blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood aan hemelwater en een verantwoord beheer van de openbare ruimte (weg- en groenbeheer).

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt een aantal kleine aanpassingen en drie nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De watertoets voor deze locaties waar woningbouw plaatsvindt zijn in de bijlagen 1 en 2 opgenomen. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid het onderhavige bestemmingsplan. Deze waterparagraaf en de waterparagrafen uit de bijlagen worden voorgelegd aan het waterschap.

4.2.2 Bodem

Algemeen

De tijd dat elke vervuiling moest worden aangepakt ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico's voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico's te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico's (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen.

Op dit moment is er sprake van een omslag van saneren naar beheren en behoeven alleen de zogeheten "ernstige vervuilingen" in meer of mindere mate aangepakt te worden. De maatregelen worden daarbij afgestemd op de functie.

Regelgeving

Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voorliggend bestemmingsplan regelt de bestaande situatie, uitvoering van bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Omdat er wel een signaalfunctie van het onderzoek uit kan gaan, wordt een onderzoek naar de kwaliteit van de bodem in het plangebied uitgevoerd.

Onderzoek

Voor locaties waar nieuwe (woning)bouwmogelijkheden zijn opgenomen, is een bodemonderzoek (conform NEN 5740) nodig om eventuele bodem- en/of grondwaterverontreinigingen in kaart te brengen. Wanneer een ontwikkeling geen bestemmingswijziging tot gevolg heeft, is geen bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan nodig; de bodem wordt in dat geval geschikt geacht voor de toegestane functie. Het bodemonderzoek wordt in die gevallen uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Gemeente Valkenswaard heeft een bodemkwaliteitskaart en bodembeleid. In combinatie met deze stukken kan worden volstaan met een historisch bodemonderzoek volgens NEN5725. Dit geldt niet voor verdachte locaties. Voor verdachte locaties blijft een verkennend bodemonderzoek volgens NEN5740 noodzakelijk. Het voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen rechtstreeks mogelijk. Een bodemonderzoek voor het bestemmingsplan is derhalve niet aan de orde.

Conclusie

In dit bestemmingsplan worden voornamelijk kleinschalige aanpassingen mogelijk gemaakt. Alleen ter plaate van Luikerweg 55 is deels sprake van een functiewijziging. Voor deze locatie is een bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage X). Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.2.3 Flora en fauna

Algemeen

Natuur en groen wordt over het algemeen positief gewaardeerd. Zowel in als buiten de stad vertoeven veel mensen in hun vrije tijd graag in de bossen en de parken in en rond de stad. De aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een woongebied. Ook de aanwezigheid van dieren, bijvoorbeeld vogels, in de stad wordt over het algemeen als positief ervaren. De aanwezigheid van voedsel-, nest- en rustgebied is voor deze dieren van essentieel belang.

Regelgeving

De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in de structuurvisie is vastgelegd.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Speciale beschermingszones maken onderdeel uit van een samenhangend Europees ecologisch netwerk: Natura 2000. Dit netwerk is vergelijkbaar met de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur, echter op Europees niveau.

Ecologische Hoofdstructuur

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.

Flora en fauna

Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van wilde dier- en plantensoorten. In de wet zijn de voormalige Jacht- en Vogelwet opgenomen, alsmede de soortbeschermingsparagrafen uit de Natuurbeschermingswet. Tevens is een deel van de verplichtingen op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn opgenomen. De Flora- en faunawet verbiedt om dieren te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren. Ook legt de wet de zorgplicht van de burger voor de flora en fauna vast. Er zijn vrijstellingsbepalingen, onder andere in verband met de jacht en de schadebestrijding. Afwijkingen van de verbodsbepalingen zijn mogelijk indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Onderzoek

Ten westen en oosten van Valkenswaard ligt het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux. Alle planlocaties liggen buiten de grenzen van het Natura 2000-gebied en er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die van invloed zouden kunnen zijn op dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPveegplaninbbkom-VA01_0004.jpg"

Afbeelding 4: Natura 2000 (http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000)

Rondom Valkenswaard bevindt zich EHS (zie afbeelding 5). Voor wat betreft de EHS is er alleen bij directe aantasting sprake van vervolgstappen, waaronder compensatie. Voorliggend bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk in of nabij de EHS, er is derhalve geen sprake van aantasting van de EHS. Significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS in de nabijheid van het plangebied kunnen worden uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPveegplaninbbkom-VA01_0005.png"

Afbeelding 5: Ecologische Hoofdstructuur (http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000)

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2', de bijlagen 1 soorten van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijnt (tezamen tabel 3) en met vogels. Van deze laatste groep is een lijst opgesteld met vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn en een lijst met vogels waarbij inventarisatie gewenst is. Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op dan dient er gekeken te worden of er passende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen. Met passende maatregelen kan de aanvraagprocedure voor een ontheffing voorkomen worden. Voor soorten van 'tabel 2' geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door het ministerie goedgekeurde gedragscode. Als passende maatregelen niet mogelijk zijn dan dient er een ontheffing aangevraagd te worden op grond van een belang behorende bij het beschermingsregime waaronder de soort beschermd wordt.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt een aantal kleine aanpassingen en drie nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Voor deze locaties waar woningbouw is voorzien is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in bijlage 1 en 2. Flora en fauna leveren geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling.

4.2.4 Wegverkeerslawaai

Algemeen

Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot steeds meer klachten. In een aantal gevallen wordt de gezondheid beïnvloed door geluid. Hoge geluidsniveaus kunnen het gehoor beschadigen en ook de verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. Door de toename van het geluid in de omgeving, wordt de behoefte aan stilte steeds meer als een noodzaak gevoeld.

Regelgeving

De Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang.

Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar vier bronnen van geluid, namelijk:

  • wegverkeerslawaai;
  • spoorlawaai;
  • industrielawaai;
  • vliegtuiglawaai.

Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Vliegtuiglawaai wordt geregeld in de Luchtvaartwet. Er liggen geen geluidszones van het spoorlawaai, industrielawaai en vliegtuiglawaai over het plangebied, waardoor deze niet nader beschouwd worden. Op het aspect wegverkeerslawaai wordt hier nader ingegaan.

Onderzoek

Voor het wegverkeerslawaai is de Wet geluidhinder (Wgh) het wettelijke kader. In deze wet is onder ander vastgelegd welke geluidniveaus op de gevel van nieuwe woningen, ten gevolge van wegverkeer, maximaal toelaatbaar zijn. In beginsel geldt dat de geluidsbelasting op nieuwe woningen niet meer mag bedragen dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Op grond van artikel 76, lid 1 van de Wet geluidhinder dienen bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan de grenswaarden van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Volgens artikel 76, lid 3 geldt deze verplichting niet voor situaties waarin op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan de weg en de woningen en/ of andere geluidgevoelige gebouwen aanwezig zijn (bestaande situatie). Dit houdt in dat bij zogenaamde conserverende bestemmingsplannen geen toetsing aan de grenswaarde hoeft plaats te vinden.

Voorliggend bestemmingsplan is een overwegend conserverend bestemmingsplan. In het plan wordt slechts een enkele nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is alleen voor deze woningen noodzakelijk. Voor het overige staat de Wet geluidhinder de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt twee nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk. De onderzoeken voor deze locaties zijn in bijlage 1 en bijlage 2 opgenomen. Uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting op de vier geprojecteerde woningen aan de Luikerweg de voorkeursgrenswaarde overstijgt tot maximaal 60 dB. Voor deze woningen zullen hogere waarden verleend moeten worden om het plan uitvoerbaar te maken.

Voor de ontwikkeling aan de Vlasakker geldt dat de woningen worden gesitueerd buiten de wettelijke geluidzone van wegen, waardoor toetsing aan de normen van de Wet geluidhinder niet van toepassing is. Gezien de geringe verkeersintensiteit op De Vlasroot en De Vlasakker is de geluidbelasting ten gevolge van deze aanliggende 30 km/uur wegen op de nieuwe woningen laag. Er is dus sprake van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat bij de nieuw te realiseren woningen ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai.

4.2.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

Regelgeving

De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Titel 5.2 Wet milieubeheer handelt over luchtkwaliteit, daarom staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden, waarbij getoetst wordt aan de normen.

Onderzoek

In dit bestemmingsplan worden voornamelijk kleinschalige aanpassingen mogelijk gemaakt. Ter plaate van Luikerweg 55 worden 4 woningen mogelijk gemaakt en ter plaatse van De Vlasakker 3/ De Vlasroot 14 worden 2 woningen mogelijk gemaakt. Het aantal nieuwe woningen blijft ruimschoots onder de drempel van 1.500 woningen. Een onderzoek naar luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt. Hiermee wordt voldaan aan artikel 5.16 lid c van de Wet milieubeheer. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.2.6 Milieuhygiënische aspecten bedrijven

Algemeen

De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.

Regelgeving

Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden.

In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:

  • Categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter;
  • Categorie 2 grootste afstand 30 meter;
  • Categorie 3 grootste afstanden 50 en 100 meter;
  • Categorie 4 grootste afstanden 200 en 300 meter;
  • Categorie 5 grootste afstanden 500, 700 en 1000 meter.

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning. De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

Onderzoek

De in het plangebied aanwezige bedrijfsactiviteiten zijn bestemd conform het geldende bestemmingsplan of conform de verleende vergunning. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe bedrijfsactiviteiten mogelijk.

Het zoneringsonderzoek dat is uitgevoerd voor het bestemmingsplan Schaapsloop 1 bevatte een omissie. Abusievelijk waren de woningen aan de Zandbergstraat 35 t/m 65 niet meegenomen. De zonering is opnieuw bepaald en heeft er toe geresulteerd dat op het perceel John F. Kennedy 3 de toelaatbare bedrijfsactiviteiten zijn teruggebracht naar categorie 3.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPveegplaninbbkom-VA01_0006.png"

Afbeelding 6: milieuzonering Schaapsloop 1

Het bestemmingsplan maakt wel twee nieuwe woningbouwontwikkelingen mogelijk. In de ruimtelijke onderbouwingen die als bijlage 1 en 2 zijn opgenomen, is onderzocht in hoeverre bedrijfsactiviteiten hinder veroorzaken ter plaatse van de nieuwe woningen en in hoeverre bedrijven beperkt worden door de nieuwe woningen.

Conclusie

Uit de uitgevoerde onderzoeken ten behoeve van de ontwikkelingen kan worden geconcludeerd dat bedrijvigheid geen hinder oplevert voor de beoogde ontwikkelingen.

4.2.7 Externe veiligheid

Algemeen

In het kader van de bestemmingsplanprocedure moet het aspect externe veiligheid onderzocht worden. Hierbij dienen de risico's in beeld gebracht te worden die het gevolg zijn van opslag, vervoer of verwerking van gevaarlijke stoffen. Risicobronnen zijn bijvoorbeeld vervoersassen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, buisleidingen en risicovolle inrichtingen.

Externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans.

Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven in de vorm van contouren rond een risicobron. Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek: de fN-curve. Deze curve geeft aan hoe groot de kans is op een ongeval met een bepaald aantal slachtoffers. De plaatsgebonden risicocontouren en de fN-curve zijn weergegeven in afbeelding x.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPveegplaninbbkom-VA01_0007.png"

Afbeelding 7: Plaatsgebonden risicocontouren en fN-curve

Binnen de plaatsgebonden risicocontouren bestaat een bepaald risico te overlijden als gevolg van een calamiteit. Binnen deze contouren gelden harde bouwrestricties. Deze restricties kunnen per risicobron verschillen.

De hoogte van het groepsrisico wordt niet alleen bepaald door de aard van de risicobron, maar ook door het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied daarvan. Bij veel ruimtelijke besluiten moet de hoogte van dit groepsrisico verantwoord worden. Dit noemt men de verantwoordingsplicht van het groepsrisico.

Regelgeving

Besluit externe veiligheid

Sinds 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Het Bevi is van toepassing op vergunningsplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven en wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten.

Uit het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het projectgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet een verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Ten behoeve van de verantwoording groepsrisico is advies gevraagd en ontvangen van de regionale brandweer.

Onderzoek

In dit bestemmingsplan worden voornamelijk kleinschalige aanpassingen mogelijk gemaakt. Uitsluitend ter plaatse van Luikerweg 55 en De Vlasakker 3/ De Vlasroot 14 worden nieuwe kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Deze locaties liggen echter niet in het invloedsgebied van rsiciovolle inrichtingen, van transportroutes en van leidingen. Een onderzoek naar externe veiligheid is derhalve niet aan de orde.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.2.8 Kabels en leidingen

Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de vele functies binnen het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels en leidingen. Sommige van deze kabels en leidingen vereisen een bepaalde afstand tot gevoelige functies. Binnen het plangebied zijn geen ruimtelijk relevante kabels en leidingen aanwezig.

4.3 Historische kwaliteit

4.3.1 Archeologie

Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Het Verdrag van Malta (ook wel Verdrag van Valletta genoemd) is geïmplementeerd in de Monumentenwet. De wet op de archeologische monumentenzorg is in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. Op 1 september 2007 is de wet als onderdeel van de monumentenwet in werking getreden. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische materiaal in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Het is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden. Dit was in de voorgaande periode reeds een gebruikelijke praktijk.

Door SRE is voor de Kempen en A2-gemeenten, waaronder Valkenswaard, een archeologische beleidskaart opgesteld. In het plangebied gelden diverse archeologische verwachtingen, te weten categorie 1, 2, 3, 4, 5 en 6. Voor de gebieden met waarde is om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen een bestemming 'Waarde - Archeologie' passend bij de aanwezige waarden opgenomen. Onderstaand zijn per categorie de uitgangspunten van de bestemming 'Waarde Archeologie' opgenomen:

  • A. Categorie 1: Beschermde archeologische monumenten. Archeologische resten die vanuit nationaal of gemeentelijk oogpunt behouden dienen te blijven en daarom als monument beschermd zijn ingevolge de Monumentenwet 1988 (voor Rijksmonumenten) of de gemeentelijke Archeologieverordening. De wettelijke bescherming verbiedt hier de meeste bodemverstorende activiteiten, tenzij de Minister van OC&W of het College van B&W van de gemeente hiervoor vooraf vergunning verleent.
  • B. Categorie 2: Gebied van archeologische waarde. In deze gebieden is bij eerdere onderzoeken reeds aangetoond dat er concentraties archeologische resten voorkomen die als behoudenswaardig gekarakteriseerd kunnen worden. In deze gebieden is dus sprake van vastgestelde archeologische waarden. De archeologische resten op deze terreinen zijn echter minder geconcentreerd dan bij de vorige categorie en bovendien is vaak niet exact bekend waar de resten zich bevinden. Bodemingrepen zijn in principe niet toegestaan. Vanwege de aanwezige archeologische waarden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 100 m² en dieper gaan dan 0,3 m onder maaiveld.
  • C. Categorie 3: Gebied met een hoge archeologische verwachting, historische kern. Het gaat hier om de oude en de vermoedelijk nog oudere verschoven woonkernen en gehuchten, waar op basis van historische bronnen, oude kaarten en nog aanwezige bebouwing een hoge archeologische verwachting geldt. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een vergunning vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 250 m² en dieper gaan dan 0,3 m –mv.
  • D. Categorie 4: Gebied met een hoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 500 m² en dieper gaan dan 0,3 m of 0,5 m bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 1000 m2.
  • E. Categorie 5: Gebied met een middelhoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw, en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een middelhoge archeologische verwachting. Deze zones en gebieden waren net als de gebieden met een hoge verwachting in principe geschikt voor bewoning. De kans op het aantreffen van vondsten is hier echter kleiner, doordat de dichtheid aan vindplaatsen beduidend lager is dan in de gebieden met een hoge verwachting. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 2500 m² en dieper gaan dan 0,3 m of 0,5 m bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 5000 m2.
  • F. Categorie 6: Gebied met een lage archeologische verwachting. Het gaat hierbij om gebieden waar op archeologische en landschappelijke gronden de kans op behoudenswaardige archeologische relicten klein wordt geacht. Om die reden is een archeologisch onderzoek alleen vereist bij bestemmingsplanwijzigingen en omgevingsvergunningen t.b.v. de activiteit ruimtelijke ordening van projectgebieden die groter zijn dan 25.000 m² en dieper gaan dan 0,4 m onder maaiveld. Ook zal bij m.e.r. plicht nader onderzoek worden verlangd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPveegplaninbbkom-VA01_0008.jpg"

Afbeelding 8: Uitsnede archeologische beleidskaart

Wanneer een ontwikkeling is voorzien, conform de mogelijkheden in het bestemmingsplan, in het deel van het plangebied met een archeologische verwachtingswaarde dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

4.3.2 Cultuurhistorie

Door SRE is tevens een cultuurhistorisch beleidskaart opgesteld. Op onderstaande afbeelding zijn de cultuurhistorisch waardevolle elementen in de bebouwde kom van Valkenswaard weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPveegplaninbbkom-VA01_0009.jpg"

Afbeelding 9: Uitsnede cultuurhistorische beleidskaart

Een aantal objecten binnen de bebouwde kom van Valkenswaard is als cultuurhistorisch waardevol aangemerkt, maar deze zijn nog niet planologisch verankerd in een bestemmingsplan. Het gaat om de volgende objecten:

adres   omschrijving  
Bosstraat 85   muur aan de Leenderweg  
Dommelseweg 4   semi-vrijstaand tweelaags woonhuis onder zadeldak met stijlkenmerken Amsterdamse School (1929-1930)  
Eindhovenseweg 24B-26   assymetrisch tweelaags winkeldpand met stijlkenmerken van de Art Nouveau uitingsvorm (1905)  
Hofstraat 14   tweelaagse voormalige stoomschoenfabriek "De Komeet" van de gebroeders Bots onder platdak (1911)  
Julianastraat 12   Protestantse Ontmoetingskerk, gebouwd als Gereformeerde kerk, naar een ontwerp van de architecten Bom en Ingwersen in de "Shake-hands bouwstijl" (1960-1962)  
Karel Mollenstraat Zuid ong.   kapel  
Kromstraat 57   langgevelboerderij onder mansardedak, links het stalgedeelte, rechts het woonhuis (1932-1935)  
Leenderweg 11A-13   tweelaags winkel-woonhuis onder mansardedak (1901-1902)  
Leenderweg 13A-13B-15   tweelaags winkel-woonhuis, hoekpand onder samengesteld dak (1910)  
Leenderweg 84   voormalige sigarenfabriek (1932)  
Leenderweg 121   eenlaagse middenstandswoning onder mansardedak (1900-1910)  
Markt 11-11A-13   rijtje van drie woonhuizen onder mansardedak, gelegen aan de zuidzijde van de zogeheten 'Kleine Markt' ('Verzetstrijdersplein') in een gebied waar voornamelijk villabebouwing staat van rond de eeuwwisseling (1892)  

Voor deze objecten is de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding geldt een sloopregeling. Voor de locaties Bochtakker 2/ Reisvennestraat 21, Maastrichterweg 51, Markt 9 en Markt 51 was in het vigerende bestemmingsplan al een aanduiding 'cultuurhistorische waarden' opgenomen. Deze aanduidingen zijn overgenomen in voorliggend bestemmingsplan. In bijlage 4 is een uitegbereide beschrijving van de cultuurhistorisch waardevolle panden opgenomen.

Van de volgende panden is de aanduiding 'cultuurhitorische waarden' verwijderd:

  • Dommelseweg 2;
  • Maastrichterweg 13;
  • Markt 2.

Dommelscheweg 2

Aan het pand hebben vele moderne ingrepen plaatsgevonden, zoals een nieuw dak en de topgevels aan de zijgevels. Het vormt nog steeds en fraai ensemble met de omliggende bebouwing in dit deel van het dorp. De A2-Erfgoedcommissie heeft in haar vergadering besloten de 'sterstatus' van het pand te laten vervallen. Derhalve is in het voorliggende bestemmingsplan de aanduiding 'cultuurhistorisch waardevol' verwijderd.

Maastrichterweg 13

Het pand heeft cultuurhistorische waarde vanwege de historie en de functies van het complex. Oorspronkelijk betrof het een vakbondsgebouw, later is het een noodkerk geweest en momenteel is het in gebruik als theater. Het pand heeft echter door de vele verbouwingen veel van de originele kenmerken verloren en aan authenticiteit ingeboet. De A2-Erfgoedcommissie heeft in haar vergadering besloten de 'sterstatus' van het pand te laten vervallen. De aanduiding 'cultuurhistorische waarde' is daarom verwijdert in het voorliggende plan.

Markt 2

Markt 2 is abusievelijk in het vigerende bestemmingsplan opgenomen als cultuurhistorisch waardevol. De oorzaak is een vernummering in het verleden. Het tegenoverliggende perceel ('t Weerderhuys) had voorheen het adres Markt 2 (nu Markt 1). In het voorliggende bestemmingsplan is dit hersteld.

4.3.3 Monumenten

In het plangebied zijn twee gemeentelijke monumenten aanwezig. Het betreft een woning aan de Dommelseweg 141 en de oude begraafplaats aan de Kerkhofstraat. Het pand aan de Domelseweg is rond circa 1900 gerealiseerd en heeft een wolfsdak met een aanbouw onder een zadeldak en bijzondere metselwerkversieringen. Hoe oud de begraafplaats is, is niet met zekerheid bekend. Wel zeker is dat hier kort voor 1500 de middeleeuwse kerk van Valkenswaard werd gebouwd. Deze kerk is in gebruik gebleven tot 1860 toen er een nieuwe kerk op de Markt in gebruik werd genomen. De contouren van de kerk zijn in de vorm van bestrating herkenbaar gemaakt. Diverse keren werd de begraafplaats uitgebreid. Sinds 1900 is er een afzonderlijke protestantse begraafplaats. In die tijd werd de begraafplaats voor de eerste keer grootschalig uitgebreid door de aanleg van een afzonderlijke katholieke begraafplaats.

Ter bescherming van de monumenten is de aanduiding 'cultuurhistorische waarde' opgenomen.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

5.1 Handhaving

Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. De begrippen toezicht en handhaving definiëren wij als "elke handeling van de gemeente die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding daarvan te beëindigen".

Handhaving van het ruimtelijke beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Artikel 7.1 Wro bepaalt dat burgemeester en wethouders zorg dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de Wro. Uitvoering van de bestuursrechtelijke handhaving geschiedt conform de gemeentelijke handhavingsstrategie, die opgenomen is in het handhavingsbeleidsplan.

Daarnaast vallen overtredingen van het bestemmingsplan onder de Wet op de economische delicten. Het betreft hier de activiteiten die in de planregels worden genoemd onder gebruiksverbod en bouwverbod. Deze strafrechtelijke handhaving is in het leven geroepen om ernstige onomkeerbare gevolgen, zoals het afbreken van monumentale panden, te voorkomen.

Als een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld en op termijn een ander ruimtelijk rechtsregiem gaat gelden, dient de gemeente op een bepaald ijkmoment inzicht te hebben, wat er feitelijk aan bouwwerken in een gebied aanwezig is, hoe deze en de onbebouwde omgeving worden gebruikt. Dit wordt bij het opstellen van het bestemmingsplan geïnventariseerd.

Reeds bij de totstandkoming van een bestemmingsplan dient terdege aandacht te worden besteed aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Om een goed handhavingsbeleid mogelijk te maken moeten doelstellingen duidelijk aangegeven worden. Op basis van een risico-analyse en aandachtspunten worden prioriteiten gesteld en wordt de handhavingsorganisatie zodanig ingericht dat gestelde doelen bereikt kunnen worden.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan. Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. Met het oog hierop heeft de wet in de bestemmingsplanprocedure in ieder geval een aantal verplichte inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Uiteraard kan niet een ieder zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
  • 3. Inzichtelijke en realistische regeling. Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dit houdt in: helder van opzet, niet onnodig beperkend of inflexibel en goed controleerbaar. De regels behoren dan ook niet meer dan noodzakelijk is te regelen.
  • 4. Actief handhavingsbeleid. Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien deze maatregelen achterwege blijven, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid. De rechtssituatie gaat specifiek een rol spelen als in het kader van toezicht en handhaving teruggegrepen moet worden op het overgangsrecht, zoals dat in het geldend bestemmingsplan is beschreven. Op grond van het overgangsrecht is met objectieve feiten vast te stellen hoe de rechtssituatie is en of er bouw- en of gebruiksregels worden overtreden.

Door een inzichtelijk plan te maken is zoveel mogelijk evenwicht gezocht tussen de zeer diverse waarden die beschermd moeten worden, de verschillende ontwikkelingen die mogelijk zouden moeten zijn, de voorwaarden die daarbij dan gesteld moeten worden, en de afstemming met de beleidslijnen van bijvoorbeeld waterschap, provincie, etc..

Handhaving van gebruiks- en aanlegregels wordt algemeen als knelpunt ervaren. Teneinde de handhaafbaarheid te bevorderen worden de aanwezige kwaliteiten zo specifiek mogelijk op de verbeelding weergegeven.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van karakter, waarbij de bestaande, feitelijke situatie wordt vastgelegd, met uitzondering van illegale situaties die vanuit ruimtelijk oogpunt niet gewenst zijn. De aanwezige ruimtelijke en functionele kwaliteit zal behouden blijven. De Wro maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer deze planologisch mogelijk worden gemaakt in een bestemmingsplan en een wijziging van een bestemmingsplan. Bij ministeriële regeling is vastgesteld dat indien in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake is van een ontwikkeling als hiervoor bedoeld, maar slechts sprake is van een onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan, deze dan niet vallen onder de exploitatiewetgeving.

Het onderhavige bestemmingsplan maakt twee bouwplannen als bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening mogelijk. Voor een onderbouwing van het kostenverhaal van deze ontwikkelingen wordt verwezen naar bijlage x en x. Er is geen aanleiding om een exploitatieplan op te stellen.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridisch bindende regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten bebouwing. De verbeelding is samen met de regels het juridisch bindend kader van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Voor de opzet en inhoud van de regels is aansluiting gezocht bij het 'Handboek digitale bestemmingsplannen Gemeente Valkenswaard v 4.0' en de daarin opgenomen set planregels. Waar nodig zijn de regels aangevuld of aangepast, zodat de vigerende bouw- en gebruiks-rechten zoveel mogelijk zijn gerespecteerd.

De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 geeft een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen. Artikel 2 geeft aan hoe bepaalde afstanden, maten, oppervlakte en inhoud gemeten moeten worden.

In hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Per bestemming wordt aangegeven welke functies en doeleinden op de gronden toelaatbaar zijn en wat er hoe er mag worden gebouwd. Ook dubbelbestemmingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen.

In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld, waarbij onder andere gedacht moet worden aan de anti-dubbeltelbepaling en de algemene afwijkingsregels.

Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.

6.2 Artikelsgewijze toelichting

In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.

6.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In dit artikel worden de begrippen nader omschreven die gebruikt worden in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Bouwperceel
In feite is het bouwperceel het stuk grond, dat bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning moet worden aangemerkt als behorende bij de aangevraagde bebouwing. Let op: indien bij een woning een deel van een aangrenzende bestemming 'Groen' bij de aanvraag is opgegeven als bouwperceel, dan dient deze aanvraag toch beoordeeld te worden zonder dit gedeelte. Meten dient beperkt te zijn tot de bestemming waarvoor de regeling geldt.

Het begrip 'bouwperceel' kan nodig zijn om het toelaatbare bebouwingsareaal rechtvaardig per vestiging, per bedrijf, per beheerseenheid of per wooneenheid etc. te verdelen. Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming kan in bepaalde gevallen meerdere bouwpercelen omvatten. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor bij huurcomplexen die als eengezinswoningen in een rij gerealiseerd zijn. In dit geval moet aan het begrip perceel en andere betekenis worden toegekend dan normaal in het eigendomsrecht geldt.

Voorgevelrooilijn
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking is getreden, regelt een groot aantal omgevingsvergunningsvrije bouwwerken. Om te bepalen of een bepaald bouwwerk vergunningsvrij is, wordt in een aantal gevallen gebruik gemaakt van het begrip voorgevelrooilijn. De wet voorziet echter niet in een begripsbepaling, maar verwijst hierbij onder andere naar het bestemmingsplan. Daarom is het begrip voorgevelrooilijn opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan maakt gebruik van bouwvlakken, waarbinnen de hoofdbebouwing met bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mag worden. De voorgevelrooilijn wordt gevormd door de grens van het bouwvlak die is gericht naar het openbaar gebied (bijvoorbeeld een weg of groenvoorziening) en het verlengde van die grens. Bij een hoekperceel wordt ook de zijdelingse bouwgrens die naar het openbaar gebied is gericht en het verlengde daarvan gezien als voorgevelrooilijn.

Wijze van meten

In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.

Goothoogte en bouwhoogte van een bouwwerk
Het reguleren van bouwvolumes kan op verschillende manieren plaatsvinden. In het verleden werd hierbij in Valkenswaard het begrip goothoogte als belangrijkste factor gehanteerd. In de nieuwe bestemmingsplansystematiek wordt naast de goothoogte ook een maximale bouwhoogte opgenomen. Met name het begrip goothoogte behoeft enige toelichting.

De onderliggende gedachte bij het begrip goothoogte is een stapeling van bouwmassa's in een hoofdvolume (basismassa) met daarop mogelijk een secundair volume in de vorm van een kapconstructie of daarmee vergelijkbare dakafdekking. Vaak is het onderscheid tussen beide bouwmassa's niet voor de volle honderd procent eenduidig.
Met de goothoogte wordt beoogd de maximale hoogte van de basismassa te reguleren. De te toetsen hoogte moet dan ook plaatsvinden aan de hand van de goothoogte die representatief kan worden geacht voor de basismassa. Ter illustratie zijn in afbeelding 9 enkele voorbeelden geschetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPveegplaninbbkom-VA01_0010.jpg"

Afbeelding 10: Goot- en bouwhoogte van een bouwwerk

Bij bijbehorende bouwwerken geldt in principe dezelfde filosofie. Verder wordt daarbij aanvullend een maximale dakhelling voorgeschreven om het éénlaagse karakter te benadrukken, mede om de belendende (woon-)percelen een bescherming in hun woon-en/of gebruiksgenot te bieden. Uitgangspunt is te voorkomen, dat belendingen worden geconfronteerd met relatief lange wanden die hoger zijn dan drie meter. Beperkte topgevels zijn acceptabel. De dakhelling heeft bovendien de functie van regulerende factor in de zon-/lichtbelemmering. In afbeelding 10 zijn enkele illustraties van deze situaties gegeven. Daarbij zijn ook bouwwerken geschetst, waarvan de ontwikkeling niet moet plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPveegplaninbbkom-VA01_0011.png"

Afbeelding 11: Goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken

6.2.2 Bestemmingen

De regels in verband met de bestemmingen kennen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. Voor een aantal bestemmingen zijn daarbij specifieke gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkingsbevoegdheid.

De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden benoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, die correspondeert met een functieaanduiding op de verbeelding.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen.

In dit bestemmingsplan worden de volgende bestemmingen gebruikt:

Artikel 3 Agrarisch
Basis voor dit artikel zijn de bestaande mogelijkheden op grond van het vigerende bestemmingsplan. Deze gronden zijn bestemd voor agrarische activiteiten. Ter plaatse van de betreffende aanduiding zijn een bedrijfswoning en een afhankelijke woonruimte toegestaan.Er zijn uitsluitend gebouwen toegestaan binnen het bouwvlak.

Wat seizoensarbeiders betreft wordt in dit plan een afwijkingsmogelijkheid geboden. De regeling ziet er op toe om te voorzien in de behoefte aan huisvesting van tijdelijke werknemers tijdens de piekperioden van een bedrijf. De woonvoorzieningen mogen structureel van aard zijn, maar de bewoning (het gebruik) zelf mag maximaal 8 maanden per jaar zijn.Het gaat dan om navolgende voorzieningen:

  • huisvesting op eigen bedrijf door het verbouwen van een eigen bedrijfsgebouw;
  • huisvesting op eigen bedrijf door logies in de eigen bedrijfswoning;
  • woonunits op eigen bedrijf (maximaal 2 per bedrijf).


Het plaatsen van woonunits wordt daarbij pas toegestaan indien blijkt dat de woonvoorzieningen niet zijn te realiseren door het verbouwen van een eigen bedrijfsgebouw op het eigen bedrijf of door logies te bieden in de eigen bedrijfswoning op het eigen bedrijf. Vanwege de uitstraling naar de omgeving wordt het maximaal te plaatsen units beperkt tot maximaal twee voor het eigen bedrijf. Er dient te worden voorzien in een gebiedseigen landschappelijke inpassing.

Artikel 4 Agrarisch met waarden

Deze gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische activiteiten en voor het herstel en/of ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden. Ter plaatse van de betreffende aanduiding zijn een agrarisch hulpgebouw, dagrecreatie en een opleggerstalling toegestaan. Uitsluitend ter plaatse van deze aanduidingen mag worden gebouwd.

Artikel 5 Bedrijf

Deze bestemming is gelegd op gronden in voornamelijk de bebouwde kom, waar meestal verspreid gelegen productiebedrijven en ambachtelijke en vervoersbedrijven voorkomen. Handelsbedrijven, magazijnen en opslagplaatsen en garagebedrijven worden ook onder deze bestemmingsomschrijving begrepen. Agrarische bedrijven, kantoren, kinderdagverblijven en peuterspeelzalen worden, voor zover zij geen onderdeel uitmaken van de toegelaten hoofdfunctie en daaraan niet ondergeschikt zijn, niet tot de bestemming 'Bedrijf' gerekend.

De bestemming is bedoeld voor bedrijven voor zover deze behoren tot milieucategorie 1 en 2 van de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten alsmede daarmee naar aard en milieu-invloed vergelijkbare bedrijven of inrichtingen. Deze staat vindt zijn oorsprong in modelrichtlijnen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (Handreiking Bedrijven en milieuzonering (Groene Boekje), uitgave 2009).

In de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn de bedrijven geclassificeerd. Daarbij is uitgegaan van de meest relevante milieucomponenten (geur, stof, geluid en gevaar) van een bedrijf met de daarbij geldende afstandsnormen. Leveren bedrijven een beperkte milieuhinder op, dan zijn ze doorgaans aangeduid met categorie 2. Over deze kwalificatie naar milieuzwaarte is al geschreven in paragraaf 4.2.6 Milieuhygiënische aspecten bedrijven. De Staat van Bedrijfsactiviteiten vormt een extra toetsingskader voor de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten.

Voor de bestemming 'Bedrijf' wordt gekozen als het één of enkele bedrijven betreft in een bepaald gebied. Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is aangegeven. Dit maximum bebouwingspercentage betreft het gehele bouwperceel, waarbij buiten het bouwvlak niet mag worden gebouwd.

Artikel 6 Bedrijventerrein

Deze bestemming wordt gebruikt voor bedrijventerreinen, zoals Schaapsloop, en is bedoeld voor bedrijven voor zover deze behoren tot milieucategorie 1 tot en met 4 van de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, alsmede daarmee naar aard en milieu-invloed vergelijkbare bedrijven of inrichtingen. Voor deze bestemming is gekozen als er meerdere bedrijven bij elkaar liggen. De maximale toegestane milieucategorieën zijn op de verbeelding opgenomen. ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning is een bedrijfswoning toegestaan.

Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is aangegeven.

Artikel 7 Centrum - 1

Deze bestemming wordt gebruikt bij gebieden met een compacte winkelstructuur. Er gelden beperkingen in bebouwingsoppervlakte. De bestemmingsomschrijving kenmerkt zich door een verscheidenheid in uiteenlopende functies (detailhandel, dienstverlening en horeca). Zij passen onderling goed in een winkelgebied en versterken elkaar.

Handel in volumineuze goederen is uitgesloten. Voor de aan- en afvoer van deze goederen is veel ruimte nodig in het openbare gebied. Voor en nabij de winkels ontbreekt die ruimte. De kleinschalige winkelcentra midden in woonwijken zijn om logistieke redenen niet geschikt om te voorzien in huisvesting van handel in volumineuze goederen.

De toegestane functies zijn nader gedefinieerd in de begripsbepalingen van artikel 1. In de bouwregels van deze bestemming wordt onderscheid gemaakt in het bouwen van hoofdgebouwen en het bouwen van bijbehorende bouwwerken. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. In afwijking van de gebruiksregels kan in bepaalde situaties op de verdieping(en) detailhandel, dienstverlening, horeca en/of kamerverhuur worden toegestaan.

Artikel 8 Centrum - 2

Deze bestemming wordt gebruikt bij gebieden met een compacte winkelstructuur. Er gelden beperkingen in bebouwingsoppervlakte. De bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Centrum - 2' onderscheid zich ten opzichte van bestemming 'Centrum - 1' door dienstverlening en handel in volumineuze goederen direct toe te staan. Voor het overige is de bestemming Centrum 2 gelijk aan die van bestemming 'Centrum - 1'.

Artikel 9 Dienstverlening

Deze bestemming is gereserveerd voor dienstverlening. Voor de begripsbepaling wordt verwezen naar artikel 1. Gelet hierop vallen onder dienstverlening bijvoorbeeld reisbureaus, bankinstellingen, verzekerings- en/of administratiekantoren, makelaarskantoren, advocaten- en/of notariskantoren, uitzendbureaus, praktijkvestigingen voor tandtechniek, kapsalons, schoonheidssalons, nagelstudio's, schoenmakerijen, kleermakerijen en video-/dvd-verhuurbedrijven, fotostudio's en hondentrimsalons.

Tot deze bestemming worden niet gerekend kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en uitvaartcentra, die, mede gelet op de ruimtelijke impact, thuishoren onder de bestemming 'Maatschappelijk' met als zodanig specifieke locaties.

In de bouwregels van deze bestemming wordt onderscheid gemaakt in het bouwen van hoofdgebouwen en het bouwen van bijbehorende bouwwerken. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, waarbij het op de verbeelding aangegeven bebouwingspercentage niet mag worden overschreden.

Artikel 10 Gemengd
Deze bestemming wordt gebruikt bij gebieden met een gemengde opbouw. De bestemmingsomschrijving kenmerkt zich door een verscheidenheid in uiteenlopende functies (detailhandel, dienstverlening en horeca). Handel in volumineuze goederen is uitgesloten. Voor de aan- en afvoer van deze goederen is veel ruimte nodig in het openbare gebied. Direct toegestaan is dienstverlening en wonen op de verdieping. Horecabedrijven en wonen op de begane grond zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding. In afwijking van de gebruiksregels kan in bepaalde situaties op de verdieping(en) detailhandel, dienstverlening, horeca en/of kamerverhuur worden toegestaan. Tevens bestaat de mogelijkheid om met een afwijking horeca op de begane grond toe te staan.

In de bouwregels van deze bestemming wordt onderscheid gemaakt in het bouwen van hoofdgebouwen en het bouwen van bijbehorende bouwwerken. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Daarnaast is voor bijbehorende bouwwerken een standaard goothoogte en dakhelling opgenomen, zoals deze gebruikelijk is in de gemeente Valkenswaard. Nadeel van deze systematiek is dat bij een grote oppervlakte aan aanbouwen of bijgebouwen zeer hoge bouwhoogtes gerealiseerd kunnen worden. Om ongewenste bouwhoogtes te voorkomen, is de bouwhoogte van aanbouwen en bijgebouwen beperkt tot maximaal 5,5 meter. Door toepassing van deze bouwhoogte wordt voorkomen dat in aanbouwen en bijgebouwen een volwaardige tweede bouwlaag gerealiseerd kan worden.

Artikel 11 Horeca

Deze bestemming is gereserveerd voor horecabedrijven en maakt gebruik van vijf verschillende categorieën. De categorieën kunnen grofweg worden onderverdeeld in winkelgebonden daghoreca (categorie 1), maaltijd- en logiesverstrekkers (categorie 2), spijsverstrekkers (categorie 3), drankverstrekkers (categorie 4), zware horeca (categorie 5). Hoe hoger de categorie, des te meer een horeca-activiteit een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken. In voorliggend bestemmingsplan zijn aanduidingen opgenomen voor horeca tot en met categorie 3 en voor horeca tot en met categorie 4.

In de bouwregels van deze bestemming wordt onderscheid gemaakt in het bouwen van hoofdgebouwen en het bouwen van bijbehorende bouwwerken. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, waarbij het op de verbeelding aangegeven bebouwingspercentage niet mag worden overschreden.
Bijbehorende bouwwerken mogen worden gerealiseerd binnen het bouwvlak.
Daarnaast is voor bijbehorende bouwwerken een standaard goothoogte en dakhelling opgenomen, zoals deze gebruikelijk is in de gemeente Valkenswaard. Nadeel van deze systematiek is dat bij een grote oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken zeer hoge bouwhoogtes gerealiseerd kunnen worden. Om ongewenste bouwhoogtes te voorkomen, is de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken beperkt tot maximaal 5,5 meter. Door toepassing van deze bouwhoogte wordt voorkomen dat in bijbehorende bouwwerken een volwaardige tweede bouwlaag gerealiseerd kan worden.

Artikel 12 Maatschappelijk

Deze bestemming is gelegd op gronden voor activiteiten op het gebied van openbaar bestuur, openbare en maatschappelijke dienstverlening, religie, educatie, sportieve recreatie, verenigingsleven, sociale en culturele doeleinden of hiermee gelijk te stellen voorzieningen. In dit verband kan gedacht worden aan bijvoorbeeld (dependances van) gemeentekantoren, politiebureaus, nutsbedrijven, postkantoren, kantoorvestigingen voor maatschappelijk werk en instellingen voor werkgelegenheid, kerken, scholen en onderwijsondersteunende instellingen, kinderdagverblijven, peuterspeelzalen, gymzalen, speeltuinen, buurthuizen en wijkcentra, musea, huisartsenpraktijken, tandartsenpraktijken, praktijkvestigingen voor fysiotherapie, (poli-)klinieken en diagnostische centra, verzorgings- en verpleegtehuizen, instellingen en bureaus voor thuiszorg, ambulancediensten en uitvaartcentra.

Voor enkele activiteiten is bewust gekozen voor onderbrenging onder de bestemming 'Maatschappelijk' en niet voor de bestemming 'Dienstverlening' gelet op de ruimtelijke impact. De gronden zijn tevens bestemd voor onder andere groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en erven en terreinen.

Ook in de bouwregels van deze bestemming wordt onderscheid gemaakt in het bouwen van hoofdgebouwen en het bouwen van bijbehorende bouwwerken. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, waarbij het op de verbeelding aangegeven bebouwingspercentage niet mag worden overschreden.
Bijbehorende bouwwerken mogen worden gerealiseerd binnen het bouwvlak.
Daarnaast is voor bijbehorende bouwwerken een standaard goothoogte en dakhelling opgenomen, zoals deze gebruikelijk is in de gemeente Valkenswaard. Nadeel van deze systematiek is dat bij een grote oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken zeer hoge bouwhoogtes gerealiseerd kunnen worden. Om ongewenste bouwhoogtes te voorkomen, is de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken beperkt tot maximaal 5,5 meter. Door toepassing van deze bouwhoogte wordt voorkomen dat in bijbehorende bouwwerken een volwaardige tweede bouwlaag gerealiseerd kan worden.

Artikel 13 Sport

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor sportterreinen en sportieve en recreatieve doeleinden. In voorliggend bestemmingsplan is de bestemming 'Sport' alleen opgenomen voor de oude muren en kassahokjes langs de Leenderweg op het sportveld van de voetbalvereniging De Valk.

Artikel 14 Tuin

De bestemming 'Tuin' is bedoeld voor voor- en zijtuinen alsmede voor in- en uitritten voor woningen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de gronden als tuin.

Situaties met tuinen op de hoek van een straat leveren vrijwel altijd discussie op met betrekking tot verkeersveiligheid en stedenbouwkundige aspecten. Hoe moet hiermee worden omgegaan? De algemene wijze van bestemmen gaat uit van het principe dat de voortuinen en gedeelten van zijtuinen de bestemming 'Tuin' krijgen en de resterende gronden de betreffende hoofdbestemming (bijvoorbeeld 'Wonen' of 'Maatschappelijk').

De grens tussen de bestemming 'Tuin' en de aangrenzende bestemming wordt conform een vaste standaard getekend. Deze standaard is vastgelegd in het 'Handboek digitale bestemmingsplannen Gemeente Valkenswaard'. De bestemming 'Tuin' wordt op zijpercelen getekend tot op 1,5 meter achter de voorzijde van het bouwvlak van de aangrenzende bestemming.

Binnen deze bestemming bedraagt de bouwhoogte van een erfafscheiding maximaal 1 meter. Indien de bestemming 'Tuin' op een zijperceel verder doorloopt dan bovenstaande 1,5 meter én deze zijtuin niet grenst aan de openbare weg, dan geldt voor een erfafscheiding een maximale bouwhoogte van 2 meter.
Grenst de als 'Tuin' bestemde zijtuin aan de openbare weg, dan kan een hoge erfafscheiding verkeersonveilige situaties opleveren. Een dergelijke erfafscheiding mag daarom maximaal 1 meter hoog zijn. In afwijking hiervan is een erfafscheiding van maximaal 2 meter hoog toegestaan, onder voorwaarden in het kader van verkeersveiligheid en stedenbouw.

De bestemming voorziet in een regeling voor het bouwen van aanbouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw (erkers). De diepte van de aanbouwen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1,5 meter.

Daarnaast kan in afwijking van het bestemmingsplan naast het pand ook een zijaanbouw worden toegestaan tot 1,5 meter naast de rooilijn van de zijgevel. In de afwijkingsregels zijn voorwaarden opgenomen die rekening houden met de situering van het belendende perceel 'om de hoek' (dus achter het hoekperceel) en/of aan de overkant van de zijstraat (dus in het verlengde van het hoekperceel). In het eerste geval wordt de afwijkingsregeling bepaald door de voorgevelrooilijn van het belendende pand om de hoek. Aan de overzijde kan het veel uitmaken of daar voorgevels zijn, zijgevels of een groen- of parkeerstrook, waardoor het bevoegd gezag wel of niet overgaat tot verlening van de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan.

Artikel 15 Verkeer

Deze bestemming geldt voor wegen, straten en pleinen, voet - en fietspaden ten behoeve van de afwikkeling van alle verkeer. Daarnaast zijn binnen deze bestemming parkeer- en groenvoorzieningen en terrassen behorende bij een aansluitende horecabestemming toegestaan. Bouwwerken ten behoeve van terrassen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'terras'. Garageboxen worden binnen deze bestemming opgenomen middels de aanduiding 'garage'.

Verder zijn binnen deze bestemming naast geluidwerende en waterhuishoudkundige voorzieningen ook nuts- en speelvoorzieningen toegestaan.

Artikel 16 Wonen

Deze bestemming geldt voor alle woningen in het plangebied met bijbehorende zij- en achtertuinen. Door gebruik te maken van een functieaanduiding op de verbeelding is op een aantal percelen op de begane grond detailhandel, dienstverlening, een horecabedrijf of een maatschappelijke voorziening toegestaan.

Hoofdgebouwen
De hoofdbebouwing wordt vastgelegd in bouwvlakken. Zo wordt de maatvoering, situering en de vorm van de hoofdgebouwen vastgelegd. Ook het maximum aantal woningen dat binnen het bouwvlak is toegestaan wordt op de verbeelding aangegeven. Uitbreiding van hoofdgebouwen over twee bouwlagen mag uitsluitend plaatsvinden binnen de bouwvlakken. De diepte van het bouwvlak is afhankelijk van het aantal woningen. De volgende maatvoering wordt hierbij als standaard toegepast:

Aantal woningen   Diepte bouwvlak  
drie of meer woningen   maximaal 10 meter  
twee woningen   maximaal 12 meter  
één woning en een perceelsbreedte kleiner dan 21 meter   maximaal 12 meter  
één woning en een perceelsbreedte groter of gelijk aan 21 meter   maximaal 15 meter  


In die gevallen dat de bestaande diepte van het hoofdgebouw, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand is gekomen, meer bedraagt dan bovenstaande standaard maatvoering, geldt die diepte in afwijking van de standaard als maximaal toegestaan.

Bijbehorende bouwwerken
Bijbehorende bouwwerken, zwembaden, erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak van het hoofdgebouw gerealiseerd worden.
De hoeveelheid te realiseren bijbehorende bouwwerken gelegen buiten het bouwvlak is in de regels opgenomen. Afhankelijk van de oppervlakte van het zij- en achterperceel mag 50%, 40% of 25% bebouwd worden tot een maximum oppervlakte van respectievelijk 75 m2, 100m2 of 150 m2.
Tevens is in de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken een maximale goothoogte van 3 meter en een maximale dakhelling van 45 graden opgenomen. Gezien de maximaal mogelijk oppervlakte van 150 m2, is het in theorie mogelijk om een bijbehorend bouwwerk te realiseren met een zeer hoge nok. Om excessen in bouwhoogte te voorkomen, is deze gemaximaliseerd op 5,5 meter. Hiermee wordt tevens voorkomen dat boven de goothoogte van 3 meter nog een volwaardige bouwlaag gerealiseerd kan worden. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag het totale bouwvlak worden benut voor bijbehorende bouwwerken;

Begrenzing Woon- en Tuinbestemming
De algemene wijze van bestemmen gaat uit van het principe dat de voortuinen en gedeelten van zijtuinen de bestemming 'Tuin' krijgen en de resterende gronden de bestemming 'Wonen'.

De tuinbestemming wordt in beginsel tot op een afstand van 1,5 meter achter de voorzijde van het bouwvlak van de woonbestemming gelegd. Daarnaast wordt de bestemming 'Tuin' toegepast om aan één of beide zijden van het bouwvlak een onbebouwde zone te realiseren. De breedte van de onbebouwde zone(s) is afhankelijk van de breedte van het bouwperceel. De diepte van de onbebouwde zone(s) is gelijk aan de diepte van het bouwvlak.
In het kader van uniformiteit en rechtsgelijkheid wordt gebruik gemaakt van standaard afstanden. Afhankelijk van de breedte van het bouwperceel wordt aan één of beide zijden van het bouwvlak de bestemming 'Tuin' neergelegd. De breedte van de bestemming 'Tuin' neemt toe naarmate het bouwperceel breder is.

Indien de breedte van het bouwperceel minder bedraagt dan 15 meter, mogen aan beiden zijden van het bouwvlak bijbehorende bouwwerken gerealiseerd worden. De bestemming 'Tuin' bedraagt dan aan beide zijden 0 meter.

In afwijking van bovenstaande afstanden wordt bij hoekpercelen, daar waar het perceel grenst aan de doorgaande openbare weg, een strook met een breedte van minimaal 3 meter bestemd als ' Tuin'. Hier mag niet worden gebouwd. Is de zijtuin breder dan 3 meter, dan wordt de restmaat bestemd als 'Wonen' tot de maximale breedte van 4 meter.

Goothoogte en bouwhoogte

Het reguleren van bouwvolumes kan op verschillende manieren plaats vinden. In het verleden werd hierbij in Valkenswaard het begrip goothoogte als belangrijkste factor gehanteerd. De achterliggende gedachte was een mogelijke opbouw van bouwmassa's in een hoofdvolume met daarop mogelijk een secundair volume in de vorm van een kapconstructie of daarmee vergelijkbare dakafdekking.

In deze systematiek werd de bouwhoogte of dakhelling niet geregeld, waardoor er veel vrijheid was in het vormgeven van de kapconstructie. Deze vrijheid had voordelen, met name op ontwerptechnisch gebied, maar heeft ook geleid tot excessen. Vandaar dat de raad op 2 november 2010 heeft besloten in de nieuwe bestemmingsplansystematiek naast een goothoogte ook een maximale bouwhoogte op te nemen.

De maximale goot-en bouwhoogte van het hoofdgebouw wordt in het bouwvlak aangegeven met behulp van een maatvoeringsaanduiding. De goot-en bouwhoogte geldt voor het (deel van het) bouwvlak, waaraan het op de verbeelding gekoppeld is. Boven de maximaal toegestane goothoogte is op grond van de bouwregels nog maximaal één bouwlaag toegestaan, waarmee voorkomen wordt dat in de kap twee of meer woonlagen gerealiseerd kunnen worden.

De maximale goot-en bouwhoogte voor bijbehorende bouwwerken is opgenomen in de regels.

Aan-huis-verbonden beroepen

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn aan-huis-verbonden beroepen rechtstreeks toegestaan tot een oppervlakte van 35 m2, mits voldaan wordt aan de eisen zoals opgenomen in de specifieke gebruiksregels van de bestemming 'Wonen'. Het bevoegd gezag kan in afwijking hiervan een omgevingsvergunning verlenen tot een oppervlakte van maximaal 75 m2. Belangrijke voorwaarden daarbij zijn onder andere dat er geen ernstige of onevenredige hinder van het woonmilieu mag optreden en dat de afwikkeling van het verkeer niet nadelig wordt beïnvloed. Ook de parkeerdruk mag niet onaanvaardbaar toenemen door het aan-huis-verbonden beroep.
Het gebruiken van bijgebouwen als zelfstandige woning of onafhankelijke woonruimte is in beginsel niet toegestaan. In afwijking hiervan is het gebruiken van een bijgebouw ten behoeve van mantelzorg wel toegestaan, mits voldaan wordt aan een aantal in de regels gestelde voorwaarden.

Artikel 17 Waarde - Archeologie 2

Categorie 2: Gebied van archeologische waarde. In deze gebieden is bij eerdere onderzoeken reeds aangetoond dat er concentraties archeologische resten voorkomen die als behoudenswaardig gekarakteriseerd kunnen worden. In deze gebieden is dus sprake van vastgestelde archeologische waarden. De archeologische resten op deze terreinen zijn echter minder geconcentreerd dan bij de vorige categorie en bovendien is vaak niet exact bekend waar de resten zich bevinden. Bodemingrepen zijn in principe niet toegestaan. Vanwege de aanwezige archeologische waarden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 100 m² en dieper gaan dan 0,3 meter onder maaiveld.

Artikel 18 Waarde - Archeologie 3

Categorie 3: Gebied met een hoge archeologische verwachting, historische kern. Het gaat hier om de oude en de vermoedelijk nog oudere verschoven woonkernen en gehuchten, waar op basis van historische bronnen, oude kaarten en nog aanwezige bebouwing een hoge archeologische verwachting geldt. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een vergunning vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 250 m² en dieper gaan dan 0,3 m –mv.

Artikel 19 Waarde - Archeologie 4

Categorie 4: Gebied met een hoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 500 m² en dieper gaan dan 0,3 meter of 0,5 meter bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 1000 m2.

Artikel 20 Waarde - Archeologie 5

Categorie 5: Gebied met een middelhoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw, en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een middelhoge archeologische verwachting. Deze zones en gebieden waren net als de gebieden met een hoge verwachting in principe geschikt voor bewoning. De kans op het aantreffen van vondsten is hier echter kleiner, doordat de dichtheid aan vindplaatsen beduidend lager is dan in de gebieden met een hoge verwachting. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 2500 m² en dieper gaan dan 0,3 meter of 0,5 meter bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 5000 m2.

Artikel 21 Waarde - Archeologie 6

Categorie 6: Gebied met een lage archeologische verwachting. Het gaat hierbij om gebieden waar op archeologische en landschappelijke gronden de kans op behoudenswaardige archeologische relicten klein wordt geacht. Om die reden is een archeologisch onderzoek alleen vereist bij bestemmingsplanwijzigingen en omgevingsvergunningen t.b.v. de activiteit ruimtelijke ordening van projectgebieden die groter zijn dan 25.000 m² en dieper gaan dan 0,4 meter onder maaiveld. Ook zal bij m.e.r. plicht nader onderzoek worden verlangd.

6.2.3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de aanvullende, algemene regels opgenomen.

Artikel 22 Anti-dubbeltelregel

Dit artikel bevat de bepaling om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. Het artikel is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en is daaruit overgenomen.

Artikel 23 Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Zo is bijvoorbeeld geregeld dat bestaande, afwijkende maten, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand zijn gekomen, als maximaal toelaatbaar worden geacht. Hiermee wordt voorkomen dat afwijkende doch legaal tot stand gekomen situaties in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan.

Ondergeschikte bouwdelen
In artikel 23.2 is opgenomen, dat ondergeschikte bouwdelen bij het meten buiten beschouwing worden gelaten, mits aan een tweetal voorwaarden wordt voldaan. Er is een niet-limitatieve opsomming gegeven van ondergeschikte bouwdelen. De reden van "buiten beschouwing laten" is gebaseerd op de volgende feiten. Om de contouren van de stedenbouwkundige massa te toetsen, zijn ondergeschikte bouwdelen die niet representatief zijn voor de massa en verschijningsvorm van een gebouw, van mindere betekenis. In deze context is het niet gerechtvaardigd om in de gegeven situatie van een maatoverschrijding te spreken die niet tolerabel is.

Tot openbare ruimten worden de openbare weg en openbaar groen gerekend. Voor het garanderen van veiligheid dienen maatafwijkingen hier apart in beschouwing te worden genomen; een directe toelaatbaarheid is in deze gevallen minder gewenst.

Artikel 25 Algemene gebruiksregels

Seksinrichtingen worden middels een algemene gebruiksregel uitgesloten, zodat bijvoorbeeld een seksbioscoop of prostitutiebedrijf niet mogen voorkomen. Voor het begrip seksinrichting en wordt verwezen naar de omschrijving onder artikel 1.

Artikel 26 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het bevoegd gezag kan hierbij tevens nadere eisen stellen. De belangen van waaruit die eisen worden gesteld, zijn ook nader opgesomd in dit artikel.

Op deze algemene afwijkingsregels kan een beroep gedaan worden, waar het gaat om bijvoorbeeld bepaalde overschrijdingen met 10%, voor het oprichten van bouwwerken ter wering van geluidhinder, voor gebouwtjes ten dienste van het verkeer of openbaar nut, voor antennes en zendmasten en voor bepaalde bouwwerken op of direct nabij de openbare weg.

Artikel 27 Algemene wijzigingsregels
Op deze algemene wijzigingsregels kan een beroep gedaan worden, waar het gaat om bijvoorbeeld bepaalde overschrijdingen met 10%, voor de in het plan aangegeven bestemmingsplangrens, van het beloop of het profiel van een weg, alsmede van de vorm van bouwvlakken voor zover zulks bij de definitieve uitmeting, bij de verkaveling of bij de nadere detaillering noodzakelijk en/of wenselijk is.

Artikel 28 Algemene procedureregels

In dit artikel zijn de procedures opgenomen die gevolgd moeten worden bij het stellen van nadere eisen en bij een wijziging.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 29 Overgangsrecht

De tekst uit dit artikel is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen. Het betreft een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het bestemmingsplan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

Artikel 30 Slotregel

In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

 

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Overleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan 'Veegplan binnen bebouwde kom' voorgelegd aan de de daartoe in aanmerking komende instanties. De resultaten zijn in de toelichting verwerkt. In bijlage 4 is de rapportage opgenomen.

7.2 Inspraak

Ingevolge de inspraakverordening wordt het voorontwerpbestemmingsplan 'Veegplan binnen bebouwde kom' voor de inwoners van de gemeente Valkenswaard en voor de in de gemeente belanghebbende natuurlijke- en rechtspersonen ter inzage gelegd. Gedurende deze periode is de mogelijkheid geboden een inspraakreactie in te dienen. De resultaten zijn in de toelichting verwerkt. In bijlage 4 is de rapportage opgenomen.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Veegplan binnen bebouwde kom' heeft ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening ter inzage gelegen, waarbij gelegenheid is geboden tot het indienen van zienswijzen. Er zijn 5 zienswijzen ingediend, die niet hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Ambtshalve zijn diverse wijzigingen doorgevoerd. De zienswijzennota is als bijlage 5 bij het bestemmingsplan gevoegd.