Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Dorpsstraat 13a, Valkenswaard
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0858.BPdorpsstraat13a-ON01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan ‘Dorpsstraat 13a, Valkenswaard’ van de gemeente Valkenswaard;
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0858.BPdorpsstraat13aON01 met de bijbehorende regels (en bijlagen);
 
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 aan-huis-verbonden beroep
het in een woning (met inbegrip van aangebouwde bijbehorende bouwwerken) beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, consument verzorgend of hiermee gelijk te stellen gebied, waaronder ook begrepen kappers, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt;
 
1.6 aardkundige waarden
waarden die specifiek betrekking hebben op bodemkundige, geomorfologische en/of geologische kenmerken en ontstaanswijze, zoals bodemsamenstelling en -opbouw, hoogteverschillen, en de daarmee samenhangende waterhuishouding;
 
1.7 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
 
1.8 agrarisch grondgebruik
bedrijfsmatig en/of hobbymatig agrarisch gebruik van grond dat is gericht op:
  • het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of;
  • het houden van dieren,
 
met uitzondering van moestuinen buiten de daarvoor aangewezen gebieden;
 
1.9 agrarisch natuurbeheer
Onder agrarisch natuur- en landschapsbeheer verstaat men alle maatregelen die boeren nemen op en rond hun bedrijf voor natuur en landschap, voor het behouden en/of ontwikkelen van natuur- en landschapwaarden, van bijzondere natuur en zeldzame soorten, van cultuurhistorische waarden, door natuurbeheersmaatregelen op landbouwgronden uitgevoerd door boeren gecombineerd met de agrarische bedrijfsvoering;
 
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.11 bed & breakfast
een voorziening in een (bedrijfs)woning en/of in bijbehorende bouwwerken voor overnachting met het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit, ondergeschikt aan de woonfunctie en uitgevoerd door de bewoner;
 
1.12 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen en kantoor aan huis daaronder niet begrepen;
 
Meerdere inschrijvingen van bedrijven bij de Kamer van Koophandel op hetzelfde bouwperceel is mogelijk, mits er sprake is van een juridische, economische en functionele binding tussen de diverse bedrijven;
 
1.13 bedrijfsgebouw
een gebouw, niet zijnde een kas, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
1.14 bestaande situatie
  1. bij bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het tijdstip van ter visielegging van het ontwerpbestemmingsplan reeds aanwezig of in uitvoering was, dan wel gebouwd mocht worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  2. bij gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat reeds plaatsvond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan met uitzondering van het gebruik dat reeds (zonder omgevingsvergunning) plaatsvond op genoemd tijdstip en in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
1.15 bestaand bouwperceel
bouwperceel waarbinnen het geldend bestemmingsplan het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 100 m² toestaat;
 
1.16 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.17 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.18 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
 
1.19 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
 
Als bij de regels voor bijbehorende bouwwerken nadrukkelijk de (bedrijfs)woning wordt genoemd gelden deze regels alleen voor de woning;
 
1.20 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.21 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
 
1.22 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.23 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
 
1.24 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.25 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.26 cattery
een kleinschalige kattenfokkerij;
 
1.27 constructie
alles wat herleidbaar uit twee of meer delen is samengevoegd en of een manier waarop twee onderdelen zijn samengevoegd;
 
1.28 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
 
1.29 dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen, zoals picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden, speeltuinen en banken, ten behoeve van extensieve dagrecreatie;
 
1.30 dagrecreatie
recreatief verblijf, niet zijnde verblijfsrecreatie;
 
1.31 de naar de weg gekeerde bouwgrens
de bouwgrens aan de zijde van de weg;
 
1.32 de van de weg afgekeerde bouwgrens
de bouwgrens aan de zijde van het achtererfgebied;
 
1.33 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan voor consumptie ter plaatse en anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.34 dienstverlening
het verlenen van diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek, al dan niet door middel van een baliefunctie, met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
 
1.35 diepwortelende beplanting
meerjarige beplanting met houtige wortels, welke onder algemene omstandigheden dieper wortelt dan 1 meter;
 
1.36 erfafscheiding
een bouwwerk als bedoeld in artikel 2 lid 12 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
 
1.37 extensieve dagrecreatie
vormen van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, het gebruik van gronden als ligweides en picknick-plaats, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is;
 
1.38 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met tenminste twee wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.39 hobbymatig agrarisch gebruik
het telen van gewassen en dergelijke en/of het houden van dieren op niet bedrijfsmatige wijze, al dan niet ten behoeve van natuurbeheer;
 
1.40 hoofdbestemming
de belangrijkste functie(s) van een gebied, waarbinnen ook al dan niet van de hoofdbestemming afwijkende medebestemmingen zijn opgenomen;
 
1.41 hoofdgebouw
een gebouw dat gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel valt aan te merken;
 
1.42 hoogzit
een uitkijkpunt in het kader van wildbeheer voor het waarnemen en voor zover de jachtwet dat toelaat, het afschieten van wilde dieren;
 
1.43 huishouden
een verzameling van één of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid;
 
1.44 hulpgebouw
een gebouw dat dient als schuilhut voor het hobbymatig agrarisch gebruik in de vorm van het houden van dieren en het toebehorende dierenvoer, alsmede voor het schuilen van mensen en/of te gebruiken voor opslag van materieel ten behoeve van het beheer en onderhoud van de bijbehorende gronden. Indien het hulpgebouw is aangeduid als 'dagrecreatie' of 'verblijfsrecreatie' zijn die functies toegestaan;
 
1.45 kamerverhuur
de verhuur van een woning of woongebouw via kameruitgifte, waarbij kamers geen zelfstandige woonruimte vormen door het ontbreken er in van wezenlijke voorzieningen zoals een eigen kook- en/of wasgelegenheid en/of toilet;
 
1.46 kantoor
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van voornamelijk administratieve werkzaamheden en werkzaamheden;
 
1.47 kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen, geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
 
1.48 kamperen
recreatief buitenverblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen;
 
1.49 kattenhotel
een voorziening waar men tegen betaling zijn/haar kat voor kortere of langere tijd kan onderbrengen, bijvoorbeeld tijdens vakanties;
 
1.50 kleinschalig kamperen
kamperen in de vorm van recreatief medegebruik op gronden met een andere hoofdfunctie, voor maximaal 25 kampeermiddelen, geen stacaravans zijnde en alleen in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
 
1.51 kleinschalige logiesaccommodatie
een voorziening in een bijbehorend bouwwerk voor overnachting door groepen, als recreatieve nevenactiviteit, ondergeschikt aan de woonfunctie;
 
1.52 Kwaliteitsverbetering van het landschap
zie de voorwaarden zoals opgenomen in 13.1 Toepassing kwaliteitsverbetering
 
1.53 landschappelijke inpassing
het inpassen van een gebouw of gebruik van grond in het landschap, waarbij afstemming plaatsvindt op de ter plaatse voorkomende landschappelijke en cultuurhistorische waarden en kenmerken, door middel van de architectuur van het gebouw en/of de aanplant van gebiedseigen beplanting
 
1.54 landschaps- of landschappelijke waarden
gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten;
 
1.55 landschapselementen
de verzameling van landschappelijke beplantingen en natuurlijke elementen, waaronder het navolgende verstaan wordt:
  • landschappelijke beplantingen: begroeiingselementen in het agrarische gebied of langs wegen en paden, bestaande uit opgaande beplanting (bossages, houtwallen, houtsingels, hagen, boomgroepen, bomenrijen, solitaire bomen), zonder een hoofdfunctie bosbouw of houtteelt;
  • natuurlijke elementen: een begroeiings- of abiotisch element in het agrarisch gebied of langs wegen en paden, overwegend bestaande uit niet-opgaande beplanting, zoals moerasjes, poelen, overhoeken, steilrand, e.d.;
 
1.56 luifel
een afdak aan een gebouw, al dan niet ondersteund;
 
1.57 mantelzorg
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
 
1.58 medebestemming
een bestemming/functie die als passend beschouwd wordt binnen de hoofdbestemming, zonder dat aan de beschrijving van de hoofdbestemming behoeft te worden voldaan;
 
1.59 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;
 
1.60 nevenfunctie
activiteiten die in ruimtelijke zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale (bedrijfs)activiteiten zoals daartoe bestemd op een bouwperceel;
 
1.61 nutsvoorzieningen
voorzieningen t.b.v. het algemeen nut in ruime zin, zoals voorzieningen, installaties t.b.v. gas, water, elektriciteit en (tele)communicatie;
 
1.62 ondergeschikte detailhandel
detailhandel als bedoeld in de 'Nota ondergeschikte detailhandel en internetverkoop';
 
1.63 overkapping
een bouwwerk dat bestaat uit een dakconstructie met maximaal 1 eigen wand;
 
1.64 paardenbak
een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport op een speciaal aangelegde ondergrond, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
 
1.65 peil
  1. bij nieuw te bouwen hoofd-/bedrijfsgebouwen en -woningen en daarbij behorende bouwwerken: het bestaande maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang van het hoofd-/bedrijfsgebouw;
  2. bij bestaande gebouwen: de bovenkant van de begane grondvloer van bestaande gebouwen voor zover het peil afwijkend is van het onder a bepaalde;
  3. voor bouwwerken, geen gebouw zijnde of een afdak: het bestaande maaiveld ter plaatse;
  4. ter plaatse van water: de gemiddelde hoogte van de waterstand; 
1.66 prostitutiebedrijf
een bedrijf, waarin het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding als beroep wordt uitgeoefend;
 
1.67 permanent verblijf
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;
 
1.68 recreatiewoning
een gebouw, dat blijkens de inrichting geschikt is voor recreatief nachtverblijf;
 
1.69 ruimtelijke ontwikkeling
bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologisch regime nodig is;
 
1.70 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder ook begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.71 standplaats
een plaats bestemd voor het plaatsen van een tent, een tentwagen, een camper, een caravan, een stacaravan, of een tenthuisje geen recreatiewoning zijnde.
 
1.72 statische opslag
opslag van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals auto's, boten en caravans en dergelijke, met een verplaatsingsfrequentie van gemiddeld 1 keer per maand, uit te voeren door of ten behoeve van de eigenaar van het goed/de goederen.
 
1.73 voorgevelrooilijn
de naar het openbaar gebied toegekeerde bouwgrens en het verlengde van die grens;
 
1.74 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten en andere daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
 
1.75 woning/wooneenheid
een (gedeelte van een) gebouw, dat bestaat uit een complex van ruimten, dat uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
  
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de zijdelingse grens van het bouwperceel;
 
2.2 bebouwde oppervlakte van een bouwperceel
de gezamenlijke oppervlakten van de gebouwen, die op hetzelfde perceel zijn of mogen worden opgericht, daaronder de oppervlakten van kelderruimten onder maaiveld mede begrepen met uitzondering van parkeerkelders;
 
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.4 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.6 hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde
van het hoogste punt van het bouwwerk tot aan het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitende afgewerkte terrein; hierbij worden niet meegerekend schoorstenen, antennes, balkonafscheidingen en vergelijkbare afschermingen op niveau, alsmede andere ondergeschikte bouwelementen, voor zover geplaatst op of aan gebouwen;
 
2.7 inhoud van een bouwwerk, een gebouw zijnde
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
Indien de bovenkant begane grondvloer 10 cm of minder boven peil ligt wordt de inhoud bepaald door de bovenzijde van de begane grondvloer;
 
2.8 inhoud van een bouwwerk, geen gebouw zijnde
boven het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitende afgewerkte terrein, de buitenzijde van de wanden en de buitenzijde van afdekkingen;
 
2.9 lengte, breedte en diepte van een gebouw
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van scheidsmuren;
 
2.10 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.11 transparantie
bij de transparantie van een erf- of terreinafscheiding worden de volgende onderdelen niet meegerekend:
  1. bevestigingspalen met een dikte van 0,10 m;
  2. gaasbespanning met steundraden;
  3. hekwerken met spijlen met een onderlinge afstand van minimaal 0,10 m en een doorsnede van 0,16 cm.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch met waarden
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
3.1.1 Hoofdbestemming
 
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden;
  2. agrarisch grondgebruik;
  3. agrarisch natuurbeheer; 
met de daarbij behorende:
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. (onverharde) paden en perceelsontsluitingen, al dan niet naar ingesloten andere bestemmingen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;
3.1.2 Medebestemming
 
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn naast het bepaalde in artikel 3.1.1 mede bestemd voor:
  1. extensieve dagrecreatie.
3.2 Bouwregels
 
Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de in artikel 3.1 omschreven bestemming, waarbij ook wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
 
3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van terreinafscheidingen gesitueerd buiten een bouwvlak mag niet meer dan 1,55 meter bedragen, waarbij het bouwwerk een transparantie heeft van minimaal 100% per m2 ;
  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 4,5 meter bedragen;
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Voor hogere afscheidingen
 
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van regels in artikel 3.2.1 onder a ten behoeve van het toestaan van terreinafscheidingen van maximaal 2 meter onder de voorwaarden dat:
  1. waarbij het bouwwerk een transparantie heeft van minimaal 100% per m2;
  2. het bouwwerk in overeenstemming is met de gemeentelijke beeldkwaliteitseisen.
3.3.2 Voor een hoogzit
 
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 voor het toestaan van een hoogzit, onder de voorwaarden dat:
  1. het vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 4 m2;
  2. het oppervlak van het frame niet meer bedraagt dan 9 m2;
  3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 8 meter;
  4. de bouw plaatsvindt binnen 5 meter van een bosrand of houtsingel.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Strijdig overig gebruik
 
Tot een strijdig overig gebruik wordt in elk geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en/of bouwwerken voor:
    1. glastuinbouwbedrijven;
    2. kamerverhuur;
    3. Bed & Breakfast;
    4. seksinrichtingen;
    5. de opslag van goederen anders dan ten behoeve van de bestemming;
    6. de opslag van goederen buiten de bebouwing met een totale opslaghoogte van meer dan 4 meter;
    7. lichtmasten en lichtreclame, dit met uitzondering van lichtmasten ten behoeve van de verkeersfunctie, paardenbakken en erfverlichting;
    8. paardenbakken.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Voor kleinschalig kamperen
 
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1.1, al dan niet in combinatie met de afwijking als bedoeld in artikel 4.3.1, ten behoeve van kleinschalig kamperen, onder de voorwaarden dat:
  1. de afwijking alleen verleend kan worden als gebruik bij een (bedrijfs)woning;
  2. de afstand van kampeermiddelen tot de grens van het bouwvlak respectievelijk het bestemmingsvlak ‘Wonen’ niet meer dan 150 m mag bedragen;
  3. er wordt voorzien in een gebiedseigen landschappelijke inpassing;
  4. het terrein pas gebruikt mag worden nadat de landschappelijke inpassing is gerealiseerd.
3.5.2 Voor paardenbakken buiten het bouwvlak
 
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 sub a onder 8 ten behoeve van het oprichten van een paardenbak buiten het bouwvlak onder de voorwaarden dat:
  1. de paardenbak voor hobbymatig gebruik bestemd is;
  2. binnen het bouwvlak aantoonbaar geen ruimte is voor de beoogde paardenbak;
  3. de paardenbak direct aansluitend aan het bouwvlak wordt gesitueerd;
  4. de afstand tot een (bedrijfs)woning van een derde minimaal 50 meter bedraagt;
  5. er wordt voorzien in een gebiedseigen landschappelijke inpassing;
  6. pas gebouwd mag worden nadat de landschappelijke inpassing is gerealiseerd;
  7. de paardenbak in overeenstemming is met de beeldkwaliteitseisen, zoals opgenomen in de Regeling hulpgebouwen en paardenbakken.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde
 
3.6.1 Verboden werkzaamheden
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden buiten het bouwvlak uit te voeren:
  1. aanleggen en/of verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. afgraven, ophogen of egaliseren, dan wel ontginnen van gronden;
  3. het scheuren van grasland;
  4. kappen en rooien van houtwallen en/of -singels of bosjes;
  5. door nieuwe aanplant realiseren van houtwallen en/of -singels of bosjes;
  6. winnen, infiltreren of stuwen van water en andere werken of werkzaamheden die een wezenlijke wijziging van de grondwaterstand of de waterhuishouding beogen of ten gevolge hebben, anders dan ten behoeve van natuurontwikkeling;
  7. aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen.
3.6.2 Toegestane werkzaamheden
 
Het in artikel 3.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.6.3 Voorwaarden voor verlenen omgevingsvergunning
 
De in artikel 3.6.1 vermelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de ecologische en/of landschappelijke, cultuurhistorische en waterhuishoudkundige waarden van de gronden.
  
Artikel 4 Wonen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. tuinen en erven;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – kattenhotel', een kattenhotel, cattery en trimsalon voor katten;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – hobby, het hobbymatig houden van vee en paarden;
  5. extensieve dagrecreatie;
  6. aan-huis-verbonden beroepen;
met daarbij behorende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. in- en uitritten;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
 
Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de in artikel 4.1 omschreven bestemming, daarbij gelden de volgende bepalingen:
 
4.2.1 Woningen
 
Voor het bouwen van woningen gelden de volgende bepalingen:
  1. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan één;
  2. bij algehele herbouw dient de voorgevel op de plaats van de oorspronkelijke gevel gebouwd te worden;
  3. de inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  4. de goothoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;
  5. de bouwhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  6. de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 meter;
  7. het is niet toegestaan om de woning te splitsen in meerdere woningen;
  8. bij vervangende nieuwbouw dient de woning voor minimaal 70% op de bestaande funderingen te worden gesitueerd.
4.2.2 Bijbehorende bouwwerken
 
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij woningen gelden de volgende bepalingen:
  1. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 255 m²;
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7,3 meter;
  4. bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 1 meter achter de voorgevelrooilijn van de woning te worden gebouwd;
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet zijnde overkappingen, gelden de volgende bepalingen:
    1. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd vóór de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1,55 meter bedragen;
    2. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd achter de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 2 meter bedragen;
    3. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 meter bedragen;
    4. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Voor bebouwing voor kleinschalig kamperen
 
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning in combinatie met de afwijking als bedoeld in 4.5.1 afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 ten behoeve van het toestaan van bebouwing ten behoeve van kleinschalig kamperen, onder de voorwaarden dat:
  1. de bebouwing aansluitend aan de bestaande bebouwing wordt gerealiseerd;
  2. het totale oppervlak niet meer mag bedragen dan 50 m2;
  3. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
  4. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,5 meter.
4.3.2 Voor herbouw van bestaande woningen
 
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 ten behoeve van de herbouw van bestaande woningen, onder de voorwaarden dat:
  1. de afstand tot de as van de weg niet minder dan 18 meter bedraagt;
  2. het gebruik van aanliggende gronden niet onevenredig wordt beperkt;
  3. de overige regels onverminderd van kracht blijven.
4.3.3 Voor een grotere maximale inhoud
 
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken de regels ten behoeve van het toestaan van een grotere maximale inhoudsmaat voor woningen, onder de voorwaarden dat:
  1. voor de ontwikkeling de bijdrage wordt geleverd aan de kwaliteitsverbetering van het landschap;
  2. het verhaal van gemeentelijke (plan)kosten is zeker gesteld;
  3. de landschappelijke inpassing en verbetering in de omgeving is aangetoond door middel van een erfinrichtingsplan, en/of dat een financiële bijdrage aan het landschapsfonds is overeengekomen;
  4. de omgevingsvergunning niet eerder mag worden gerealiseerd dan nadat aan het onder a bepaalde is voldaan.
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
4.4.1 Kattenhotel/cattery/trimsalon
 
Het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van het kattenhotel, de cattery en trimsalon is toegestaan, onder de voorwaarden dat:
  1. de hiertoe benodigde oppervlakte aan gebouwen maximaal 200 m2 bedraagt;
  2. degene die de bedrijfsvoering van het aan-huis-verbonden beroep uitoefent, ook de bewoner van de woning is;
  3. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep.
4.4.2 Hobbymatig houden van vee en paarden
 
Het gebruik van gronden en het bijgebouw ten behoeve van het hobbymatig houden van vee en paarden is toegestaan, onder de voorwaarden dat:
  1. de hiertoe benodigde oppervlakte aan gebouwen maximaal 50 m2 bedraagt;
  2. het houden van vee en paarden enkel een hobbymatig en niet bedrijfsmatig is.
4.4.3 Aan-huis-verbonden beroep
 
De uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep is toegestaan, mits:
  1. de hiertoe benodigde vloeroppervlakte maximaal 50 m² bedraagt, zulks met inbegrip van aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
  2. degene die de bedrijfsvoering van het aan-huis-verbonden beroep uitoefent, ook de bewoner van de woning is;
  3. bij uitoefening van de beroepen van schoonheidsspecialist(e), mani- en/of pedicure en kapper sprake is van ten hoogste 1 arbeidsplaats;
  4. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep.
  5. het gebruik als kattenhotel, cattery en trimsalon voor katten is beëindigd.
4.4.4 Paardenbakken
 
Het gebruik van gronden voor paardenbakken is toegestaan, onder de voorwaarden dat:
  1. paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bestemmingsvlak;
  2. per woning is maximaal één paardenbak toegestaan;
  3. de afstand tot een nabij gelegen (bedijfs)woning niet minder dan 50 meter mag bedragen;
  4. de oppervlakte maximaal 1.200 m2 bedraagt;
  5. de bouwhoogte van de omheining maximaal 1,55 meter bedraagt;
  6. de paardenbak in overeenstemming is met de beeldkwaliteitseisen, zoals opgenomen in de Regeling hulpgebouwen en paardenbakken;
  7. per paardenbak maximaal 4 lichtmasten zijn toegestaan;
  8. de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 6 meter bedraagt;
  9. nieuwe lichtmasten voorzien dienen te zijn van faunavriendelijke led-verlichting;
  10. lichtmasten zonder faunavriendelijke led-verlichting binnen een afstand van 100 meter tot gronden met de bestemming ‘Natuur’ niet zijn toegestaan.
4.4.5 Strijdig gebruik
 
Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor:
    1. detailhandelsvoorzieningen, horecabedrijven, kantoren, bankinstellingen en andere bedrijven voor handel en dienstverlening;
    2. kamerverhuur;
    3. Bed & Breakfast;
    4. seksinrichtingen,
met dien verstande dat het voorgaande is niet van toepassing als de functie specifiek is toegestaan;
  1. het gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte, anders dan bedoeld in het Besluit omgevingsrecht;
  2. het gebruik van een tot ‘Wonen’ bestemde woning als recreatiewoning.
4.4.6 Voorwaardelijke verplichting waterberging
 
Een op grond van lid 4.2.2 toelaatbaar nieuw gebouw mag uitsluitend worden gebruikt indien er op het bouwperceel 2 m³ aan hemelwater vertraagd wordt afgevoerd.
 
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
4.5.1 Voor recreatieve nevenfuncties bij woningen
 
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 ten behoeve van het toestaan van één of meerdere recreatieve nevenfuncties (inclusief Bed & Breakfast en kleinschalig kamperen) met inachtneming van het volgende:
  1. bij afwijken van het gebruik van gebouwen:
    1. de activiteit plaatsvindt in de bestaande bebouwing;
    2. het gaat om recreatieve activiteiten tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, of daarmee vergelijkbaar zijn;
    3. er mag geen zelfstandige baliefunctie of detailhandel ontstaan;
  2. bij afwijken van het gebruik van gronden voor kleinschalig kamperen voor zover en indien een omgevingsvergunning wordt verleend in samenhang met de afwijking als bedoeld in artikel 3.5.1 gelden de daarin opgenomen voorwaarden;
  3. indien afgeweken wordt voor een nevenfunctie als bedoeld onder 1 en/of 2:
    1. de nevenfunctie is milieuhygiënisch inpasbaar;
    2. er geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande functies optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
    3. er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking;
    4. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
    5. er wordt voorzien in een gebiedseigen landschappelijke inpassing;
    6. pas gebouwd en/of gebruikt mag worden nadat de landschappelijke inpassing is gerealiseerd.
4.5.2 Voor inpandige statische opslag
 
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 ten behoeve van het toestaan van opslag met inachtneming van het volgende:
  1. het betreft statische opslag van goederen;
  2. het gaat om een activiteit tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in de Bijlage bij de regels of daarmee vergelijkbaar is;
  3. de opslag uitsluitend inpandig is toegestaan.
4.5.3 Voor aan-huis-verbonden beroep
 
Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van de regels ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van maximaal 100 m² (met inbegrip van aangebouwde bijbehorende bouwwerken) mits:
  1. het gebruik geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert, noch afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  2. het gebruik de afwikkeling van het verkeer niet nadelig beïnvloedt en niet leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk in de buurt;
  3. het gebruik geen publieksgericht karakter heeft;
  4. degene die de bedrijfsvoering van het aan huis verbonden beroep uitoefent, ook de bewoner van de woning is;
  5. bij uitoefening van de beroepen van schoonheidsspecialist(e), mani- en/of pedicure en kapper sprake is van ten hoogste 1 arbeidsplaats;
  6. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep;
  7. het gebruik als kattenhotel, cattery en trimsalon voor katten is beëindigd.
 
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 4' (Gebied met een hoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
 
5.2 Relatie met andere bestemmingen Waarde - Archeologie
 
Indien een bouwwerk wordt gebouwd, of een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden worden uitgevoerd binnen verschillende archeologische dubbelbestemmingen op een bouwperceel, gelden de meest strenge regels voor het hele bouwperceel.
 
5.3 Verstoringsregels
 
In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in artikel 5.5, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de in artikel 5.1 bedoelde gronden bodemverstoringen te veroorzaken ten gevolge van de uitvoering van:
  1. bouwwerken;
  2. werken, geen bouwwerk zijnde, en
  3. werkzaamheden
  4. over een oppervlakte van 500 m² of meer.
Het verbod is van toepassing op het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen waarbij de grond wordt geroerd/omgewoeld, waaronder begrepen:
  1. het bouwen;
  2. het egaliseren van gronden;
  3. het aanleggen van drainage;
  4. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  7. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  8. het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
  9. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  10. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben/boomstronken worden verwijderd;
alsmede het verlagen van het waterpeil.
 
5.4 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
 
5.5 Uitzonderingen
 
Het in lid 5.3 gestelde verbod geldt niet:
  1. bij een verstoringsdiepte van 0,3 meter en 0,5 m bij esdekken ten opzichte van het maaiveld;
  2. voor gronden met een agrarische bestemming (artikelen 3 en 4) een verstoringsdiepte van 0,5 meter ten opzichte van het maaiveld;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van:
    1. vervanging van (een) bestaand(e) bouwwerk(en), waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 meter ten opzichte van het maaiveld over een oppervlakte groter dan is toegestaan;
    2. bestaande bestratingen;
    3. beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  6. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een fundering van een bouwwerk dat bestond voor de inwerkingtreding van het bestemmingsplan waarin voor de eerste keer de archeologie werd beschermd;
  7. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in artikel 5.6.1;
  8. indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op een perceel dat ter plaatse van de activiteiten aantoonbaar dieper is geroerd dan 0,3 meter.
5.6 Afwijken ten behoeve van verstoringen
 
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.3 voor het verstoren van gronden ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de activiteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
 
5.6.1 Voorwaarden
 
Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.6 in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een plan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  4. de verplichting tot het vastleggen van de wijze waarop wordt omgegaan met (toevals)vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de graafwerkzaamheden.
5.6.2 Verstoringsverbod
 
Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in artikel 5.6.1 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
 
5.6.3 Advies
 
Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.6 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een afwijking geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
 
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
 
5.7.1 Wijziging
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen, zodanig dat het bestemmingsvlak:
  1. naar ligging wordt verschoven, of;
  2. naar omvang wordt vergroot of verkleind, of;
  3. van de plankaart wordt verwijderd, of;
  4. van bestemming wijzigt in ‘Waarde - Archeologie 2’, ‘Waarde - Archeologie 3’, ‘Waarde - Archeologie 5’ of ‘Waarde - Archeologie 6’ voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft. 
5.7.2 Advies
 
Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder artikel 5.7.1 worden doorgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  
Artikel 6 Waarde - Beslotenheid
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Beslotenheid' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding, herstel en bescherming van de karakteristieke beslotenheid van het landschap.
 
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Bouwen ten behoeve van andere bestemmingen
 
Op en in de gronden als bedoeld in artikel 6.1, mag slechts worden gebouwd indien en voor zover dat nodig is voor het behoud en/of herstel van de bestaande bebouwing, met dien verstande, dat:
  1. bebouwing mogelijk is krachtens de onderliggende bestemming;
  2. rekening wordt gehouden met de aanwezige landschappelijke waarden zoals bedoeld in artikel 6.1;
  3. vooraf advies is gevraagd aan een onafhankelijke deskundige. 
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
6.3.1 Verbod
 
Het is verboden op of in de in artikel 6.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het kappen en rooien van houtwallen en/of -singels of bosjes;
  2. het kappen of vellen van hoogopgaande beplanting;
  3. het kappen of vellen van houtgewassen. 
6.3.2 Uitzonderingen
 
Het verbod van artikel 6.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
  2. uitgevoerd worden binnen het bouwvlak;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  5. uitgevoerd worden vanuit het regulier beheer en onderhoud. 
6.3.3 Vergunningverlening
 
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 6.3.1 wordt verleend indien:
  1. het belang dat met de ingreep is gediend, aangetoond wordt;
  2. daardoor de beslotenheid niet onevenredig wordt of kan worden aangetast. 
6.3.4 Advies
 
Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van de deskundige inzake natuur- en landschapswaarden omtrent de vraag als bedoeld in artikel 6.3.3.
 
Artikel 7 Waarde - Essen en kampen
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Essen en kampen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en herstel van de aanwezige essen en kampen.
 
7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
7.2.1 Verbod
 
In het belang van de cultuurhistorie en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige cultuurhistorische waarden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren: Het is verboden op of in artikel 7.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het kappen en rooien van houtwallen en/of -singels of bosjes;
  2. het kappen of vellen van hoogopgaande beplanting;
  3. het kappen of vellen van houtgewassen;
  4. aanleggen en/of verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  5. afgraven, ophogen of egaliseren, dan wel ontginnen van gronden;
  6. aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen. 
7.2.2 Uitzonderingen
 
Het verbod van artikel 7.2.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
  2. uitgevoerd worden binnen de bestemming ‘Wonen’;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  5. uitgevoerd worden vanuit het regulier beheer en onderhoud. 
7.2.3 Vergunningverlening
 
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 7.2.1 wordt verleend indien:
  1. het belang dat met de ingreep is gediend, aangetoond wordt;
  2. daardoor de beslotenheid niet onevenredig wordt of kan worden aangetast. 
7.2.4 Advies
 
Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.2.1 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van de deskundige inzake natuur- en landschapswaarden omtrent de vraag als bedoeld in artikel 7.2.3.
 
3 Algemene regels
 
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 9 Algemene bouwregels
 
9.1 Afwijkende maten
  1. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand zijn gekomen, afwijkt van hetgeen in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of afstand in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
  2. In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
Bij de beoordeling van ‘maximaal toegestaan’ zoals bedoeld in sub a en b kan bij her- en/of verbouw iedere maat toegestaan worden die gelegen is tussen de in de van toepassing zijnde regels toegestane maat en de bestaande afwijkende maat.
 
9.2 Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, trappenhuizen, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken, luifels, erkers, balkons, en balustrades met een transparantie van ten minste 75% per m2, buiten beschouwing gelaten, mits:
  1. De overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt met uitzondering van schoorstenen;
  2. Bij overschrijding van bouwgrenzen van meer dan 1 meter dient de afstand van het ondergeschikte bouwdeel tot de dakrand ten minste gelijk te zijn aan de hoogte van het ondergeschikte bouwdeel met uitzondering van schoorstenen;
  3. Ondergeschikte bouwdelen boven openbare ruimten niet lager gebouwd worden dan:
    1. 4,50 boven peil ter hoogte van de rijbaan en een strook van 0,50 meter breedte aan weerszijden;
    2. 2,20 meter boven peil ter hoogte van andere wegdelen.
 
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
 
10.1 Gebruiksregels
 
10.1.1 Meest doelmatig gebruik
 
Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening omgevingsvergunning verlenen, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
 
10.2 Strijdig gebruik
 
Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:
  1. het gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijvingen van de bestemmingen;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen;
  3. het gebruik van gronden ten behoeve van de winning van schaliegas;
  4. het gebruik van gronden ten behoeve van de ondergrondse opslag van gassen;
  5. het oprichten van lichtmasten zonder faunavriendelijke led-verlichting binnen een afstand van 100 meter tot gronden met de bestemming Natuur. 
10.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
 
Het landschappelijk inpassingsplan ten behoeve van de landschappelijke inpassing en de kwaliteitsverbetering van het landschap dient binnen één jaar nadat het nadat het bestemmingsplan voor het project in werking is getreden geheel uitgevoerd te zijn, zoals opgenomen in Bijlage 2 bij de regels.
 
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
 
11.1 Algemeen
 
In afwijking van de desbetreffende bepalingen van het plan kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen voor:
  1. geringe afwijkingen van de in het plan voorgeschreven maten ten aanzien van afstand tussen woningen, van afstand tot zijdelingse perceelsgrenzen, van bebouwde oppervlakten, alsmede van de goot- en bouwhoogte van gebouwen met ten hoogste 10%;
  2. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van toegangspoorten met penanten, mits de bouwhoogte maximaal 2,20 meter bedraagt,
  3. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter wering van geluidhinder en/of luchtverontreiniging, brand- en explosiegevaar, mits de bouwhoogte maximaal 5 meter bedraagt;
  4. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor reclamedoeleinden direct nabij de openbare weg, mits de bouwhoogte maximaal 2,5 meter bedraagt;
  5. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op de openbare weg die niet behoren tot de specifieke uitrusting van een weg, alsmede op openbare groenvoorzieningen, mits de bouwhoogte maximaal 10 meter bedraagt;
  6. het toestaan dat een bouwhoogte overschreden wordt door ondergeschikte bouwdelen met meer dan 1,5 meter tot een maximum van 5 meter, mits dit landschappelijk inpasbaar is;
In de omgevingsvergunning kunnen nadere eisen worden gesteld ten behoeve van een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, een goede woonsituatie, een goede milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
11.2 Voor een paardenbak
 
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels ten behoeve van het oprichten van een paardenbak buiten een bouwvlak of de bestemming Wonen binnen de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden' onder de voorwaarden dat:
  1. het de realisatie van een paardenbak betreft bij een (bedrijfs)woning met de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden' of 'Wonen';
  2. de paardenbak op een afstand van maximaal 3 meter van het bouwvlak of bestemmingsvlak wordt gesitueerd;
  3. de afstand tot een (bedrijfs)woning van een derde minimaal 50 meter bedraagt;
  4. per woning maximaal één paardenbak is toegestaan;
  5. er wordt voorzien in een gebiedseigen landschappelijke inpassing;
  6. pas gebouwd mag worden nadat de landschappelijke inpassing is gerealiseerd;
  7. de paardenbak in overeenstemming is met de gemeentelijke beeldkwaliteitseisen.
11.3 Voor kinderopvang
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van het toestaan van kinderopvang als nevenactiviteit, onder de voorwaarden dat:
  1. de voorziening voldoet/kan voldoen aan de daarvoor geldende wettelijke bepalingen;
  2. de activiteit (met uitzondering van de benodigde buitenruimte) plaatsvindt in de woning en/of de inpandige bedrijfsruimte of een bestaand bedrijfsgebouw;
  3. de benodigde buitenruimte aansluitend aan het gebouw waarin de activiteit plaatsvindt gerealiseerd kan worden;
  4. er ruimte is voor parkeren op eigen terrein conform Artikel 13.1 Algemene parkeerregel;
  5. met dien verstande dat, indien de locatie samenvalt met de dubbelbestemming Leiding - Gas of gelegen is binnen de daarbij of bij een Bevi-inrichting behorende risicozone:
  6. schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder;
  7. een verantwoording is opgenomen ten aanzien van de externe veiligheid voor wat betreft het groepsrisico;
  8. geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
11.4 Voor kleinschalige logiesaccommodaties
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van kleinschalige logiesaccommodatie, niet zijnde een Bed & Breakfast, bij een (bedrijfs)woning, onder de voorwaarden dat:
  1. de accommodatie ruimte biedt aan maximaal 10 personen tegelijkertijd per nacht;
  2. er geen sprake is van permanent verblijf;
  3. er ruimte is voor parkeren op eigen terrein conform artikel 13.1 Algemene parkeerregel;
  4. de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden (van het gebouw of complex) behouden dienen te blijven;
  5. er wordt voorzien in een gebiedseigen landschappelijke inpassing;
  6. pas gebouwd mag worden nadat de landschappelijke inpassing is gerealiseerd;
  7. de omgevingsvergunning geen onevenredig nadelige gevolgen mag hebben voor het woon- of leefklimaat;
  8. de omgevingsvergunning heeft geen nadelige gevolgen voor de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven of voor woningen;
  9. er geen milieuhygiënische belemmeringen bestaan tegen het gebruik voor kleinschalige logiesaccommodaties, waarbij rekening moet worden gehouden met de specifieke omstandigheden, die samenhangen met de betreffende locatie.
 
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
 
12.1 Toepassing kwaliteitsverbetering
 
Bij toepassing van de in dit bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden dient de daarmee gepaard gaande ruimtelijke ontwikkeling te voorzien in een kwaliteitsverbetering van het landschap tenzij in die wijzigingsbevoegdheid nadrukkelijk anders is bepaald.
 
12.1.1 Fysieke verbetering
  1. De kwaliteitsverbetering van het landschap dient te bestaan uit een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving.
  2. Indien een kwaliteitsverbetering als bedoeld onder a niet fysiek kan worden verzekerd, wordt een passende financiële bijdrage zoals bepaald in 12.1.2 in het gemeentelijk landschapsfonds zekergesteld.
12.1.2 Economische meerwaarde
  1. De in artikel 12.1.1 bedoelde kwaliteitsverbetering dient een verkapitaliseerde omvang te omvatten van 20% van de door de ruimtelijke ontwikkeling gegenereerde economische meerwaarde.
  2. De gegeneerde economische meerwaarde wordt bepaald op basis van een taxatie door een door de gemeente aan te wijzen of te accepteren deskundige.
12.1.3 Randvoorwaardelijke bepaling
 
Indien van de onder de aanhef bedoelde wijzigingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt mag de beoogde ontwikkeling niet eerder in gebruik worden genomen dan nadat aan de fysieke kwaliteitsverbetering is gerealiseerd en/of de financiële bijdrage is voldaan.
 
12.2 Voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van geringe afwijkingen van de in het plan aangegeven bestemmingsgrens, van het beloop of het profiel van een weg, alsmede van de vorm van bouwvlakken voor zover zulks bij de definitieve uitmeting, bij de verkaveling of bij de nadere detaillering noodzakelijk en/of wenselijk is, mits de genoemde afwijkingen niet meer van 10% bedragen, met dien verstande dat de bepaling uit artikel 12.1 Toepassing kwaliteitsverbetering niet van toepassing is.
 
Artikel 13 Overige regels
 
13.1 Algemene parkeerregel
  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de Beleidsnota Parkeernormering, zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  2. B) In het geval van een functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de Beleidsnota Parkeernormering, zoals geldend ten tijde van het moment van functiewijziging.
  3. Indien bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen het gebruik van een gebouw of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen op eigen terrein. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de Beleidsnota Parkeernormering, zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  4. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a en b moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de Beleidsnota Parkeernormering, zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  5. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a en b en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder c dienen in stand te worden gehouden:
  6. Voor zover de gemeentelijke 'Beleidsnota parkeernormering Valkenswaard' niet voorziet in een parkeernorm voor een opgenomen functie en/of bestemming in het buitengebied wordt de CROW publicatie 317 toegepast, waarbij het midden van de bandbreedte van de betreffende parkeernorm wordt aangehouden;
  7. Voor zover de CROW publicatie 317 niet voorziet in een parkeernorm voor een functie in het buitengebied, wordt binnen deze publicatie de kolom ‘Rest bebouwde kom’, het midden van de bandbreedte van de parkeernorm uit de categorie 'Niet stedelijk’ toegepast.
13.2 Prioriteit enkel- en dubbelbestemmingen en aanduidingen
 
13.2.1 Enkelbestemming <> dubbelbestemming
 
Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en secundair de regels van de enkelbestemming.
 
13.2.2 Dubbelbestemming <> dubbelbestemming
 
Waar dubbelbestemmingen samenvallen geldt de volgende prioriteitsvolgorde, waarbij de prioriteit aflopend is:
  1. de bestemming Waarde - Archeologie 4;
  2. de bestemming Waarde - Beslotenheid;
  3. de bestemming Waarde - Essen en kampen;
 
4 Overgangs- en slotregels
 
Artikel 14 Overgangsrecht
 
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%, voor zover het geen gebouw betreft voor dierenverblijf betreft waarop het zorgvuldigheidsbeginsel van de Verordening ruimte Noord-Brabant van toepassing is.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 15 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Dorpsstraat 13a, Valkenswaard'.