Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied
Status: onherroepelijk
Plan identificatie: NL.IMRO.0858.BPbuitengebied-OH01

5.7 M.e.r.plicht

5.7.1 Achtergrond
Vanwege het feit dat het bestemmingsplan mogelijk kaderstellend is voor Besluitm.e.r. (beoordelings)plichtige activiteiten en omdat een passende beoordeling moet worden opgesteld, is het doorlopen van de planm.e.r. verplicht.
 
Het bestemmingsplan buitengebied vormt het kader voor eventuele Besluitm.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten. Het gaat specifiek om het bieden van ontwikkelruimte voor agrarische bedrijven zoals de oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting voor het fokken, mesten of houden van pluimvee, varkens (besluitm.e.r, onderdeel C, categorie 14) en overige diersoorten. Daarnaast zijn significant negatieve effecten op de omliggende Natura 2000-gebieden niet op voorhand uit te sluiten. De PlanMER geeft aan de hand van een 'passende beoordeling' uitsluitsel of daadwerkelijk sprake is van significant negatieve effecten als gevolg van de ontwikkelmogelijkheden die het nieuwe bestemmingsplan biedt.  
Het hoofddoel van het MER is het in beeld brengen van de milieugevolgen van de ontwikkelruimte die het bestemmingsplan biedt, in het bijzonder de gevolgen van de emissie van stikstof op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden en de Beschermende natuurmonumenten. In dit kader wordt in het MER aandacht besteedt aan:
  • onderbouwing van de ontwikkelingsruimte voor de landbouwsector binnen het plangebied;
  • kwantificering van de mogelijke effecten op stikstofdepositie (primaire effecten);
  • op stikstofdepositie herleidbare scenario’s om de ontwikkelingsmogelijkheden binnen het plangebied te onderzoeken;
  • inzicht in de secundaire effecten (zoals landschap, bodem en water en verkeer) die voorkomen uit het voorliggende plan.
Hoewel de ontwikkelruimte voor de agrarische bedrijven de directe aanleiding vormen voor het MER, komen ook de overige functies binnen het plangebied aan bod. Het gaat dan om de functies landschap, cultuurhistorie, bodem en water, verkeer, recreatie en het fysieke leefmilieu. Het onderzoek strekt zich in principe uit over het hele plangebied.
 
Het planMER is opgenomen in bijlage 3 van de toelichting. 

5.7.2 Onderzochte scenario's
Volgens de Natuurbeschermingswet moet voor plannen welke significant effect kunnen hebben op Natura 2000-gebieden een toetsing plaatsvinden. Dit significante effect wordt in het kader van dit bestemmingsplan vooral gevormd door de depositie van stikstof op nabijgelegen Natura 2000-gebieden en natuurbeschermingsgebieden. Om de effecten van het plan in beeld te brengen zijn een aantal scenario’s onderzocht. 
  1. Referentiesituatie:
    Gestart is met het in beeld brengen van de referentiesituatie. Voor de passende beoordeling Nb-wet is dat de huidige situatie. In het MER wordt daar vanuit de eisen die de Wm stelt aan een MER daar een vergelijking met de autonome ontwikkeling aan toegevoegd. 
  2. Worstcase scenario:
    Vervolgens is vastgesteld wat het maximaal mogelijke effect kan zijn vanuit het plangebied. Dit is het zogenaamde “Worstcase scenario”. De uitgangspunten van dit scenario zijn:
    1. het uitbreiden van de bouwvlakken tot 1,5 ha, daar waar de gemeente voornemens is dit toe te gaan staan;
    2. geen verdergaande inzet van emissiebeperkende maatregelen ten opzichte van autonome ontwikkelingen
Uit de berekeningen blijkt dat voor de Natura 2000-gebieden geldt dat het uitbreiden van alle veehouderijbedrijven in het plangebied, zonder gebruik te maken van een salderingsregeling of van de mogelijkheden die door de techniek worden geboden, tot resultaat heeft dat de depositie toeneemt in het gehele Natura 2000-gebied. Vanuit de natuurbeschermingswet zou het bestemmingsplan daarmee niet uitvoerbaar zijn.
 
De volgende stap is daarom het ontwikkelen van realistische scenario’s. Hiervoor is een scenario ontwikkeld welke gebaseerd is op het huidige beleid (stikstofverordening provincie Noord-Brabant) en realistische aannamen met betrekking tot stoppers en groeiers binnen het plangebied. 
  1. Scenario 5: Externe saldering op basis van stalmaatregelen in de intensieve veehouderij en de melkveehouderij:
    Dit scenario verifieert of de gangbare salderingsmechanismen zullen werken binnen het plangebied.
De resultaten tonen aan dat de inzet van stalmaatregelen, zoals die ook in Noord-Brabant worden voorgeschreven, ervoor kunnen zorgen dat de meest vitale ondernemers door zullen kunnen groeien tot een bouwvlak met een omvang van 1,5 ha.
 
Toe- en afname van de stikstofdepositie
 
5.7.3 Onderzochte thema's
In het MER vindt tevens een beschrijvend onderzoek plaats naar een aantal voor het plangebied relevante thema's. Dit zijn:
 
Landschap
De ontwikkelingen met landschappelijk de grootste impact zijn de uitbreidingen van agrarische bedrijven binnen bestaande bouwvlakken (met maximaal 15% tot 1,5 hectare) Daarnaast speelt voor landschap de mogelijkheid tot wijziging van landbouw naar bedrijf of woning.
In principe is voor alle afwijkingen en wijzigingsbevoegdheden het vereiste van landschappelijke inpassing opgenomen. Voor werkzaamheden in het agrarisch gebied is ook een omgevingsvergunning opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ter bescherming van natuur- landschappelijke waarden (zie paragraaf 7.4.3). Hiermee zijn landschappelijke waarden in het gebied geborgd. Met het hebben van dit kader wordt de negatieve tendens in de autonome ontwikkeling (verstoring en versnippering door nieuwe bebouwing) gestopt en treedt een positief effect op.
 
Cultuurhistorie (inclusief archeologie)
Evenals bij het onderdeel landschap moeten cultuurhistorische waarden bij een wijzigingsbevoegdheid of een afwijking gerespecteerd worden en ingepast. Daarnaast zijn deze waarden ook opgenomen in een omgevingsvergunningstelsel (zie paragraaf 7.6). Op deze wijze in combinatie met de bepalingen op het gebied van landschap zijn historische geografische waarden in het gebied geborgd. Het effect is neutraal.
 
De bescherming van rijks- en gemeentelijke monumenten in het plangebied geschiedt via sectorale regelgeving in de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke monumentenverordening. Verder zijn karakteristieke panden aangewezen op de bestemmingsplankaart als 'cultuurhistorische waarde'. De structuur van de linten wordt gehandhaafd, doordat bouwvlakken moeten aansluiten bij de bestaande bebouwing. Het effect is neutraal.
 
In het bestemmingsplan is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen voor gebieden met een archeologische verwachtingswaarde, inclusief de verplichting tot archeologisch onderzoek. Daardoor is de kans op aantasting van archeologische waarden zoveel mogelijk beperkt binnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Aantasting van archeologische waarden is niet aannemelijk. Het effect is neutraal.
 
Water en bodem
De ontwikkelingen in bestemmingsplan zullen verder geen verslechtering van de bodemkwaliteit tot gevolg hebben. Het effect is neutraal. Wat betreft water zijn de bestaande en te realiseren vergunde waterbergingsgebieden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Mogelijk neemt het verhard oppervlak toe bij uitbreidingen. Hiervoor zijn middels wetgeving voldoende compenserende en mitigerende maatregelen op te leggen. Het effect op water is als neutraal (0) beoordeeld.

Verkeer
De uitbreiding van veehouderijbedrijven hangt samen met het aantal bedrijven wat zal stoppen in het gebied. Per saldo wordt daarmee geen toename van het verkeer verwacht. Wat betreft hervestiging van bedrijven is in het  bestemmingsplan opgenomen dat deze geen verkeersaantrekkende werking mogen hebben. Door toedoen zal de huidige situatie onveranderd blijven. Het effect is daarom neutraal.
 
Woon- en leefmilieu
Onder het thema woon- en leefmilieu worden de aspecten geluid, luchtkwaliteit en geur verstaan.
 
Geluid direct afkomstig van de agrarische bedrijven is gereguleerd in de Wet milieubeheer (Wm) en valt onder de noemer industrielawaai. Omdat er geen bedrijfsverplaatsingen zijn voorzien zijn er dus geen effecten te verwachten voor het aspect geluid. Geluid als gevolg van wegverkeer, waaronder het verkeer van en naar de agrarische bedrijven, valt onder het regiem van de Wet geluidhinder (Wgh). De toename van het aantal verkeersbewegingen door toedoen van het nieuwe bestemmingsplan zal naar verwachting niet merkbaar zijn met betrekking tot de hinderbeleving vanuit het wegverkeerslawaai. Het effect voor geluid is neutraal.
 
Overschrijdingen van grenswaarden door uitbreidingen van stallen in de toekomst kunnen niet plaatsvinden, aangezien er geen vergunning in het kader van de Wet milieubeheer (Wm) wordt afgegeven als de norm voor fijn stof wordt overschreden. Een aanvraag voor een uitbreiding van een bestaande stal moet dus altijd voldoen aan de grenswaarden. Het transport van en naar de agrarische bedrijven heeft geen relevant effect op de luchtkwaliteit. Zowel voor bestaande als voor nieuwe situaties (na uitbreidingen) geldt dat de normen voor luchtkwaliteit niet mogen worden overschrijden. Op het onderdeel lucht worden geen negatieve effecten verwacht. De beoordeling is neutraal.
 
Een uitbreiding of nieuwbouw van een stal is conform de verordening niet mogelijk op een afstand van 50 meter of minder. Dit betekent dat ook bij een bestaande stal die aan vervanging toe is, deze vervanging moet plaatsvinden op een afstand van minimaal 50 meter. Op termijn zullen daarmee steeds minder dierverblijven op minder dan 50 meter afstand staan en zal het aantal knelpunten afnemen. Een uitbreiding van grondgebonden veehouderij in het plangebied zal geen knelpunten opleveren ten aanzien van geur. De uitbreiding van bestaande bedrijven zal plaatsvinden buiten de 50 meter contour. Daarnaast bestaat de kans dat de geursituatie ten aanzien van bestaande woonhuizen in het plangebied verbetert. Dit levert een positief effect op. 
5.7.4 Conclusies en uitvoerbaarheid bestemmingsplan
Uit de in het MER uitgevoerde analyse blijkt het volgende:
  • uitbreiding van agrarische bouwvlakken naar 1,5 hectare kan plaatsvinden zonder dat daarbij effecten zijn te verwachten op de Natura 2000-gebieden;
  • er zijn geen wezenlijke effecten te verwachten op beschermde soorten en op provinciaal beschermde natuurgebieden.
Het planMER toont aan dat als gevolg van uitvoering van het bestemmingsplan geen knelpunten ontstaan op het gebied van wet- en regelgeving. Speciale aandacht in het planMER is uitgegaan naar mogelijke effecten van de ontwikkelruimte die aan agrarische bedrijven geboden wordt. Voor het onderdeel ecologie ligt hier een uitvoerige scenarioanalyse aan ten grondslag. De resultaten van de scenario’s hebben aangetoond dat de ontwikkelruimte geen negatieve effecten op verzuring en eutrofiëring oplevert na vergelijking van de ontwikkelruimte die met het plan mogelijk wordt gemaakt met het huidig gebruik. Er treedt ten opzichte van de huidig situatie, door een afname van de depositie, zelfs een positief effect op. Ten opzichte van de autonome ontwikkeling kan er wel een zekere toename van de depositie gaan ontstaan.
 
Er is gerekend met één scenario: een scenario waarin de huidige bouwvlakken worden opgevuld zonder wijzigingsbevoegdheid van 1,5 hectare. Voor geen van de overige aspecten zijn negatieve effecten te verwachten en voor wat betreft het aspect landschap, vanwege de voorwaarde van landschappelijke inpassing bij uitbreidingen van agrarische bouwvlakken is er sprake van een positief effect op de landschappelijke kwaliteiten in het gebied.
 
Daarmee is vastgesteld dat er ten aanzien van de Natuurbeschermingswet geen belemmeringen worden verwacht die het voorliggende plan onuitvoerbaar zouden kunnen laten zijn. Ook vanuit de andere sectorale kaders zijn de plannen inpasbaar.